• No results found

Successie op ontbost terrein : de opname 1971 van de permanente proefperken nabij Sarwadriesprong :; Vegetatiekundige veranderingen in ongerept drooglandbos : tweede opname proefperk 3 ha in het "Arboretum"te Kamp 8; Successie op verlaten kostgronden : in

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Successie op ontbost terrein : de opname 1971 van de permanente proefperken nabij Sarwadriesprong :; Vegetatiekundige veranderingen in ongerept drooglandbos : tweede opname proefperk 3 ha in het "Arboretum"te Kamp 8; Successie op verlaten kostgronden : in"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Landbo i mho e ouoh n o1-Wageningen

ÜUNTHUM VUÜH LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK IN SURINAME SUCCESSIE OP ONTBOST TERREIN

(onderzoekproject no. 67/1 )

DE OPNAME 1971 VAN DE PERMANENTE PROEPPERKEN NA-BIJ SARWADRIESPRONG

B. Schouten

Verslag van een onderzoek verricht onder leiding van J.H.A. Boerboom en N.R. de Graaf

(2)

I N H O U D b i z .

1 . Samenvatting . , 5

2 . Voorwoord 5

3. Probleemstelling en methodiek

*

5

4. Uitvoering 6

5. Resultaten . . . . * . . . 7

6. Conclusie 13

7. Prognose 15

8. Literatuur >, 16

Bijlage 1. Structuurbeschrijving , -j^

Bijlage 2. Omtrekklasseverdeling van

manbos-papaja en bosmanbos-papaja voor beide proef— .

perken 2.9

Bijlage 3» Lijst van gebruikte inheemse namen

(3)

5

-1. SAMENVATTING

In maart 1971 werden de monsterbanen die in de proef-perken Ao 1967 nabij Sarwadriesprong liggen opnieuw opge-nomen. Evenals in maart 1970 werd van alle genummerde

staken (obh groter dan 200 mm) de omtrek opgenomen. De inwas werd genummerd, op soort gebracht en de omtrek ervan gemeten. Van de staken met een obh van 100-199 mm werden alleen het aantal en de soort genoteerd. Tenslotte werd per vakje een structuurbeschrijving gegeven.

Tijdens de periode 1970—'71 heeft een duidelijke ver-schuiving naar de grotere diameters plaatsgevonden, die zich uit in een toename van de aantallen staken in de

omtrekklassen 300/400 mm en hoger en een afname in de klas-sen 100/200 en 200/3OO mm. Het totaal aantal staken groter dan 100 mm obh nam daarbij af. De mortaliteit beperkte zich nagenoeg tot exemplaren in de klasse 100/200 mm.

Het aandeel van Cecropia sciadophylla en C.

surinamensis in het totaal aantal staken groter dan 100 mm obh daalde van 74 tot 67% in het grootste proefperk, maar steeg van 43 tot 41°/° in het kleinste proefperk. Het totale grondvlak per ha, berekend over de staken groter dan 200 mm obh, steeg in het afgelopen jaar voor het grote proefperk van 12,04 tot 20,91 m S voor het kleine van 5,35 tot 7,43 m^, waardoor het grote verschil tusen beide proefperken in dit opzicht nog werd geaccentueerd.

2. VOORWOORD

In het kader van het successieonderzoek met betrekking tot het drooglandbos zijn in maart 1970 in de 2 proefperken Ao 1967 nabij Sarwadriesprong permanente monsterbanen aan-gelegd. Door jaarlijkse opnamen van deze monsterbanen is de successie op dit ontboste terrein regelmatig te volgen.

Het in dit rapport beschreven onderzoek was de tweede opname in dezen en stond onder leiding van Dr. Ir. J.H.A. Boerboom en Ir. N.R. de Graaf.

De werkzaamheden werden verricht in de perioden 10-11 februari en 11-12 maart 1971.

Door de Dienst 's Lands Bosbeheer werd volle mede-werking gegeven, waarvoor hem dank toekomt.

3. PROBLEEMSTELLING EN METHODIEK

Een uitvoerige beschrijving van de probleemstelling van het successieonderzoek op ontbost terrein werd al

diverse malen gegevBn (BOERBOOM, 1967a; CONSEN, 1968 en CONSEN et al., 1968). Hieronder volgt een korte samenvat-tig overgenomen uit CONSEN et al. (1968):

"De vraag doet zich voor langs welke weg en hoe snel de

oorspronkelijke vegetatie zich zal herstellen. Tevens wil men nagaan of het huidige Surinaamse drooglandbos, dat

(4)

- 6

altha.no in betrekkelijk lange tijd niet door de mens is aangetast, zich inderdaad in het klimax stadium bevindt. Het onderzoek zal niet alleen zuiver wetenschappelijke

waarde hebben, doch zal tevens van practische betekenis zijn, b.v. ten aanzien van de te verwachten bossamenstelling en

houtmassa's op verschillend tijdstip na menselijk ingrijpen". Hierbij wordt de volgende methodiek toegepast

(BOERBOOM, 1968):

"Enkele proefperken worden ingericht binnen ontboste arealen van verschillende omvang. In deze proefperken wordt, al dan niet na branden van het terrein, de ontwikkeling van de be-groeiing gedurende een groot aantal jaren op de voet gevolgd door middel van structuurbeschrijvingen, vastleggen van de botanische samenstelling en - in een later stadium -

be-paling van de diameterklasseverdeling der voorkomende soorten".

In 1967 werd een tweetal proefperken ingericht in daar-toe opengekapte terreinen in ongerept bos: proefperk I groot 100 x 100 m2 en proefperk II van 50 x 50 m2. Beide

proef-perken zijn door een ca. 15 m brede, eveneens ontboste iso-latiestrook van het omringde bos gescheiden.

De eerste opname geschiedde in 1969 aan de hand van een systematische bemonstering d.m.v. 2 m brede monsterbanen die evenwijdig aan een der zijden van het proefperk liepen op een onderlinge afstand van 25 m. De banen werden ver-deeld in vakjes van 5 x 2 m2. Van alle staken met een obh gelijk aan of groter dan 100 mm werden de omtrek en soort

bepaald. Het bemonsteringspercentage bedroeg 8$. Bovendien werden in een submonster van 1,6$ alle staken in de klasse

van 50-99 mm opgenomen. Tenslotte werd per vakje de hoogte van de hoogste boom gemeten en werd een structuurbeschrij-ving gegeven. Voor de resultaten van deze opname wordt verwe-zen naar CELOS (1969a).

In 1970 werden permanente monsterbanen uitgezet: in proefperk I twee banen van 5 x 100 m2 met een onderlinge

afstand van 20 m en in proefperk II twee banen van 5 x 50 m . De banen werden verdeeld in vakjes van 5 x 10 m2. Voor een situatieschets van de 2 proefperken zie GIETELING (1970), p. 8. De opname hield in (1) soortbepaling en omtrekmeting van alle staken met een obh gelijk aan of groter dan 200 mm,

(2) soortbepaling en tellen van alle staken in de klasse 100-199 mm, (3) hoogtemeting van de hoogste boom per vakje en structuurbeschrijving. Voor de resultaten wordt ver-wezen naar GIETELING (1970).

De opname in dit rapport beschreven geschiedde conform de opname van 1970.

4. UITVOERING

De opname bestond uit de volgende onderdelen:

a. Per vakje werd van alle genummerde staken - d.w.z. staken die bij de opname in 1970 een obh gelijk aan of groter

(5)

7

-h. Pfi-r vakjo werd df» i nwu-o - d.w.z. de staken die de 200

mm-grens passeerden - genummerd, op soort gebracht en gemeten (omtrek).

c. Per vakje werden alle staken in de omtrekklasse van 100-199 mm geteld en op soort gebracht.

d. Per vakje werd de hoogte van de hoogste boom gemeten.

e. Per vakje werd een structuurbeschrijving gegeven, d.w.z. er werd een schatting gegeven van de verticale projectie van de groen- en takmassa in fo voor de hoogteklassen 0-1, 1-3. 3-8 en meer dan 8 meter.

De soortbepaling leverde geen moeilijkheden op door de aanwezigheid van de heren Boerboom en Jubitana. De

nummering van de bodem geschiedde, evenals bij de opname in maart 1970 (zie GIETELING, 1970), van oost naar west,

10 cm boven de meetplaats aan de oostzijde, door een aluminium nummerstrip met een spijker aan de staak te bevestigen.

De hoogtemeting geschiedde m.b.v. een baak van 8 meter lengte, waarmee, door de baak op te heffen, tot op 9,50 m

hoogte te meten viel. Daar alle exemplaren hoger waren, werd de lengte van het niet te meten topgedeelte geschat door twee man, gemiddeld en op hele meters afgerond. Een schatting tot op 0,5 m nauwkeurig, zoals bij de opname in 1970, was door de grote hoogte van de staken niet mogelijk.

De structuurbeschrijvingen vonden, evenals bij de op-name in 1970, plaats d.m.v. het schatten van de bedekkings-percentages en door hoogtemeting. Gebruikt werd het netto-percentage, waarbij dus rekening gehouden werd met de

dichtheid van de kroon.

5. RESULTATEN

De resultaten zijn weergegeven in een 9-tal tabellen, waarbij zoveel mogelijk de vorige gegevens ter vergelijking zijn opgenomen. Voor uitvoerige gegevens over de opname van

1970 wordt verwezen naar GIETELING (1970) in het CELOS-archief.

De tabellen geven het volgende weer:

tabel IJ Het aantal staken per hectare in de diverse omtrek-klassen voor de beide proefperken. Vergeleken worden de opnamen van 1969, 1970 en 1971.

tabel 2: De procentuele samenstelling per soort van de staken met een omtrek van 100 mm en meer, voor

beide proefperken. Vergeleken worden wederom de opnamen van 1969, 1970 en 1971.

tabel 3: Het aantal staken per hectare in de omtrekklasse van 100-199 mm, per soort en voor beide proef-perken. Vergeleken worden de opnamen van 1970 en

1971.

tabel 4ï Het aantal staken per soort die gedurende de

periode 1970-'71 de omtrekgrens van 200 mm pas-seerden. Het aantal staken wordt voor beide proef-perken gegeven.

(6)

- 8

tabel 5i Het grondvlak in m?/ha voor het proefperk van 1,00 ha voor staken met een omtrek van 200 mm of

meer, voor beide proefperken gespecificeerd naar omtrekklasse en soort. Vergeleken worden de op-namen van 1970 en 1971.

tabel 6: De hoogtes van de hoogste bomen en de bedekkings-graden voor beide proefperken. Vergeleken worden

de opnamen van 1969, 1970 en 1971.

tabel 7s De omtrekklasseverdeling voor bospapaja en manbos-papaja in beide proefperken, tevens de cumulatieve waarden. De cijfers worden per ha gegeven en verge-leken worden de jaren 1970 en 1971 •

tabel 8; De gemiddelde toename van de omtrek in mm gedurende de periode 1970-'71 voor de verschillende omtrek-klassen.

tabel 9s De mortaliteit per ha gedurende de periode 1970—'71 van de bomen met een omtrek groter dan 200 mm.

N.B. In bijlage 1, tabel 1 en 2 worden deze gegevens van de opnamen van 1970 en 1971 naar vakje gespecificeerd i.v.m. de grote onderlinge verschillen per vakje. Tabel 1. Aantallen staken per ha in diverse omtrekklassen

in de 2 proefperken omtrekklasse mm 100 - 199 200 - 249-250 - 299 300 - 349 350 - 399 400 - 449 450 - 499 500 - 549 550 - 599 600 - 649 650 - 699 700 - 749 750 - 799 totaal proefp 1969 3013 262 138 12 -3425 erk 1,00 ha 1970 3210 1060 460 260 120 90 10 10 10 -5230 1971 2240 700 430 380 350 160 130 80 40 30 10 -10 4560 proefperk 0, 1969 1750 -1750 1970 3120 380 240 180 40 -3960 25 ha 1971 1900 260 240 300 100 120 -20 -2940

(7)

9

-Tabel 2. Procentuele soorten samedi 3 telling van de staken van 100 mm omtrek en meer ! inheemse naam Bospapaja Manbospapaja Granbospapaja Swietboontje Schuurblad Merkioedoe

overige se. soorten oorspr. soorten P.P 1969 .-- . -. 44 31 4 8 3 4 2 4 . 1,00 ha 1970 24 50 2 6 4 2 7 5 1971 28 39 3 9 2 4 11 4 p.p. 1969 50 -3 -33 7 7 -. 0,25 ha 1970 -39 4 2 4 30 11 7 3 1971 38 9 -7 21 12 7 6

Tabel 3« Aantal 3taken/ha per soort in de omtrekklasse 100-199 mm

Bospapaja Manbospapaja overige soorten totaal 1,00 1970 690 1270 1250 3210 ha 1971 510 630 1100 2240 0,25 1970 920 120 2080 3120 ha 1971 120 440 1340 1900

Tabel 4. Aantal staken/ha per soort die gedurende 1970-1971 de 200 mm obh-drempel hebben overschreden

Soort Bospapaja Manbospapaja overige soorten totaal p.p. 1,00 ha 30 100 20 150 p.p. 0,25 ha 80 80 120 280

(8)

— I v — KB O c+ P P H U J «O -f*. U J ro ** U J CD ! -i •* i uo ! ro ; U J i «

i °^

! U 1 i ! — i . *• i £?

! °^

i i ! i i

f_

i • i i i ! I i o ^ 0 0 j 1 1 ___ ! i u i o U> [•— -i

1 -^

I ! en O o o _H< 4 CD ra 4 hÖ H -HI (jo O CD P FV ra CD CD H O H- • C-J. FV ra CD O O ra H O c+ O CD 4 p c+ CD P 1 1 O U J _ A o 1 -^ oo o l -— 1 U I 1 1 1 1 1 ! 1 1 1 1 O 1 u i oo 1 1 1 1 O — i oo ---o i --P* PS, H-4 tv H -O CD P-O CD O *• (V) OD O ro _ A 1 1 1 1 1 I 1 1 1 1 O IV) 0 0 - ---o *• ro m o P* £ P H Vf H P P J O *• _ i - J O — 1 KD 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 O _ J k - : o *»• ). Ui cd 3 o H - ra CD y-a c+ ca er *ö O P O c_i. 13 ca c+ C _ l . CD o r o *• •<• fV) - i O -P* O - * (V) - i U i o V 1 <• U I - J Uu 1 "• U> ro l l O - i <• «* U J O —i VD 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 O U J ro ~ j o -* -— O U I *«• »• VJ1 U I »—-i p p o7 o ra • ö P •ö 1 P 1 C _ l . K3 O c+ P P H P s O %• o Ch o U J ro o « o — V - 3 O «4 _ i 0 0 1 o *• <T\ cn 1 1 1 1 1 1 O fc KD • • O «• - J ! 1 en «a CO — i U I s a ro -P» U J o o o <J 4 CD ra 4 *V3 H -Hi (Jü O CD FV ra CD CD H O H- • C-J. tv ra CD O O ra 4 O c+ O CD H P c+ CD P o o «o s» ro u i _ i _ j . o .o ro -P» -p* - o o - i 1 v, Oo : O U I i - J i en * o CO o * a 1 U J KO j UJ -* ! -P* : 1 1 ro i 1 -F* ! O *• U I _ i N» ->• 1 U J i

° i . .

- 1 1 - > Cn ro : - I I 0 0 j o j j__„. -I I I ! —* 1 " 1 O l I o ! i i l i l i i i i

"ö"|

_

~

-p» i i i - J i —>• I ro o o o ! U I —.— ro o •* KD ro u i -A co - -—— — o o %a •»• u i co H-H tv H-O CD P i O CD O «• ^ — 1 O _ 1 U I 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 O _ i — i o s » .-^ Ui ^ H -CD c+ Vf O O P el-e u . CD O s » U J 0 0 o U I U I 1 o •s» ro VX3 1 1 1 1 1 1 1 1 o u> oo —— o •«* co lx) o ra »ö p »ö p C _ J . P ro ^* u i u> _ 1 U J 0 0 k «• — V - 3 ro co ^ o -p» o _ A •« 0 0 U I 1 o *• ~ j ro l l l l -p» ^ o — _ _ „ o\ V* • ^ g p p o* o ra *a p <T3 p C_P. p U ) «• o - J ro -p> u i ro «• » A -1 U ) >• 45* cn o ro ro «4 U I o HO 4=» CT\ ro *• o Co 1 1 —A s » o o 1 o *<• 4=» <T\ <J\ o> — „ ^ ^ ^ i . >• M? - c r i CD C+-CD P ra o P* P • ö •ö CD H H-C _ l . tv CD P P

1

_ i »X) - J o — 1 <x> - J _ 1 _ J , VD - J o \ U3 - 0 » A 1 O 1 KD ~0 -1 —v KD - J O — i KD - J 1 - 1 CD - o O - A KD - J — X -O O —A _^ D •O O —A KD -o ro O o l ro KD KD U J o o 1 U i <x> KD -P* o o -p» KD KD U I o o 1 U I KD KO <J\ o o 1 cn KD KO o o 1 1 KD KD 1-3 O c+ P P H O B c+ H CD tv tv H P ra ra CD ^ ~ N B g ' H3 P es* CD H U I CD o P H O ra p O P J o < H H ^ & <! H-o p o 4 0 ra \ c+ P" p p tv>* CD P Ob CD • spe c m e t CD (-!• CD H j P H-O O CD B CD c+ 4 4 p , CD tv P p <j ca P H P o ro p O c+ O 4 CD B PV B tV H CD p p ra ra B CD CD CD 4

(9)

1 1 -& P p-ro a' p i t» p i CD o o W H B tv P H - cf-^S Ct) Où -S U O t d ! > Si 1 1 1 1 X H H H H • ff) p p f:, P P sa p p-Où p-Où 0'Q Ca o o **~~* '—^ <*—^ ^—^ Ob H U J 00 c+ I 1 1 1 CD H U J CO 5 B B B W ~ W W CO CT\ ) *ö «• rv) rv> u i U J U I O U I o >& ^ ^ B B ~ A _ A •£>• O < * *• U J O Ü U J - i U I —3 O O v j i v n >& >^ > \ - ^ B B _ i _ i ~ J U J >o - i - i r o u i -F* U> UJ o - * ' m ^ ^ ^ \ B B • v 3 CT\ 1 «• *« —i U J U J .fs. U I vn o u i

>& >& >a. B B

H H UD * • SÖ U J w -fs. u i u i H O u i o >& ^ " ^ ^ 3 B - * H u i H X» U J U J -)>. H Ch O u i u i H

>&. ">& >& >& B B

VID CT\ UD ^ V Û - j o —X ^JD -O — i <D CA U D Co -o o 1. I _ 1 ^D - J _ 1 •ö * » H v> O o p • * o *o tv> u i P* ja H c f P CD Où P CD CD P <! CD P 03 •? 1-3 P a1 CD H ( T i • fc> CD P i Où O B CD p u ö CD P CD CD B H -P i P i CD H P i p i CD c+ P CD P-c+ CT O O 1 ra o O1 H CD S P i c+ CD tv CD !V B H -P Où m Où H P P X H -B B O Ob c+ CD <i P P P i CD P-O t r o P J O (JU Cù o P f f a <! O o H P" CD O P c+ CD < O O H Cf CD H-P i H-P i CD H Ui O CD • ü hi p - o CD H -CD ffl c+ CD er O O B >ö CD K U I X «^ O H j 3 P i ' T j ' CD P <i CD Où CD c+ P c+ H-CD 1 CD CD P *• tv 1 < P IV C _ l . CD tv>

(10)

•d«d vu ^3*0 • d ' d -ei{ o o ' l H O O \ ro o o _ i M o — i o\ o -p» -f* o U I CPi o * J 0 ro o —i vn -P» O j —i IV> o <x> o o rv> o o \ O J O O IV) o -p* o oo o —1 IV) O -P» -P» O CT\ IV) O IV) -p* o o> 0 0 o U J -P* o o o o \ \ •fs» VJ1 o o o o IV) | o i IV) i o rv> M o o -p> rvo o o OO | o _ 1 oo | o U J <y\ oo o o -p» -p* oo o o _ i o o \ rv» o o _ i ro - 3 o rv» ro O ï o o> u> o _ i --3 KD O <T\ KD O I _ i -P* O o VJ1 _ 1 o _^ fV) - 3 o rv> o o \ U J o o CT\ KD O KO KD O vn M O _ i _ i o\ O vn U J O - J — i O u> — 1 o - J O-N o U J o o \ -P* O O ro -p> o U J o o U J U I o CT\ -P* O u> o - 1 oo o u> o o -p» v_n O •f» U I O l -~J O O O O o o o o WKJ\ (J\ - J 0 0 W O O O O o o o o -P- IV> 1 1 o o <y\ rv> i i o o _ _ i CTi KD U J - i o o o o IV) - v KO U J -P» - i o o o o vn | | | o UI 1 1 1 o _ i IV) U J | | o o — l KJ\ U J O O 1 1 o H - H S3 CD - ^ S er B H £0 co IQ CD er H ff» ra ra CD o e p H er H ja ra ra CD o G Q H • er H JU ra ra CD o c B H er H ra ra CD o p B o KD V£> ~ J O KD - J i. B

g

C O ra fa *ö P C J . fa o " o ra fa Co C _ l . CO •ö CD H 1-3 fa c f CD H - J * O

e

c+ er 4 <D P3 4 * CD er er H e+ ja CD <! CD ra to CD P < ra o p s c CD H O* ro H H-H P fa CM c+ H-CD <! CD 3 Sa ia <! o o H O* O ra H « o , ja CD »ö {3 fû o H-C_l. H j CD 4 ra • ö CD C _ l . fa CD 13 & p V O ra H * ö fa { 3 " Ö fa fa fa

(11)

13

-Tabel 8. fioiji.i ddel de toename van de omtrek in ram gedurende 1970-'71 voor de verschillende omtrekklassen, tussen haakjes het aantal bomen waarover dit ge-middelde genomen is manbospHpaja bospapaja

1,00 ha p.p.

200/300

52 (68)

57 (51)

300/400

123(22)

83(14)

400/500

150 (3)

99 (5)

.. .__

500/600

196 (2)

0,25 ha

200/300

135 (1)

54 (22)

p.p.

300/400

74 (1)

50 (8)

Tabel 9. Mortaliteit/ha gedurende de periode 1970—'71 van de bomen met een omtrek groter dan 200 mm

manbospapaja bospapaja 1,00 ha p.p. 0,25 ha p.p. 30 10 0 20 6. CONCLUSIE

In CELOS (1970) werden reeds de volgende conclusies vermeld;

1. In het proefperk van 1,00 ha is de groei overtuigend krachtiger dan in het proefperk van 0,25 ha. Dit komt

tot uiting in de hoogte-ontwikkeling der begroeiing, in het aantal staken per ha met een omtrek groter dan 200 mm en in het totale grondvlak per ha.

2. Het totale grondvlak per ha heeft 3 jaar na de kaalkap reeds een betrekkelijk hoge waarde bereikt, nl. 12,04 m2/ha voor bomen met een omtrek groter dan 200 mm in het 1,00 ha-proefperk.

3. Bij de staken gelijk aan of groter dan 100 mm omtrek

treedt in beide proefperken sinds 1969 een verschuiving op, waarbij het percentage ingenomen door Cecropia sciadophylla (manbospapaja) toeneemt ten koste van dat

(12)

- 14

voor C. Riirinarnenfsia (boupapaja).

Na de opname van 1971 kunnen we bij bovenstaande con-clusies nog het volgende opmerken:

ad 1. De groei in het 1,00 ha-proefperk is nog steeds

krachtiger dan in het 0,25 ha-proefperk. Het verschil in aantal staken per ha tussen de proefperken is in vergelijking met 1970 ongeveer gelijk gebleven. Het

totale grondvlak per ha is bij het grote proefperk duidelijk méér toegenomen dan bij het kleine, zodat het verschil tussen beide proefperken nog sterker geworden is op dit punt.

ad 2. Het totale grondvlak per ha is voor het 1,00

ha-proefperk gedurende de periode 1970-'71 zeer sterk toegenomen, nl. van 12,04 m2/ha tot 20,91 m2/ha (staken met een obh gelijk aan of groter dan 200 mm). Het grondvlak per ha voor het 0,25 ha-proefperk is gedurende deze periode slechts van 5,35 m2/ha toege-nomen tot 7,43 m2/ha. Dit bevestigt nogmaals de

con-clusie dat de groei in het kleine proefperk sterk p.chterbli jf t bij die van het grote proefperk.

ad 3• "He verschuiving van Cecropia surinamensis (bospapaja) naar C. sciadophylla (manbospapaja) heeft zich voort-gezet, alhoewel de totalen van beide soorten zijn

afgenomen.

Cu een beter inzicht in deze verschuiving te krijgen zij.', ie tabellen 7, ö en 9 opgesteld en is tevens de verde-ling van het aantal staken per omtrekklasse voor beide jaren grafisch weergegeven (bijlage 2 ) .

Ingroei van manbospapaja voor het 1,00 ha proefperk: In do periode 1970-'71 is de toename van hot aantal staken groter dan 200 mm; 1160-990 = 170. De mortaliteit van de

staken boven deze 200 nim-grens in deze periode was 30 exem-plaron/ha, zodH wc oen passage van 200 staken per jaar per ha krijgen. We mogen, gezien de verwachte geringe omtrek-groei van de staken kleiner dan 200 mm obh (vgl. tabel 8 ) ,

aannemen dat deze 200 staken (vrijwel) geheel gerecruteerd zijn uit de klasse 100/200, zodat er in die klasse in 1971 van de 1270 nog 1070 staken zijn overgebleven. We vonden

echter slechts 630 exemplaren. De mortaliteit-ingroci in de klasse 100/200 mm is dus 1070-630 = -HO exemplaren. Wanneer we voorts aannemen dat de ingroei in de klasse 100/200 mm

over hot afgelopen jaar gering was, zulks in verband met de structuur van het bos en de uitermate geringe vitaliteit van de sterk onderdrukte exemplaren, vinden we een mortaliteit in deze klasse die een weinig boven de 440 exemplaren per

jaar zal liggen.

Eenzelfde redenering kunnen we ook voor bospapaja en het

Aan de Universiteit van Utrecht heeft men gevonden dat de bomen die met C. surinamensis werden aangeduid 2 soorten zijn nl. C. obtusa on C. surinamensis, waarbij C. obtusa de meest algemeen voorkomende soort in Suriname is. Alhoe-wel de schrijver de indruk kreeg dat C. obtusa het overgrote deel uitmaakte in de proefperken is in dit verslag toch de oude benaming aangehouden.

(13)

15 -andere proefperk geven.

Voor bospapaja in het 1,00 ha-proefper vinden we dan een mortaliteit-ingroei in de klasse van 100/200 mm van 120 exemplaren. De mortaliteit zal dus (waarschijnlijk weinig) boven de 120 exemplaren liggen voor deze klasse.

Voor de mortaliteit-ingroei voor manbospapaja in het 0,25 ha-proefperk vinden we -400 exemplaren. Er is dus, in tegenstelling tot het 1,00 ha-proefperk, een grote ingroei van minstens 400 exemplaren.

De mortaliteit-ingroei voor bospapaja in het 0,25 ha-proefperk is 720 exemplaren. Over de ingroei is weinig te zeggen, daar een extra-polatie van tabel 8 door te weinig cijfermateriaal niet mogelijk was.

In het 1,00 ha-proefperk is dus een sterke achteruit-gang te constateren van het aantal staken groter dan 100 mm

obh per ha. Voor de heersende soorten Cecropia surinamensis en C. sciadophylla zal dit waarschijnlijk liggen aan de geringe ingroei en de grote mortaliteit van de staken in de 100/200 mm klasse.

Het 0,25 ha-proefperk vertoont deze tendens in veel mindere mate, doordat in de periode 1970—'71 een sterke toe-name in aantal heeft plaatsgevonden van manbospapaja, ter-wijl de bospapaja, door weinig groei en een grote mortali-teit in de 100/200 mm klasse, sterk is afgenomen in aantal.

De aandachtv.wordt tenslotte gevestigd op het zeer grote verschil in mortaliteit voor Cecropia in de hoogste

en in de laagste omtrekklassen. Voor het grote proefperk bedroeg deze voor de staken groter dan 200 mm 3/99 = 3,0$ (manbospapaja) en l/71 = 1,4$ (bospapaja); voor de staken in de klasse 100/200 mm echter minstens 44/127 = 35$ resp. minstens 12/69 = 17$.

7. PROGNOSE

Uit bovenstaande conclusies zien we dus dat in het

1,00 ha-proefperk voor de heersende soorten manbospapaja en bospapaja een afname van het aantal staken optreedt in de klassen 100/200 en 200/300 mm. Wanneer deze tendens zich doorzet is het te verwachten dat deze afname in de toekomst ook in de hogere omtrekklassen gaat optreden. Voor het 0,25 ha-proefperk geldt deze tendens alleen voor bospapaja; voor manbospapaja neemt het aantal staken er juist toe in de

lagere klassen.

De indruk wordt gewekt dat in het 0,25 ha-proefperk de vegetatie in een vroeger stadium van ontwikkeling is dan in het 1,00 ha-proefperk. Deze indruk wordt versterkt door gegevens over het verschil in totaal grondvlak per ha in beide proefperken.

(14)

16 -8. LITERATUUR

BOERBOOM, J.H.A., 1967a. Successie met betrekking tot het drooglandbos. CELOS Kwartaalverslagen 1: 17-19. BOERBOOM, J.H.A., 1967b. Successie op ontbost terrein.

CELOS Kwartaalverslagen 4: 14-15.

BOERBOOM, J.H.A., 1968. Successie op ontbost terrein. CELOS Kwartaalverslagen 6: 11-12.

CELOS, 1969a. Successie op ontbost terrein. CELOS Kwartaalverslagen 9'. 52-53. CELOS, 1969b. Successie op ontbost terrein.

CELOS Kwartaalverslagen 11; 59-60. CELOS, 1969c. Successie op ontbost terrein.

CELOS Kwartaalverslagen 12: 56-59. CELOS, 1970. Successie op ontbost terrein.

CELOS Kwartaalverslagen 13: 48-50. CONSEN, J.R., 1968. Successie op ontbost terrein;

terreinvoorbereiding en boomopname ten behoeve van inrichting proefperken Sarwaweg (Mapanegebied) CELOS Rapporten 8 (1).

CONSEN, J.R., et al., 1968. Successie op ontbost terrein; inrichten en eerste en tweede opname proefperk Blakawatra. CELOS Rapporten 8 (3).

GIETELINC-, C.J., 1970. Successie op ontbost terrein. CELOS Rapporten 38 (2).

RICHARDS, P.W., 1964. The Tropical Rain Forest, 3rd e.d. Cambridge University Press, Cambridge.

STERRINGA, J.T., 1968. Successie op ontbost terrein;

afbakening van de te ontbossen nieuwe proefperken nabij Sarwadriesprong ontbossing der proefperken.

(15)

& IV) U I o IV) 0 0 i u i ] — i ro : o j I ik O O IV) LQ — i Lu - J 0 " Ù CD 13 IV) _ A —i. 4 > 4 > 4=» 4 > O U l O O O U l O O O O O O O O O O m u i m u i o L u 4*. L U 4 > 4 > J > f v > r v > U I O O O O O U i L u O U i

V

oo u i O J - J . rv) —i —i O U 1 0 0 J V J 1 0 I V > ! V ) U 1 0

IV) 4=* L u IV) L u IV) _ i

u i o o o m o o m u i u i ro rv> - i ->• u i o o UI VJl u i u i u i u i u i IV) O ro o o l \ ) U ) l \ 3 U ) M - i a j - i O U I O U I U I O O O O U l U l U l O O O O U l O 4 ^ 0 L u O - i L u 4 = » U l - i O U l O O O O O U i U l LO en u i u u i bJ m u i u i (vi -o o ! LU — 1 o. •"* i 1-3 Cf (I) H H - J o t LO - 3 & H H-c_i. P

B

1

A

~ j o - J o LD co - j cr\ vji 4=*- Lu rv> I-IV) U I Lu LU IV) 0 ^ Lu _ i _ i _ i _ \ i v > r o _ i _ \ O U I O U l O L u O O U l U I o Lu U I 4=» O 4 > u i - > i v ) m m - i i - 3 ( » u i O O O U i O U l U l O O 4 ^ 4=» 4 ^ 4 - . IV) L u 4=» L u L u U I O O O O O O U I O

IV) 4 > 4 > - * IV) (_u —v —v L u O U I O O O U I U I O O U i l O - i j IV) C V O 4=*j LU O l u i 4 ^ . _ f i . . Ê > , L u L u - f = » f V ) L u IV) O U l U i U l U l O O O U l l \ J _ i _ J k _ i _ * _ » - i | V ) N > O O U I U I U I U I O O O L u 4 = » 4 ^ 4 ^ 4 ^ 4 ^ L u 4 = > - 4 = » U I O U I U I O U I U I O O _ J . : _ > _ i _ i _ i _ i _ i _ A _ A _ A l V ) 4 ^ U 1 U 1 0 0 U 1 0 U 1 0 U 1 0 L O j - j L O O N O O L O C ^ I V ) - i L u U I J O O O O U I U I O O U I O LU | O O — J U I I V J L u O U l O - N C T i o! <

1 1

Pi .! o ! 5

H

'_4_

o CO | B O L u I C 0 | H. ~° ' 5 P j t

-4-

IV) o •1 L u O - J o -o ! H P-O & c_i. P 0Q CR t i CD H <3 o P ra w CD P" CD !V tv H -P c+CTa (D ra H Oto <i PO ï*r C _ l . CD « fo P" CD P F -H P o o >*. CD t r p p i tr o o *tf Cü H O CD H j « CD H c+ CP p H -P f»r i3

(16)

CD B — i O _ 1 CPi IV) V O 4=» VJl no V O U J fV> rv> V O rv> U > V O «0 4^ ^ U J «* 4*> gem . rv> i • i 1 ! <* L

n

u> 0 0 1 4=» VJl U J ~ - l ' U > V O i U J U J U J - J 0 0 C D V O ** _ T 1 vn v j i _ i O -> o ON o u> VJl (V) o u> o l VJl H H v> o U J VJl o o U J VJl o\ o u> VJl 4=> o U J o U J VJl oo VJl V O *• r~\ • > • _ A O _ 1 VJl U J O rv> VJl U J VJl U J VJl ro VJl U J VJl V O »* O VJl 4=* O ro VJl U J VJl -F=> O ro VJl 4=» VJl U J VJl IV) VJl oo O _ J L 4 * U J O VJl VJl 4=> O U J U l -a o 4^ VJl 4^ O CT* >o o __1 U J VJl O -> O U J o U J o 0 > o U J o 4 * O V O O VJl r> ro _ i OO (V) O U J o VJl O iv> VJl IV) VJl U J o — 1 VJl _ k — i «• O VJl IV) u> VJl 4 * O VJl O U > O IV) VJl u> VJl ro VJl H H VJl ____ IV) *• vn M ro o u> o 4 ^ O VJl O — 1 . vn — i o —A VJl —A o _ A o »e o U J H O O 4=» O 4=» VJl U J VJl ro VJl U J VJl 4=> O - 3 O 0 0 *• o

£

—v vo - 3 o —A V O - 0 —A _ i vo

°

^ vo - 0 l _ V V O O -vo -a ^ ^ V O O _ i V D . ^ — i vo ~4 O _ i vo - J — i ~<

e-_i, vo O » X vo - J _ i _ A vo o _ J t vo - 0 _ i vo o _ 1 V D \ —i V O o 1. V D - J -1 _ A vo o ~ZL vo - J _ i

~~~]

V

0 0 B u> 1 O0 B H 1 UJ B H ! B t r p i o B

V

OO

s

U J 1 00 B H 1 U J B

_J

"

A

H B ir o 5 H H-c_i. M H-c_i. Î3 1 o — 1 o — 1-3 P O * CD M IV) « tö CD CD H Pi CD B iV o tv p H-CQ j 3 c + Ö Ö CD CQ H 012 <! H S» P Î ^ P " c _ i . CD CD \S ^ H -O P rv)";f\ VJl CD t r p P t r 1 o o « (Jo hi c+ O CD CD \S H j • Ö H -CD {3 hi fsr B w H -C^J. \-> P CD H

(17)

19 0»t*'-*kkla»ß*verii«I.ing aantal »taken/ha voor 1,00 ha p.p. 1970 1971 F" uabospapaja totaal 1970 1971 Sao 1790 ?* i o o I 4oo i v o

! — t

e, % « '«•J*' £ ( 0 ^ * i.«o É fc

i

5

^

Bospapaja totaal 1970 I l&ÖÖ 197X « 1270 -ii J»»/' -<!>».

33

( i i i i i i i ~i !_. I

K. ff. *£ -,

Omtarakklaaacverdeling a a n t a l s t a k e n / h a voor 0,25 ha p . p . £.0 Voo

3oo-ima^ 'vey $-a/ < > • • "4r»o zit«»«» lanbospapaja totaal 1970 : 160 1971 : 560 -#-% Bospapaja totaal 1970 i 1540 1971 I 800

l

y - as : aantal staken per ha a - fts : oratrekklaaaen in mm

(18)

«*. 20 «*.

-BIJLAGE 3 Lijst va.ii inhpomsje namen, mut de wctenschappelijke naam

van de genoemde boomsoorten

inheemse naam bospapaja manbospapaja mikrioedoe schuurblad swietboontje wetenschappelijke naam Cecropia surinamensis ') Cecropia sciadophylla Sapium sp. Solanum spp. Inga spp. familie Moraceae Moraceae Euphorbiaceae Solanaceae Mimosaceae

(19)

Landb ouwhog e s cho o 1-Wag e n l n c en

CENTRUM VOOR LANDEOUVKUNDIG ONDERZOEL IN SURINAS

VEGETATIEKUNDIGS VERANDERINGEN IN ONGEREPT DR00GLAND30S

( o n d e r z o e k p r o j e c t n o . 6 7 / 4 )

Tv/eede opname p r o e f p e r k 3 lia i n h e t " A r b o r e t u m " te Kamp 8

B. Schouten

Verslag van een onderzoek verricht onder leiding van Dr.Ir. J.H.A. Boerboom en Ir. N.R. de Graaf

(20)

I N H O U D Biz, 1. Samenvatting „ 5 2. Voorwoord 5 3. Inleiding , . . . , 5 4. Uitvoering . . , v . , 6 5. Resultaten 6 5.1. Aantal bomen . . . 6 5.2. Diktegroei 7 5.3. Inwas . . . 7 5.4. Mortaliteit 7 5.5. Diameter klasseverdeling 8

5.6. Oppervlakte van de open plekken 8

6. Conclusies 8 7. Literatuur . . . 9

Bijlage 1 Lijst van gebruikte inheemse namen met

hun wet-enschappelijke naam 11 " 2 Hoeveelheid bomen in percentages per

diameterklasse 12 " 3 Absolute hoeveelheid bomen per

diameter-klasse 13 4aMortaliteit per diameterklasse . . . 14

4b » » " 15

(21)

5

-Het bleek gewenst om in hot 3 lia proef perk in het Arboretum nabij Kamp 8, dat in februari 1968 in het kader van het onderzoek naar de vegetatiekundige veranderingen in ongerept drooglandbos was aangelegd, opnieuw opnamen te verrichten. Van alle bomen werd de diameter gemeten en de 3oort bepaald, verder werden de dode bomen genoteerd en werd de inwas genummerd en gemeten. Getracht werd om uit deze gegevens en die van de opname van februari 1968 enige lijn te ontdekken in de soortenopbouw, diameterklasse-verdeling, mortaliteit en ingroei.

De bestaande puntenkaart van dit proefperk werd bij-gewerkt. Een schatting werd gemaakt van de oppervlakte van de gaten die in de afgelopen 3 jaren in het proefperk

gevallen waren.

Tenslotte werd een lijst aangelegd van alle boomnummers met de soortnaam en de diameter.

2. VOORWOORD

In de perioden 24 februari t/m 28 februari en 30 maart t/m 1 april 1971 werden opnamen verricht in het 3 ha proef-perk in het Arboretum nabij Kamp 8.

Dit onderzoek werd verricht in het kader van het onder-zoek naar de vegetatiekundige veranderingen in ongerept drooglandbos (onderzoekproject no. 67/4). Het onderzoek stond onder leiding van Dr.Ir. J.H.A. Boerboom en Ir. N.R. de Graaf. De heren J.Elburg en H. Jubitana komt dank toe voor hun werk als boomkenner. De Dienst 's Lands Bosbeheer verleende haar medewerking o.a. door het afstaan van de heer J. Elburg en enkele arbeiders en voor de inzage in haar archief, waarvoor gaarne dank wordt betuigd.

3. INLEIDING

Veranderingen in het ongerept drooglandbos voltrekken zich deels langzaam deels sprongsgewijs. Deze veranderingen zullen over grote oppervlakte en lang tijdsbestek gezien geen gericht karakter dragen, doch schommelingen zijn rond

een evenwichtstoestand (BOERBOOM, 1967). Om in deze veranderingen een beter inzicht te krijgen werd daarom in 1968 een permanent -oroefperk uitgezet van 3 ha in het zg. Arboretum nabij Kamp 8 (DE GRAAF, 1968).

De gedachte hierbij was om in de eerste plaats de fluctuaties in de botanische samenstelling na te gaan. Daartoe werden alle bomen genummerd, op soort gebracht en gemeten (dbh). Tevens werd een puntenkaart van dit proef-perk gemaakt met alle boomnummers.

(22)

"OROT do voripo opunmr. rceiÎR 3 jaar geleden plaatsvond, en tijclr.ns een bezoek aan Kamp 8 bleek, dat er door het

om-vallen van bomen enkele -gaten in het procfperk geom-vallen waren, leek het gewenst om een tweede opname te doen.

4. UITVOERING

Van alle genummerde bomen met een diameter groter dan of gelijk aan lo cm werd opnieuw de diameter gemeten. Daar vele bomen steltwortels of wortellijsten hadden, kon niet steeds de diameter met de boomklem op 1,30 n hoogte bepaald worden. Afhankelijk van de hoogte van de wortelaanzet werden de diameters als volgt gemeten:

a. met boomklem op 1,30 m hoogte in cm b. met boomklem op 2 m "

c. met meetband op 1,30 m " d. met meetband op 2 m " e. met baak op 4 m " f. met baak op 6 m "

Deze gegevens werden opgeschreven in twee veldboekjes (CELOS-archief). De wijze van meten werd vermeld achter het aantal cm. Bij geen vermelding wordt bedoeld dat er met de boomklem op 1,30 m is gemeten. Achter het boomnummer werd de soortnaam vermeld, zowel de inheemse als de wetenschappe-lijke naam.

Het proefperk is d.m.v. paadjes in vakjes verdeeld. De boomnummers werden per vakje (totaal 8) in volgorde gerangschikt. Naast de diametermeting van de bestaande genummerde bomen werd de inwas bepaald, genummerd en op soort gebracht. Als inwas werden die bomen beschouwd die ongenummerd waren en een diameter groter dan of gelijk aan 10 cm hadden. Tenslotte werden die bomen genoteerd, die gedurende de periode 1968-1971 dood waren gegaan. De nieuwe nummers van de inwas werden bijgetekend op de puntenkaart.

5. RESULTATEN 5.1. AANTAL BOMEN

Het totaal aantal bomen met een diameter groter dan of gelijk aan 10 cm op borsthoogte in 1968 bedroeg 1130 stuks, dus 377 bomen/ha. In de periode 1968-1971 zijn 73 bomen dood-gegaan en was er een inwas van 210 bomen. Het totale aantal bomen boven de diametergrens is nu dus 1267 stuks, ofwel 422 bomen/ha.

(23)

7

-5,2. DIKTECno-RT

Toename van de diameters werd in de hogere diameter-klassen niet, en in de lagere diameterdiameter-klassen nauwelijks geconstateerd. Daar de diametermeting vrij grof gebeurde

(in gehele cm) heeft het weinig zin hier uitwerkingen van te geven. In een kleiner aangrenzend proefperk wordt de diameteraanwas exact gevolgd (BOERBOOM, 1967).

5.3. INWAS

De inwas gedurende de periode van 3 jaar was 210 stuks (de meetdrempel ligt bij een diameter van 10 c m ) . V/e hebben dus een inwas van 23 bomen per jaar per ha. Voor de 11

meest voorkomende soorten in het proefperk werd de inwas naar soort gespecificeerd (tabel l ) . Er wordt op gewezen dat deze "soorten" vaak meerdere soorten in botanische zin insluiten (zie bijlage 1 ) .

5.4. MORTALITEIT

Het aantal bomen dat in de periode 1968-1971 dood is gegaan in het 3 ha-proefperk bedroeg 73 stuks, ofwel 8 bomen per jaar per ha. Voor de 11 meest voorkomende soorten werd de mortaliteit afzonderlijk naar soort gespecificeerd (tabel 1 ) .

Tabel 1. Inwas en mortaliteit gedurende de periode 1968-1971 barklak blakaoema boskoffie brocdoe-oedoe doifisirie gron.foeloc h^ •:.••?.!: id anaura ingipipa konikoni-oedoe swietboontje tingimoni andere soorten totaal inwas 16 4 2 2 5 ~ 6 11 10 13 11 130 210 inwas als % van totaal 34# 21<fo 4% 5% lOfo

-H

31# 48fo 30/D 19?' 22fo 20fo mortaliteit -3 3 1 1 2 'J 1 -16 1 40 73 mortaliteit als fo van totaal

— 1 6 fo iio 2$>

2f

1095

ef

3% -37/0 2fo Ifo 1?°

(24)

- 8

b . S . DT AMETERKT, ASSISVERUELING

Alle bomen werden ingedeeld in diameterUrappen van 5 cm, beginnende bij 10 cm diameter. Dit is zowel voor het totale aantal als voor de 11 meest voorkomende soorten gedaan. Er werd van uit gegaan dat alle diameters op 1,30 werden gemeten.

In bijlage 2 en 3 worden resp. de percentages en de totale aantallen per diameterklasse gegeven. Verder zijn er grafieken gemaakt waarin per soort de percentages zijn af-gezet tegen de diameterklasse (zie bijlage 4 ) .

5.6. OPPERVLAKTE VAN DE OPEN PLEKKEN

Tijdens de opname bleken er 4 opengevallen plekken in het 3 ha-proefperk te zijn ontstaan door het omvallen van één of enkele bomen. Ruwe schatting in het proefperk zelf en met behulp van de puntenkaart gaf een indruk van de grootte van deze plekken.

1. 200 m2 (vak VIII) 2. 625 m2 vak Vl/VIIl) 3. 150 m2 (vak IV/V)

4. 144 m2 (vak III) 2

Dit betekent een totale oppervlakte van ongeveer 1100 m , ofwel 3 à 4f° van het proefperk (3 ha).

6. CONCLUSIES

Opgemerkt moet worden dat 2 opnamen met een tussentijd van 3 jaar van een 3 ha-proefperk in ongestoord drooglandbos niet genoeg gegevens verstrekken om algemene conclusies te kunnen trekken. Vooral, zoals in de inleiding staat, indien verwacht mag worden dat wanneer er veranderingen plaats vinden deze geen gericht karakter zullen dragen. Toch komen

er uit de resultaten bepaalde tendenzen naar voren die van nut kunnen zijn om als uitgangsmateriaal bij volgende op-namen te dienen.

Met het bovenstaande voor ogen kunnen dan de volgende opmerkingen worden gedaan:

1. De frequentie uitgezet tegen de diameterklasse voor het totaal aantal bomen vertoont een zeer regelmatig verloop overeenkomstig de curve van de Liocourt. Dezelfde

frequentieverdelingen per soort, die voor de 11 meest voorkomende soorten zijn uitgezet, vertonen vrij grote onregelmatigheden. Dit was te verwachten daar het totaal aantal bomen per soort te laag is om een representatief monster te kunnen zijn. Wat wel opvalt uit deze frequentie-verdelingen is het volgende: ingipipa komt tot in de

hoogste diameterklassen voor. Boskoffie, blakaoema en konikoni-oedoe komen alleen in de eerste diameterklassen voor, daarna totaal niet meerjboskoffie en blakaoema blijven zelfs beperkt tot de eerste 3 klassen (d.w.z. tot 25 cm), wat betekent dat deze soorten overwegend in de onderetage en voor een klein gedeelte in de middenetage voorkomen (SCHULZ, I960).

(25)

- 9

?. Het afintal bomen per ha met een diameter groter dan of gelijk aan 10 cm is stijgende en wel met 15 bomen per

jaar per ha. Wanneer we de inwas en mortaliteit met elkaar vergelijken voor enkele soorten zien we dat

barklak, ingipipa, konikoni-oedoe en tingimoni in aantal toenemen en dat swietboontje, gronfoeloe en boskoffie in aantal afnemen.

3. De oppervlakte van de opengevallen plekken maakt 3 à 4/« uit van het totale oppervlak. Ofwel 1$ van het totale oppervlak zal per jaar openvallen. In de loop van honderd jaar zou dan een oppervlakte gelijk aan het totale oppervlak eenmaal onder sterke lichtstelling hebben verkeerd (mits deze opengevallen plekken maar

éénmaal per plek optreden), waardoor kapoeweri-soorten een kans zouden krijgen zich te ontwikkelen. Tijdens de opname kreeg men de indruk dat er in deze periode van 3 jaar een groter oppervlak was opengevallen dan ge-middeld te verwachten is. Bij verdere opnamen in dit proefperk zou het interessant zijn in deze open plekken aparte opnamen te verrichten wat betreft soortensamen-stelling en deze verder te volgen om te zien of er zich in deze open plekken in het bos ook duidelijke successie-stadia gaan ^ontwikkelen. In verband met dit onderzoek is het aan te bevelen om bij mortaliteits-opnamen te noteren op welke wijze de boom doodgegaan is. D.w.z. is de boom a) doodgegaan-zonder schade aan te richten aan zijn naaste omgeving? b) doodgegaan door om te vallen en daarbij schade aan te richten c) doodgegaan doordat de boom tijdens de val van een naburige boom is

mee-gesleept. Hiervoor zouden dan frequenter opnamen moeten worden verricht dan nu het geval is geweest.

7. LITERATUUR

BOERBOOM, J.H.A. 1968. Vegetatiekundige veranderingen in ongerept drooglandbos, opname ondergroei proef-veldjes in het Arboretum te Kamp 8, Mapane-gebied

(deel 3). CELOS-rapporten 11 (5).

BOERBOOM, J.H.A. 1967. Bosbouwkundig onderzoek. Vegetatie-kundige veranderingen in ongerept drooglandbos.

CELOS Kwartaalverslagen 1: 23-24.

FABER, J. 1967. Vegetatiekundige veranderingen in ongerept drooglandbos, opname ondergroei proefveldjes in het Arboretum te Kamp 8, Mapane-gebied (deel 2 ) .

CELOS-rapporten 9 (3).

GRAAF, N.R, DE. 1968. Vegetatiekundige veranderingen in ongerept drooglandbos. Inrichting proefperken te Kamp 8, CELOS-rapporten 11 (2).

(26)

10

LAViSJrcKN, L.P. VAN. 1967. Vege tat i ckundige veranderingen in ongerept drooglandboa. Opname ondergroei proefveldjes in het Arboretum te Kamp 8, Mapane-gebied (deel 1 ) .

CELOS-rapporten 3 (4).

LINDEMAN, J.C. en A.M.W. MENNEG.A, 1963. Bomenboek voor

Suriname, uitgave Dienst 's Landsbosbeheer, Paramaribo. SCHULZ, J.P. I960. Ecological studies on Hain Forest in

(27)

11-Bijlage 1. Wetenschappelijke namen van de genoemde boomsoorten

inheemse naam gronfoeloe ingipipa swietboontje hoogland anaura broedoe-oedoe doifisirie barklak boskoffie konikoni-oedoe blakaoema tingimoni Wetenschappelijke naam Qualea spp. Couratari spp. Inga spp. Couepia spp. Iryanthera sagotiana Guarea guara Eschweilera spp. Coussarea paniculata Gustavia augusta Liospyros spp. Protium spp. familie Vochysiaceae Lecythidaceae Mimosaceae Rosaceae Myristicaceae Meliaceae Lecythidaceae Rubiaceae Lecythidaceae Ebenaceae Burseraceae

(28)

CM CD c,C 03 •H o - p CD 03 Ü x| r*n<-\ HP S • d - p CiLTN •HH cj • • CD CM -p ?H CD O CQ o m co cd S H o M o fi o. c o H CD a Ö +3 CD O Ö H t> • • H CD CD - p ra ci to CD CÖ Ü H O i J H !H PHCD -P El CD •H El 05 Di>H clft •ri H • CD C O S4 PH CD S > oj cDM CQ CQ CD CJ-P H t. J M CD 0 ) -P PH CD<H S CD ra o •H J4 P PH r-l «5 0. CQ H kJ 0J CD ta 03 • H <tf . H 03 C3 - P O •P O CA H CO H O i—i , - l •J^i r -H O") CM H r H H O H CT» CO C~ Vû ITV <" m CM H CM 1 | 1 i i ! .

1 !

1

! n l ! 1 1 <=t-( H 1 i • " ' | 1 L n 1 1 m 1 1 1 l m «3-H m CT> CM ON CD O H CD O «H ci O H PO m --dr 1 1 VO | rn ! CO 1 ( V ) | I 1 r o | rn ! 0 0 CM m 1 CO 1 1 1 r O CM r o C -1 t > \o l > CO CM H LT\ r o H ^ n o o CM r i CD •'S • P ci o5 o P H O • H , 0 PH - P • H CD 00 - H Ci B= M CQ c-I i H H r n rn O H CM H •=t H i n r O H CM 03 H 3

s

- r f ö CD H on o o X I -=}-II 1 i 1 5 ! 1 1 1 1 1 1 1 m en co CM o r O V.0 H CM H (D O m ri) O 1 CD O ni rp O H fi {£\ I 1 1 CM 1 CM 1 1 1 O H 0 0 • < * • O H CT> H m H CM m CD • H U •ri M • H CH •ri O TJ - * 1 1 [ • ' ! ! 1 1 1 1 CM 1 CM 1 CM CO C~ H C7\ CM O «3-X 03 H M H a fi ^t i i ! ! i 1 ( ! 1 1 1 1 1 ! t 1 1 «+ H CM ^-O ^ t -cD •ri «H CH O M CQ O r P C\i ( 1 ! i 1 l 1 1 1 1 1 1 1 1 ( 1 O H CT\ H H c-CD o m CD o 1 •ri Ci O ^ •ri Ci O M CM V£> H CX3 CM H H UD CM C£> H LPv CÖ g CD O GJ ^ 03 H . Û LPi OO b ^ ! 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 ! H 1 1 1 1 H 1 r n 1 CM 1 <=*-1 ^î"3 ' d -<=t CJ3 CT\ 0 0 H Lrx CM H 0 0 CM CM CM m c— rn CM ci CD • p H o •H O cl m o Ei CD • H U CJ3 CD Cl T * • H Ci • P 03 m o o H i 1 i 1 i i ^ i i ;

i

i i i - j H CM CM CM m <3-vo en UD H •^i-CM CO CM H ü 03 - p o • p - i ;

(29)

m o cri cd H •r~a • H m! o CÖ - P -Ej 0) P O <* <—* • P O Cl) , 3 Cn H C 1 • H u n i H ri CD • • P CM m o a i O iO CQ a E] Cd O H O J4 ,a eu g H o CD M «3-Ö H Ci) 1 O Ö H cd > Ö U) H H cd «• H Cl) m CQ Cd -P H ti Cd aï ri • H j ^ j !H Cl) - p Cl)

1

ClO-H O R • H H caco • Ö M C!) f> eu CQ W ft S cd M CD C Ö - P H ^ - ^ M CO - P U Cl) ft cl) <P a cd • H fi Cl) O m ft : El Cl) ra cd H .y 0 ) - p a cd • H T * H cd cd P> o p o ( M <J\ H 0 0 H c~-H VO H un H d -H P O H <M H H H O H CTi 0 0 c-<o i r \ <• P O ( M H H CM 1 1 1 1 H P O H H 1 1 H 1 1 1 1 H P O ( M U 5 ( M CD O H CD O <P ti O U GD i n P O 1 CM H m H 1 1 H H m c H P O 1 H H 1 r \ l no m r— cd P-< • H P i • H CO Cl • H m ^ l -I 1 1 1 1 1 1 1 1 H 1 1 1 H m P O m m • = * H P O H CD •l~3 P ri o o ,a - p CD • H J5 CQ c— c— H H C\l <M m m H H r-CM C-O H cd M 3 cd ri cd t * ri cd H qD O O -ri P O • 3 " CM -vl-CM H P O H r~ i n Cl) o - Ö Cl) o 1 Cl) o n-J Cl) O H • û OO ^ 1 -1 1 1 1 1 1 1 H 1 H 1 1 1 i n ^t-CM i n CT> VÛ i n H CD • H H • H t o • H <+H • H O r d t ~ "=3-1 1 ( 1 1 1 1 1 1 1 1 H 1 H 1 H <=}-CO P O H O ^ H M cd i - i M cd & i n ^t-MD CJ\ H O ( M CD • H <H « H O ^ C') o & H CM CM ^ i n H CD o ' Ö Cl) o 1 • H ri o M • H ri o X CTi H P O m i n CM i n P O H cd El CD O cd M cd H ^ C— i n 1. 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 CM CM m CM H CJD H en H CD • H ri O H • H OU ri • H P " H O M3 r o H CM H H H MD H P O CO CT» H " d -H i n CM P O CM P O CM MD P O CO • v T H en ^ j -P O H O M3 H ri CD -P U O o CO CD H CD T 3 ri cd D -L n o H P O P O P O «3-PO ' d - c-i n •<• PO H H CM CT> H V u CM P O P O O " 3 -CM U 3 PO <y\ tr~ VX) H * 3 -i n CM CM en CM H cd cd P1 o p 13

(30)

~ 14 -y* $ $ S K fc * kt

4 O .

M

*

f;-fut

»J, »Ö F->£ VJ1 o o CU 0 -o -" •*" te .*

X-w

>•» u te & c * • * f

*:T

tu

5 1

i *

Ü

»•J o ts O » H" O o IV) co 35 H- d-O" O o Î3 et t _ l . Q « Ui o tf p O* H-e_i. M P> CO « 4 * SB *• P - ö CTK- H-CO O

BB

H - » » $S e+ e* **• m » «rt-O •1 4 » t» c+ CS <B » OS CO H»fl» » • & • <ï H » . . i-J P. -» » O H 1 H-O <ï 0 O o O. 4 » ac-i • » fcr»1 • m • o ST

PP

P H m m CD £ » ÇU » ro •* n o -* o vji * i 1 ri» - * m \ D { 3 - I — K ^5-- «fc lu u 4

a

P. o H-H» CO H -*t O 4=» OD 5 a* •i o a p. o » i o « P o » • f * P. »

(31)

15 -S

J\*

U »I • • "M Ct. & O VJ1

5 * .

ü g o (S •** &

H-G

cr Ni »r H PS 4*. ~4 V 4 "

H

V 1 « r o Ci % K %r

£

«• # » «

F

^ » — ' .-o !V » o P i Î3 O H-o 2 S K V tt ^ * • • - • -*^ ^ { 3 M P ' Cl K ** » a b «I H*

H-J» I S

er e • ca t t c*-G • • H * * »i £ Kfr « t p p <* * t» M .H © » • V~* ** 4) m 0 • e> i < - » # ^ H m 0 a

H-an

• H X 4 *

r

a* #** o «£> tr> «> *S? tr 0 U K o H> H » H -6» U 1 I O «rt-H*

if

Ê

•* m cr o ft» Î3 O - 4

(32)

Landbouwhogeschool-Wagoningen

CENTRUM VOOR LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK IN SURINAME

SUCCESSIE OP VERLATEN KOSTGRONDEN (onderzoekproject no. 67/3)

Inrichten van permanente proefperken te Bigi Poika en Kopi en de eerste opname

B. Schouten

Verslag van een onderzoek verricht onder leiding van Dr. Ir. J.H.A. Boerboom

(33)

I N H O U D Biz. 1. Samenvatting 5 2. Voorwoord 5 3. Inleiding 5 4- Methodiek 7 4.1. Terreinkeuze 7 4.2. Grootte van het proef perk 7

4.3. Opnametechniek 7

5. Uit; voer ing 8 5.1. Uitzetten van de proefperken 8

5.2. Wijze van opname 8 5.5. Beschrijving van de proefperken . . . . 9

6. Resultaten 10 7. Discussie ^ 17 8. Literatuur . . . . . . 18

Bijlage 1 Gebruikte inlandse namen met hun

wetenschappelijke namen 20 Bijlage 2 Omtrekklasseverdeling per ha per

(34)

1. SAMENVATTING

Dit rappox^t beschrijft de aanleg en de eerste opname van in totaal 8 permanente proefperken gelegen in de omge-ving van Kopi (4-; en Bigi Poika (4). De proefperken liggen

in vrij uitgestrekte kapoewerigebieden en hebben een grootte van 50 x 20 m. Een uitzondering vormt proefperk IV te Bigi

Poika, dat een grootte van 10 x 10 m heeft en waarvan de

resultaten van deze opname hier verder buiten beschouwing worden gelaten.

De opname hield in soortbepaling en omtrekmeting van alle bomen met een omtrek groter dan of gelijk aan 200 mm; in een submonster van 25 x 20 m werd bovendien de klasse

100-200 mm geïnventariseerd. Enkele parameters van de be-trokken vegetaties worden per proefperk geanalyseerd (om-trekklasseverdeling, totaal grondvlak per ha, soortental) en vergelijkingen worden getrokken met de overeenkomstige waarden voor ongestoord drooglandbos.

2. VOORWOORD

-In mei 1971 werd door de schrijver in het kader van het onderzoek naar de successie op verlaten kostgronden (onder-zoekproject no. 67/3) een achttal permanente proefperken uitgezet in de omgeving van de dorpen Bigi Poika en Kopi.

Het onderzoek stond onder de zeer gewaardeerde leiding van Dr. Ir. J.H.A. Boerboom. Bij de veldwerkzaamheden onder-vond de schrijver de volle medewerking van de dorpshoofden

te Bigi Poika en Kopi. De boottocht naar Kopi werd mogelijk gemaakt door het belangeloos beschikbaar stellen van een boot en twee arbeiders door de Dienst Bodemkartering.

Ten-slotte dankt de schrijver de heer Jubitana voor zijn assis-tentie en de samenwerking ondervonden tijdens het onderzoek.

3. INLEIDING

Dit onderzoek heeft betrekking op de vegetatie die zich spontaan ontwikkelt op verlaten kostgrondjes. Een kostgrond

(een Surinaams-Nederlands begrip) is een terrein dat ge-bruikt wordt bij de uitoefening van zwerflandbouw (E. shif-ting cultivation, in Indonesië spreekt men van Ladangbouw). Zwerflandbouw houdt in dat men een areaal bos omkapt, de

vegetatie verbrandt en op het aldus vrij gemaakte stuk grond zijn voedselgewassen gaat telen. De voor deze voedselgewassen benodigde organische stof en mineralen worden verkregen uit het verbrande vegetatiedek. De natuurlijke vruchtbaarheid van deze tropische gronden is echter ontoereikend voor per-manente teelt van voedselgewassen. En, omdat de vruchtbaar-heid verkregen uit het verbrande vegetatiedek onder de tro-pische omstandigheden snel vermindert, verlaat men de kost-grond reeds 1 tot 3 jaren na het in gebruik nemen. Hierna

wordt elders opnieuw een stuk bos omgekapt om daar zijn kostgrond aan te leggen. Voor meer uitvoerige gegevens

(35)

be e be

-troff ende doze zworflandbouw wordt verwezen naar DS KOCK (1971) en DE GIER (197D.

Na verloop van tijd raakt de verlaten kostgrond bedekt met een secundair dek van planten die zich daar langs

na-tuurlijke weg vestigen. Onder deze zogenaamde secundaire vegetatie (in Suriname aangeduid met de term kapoeweri) verstaat men een begroeiing die zich ontwikkelt na een

ver-storing in de van nature aanwezige plantengroei (primaire vegetatie). Y/anneer een bepaalde vegetatie een geleidelijke,

gerichte verandering met de tijd vertoont spreekt men van successie, d.w.z. het elkaar opvolgen van verschillende vegetatietypen. Zo onderscheidt men primaire successie - het

ontwikkelingsproces dat optreedt waar voorheen geen plan-tengroei aanwezig was - en secundaire successie - de opeen-volging van vegetatietypen waar de oorspronkelijke

begroei-ing door een of andere oorzaak verdwenen is. In dit onder-zoek is alleen sprake van secundaire successie. Bij het

zich verder ontwikkelen van de secundaire vegetatie zal zich op den duur een evenwicht instellen. De vegetatie die deze evenwichtstoestand heeft bereikt noemt men de climax-vege-tatie (in Suriname b.v. het drooglandbos). Zie verder

BUDOWSKI (1961, 1962).

Bij de bestudering van de successie kan men 2 methoden toepassen:

1. Direct aan de hand van een aantal afgebakende homogene vegetaties waarvan de ontwikkeling op de voet te volgen

is middels periodiek herhaalde opnamen.

2. Indirect door analyse van verschillende vegetaties, waarvan aangenomen wordt dat zij stadia

vertegenwoordi-gen binnen eenzelfde successiereeks. Deze aanname berust op de structuur van de vegetaties zelve en op kennis

omtrent de geschiedenis van het terrein in kwestie. Tot nog toe is dit onderzoek benaderd via de indirecte methode om op deze manier in korte tijd een beeld te trachten

te verkrijgen over het verloop van de successie.

Het eerste onderzoek was sterk vegetatiekundig gericht middels beschrijvingen van de soortensamenstelling, de structuur en de fysiognomie van de secundaire vegetatie in plots van 10 x 10 m (zie hiervoor DE GIER, 1971).

Het tweede onderzoek heeft via luchtfotointerpretatie van een tweetal series foto's genomen van de omgeving te

Moengo-Tapoe in de jaren 1948 en 1968 aangevuld met veld-waarnemingen, de successie van de betreffende secundaire vegetatie in dit gebied gedurende deze 20 jaren gevolgd (zie hiervoor DE KOCK, 1971). Daar deze indirecte methode en luchtfotointerpretatie een grote ervaring en kennis op het gebied van vegetatiekunde van de onderzoeker vraagt en door de werkwijze op het CELOS steeds weer andere studenten met hetzelfde onderzoek voortgaan, leek het gewenst het hier beschreven onderzoek via de meer objectieve, directe methode

aan te pakken. Vandaar dat de schrijver begonnen is met het inrichten van permanente proefperken in daartoe geschikte gebieden, waarvan gedurende een groot aantal je.ren de succes-sie van de secundaire vegetatie op verlaten kostgrond op de voet te volgen is middels regelmatig herhaalde routine-opnamen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Der Intervenierende, der mit einer Person zu tun hat, welche sich als Opfer von Mobbing fühlt, kann auf diese Weise die Situation in der vorgeschlagenen Rei-

Tussen 2009 en 2013 is voor een drietal projecten: KCN/TIFN SD001, Nascheiden in aanvulling op bronscheiden en Pilot Drankenkartons 2013, de samenstelling van gescheiden ingezamelde

De plukjes, (bij kort gewas boorsels) 100—120 per ha, worden elk in een apart zakje gedaan en op het laboratorium onderzocht, waarbij bepaald wordt, welke soorten in het

Op de homogeniteit van de groeiplaats bij proeven kan niet genoeg de na- druk worden gelegd, omdat de verschillen door herkomst van deze If de orde zijn als de verschillen

l) oorzakelijk verband met de wegneming : zeker, waarschijnlijk, mogelijk, onwaarschijnlijk of uitgesloten, niet te beoordelen. Conclusies van het onderzoek van ernstige

- het verpleegkundig personeel van de betrokken instellingen te beschermen tegen het stelsel van de oproepbare wacht waarvoor geen sluitend wettelijk kader

Les infirmiers titulaires du titre professionnel particulier d'infirmier spécialisé en soins péri opératoires visés à l'arrêté royal du 27 septembre 2006

Feel free to fill in answers on the questions asked in this questionnaire. The topic under investigation is: Knowledge, practices and attitude of health care providers on