• No results found

Vanuit een katholieke invalshoek kleuters bewust maken van het thema vriendschap.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vanuit een katholieke invalshoek kleuters bewust maken van het thema vriendschap."

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kernopgave identiteit

Vriendschap

-Vriend

Je hebt iemand nodig stil en oprecht die als het erop aan komt voor je bidt of voor je vecht

pas als je iemand hebt die met je lacht en met je grient

dan pas kun je zeggen: 'k heb een vriend.

2012

(2)

Inhoudsopgave

 Inleiding

- Bezinning op professionele identiteit - Zien (Persoonlijke ervaring )

 1) Verdieping Thema

(Maatschappelijk, Ontwikkelingspsychologische en levensbeschouwelijk/ en godsdienstig)

 2) Verdieping verhaal

(Levensbeschouwelijk en godsdienstig verhaal)

 3) Reflectie

(Terugkijken naar stap 1 t/m 4)

 Activiteitenplan

 4) Reflecties activiteiten identiteit

 5) Reflectie onderzoek en professionele identiteit  Literatuurlijst

(3)

Samenvatting

Tijdens kernopgave Identiteit ben ik bezig geweest met een onderzoek in groep 1-2 van KBS X.

Tijdens dit onderzoek heb ik de volgende onderzoeksvraag behandeld: Op welke manier kan ik vanuit

een katholieke invalshoek kinderen bewust maken van het thema vriendschap?

Om aan deze vraag te werken heb ik een activiteitenplan van vijf activiteiten opgesteld die ik tijdens mijn LIO-stage heb uitgevoerd. Al deze activiteiten waren opgesteld aan de hand van het thema,

vriendschap.

Een Bijbel verhaal wat me tijdens de voorstudie geraakt heeft is het verhaal van ‘Ruth’. Dit verhaal wilde ik eigenlijk als rode draad door mijn lessenreeks laten gaan. Ik kwam er echter achter dat dit niet mogelijk was en heb daarom gekozen om als introductie verhaal, De Barmhartige Samaritaan te gebruiken.

Tijdens het onderzoek ben ik erachter gekomen dat de kinderen door middel van de activiteiten bezig zijn met het ontwikkelen van hun eigen identiteit. Ze krijgen steeds beter een visie op het handelen in verschillende situaties en kunnen hierin hun eigen ideeën verwerken.

Ook heb ik ervaren dat kleuters wel degelijk kunnen filosoferen en een hele interessant kijk hebben op situaties waarin ze moeten delen of troosten.

Al met al is het onderzoek een meerwaarde voor de identiteit vorming van de kinderen geweest maar ook van die van mij.

(4)

Bezinning op professionele identiteit

Tijdens de kernopgave Identiteit loop ik stage in groep 1-2 van Basisschool X. De basisschool is een Katholieke school en geeft hun catechese onderwijs aan de hand van een Bijbel vertelrooster. Dit houdt in dat er per bouw een aantal Bijbelse verhalen gekozen zijn, die ze in de loop van het jaar behandelen. Ook zijn er jaarlijks projecten waar er bijvoorbeeld verdieping wordt gegeven aan Kerstmis, Pasen en de Katholieke kerk als instituut.

Tijdens deze kernopgave ga ik kijken wat mijn rol als leerkracht is, bij het begeleiden van de kinderen tijdens het vormen van hun eigen identiteit en hoe ik het levensbeschouwelijke en godsdienstige aspect in mijn onderwijs kan toepassen. Aan de hand van een theoriestudie stel ik een aantal activiteiten op waarin ik het levensbeschouwelijke aspect in verwerk.

Om een goede begeleiding te kunnen geven voor de identiteitsontwikkeling in mijn klas, ga ik eerst kijken hoe dit bij mezelf zit.

Hoe zie ik mezelf nou als leerkracht en wat vind ik belangrijk? Om hierachter te komen heb ik mezelf de vraag gesteld, wie ben ik als leerkracht?

Ik vind het belangrijk dat een leerkracht flexibel is en zich aan kan passen aan verschillende situaties in een klas. Zo vind ik dat een leerkracht moet kunnen inspelen op onverwachte situaties en ervoor moet zorgen dat de rust in de klas wordt bewaard. Daarnaast moet je als leerkracht zijnde een veilige

werksfeer kunnen creëren voor de kinderen in de klas zodat deze zich optimaal kunnen ontwikkelen

en vertrouwd voelen bij de leerkracht.

Wat ook een belangrijke eigenschap van een leerkracht moet zijn is oog hebben voor verschillen en hiermee rekening houden. Dus als leerkracht moet je kunnen signaleren welke onderwijsbehoeften de kinderen nodig hebben en hier zijn of haar lessen op afstemmen. De leerkracht moet ook creatief zijn in het maken van zijn of haar activiteiten. De leerkracht moet lessen kunnen maken die inspelen op de belevenis wereld van de kinderen en die betekenisvol zijn.

De leerkracht moet ook de eigenschap hebben om innovatief te zijn. Zijn of haar lessen moeten steeds vernieuwd zijn en actueel blijven. Zo speel je als leerkracht weer goed in op de belevenis wereld van de kinderen.

De eigenschappen die ik beschreven heb hierboven en die ik dus belangrijk vind in een leerkracht, beheers ik na mijn idee gedeeltelijk maar moet ik in mijn laatste jaar en verdere jaren als leerkracht verder ontwikkelen. Ik ben van mening dat je als leerkracht niet kan zeggen, ik ben creatief of ik ben innovatief. Dit vind ik omdat je jezelf als leerkracht altijd moet blijven ontwikkelen en eigenschappen en vaardigheden moet bijleren.

Dus op de vraag, wie ben ik als leerkracht? Geef ik het antwoord: ‘’Een leerkracht in beweging’’

Waar sta ik als leerkracht op het gebied van godsdienst en levensbeschouwing?

In het derde leerjaar hebben we de keuze gekregen om een kernopgave te volgen in godsdienst/ levensbeschouwing. Iedereen kreeg de keuze voor Katholiek of algemene levensbeschouwing. Ik zelf ben niet gelovig maar ben wel Katholiek gedoopt en heb op een Katholieke basisschool en

middelbare school gezeten. Hierdoor wist ik al het een ander over het Katholieke geloof. Daardoor heb ik gekozen voor algemene levensbeschouwing zodat ik ook een kijkje kon nemen in de andere verschillende geloofsovertuigingen en godsdiensten. Ik heb me tijdens het eindproduct verdiept in het Hindoeïsme en de vraag beantwoord: Waarom heeft god de wereld niet beter gemaakt? Ik had gekozen voor het Hindoeïsme omdat ik heb geleerd dat deze mensen positief in het leven staan en naar de goede dingen van het leven kijken. Ze zijn van mening dat als je een goed mens bent geweest, je in je volgende leven reïncarneert in iets beters.

(5)

Een leervraag die ik hieruit heb kunnen halen is: Kan ik de positieve dingen uit het leven halen en reflecteren op mezelf?

Als leerkracht heb ik deze leervraag kunnen integreren in mijn onderwijs door naar de positieve kanten van de kinderen te kijken en deze te stimuleren en te accentueren.

Naast de kernopgave godsdienst/ levensbeschouwing heb ik ook op verschillende Katholieke basisscholen stage gelopen en heb ik gewerkt met verschillende catechese projecten. Zo heb ik verschillende verhalen voorgelezen en besproken met de kinderen.

Ik vind het belangrijk dat de kinderen iets over een bepaalde levensbeschouwing meekrijgen maar ik vind het best lastig om dit op een betekenisvolle en uitdagende manier in mijn onderwijs toe te passen.

Leervragen die ik hieruit kan opstellen zijn:

Leervragen

- Op welke manier kan ik ervaringen van leerlingen in verband brengen met verhalen over verschillende ‘’aspecten’’ van de christelijke en andere levensvisies?

- Op welke manier creëer ik een rijke leeromgeving waarin kinderen vaardigheden verwerven om aandacht te besteden aan de zin van dingen en gebeurtenissen?

- Op welke manier kan ik gebruik maken van bestaande methodes voor godsdienst/ levensbeschouwing?

Persoonlijke ervaring

Het vormen van een identiteit gebeurt volgens mij ook door middel van de gebeurtenissen en invloeden om je heen. Je leert van je omgeving en past je hierop soms aan. Een onderdeel dat volgens mij een grote invloed heeft op het vormen van je identiteit is ‘’vriendschap’’.

Terugkijkend op mijn stageperiode is er een ervaring die mij persoonlijk raakt. Het gaat hierbij om een vriendschappelijke relatie tussen twee jongens. De twee jongens zijn 5 jaar oud en zitten bij elkaar in groep 2. De twee jongens zijn echte vrienden en proberen bij alle activiteiten naast elkaar te zitten of samen te werken.

Dit gaat vaak goed en ze hebben dan veel plezier met elkaar. Maar dit gaat ook wel eens fout.

Doordat de twee jongen veel met elkaar optrekken is er een bepaalde rivaliteit ontstaan. Zo maken ze van de werkjes die ze maken een wedstrijd wie het snelste klaar is, met als gevolg een slordig

eindresultaat. Ook zijn ze jaloers als de één met een ander speelt. De jaloersheid betreft voor de ene wat meer dan voor de andere. Zo kan de één ook zonder de ander maar kan de andere niet zonder de één. Deze vriendschap spreekt mij aan omdat je hun vriendschap op een positieve manier kan zien, maar ook op een negatieve manier. Zo hebben ze veel plezier samen en ze zijn qua denk niveau op elkaar afgestemd, maar zo zorgt de jaloersheid en rivaliteit voor een negatieve stempel in hun vriendschap.

Een belangrijk punt dat ik uit deze situatie kan halen is, dat het van belang is dat de kinderen in de kleuterklas weten wat een vriendschap betekent. Dus hoe ga je om met andere kinderen uit de klas, op welke manier kun je met iemand samenwerken, wat betekent delen en hoe kan ik iemand troosten?

Al deze vaardigheden en eigenschappen vormen voor mij het thema:

(6)

Een onderzoeksvraag die hierbij aansluit is:

- Op welke manier kan ik vanuit een katholieke invalshoek kinderen bewust maken van het thema vriendschap?-

Leervragen passend bij dit thema:

- Wat betekent een vriendschap in de kleuterklas? - Hoe gaan de kinderen in de kleuterklas met elkaar om? - Wat betekent het begrip, delen voor een kleuter? - Wat betekent het begrip, troosten voor een kleuter?

(7)

Hoofdstuk 1. Verdieping thema

Maatschappelijk

Om vanuit een maatschappelijk oogpunt naar mijn thema te kijken, heb ik gebruik gemaakt van het bio- ecologisch model van Bronfenbrenner. In het model zijn vijf omgevingsniveaus aangegeven. In ieder niveau staan factoren die de je als persoon kunnen beinvloeden.

Volgens Bronfenbrenner (1989) kan je een persoon pas volledig begrijpen wanneer je kijkt hoe iemand in elk van de vijf niveaus past.

Het model bestaat uit de volgende vijf niveaus: - Microsysteem

- Mesosysteem - Exosysteem - Macrosysteem

- Chronosysteem.

Microsysteem: Is de dagelijkse en directe omgeving van de kinderen. Dit zijn dus de ouders, thuissituatie, vrienden en leerkrachten.

Mesosysteem: Zorgt voor de verschillende verbindingen binnen het microsysteem. (Kinderen- ouders, leerlingen- leerkrachten)

Exosysteem: Zijn de algemene invloeden zoals de overheid, scholen, kerken en gemeenschap. Al deze onderdelen hebben een invloed op het micro en mesosysteem. (bijvoorbeeld: een school heeft invloed op de cognitieve ontwikkeling van een kind)

Macrosysteem: Zijn de culturele invloeden zoals de maatschappij, overheid en politiek. Chronosysteem: Is de invloed van tijd zoals historische gebeurtenissen.

Wat het model duidelijk probeert te maken, is dat je als persoon op verschillende manieren beïnvloed wordt en mensen beïnvloedt.

In het eerste niveau wordt naar mijn idee de belangrijkste invloeden beschreven. Dit is namelijk de directe omgeving. In deze directe omgeving horen ook de vriendschappen en relaties met je naaste. Het model geeft aan dat vrienden een belangrijke rol spelen in je leven en je kunnen beïnvloeden als persoon.

Om mezelf nog verder te verdiepen in het maatschappelijke oogpunt van mijn thema, heb ik op beeldbank een filmpje gezien, waarin een gesprek te zien was van de psychologe Pieternel Dijkstra over relaties en vriendschappen.

Zij geeft aan dat vriendschappen in je leven heel belangrijk zijn. Mensen zijn sociale beesten die andere mensen nodig hebben om zich goed te kunnen voelen. Daarnaast zit er ook een gezondheids kant aan. Zo zegt ze dat wanneer je een grote vriendgroep om je heen hebt, je langer en gezonder

(8)

leeft. Dit komt doordat je dan iemand hebt waar je je ei aan kwijt kunt en die je helpt in moeilijke situaties. Dit zorgt er voor dat je maar weinig spanning of stress in je systeem hebt zitten, waardoor je lichaam en geest beter in balans is.

Vriendschappen staan nooit vast maar worden volgens haar mede door toeval veroorzaakt. Meestal zijn je vrienden, mensen die op jezelf lijken, die dezelfde interesses hebben en die op hetzelfde manier in het leven staan als jij. Dit zorgt voor minder conflicten en ruzies wat weer zorgt voor een vrolijker persoon.

Naast het filmpje op beeldbank heb ik ook een artikel gelezen van Drs. T. de Vos.- van der Hoeven over vriendschap in de puberteit. Deze gaf aan dat vriendschappen kunnen leiden tot een een goed zelfvertrouwen en wanneer je geen vrienden hebt dit dus kan leiden tot een slecht zelfvertrouwen. Dit kan er zelfs voor zorgen dat je emotionele en psychosiale problemen kunt krijgen.

Vrienden bieden je namelijk emotionele steun, solidariteit en hulp aan in nieuwe situaties.

Ontwikkelingspsychologisch

Om mijn thema uit te diepen vanuit het oogpunt van de ontwikkelingspsychologie, ben ik gaan kijken wat er tijdens de ontwikkeling van kinderen gebeurt op het gebied van vriendschapsvorming.

Omdat ik tijdens deze opleiding vooral gericht ben op het basisonderwijs ga ik eerst kijken wat er gebeurt tijdens de schooltijd.

Volgens William Damon (1977) verloopt de ontwikkeling van vriendschap in drie verschillende stadia.

Stadium 1 (vriendschap gebaseerd op het gedrag van anderen)

- loopt van het vierde tot zevende levensjaar - Je bent een vriend als je de andere aardig vindt

- Degene waarmee ze de meeste tijd doorbrengen, noemen ze een vriend - De persoonlijke eigenschappen worden nauwelijks meegewogen

- Een vriend of een vriendin is iemand die mogelijkheden biedt voor plezierige interacties

Stadium 2 (vriendschap gebaseerd op vertrouwen)

- Loopt van de achtste tot tiende levensjaar

- Persoonlijke eigenschappen en kenmerken worden meegewogen - Wederzijds vertrouwen

- Je bent er voor elkaar wanneer je iemand nodig hebt

- Er zijn formele verklaringen en formele verontschuldigingen wanneer de vriendschap hersteld moet worden

Stadium 3 (vriendschap gebaseerd op psychische nabijheid

- Loopt van de elfde tot vijftiende levensjaar - Intimiteit en loyaliteit is belangrijk

- Psychische nabijheid - Wederzijdse openheid - Exclusiviteit

- Er worden ideeën ontwikkeld over welk gedrag je in een vriendschap waardeert en welke niet Maar hoe verloopt het ontwikkelen van vriendschappen zich na de schooltijd? Om een antwoord op deze vraag te krijgen ben ik gaan kijken hoe dit verloopt vanaf de adolescentie

- Vrienden en leeftijdsgenoten worden meer gebruikt als informatiebron - Ze worden minder afhankelijk van hun ouders

(9)

- Meningen, capaciteiten en fysieke veranderingen worden met elkaar vergeleken - Bij een groep willen horen

- Populariteit speelt een grote rol - Verkering / relaties

Zoals je kunt zien leer je, als je ouder wordt steeds meer vaardigheden met betrekking tot het ontwikkelen van vriendschappen. Een vriendschap krijgt steeds meer een belangrijke rol in je leven en het helpt je om je eigen identiteit te vormen.

Wat voor mijn onderzoeksvraag vooral belangrijk is, is stadium 1 (vriendschap gebaseerd op het gedrag van anderen). Ik probeer de informatie uit dit stadium dan ook mee te nemen naar mijn activiteitenplan.

Levensbeschouwelijk/ godsdienstig

Naar aanleiding van kernopgave ALV ben ik, om mezelf te verdiepen in het levensbeschouwelijke/ godsdienstige oogpunt van mijn thema, gaan kijken naar de verschillende geloofsovertuigingen. De geloofsovertuiging waarbij er na mijn idee grote verschillen zijn tussen de omgang met elkaar, is het Hindoeïsme. Daarom heb ik ervoor gekozen om deze geloofsovertuiging verder uit te diepen. (Idema, E. (2007) Een wereld vol geloof, basiskennis wereldgodsdiensten. Kwintessens)

In het Hindoeïsme geloven de mensen in reïncarnatie. Reïncarnatie houdt in dat je na je dood, opnieuw geboren wordt.

De vorm waarin je gereïncarneerd wordt, heeft te maken met het leven dat je daarvoor geleefd hebt. Dus hoe je als het ware als mens bent geweest. Er wordt dan gekeken naar alle verrichtingen die je in je leven hebt gedaan. Alle deze verrichtingen heten ‘karma’. Wanneer je een ‘goed’ karma hebt, dan kan je in je volgend leven in een hogere positie terug komen.

De plichten die je als Hindoe moet voldoen heten ‘dharma’. Deze religieuze plichten hangen samen met de kaste waarin de Hindoes leven. Het kastenstelsel zegt veel over de omgang met elkaar. In het kastenstelsel van het Hindoeïsme bevinden zich namelijk verschillende standen. Je hebt hogere kasten en lagere kasten. De mensen van de hogere kasten worden gezien als ‘rein’ (betere mensen) en de mensen van de lagere kasten als ‘onrein’ (mindere mensen).

De manier waarop de mensen met elkaar omgaan is hier dan ook op gebaseerd. De mensen uit de hogere kasten zullen proberen om niet met de mensen uit de lagere kasten in contact te komen, omdat de onreinheid van deze mensen dan overgedragen kan worden. En om dan weer ‘rein’ te worden moeten er weer verschillende rituele plaatsvinden.

Ik vind het kastenstelsel een verschrikkelijk systeem dat zorgt voor veel ongelijkheid tussen de mensen. Wanneer je geboren wordt in een lage kasten, wordt er dus gelijk gezegd dat je onrein bent, en dus een slechter persoon. Dit vind ik belachelijk. Hoe kan een kasten nou bepalen wat voor persoon jij van binnen bent. Jij bepaald je eigen leven, maar door het kastensysteem wordt het leven eigenlijk voor je bepaald. Er staat vast met welke personen je om mag gaan, welke beroepen je kunt uitoefenen en waar je mag komen.

Het kastensysteem is officieel afgeschaft. Dit vind ik erg goed, maar in India kan je merken dat hier toch nog rekening mee wordt gehouden. Dit komt na mijn idee omdat het systeem al zo lang bestaat en gebruikt wordt.

In mijn eigen onderwijs vind ik het belangrijk dat de kinderen respectvol met elkaar omgaan en iedereen een kans geven. Ik vind dat de kinderen zelf keuzes mogen maken en hierin begeleidt moeten worden. Dit wil ik dan ook laten terug komen in mijn activiteiten plan.

(10)

Naast het Hindoeïsme vind ik het ook belangrijk om naar de christelijke levensvisie te kijken. Dit vind ik belangrijk omdat mijn eigen basisschool een Katholieke achtergrond heeft.

Om mezelf hierin te verdiepen heb ik de vraag gesteld, wat zegt de christelijke levensvisie nou over vriendschap?

Om hierachter te komen ben ik gaan kijken naar verschillende verhalen uit de Bijbel.

Jezus en zijn leerlingen (Wat de Bijbel ons vertelt, Nederlandse Bijbelgenootschap, Haarlem (1979) )

In dit prentenboek wordt op een kindvriendelijke manier het verhaal verteld over Jezus en zijn leerlingen. In het verhaal komt Jezus verschillende mensen tegen die hij met hem meevraagt. Hij vertelt hen dat hij werk voor ze heeft. Uiteindelijk heeft Jezus 12 mannen verzameld die zijn ‘’leerlingen’’ worden genoemd. Jezus, leert ze dat het belangrijk is om te delen, aardig te zijn en elkaar lief te hebben. Hij spoort zijn leerlingen aan om deze boodschap aan andere mensen te leren en ze te helpen. Het verhaal sluit goed aan op mijn leervragen en de beleveniswereld van de kleuters.

Het verhaal is samengesteld uit het Evangelie volgens Matteüs. Het hoofdstuk uit Matteus dat aansluit op mijn thema is hoofdstuk 5. Ik citeer: ‘’ Bij het zien van al die mensen ging hij de berg op. Toen hij zat, kwamen zijn leerlingen bij hem. Hij nam het woord en begon hen in zijn leer te

onderwijzen: ‘’Als iemand u iets vraagt, geef het hem; en wil iemand iets van u lenen, weiger het hem niet.’’ ‘’U hebt gehoord dat er gezegd is: ‘Heb uw vrienden lief en haat uw vijanden.’ Maar ik zeg u: heb uw vijanden lief en bid voor hen die u vervolgen. Dan pas zult u echte kinderen zijn van uw Vader in de hemel.’’

Bartimeus heeft alleen een bedelbak (Om te beginnen, Callenback, Hilversum (2003) )

In de kinderbijbel om te beginnen, staat een verhaal geschreven over Bartimeus. Bartimeus is een blinde man die met niemand mag meedoen. Hierdoor kan hij niet werken en geen geld verdienen. Bartimeus staat daarom langs de kant van de weg met een bedelbak. Hij moet bedelen om zijn geld. Soms zijn er vriendelijke mensen en die geven Bartimeus een munt.

Van dit geld kan hij brood kopen om te eten. Op een gegeven moment wordt het erg druk in de straat en lopen er veel mensen. Bartimeus weet niet wat er aan de hand is. Een klein meisje vertelt hem dat Jezus eraan komt. Door wat aanmoediging van het meisje gaat Bartimeus naar Jezus. Jezus geneest Bartimeus en hij kan weer zien.

Dit verhaal vertelt iets over het gevoel hebben om buitengesloten te worden. Bartimeus mag niet meedoen omdat hij blind is. Niemand wil hem helpen. Maar Jezus helpt hem wel en geneest hem. Dit verhaal sluit aan op mijn thema, omdat ik het belangrijk vind dat ieder kind zich veilig voelt in een groep. Kinderen moeten met respect met elkaar omgaan en niemand moet buitengesloten worden. Aan de hand van de verhalen uit de Bijbel hebben de christenen hun visie gecreëerd over

vriendschappen en de omgang met elkaar. Een centrale regel die hier goed bij aansluit is de regel: ‘’Bemin je naaste als jezelf.’’

Dit gaat dan niet alleen om het beminnen en lief hebben van je familie en vrienden maar ook je vijanden. Een belangrijk woord wat hier bij past is het woord vergeven. Wanneer je iemand vergeeft wordt je bevrijd van het verleden en kun je verder gaan met je toekomst.

Christenen vinden het belangrijk dat je respectvol met elkaar omgaat en dat je degene moet helpen die hulp nodig heeft en dat je niemand mag veroordelen.

Een vers dat hierbij past is een vers uit Lucas 6,36

Wees barmhartig zoals jullie vader barmhartig is. Oordeel niet, dan zal niet over je geoordeeld worden.

(11)

Veroordeel niet, dan zal je niet veroordeeld worden. Vergeef, dan zal je vergeven worden.

Een gedicht dat goed past bij het thema, ‘’vriendschap’’ is het gedicht ‘’vriend’’ van Toon Hermans. Een regel dat aansluit bij de godsdienstige invalshoek is de regel: ‘’ Je hebt iemand nodig stil en oprecht die als het erop aan komt voor je bidt of voor je vecht.’’

Bidden zegt voor mij vooral dat je aan iemand denkt die het moeilijk heeft. Door voor diegene te bidden hoop je op hulp of wat extra geluk. Het hele gedicht kan terug gelezen worden in de bijlage.

Hoofdstuk 2. Verdieping verhaal

(Pelt van, B. & Fluiter de, A.A. (2003). Om te beginnen, Bijbel voor jonge kinderen. Callenbach) Een verhaal dat goed aansluit bij mijn thema vriendschap is het verhaal van ‘Ruth’.

Het verhaal gaat over een vrouw genaamd Noomi. Noomi woont met haar man en twee zonen in het land Moab. Het gaat er niet goed in dat land en zowel haar man als haar beide zoons sterven. Noomi beslist dat het goed is als ze terugkeert naar haar eigen plaats Betlehem. Noomi heeft twee

schoondochters waarvan er één, genaamd Ruth, met haar mee gaat. Ruth zegt dan ook : ‘’Waarheen jij gaat, wil ik gaan, waar jij overnacht, wil ik overnachten, jouw volk is mijn volk, en jouw God is mijn God.’’

Noomi vertrekt samen met Ruth naar Betlehem en worden al snel hele goede vriendinnen. Wanneer ze in Betlehem aankomen, mogen ze in een klein kamertje in een hutje op het land wonen.

Ruth ontmoet uiteindelijk tijdens het oprapen van het overgebleven graan, de boer Boaz. Dit is een aardige boer koopt voor Noomi en Ruth een stuk land met een huis waarin ze samen kunnen wonen. Uiteindelijk trouwt Ruth met de boer en krijgen ze een kindje genaamd Obed. Noomi is helemaal gek op het kindje en zorgt ervoor net alsof het haar eigen kindje is.

Welke nieuwe inzichten heeft dit verhaal mij gegeven?

Een inzicht dat ik uit het verhaal kan halen is het feit dat je in een vriendschap elkaar moet vertrouwen.

Ruth heeft zoveel vertrouwen in Noomi en wat zij gelooft, dat ze haar leven in Moab achterlaat en met Noomi meegaat.

Vanuit vertrouwen bouw je een relatie op en zorgt het ervoor dat je je veilig voelt bij elkaar. Daarnaast gunt Ruth Noomi een nieuw en gelukkig leven met Boaz. Dit vind ik ook een belangrijk punt van een vriendschap. Je moet elkaar dingen kunnen gunnen.

Het kunnen gunnen van dingen voor elkaar staat tegenover jaloezie. Jaloezie krijg je als je elkaar niets kunt gunnen en je het liever zelf wilt hebben.

Als ik het verhaal terug koppel naar de basisschool zie ik dat jaloezie soms voor komt. Dit komt doordat kinderen soms nog egocentrisch kunnen denken waardoor alles vanuit de ik-persoon wordt gezien. Wat belangrijk is in een vriendschap is dat je kunt inleven in andere mensen. Dit is dan ook een onderdeel dat ik wil gaan behandelen tijdens mijn activiteiten plan.

(12)

Hoofdstuk 3. Reflectie

Terugkijkend naar de stappen 1 t/m 4 ben ik erachter gekomen hoe ik mezelf als leerkracht zie. Ik ben dieper na gaan denken welke eigenschappen en vaardigheden ik belangrijk vind en waar ik voor sta. Ik beschrijf dat ik deze eigenschappen en vaardigheden gedeeltelijk beheers maar dat ik dit in mijn laatste jaar en als leerkracht verder moet ontwikkelen. Dit vind ik een belangrijk punt omdat ik mezelf als een leerkracht in beweging zie. Als leerkracht ben je immers nooit klaar met leren.

Daarnaast heb ik mezelf ook meer kennis bijgebracht over het levensbeschouwelijke/ godsdienstige aspect van het vak. Ik heb in het derde jaar de kernopgave, algemene levensbeschouwing gevolgd en heb me zo verdiept in de verschillende godsdiensten. Tijdens dit onderzoek ben ik wat dieper gaan kijken naar de christelijke levensvisie en hoe ze daar over het thema ‘vriendschap’ denken.

Ik heb verhalen gelezen die mij erg aanspraken. Zo vind ik het verhaal van Ruth erg inspirerend en mooi. Het verhaal gaat over een hechte vriendschap met vertrouwen en zorg voor elkaar. In het begin van dit onderzoek was ik van mening dat ik dit verhaal wilde gebruiken bij mijn activiteitenplan. Hier ben ik immers wel van terug gekomen. Niet omdat het niet toepasselijk is voor mijn thema, maar omdat ik het nog net iets te moeilijk vind voor mijn leeftijdsgroep, kleuters.

Op mijn stageschool ben ik gebonden aan een Bijbel vertelrooster. Hierin staan een aantal Bijbel verhalen die door de leerkracht uitgekozen zijn. Dit zijn de verhalen die voorgelezen mogen worden. Andere Bijbel verhalen, mogen niet behandeld worden. Hierdoor was erg beperkt in mijn verhaal keuzen. En kon ik niet het verhaal van Jezus en zijn leerlingen nemen als rode draad. Maar nadat ik het Bijbel vertelrooster aandachtig had doorgelezen en de verhalen had bestudeerd, kwam ik erachter dat er één verhaal was wat aansloot op mijn thema. Dit was het verhaal van ‘’de

Barmhartige Samaritaan’’. Dit verhaal ga ik gebruiken als introductie verhaal en wordt er tijdens de andere activiteiten op terug gepakt.

Naast het levensbeschouwelijke en godsdienstige aspect heb ik mezelf ook meer kennis bijgebracht over het ontwikkelingspsychologische en maatschappelijk aspect.

Ik heb mezelf in het eerste studiejaar vooral bezig gehouden met ontwikkelingspsychologie maar dit is tijdens de andere jaren wat meer weggezakt.

Om voor de kernopgave identiteit mezelf weer hierin te verdiepen heb ik ervoor gezorgd dat deze kennis goed op pijl blijft. Qua maatschappelijk oogpunt heb ik het model van Bronfenbrenner gebruikt. Ik was hier wel mee bekend maar had mezelf er nog niet goed in verdiept. Door deze kernopgave heb ik dit wel gedaan en heb ik gezien dat je omgevingsfactoren van grote invloed zijn bij het vormen van je eigen identiteit en vriendschappen.

Na dit vooronderzoek wil ik een activiteitenplan samenstellen voor de kinderen van groep 1 en 2. Wat ik tijdens het ontwerpen van mijn activiteiten erg waardevol vind is dat de kinderen de betekenis van de activiteit spelenderwijs aangeleerd krijgen. Het doel van dit onderzoek is dat de activiteiten een bijdrage kunnen leveren aan het vormen van hun eigen identiteit.

Daarnaast vind ik het ook belangrijk dat de kinderen op een spelenderwijs leren dat het belangrijk is dat je respectvol met elkaar omgaat.

(13)

Activiteitenplan

Na het vooronderzoek heb ik een activiteitenplan van vijf activiteiten samengesteld. Deze activiteiten zijn ontworpen vanuit het thema ‘’vriendschap’’.

Activiteiten Omschrijving

Activiteit 1 - Introductie activiteit

- Voorlezen verhaal: ‘’De Barmhartige Samaritaan’’

- Woord veld maken

Activiteit 2 - Muziekles:

- Liedje ‘’jij en ik’’

Activiteit 3 - Kringgesprek:

- Troosten

Activiteit 4 - Kringactiviteit coöperatief leren

- Delen en samenspelen

Activiteit 5 - Tekenactiviteit:

(14)

Hoofdstuk 4. Reflecties activiteiten Identiteit

Reflectie Identiteit activiteit 1: Introductie activiteit: voorlezen ‘’de Barmhartige Samaritaan’’. Welke leervragen had ik ten aanzien van het pedagogisch handelen tijdens de activiteit?

Mijn pedagogische leervraag tijdens de activiteit was: kan ik tijdens het voorlezen een rustige sfeer creëren? Ik heb hieraan gewerkt door iedereen een fijn luister en kijk plekje te geven, zodat ze hun aandacht goed bij het verhaal konden houden. Zo heb ik de kinderen die het niet goed konden zien, voor mij op de mat gezet. Ook hebben we een aantal afspraken gemaakt hoe we op de mat en op de stoel moeten zitten als ik aan het voorlezen ben. Zo is het belangrijk dat je je handen bij jezelf houdt en geen andere kinderen lastig valt.

Ik had het idee dat ik hierdoor een rustige sfeer had gecreëerd voor de kinderen. Ze wisten wat er ging gebeuren en wat de afspraken hierbij waren. Ook hadden ze allemaal een goed plekje waar ze alles duidelijk konden zien en horen.

Welke leervragen had ik ten aanzien van de inhoud van de activiteit?

Mijn leervraag ten aanzien van de inhoud van de activiteit was: Kan ik door middel van een prentenboek het thema ‘’vriendjes’’ introduceren? Ik vind het introduceren van een thema door middel van een prentenboek een goede keuze. Door middel van een verhaal heb je een soort rode draad voor je andere activiteiten. Je kunt terug grijpen naar bepaalde betekenisvolle scenes uit het verhaal en deze koppelen aan andere activiteiten. Tijdens het voorlezen vind ik het belangrijk dat ik inleef in de beleveniswereld van het kind. Op deze manier wordt het verhaal nog betekenisvoller en kunnen de kinderen zich inleven in de hoofdpersonen uit het verhaal.

Het voorlezen verliep goed. De kinderen waren onder de indruk van het verhaal en gaven woorden als ‘’zielig’’, ‘’niet eerlijk’’ en ‘’ik zou dat nooit doen’’ terug.

Tijdens het voorlezen zelf waren de kinderen muisstil en zaten geboeid te luisteren.

Welke persoonlijke leervragen heb ik ten aanzien van de activiteit?

Mijn persoonlijke leervraag ten aanzien van de activiteit was: Kan ik ervoor zorgen dat er tijdens de activiteit genoeg interactie is? Om ervoor te zorgen dat er genoeg interactie tijdens mijn activiteit was, ben ik na iedere plaat gestopt en heb ik samen met de kinderen besproken wat er nou allemaal gebeurt was en hoe zij dat zelf zouden doen.

Wat ik erg betekenisvol vond was het feit dat alle kinderen de zielige man hadden geholpen en niet zomaar door waren gelopen. Ze vonden het vooral zielig en niet eerlijk voor de man dat hij al zo gewond en moe was en dat ook nog niemand hem wilde helpen. Ook waren ze van mening dat wanneer je iemand niet aardig vindt en deze heeft toch veel pijn of is verdrietig, dan moet je hem alsnog helpen.

Ik heb gemerkt dat wanneer je wat meer doorvraagt op sommige antwoorden je hele goede vragen terug krijgt van de kinderen. Vragen waar ik zelf nog niet over had nagedacht.

Zo stelde een kleuter opeens de vraag: ‘’Stel dat die zielige man nou liegt en dat hij helemaal niet gewond is maar gewoon nep op de grond ligt? Wat moet je dan doen?’’ Ik had de vraag direct teruggekoppeld naar de groep en hen de vraag gesteld wat zij dan zouden doen. Ze vonden dat je diegene dan wel moest helpen maar daarna wel moest vertellen dat nep doen niet zo leuk is, want dan weet je niet of het echt is.

Al met al vond ik het een goede introductie van het thema: ‘’vriendschap’’. De kinderen hebben zich ingeleefd in de personages van het verhaal en hebben hun mening hierover uit kunnen spreken.

(15)

Reflectie Identiteit activiteit 2: Muziekles: “jij en ik ‘’

Welke leervragen had ik ten aanzien van het pedagogisch handelen tijdens de activiteit?

Mijn pedagogische leervraag tijdens de activiteit was: Kan ik spelenderwijs en op een duidelijke manier, het liedje ‘’jij en ik’’ aan de kinderen leren? Het liedje ‘’jij en ik’’ komt oorspronkelijk van de t.v serie: Koekeloere. Dit zorgt ervoor dat het liedje goed aansluit op de beleveniswereld van de kinderen. Wat ik belangrijk vind tijdens het aanleren van een liedje, is dat dit spelenderwijs en op een duidelijke manier moet gebeuren. Een vorm die ik vaak toepas is het regel voor regel aanleren. Zo zing ik het liedje eerst in zijn geheel voor en verdeel hem daarna in korte zinnen. De kinderen zingen deze zinnen regel voor regel na. Nadat we alle regels hebben gehad voegen we het liedje samen. Om ervoor te zorgen dat het spelenderwijs gebeurt, maak ik vaak gebaren bij sommige woorden. Zo kunnen de kinderen actief deelnemen, worden sommige woorden visueel en kunnen ze de tekst makkelijker onthouden.

Tijdens het aanleren van het liedje ‘’jij en ik’’ heb ik hier dan ook gebruik van gemaakt. De kinderen reageerde erg enthousiast en hadden weinig moeite met het onthouden van de tekst. Wel heb ik ervoor gekozen om alleen het refreintje aan te leren en niet de coupletten. Deze keuze heb ik gemaakt, omdat ik het anders te veel vond voor ze.

Ik vind het belangrijk dat je als leerkracht flexibel om kunt gaan met de leerstof en deze aan je klas kunt aanpassen. Dit neem ik dan mee in mijn volgende pedagogische leervraag:

- Op welke manier kan ik flexibel omgaan met de leerstof en bepalen wat daarin belangrijk is?

Welke leervragen had ik ten aanzien van de inhoud van de activiteit?

Mijn leervraag ten aanzien van de inhoud van de activiteit was: Kan ik de kinderen kennis laten maken met de aspecten delen en samen spelen door middel van een liedje? In het liedje komen duidelijk de begrippen delen en samenspelen in terug. Door na het liedje te bespreken wat hier nou mee bedoeld wordt en hoe je dit kunt doen, zorg ik ervoor dat de kinderen hier kennis mee maken. Nadat ik de activiteit had gegeven, kwam ik erachter dat er ook pictogrammen bestaan over het liedje. Dit zou een goede ondersteuning zijn geweest en zouden de begrippen extra duidelijk hebben gemaakt. Daarom neem ik in mijn volgende leervraag ten aanzien van de inhoud, dit mee.

- Op welke manieren kan ik voor extra ondersteuning zorgen van de leerstof?

Welke persoonlijke leervragen heb ik ten aanzien van de activiteit?

Mijn persoonlijke leervraag ten aanzien van de activiteit was: Kan ik tijdens de activiteit duidelijke afspraken maken? Tijdens een muziekles kan het soms wat chaotischer zijn dan normaal. Dit komt doordat een muziekles een wat vrijere situatie is voor de kinderen. Daarom vind ik het belangrijk dat ik afspraken met ze maak. Zo heb ik tijdens deze activiteit duidelijk aangeven dat we pas mogen uitbeelden als we alle zinnen hebben geleerd en dat we tijdens het zingen eerst nog op je eigen plaats moeten blijven zitten. Voor sommige kinderen merk ik dat ze dit nog lastig vinden en dat ze in hun enthousiasme de afspraken soms wat vergeten. Wanneer ik dit niet storend vind voor de klas, laat ik dit toe.

Het is dan ook belangrijk dat je als leerkracht moet kunnen bepalen wanneer je welk gedrag storend vind en wanneer je moet ingrijpen. Dit neem ik mee naar mijn volgende persoonlijke leervraag: - Wanneer bepaal ik of een bepaald gedrag storend is voor de groep of dat ik dit gedrag moet tolereren?

(16)

Reflectie Identiteit activiteit 3: Kringactiviteit: gesprek over troosten

Welke leervragen had ik ten aanzien van het pedagogisch handelen tijdens de activiteit?

Mijn pedagogische leervraag tijdens de activiteit was: kan ik tijdens de activiteit een veilige sfeer creëren? Ik vind het heel belangrijk dat ik tijdens mijn activiteiten een veilige en vertrouwde sfeer voor de kinderen creëer. Zo moeten de kinderen zich op hun gemak voelen om tijdens een kringgesprek te praten en hun mening te geven. Ik heb voor een veilige sfeer gezorgd door

voorafgaand afspraken te maken over het praten in de kring en het luisteren wanneer iemand praat. Hierdoor weten de kinderen wat ze kunnen verwachten wat weer duidelijkheid en veiligheid geeft.

Welke leervragen heb ik ten aanzien van de inhoud van de activiteit?

Mijn leervragen ten aanzien van de inhoud van de activiteit waren:

Kan ik door middel van een kringgesprek de kinderen kennis laten maken met het begrip troosten: Ik heb de kinderen kennis laten maken met het begrip troosten door middel van een kort verhaaltje en een kijkplaat. Het verhaaltje ging over een fiets dat kapot ging en op de kijkplaat stond een afbeelding van een verdrietig kindje met een ander kindje die hem troost.

Door het verhaaltje konden de kinderen het begrip troosten leren door middel van de context. Zo is kan het begrip beter begrepen worden.

Daarnaast heb ik met de kinderen het begrip troosten behandeld tijdens het kringgesprek. Ik heb gevraagd of ze wisten wat het betekende, of zij wel eens iemand hadden getroost en of ze wel eens getroost werden. Ze hadden allemaal wel eens iemand getroost of waren zelf wel eens getroost door papa of mama. Wel vonden ze het lastig om een goede manier te vinden om iemand te troosten. Want moet je nou alleen maar over iemands rug aaien, of hoort er ook een knuffel bij of zeg je alleen maar iets. Uiteindelijk kwamen we erachter dat alles wat je kunt doen goed was, maar dat wanneer iemand toch nog verdrietig bleef je dan maar naar de juf moest gaan.

Kan ik de kinderen laten nadenken wat het begrip troosten voor waarde heeft?

Wat ik vooral belangrijk vind aan het begrip troosten is de waarde die het voor de kinderen heeft. Het moet namelijk geen standaard handeling worden waarbij het meer een trucje wordt dan een gevoel. Om hier achter te komen stelde ik de vraag waarom en wanneer troost je iemand. De kinderen gaven hierop antwoord met: als je bent gevallen, verdrietig bent, mama mist of bang bent.

Hierop stelde ik weer de vraag wat voel je dan als je bijvoorbeeld verdrietig bent?: waarop ze zeiden: ‘’kriebels in je buik’’. Daarna vroeg ik of dit over gaat als je door iemand getroost wordt? Dit vonden ze nog best lastig maar ze waren van mening dat het ‘’misschien’’ wel over gaat.

Welke persoonlijke leervragen heb ik ten aanzien van de activiteit?

Kan ik tijdens het gesprek de kinderen met veel ideeën laten komen? Door tijdens het gesprek veel vragen te stellen zorg ik veel interactie met de kinderen, waardoor ze met ideeën kunnen komen. Ik vind het belangrijk dat de kinderen tijdens een kringgesprek veel aan het woord zijn en niet de leerkracht. Ik vind het dan ook vooral waardevol wat de mening van de kinderen is over een bepaalde onderwerp.

(17)

Reflectie Identiteit activiteit 4: Kringactiviteit coöperatief leren: mix en ruil, doe mij na Welke leervragen had ik ten aanzien van het pedagogisch handelen tijdens de activiteit?

Mijn pedagogische leervraag tijdens de activiteit was: Kan ik tijdens de activiteit de afspraken van het coöperatief leren herhalen? Tijdens coöperatief leren is het altijd belangrijk om de afspraken en regels vooraf goed te herhalen. Zo is er een stilte teken dat gebruikt wordt bij iedere structuur en heeft iedere structuur ook zijn eigen regels. De regels bij mix en ruil zijn: 1) de kinderen lopen door de klas met een voorwerp in hun hand. 2) Stoppen wanneer de muziek stopt en zoeken dan een ander kind op. 3) Stellen zichzelf aan elkaar voor en bespreken hun voorwerp. 4) Ruilen het voorwerp met elkaar en zeggen elkaar gedag.

Regels bij doe mij na: 1) kind A. en kind B. maken samen dezelfde opdracht. 2) Kind A. begint en zegt ik doe…….. 3) Kind B. doet kind A. na en zegt ik doe ook…… 4) De rollen worden omgedraaid en kind B. mag nu beginnen.

Voorafgaand aan de activiteit heb ik de afspraken duidelijk met de kinderen besproken. De kinderen hebben vaker met deze structuren gewerkt en kennen de afspraken.

Wat ik wel merk is dat de afspraken soms wat wegzakken. Een goede ondersteuning zou dan bijvoorbeeld pictogrammen bij iedere structuur zijn. Zo kunnen deze in de klas worden opgehangen en zien de kinderen de afspraken. Dit neem ik dan ook mee in mijn volgende pedagogische leervraag. - Op welke manier kan ik de coöp. afspraken ondersteunen?

Welke leervragen had ik ten aanzien van de inhoud van de activiteit?

Mijn leervraag ten aanzien van de inhoud van de activiteit was: Kan ik door middel van structuren vanuit het coöperatief leren, de kinderen de begrippen delen en samenspelen leren? Door middel van de structuur, mix en ruil heb ik de kinderen kennis laten maken met het begrip delen. Tijdens deze structuur moeten de kinderen hun voorwerp verwoorden en daarna ruilen met hun klasgenoot. De kinderen leren hier naast het delen van hun voorwerp ook de kennis van het voorwerp te delen. Door middel van de structuur, doe mij na heb ik de kinderen kennis laten maken met het begrip samenspelen. Tijdens deze structuur leren de kinderen om naar elkaar te luisteren, op hun beurt te wachten en door middel van de sociale situatie, informatie met elkaar te wisselen. Je bent dan ook met samen de opdracht aan het uitvoeren of oplossen.

Welke persoonlijke leervragen heb ik ten aanzien van de activiteit?

Mijn persoonlijke leervraag ten aanzien van de activiteit was: Kan ik tijdens de activiteit zorgen voor een veilige sfeer? Door tijdens de activiteit de rust te bewaren en duidelijke afspraken te maken, zorg ik ervoor dat er een veilige sfeer heerst. De kinderen hebben van mij de kans gekregen om vragen te stellen. En hebben de mogelijkheid om hun eigen ideeën in de activiteit te verwerken.

Ik vond zelf dat de activiteit goed was verlopen. De kinderen zijn bekent met de structuren waardoor er een meerwaarde komt ten aanzien van de inhoud van de activiteit.

Ook heb ik gemerkt dat sommige kinderen het best eng vinden om in de belangstelling te staan tijdens een coöp. activiteit. Ik probeer deze kinderen dan ook altijd te koppelen met een leerling waarbij ze zich op hun gemak bij voelen. Een leervraag die ik hieraan kan koppelen is:

- Weet ik als leerkracht op welke manier ik de kinderen een veilige en vertrouwde omgeving kan bieden?

(18)

Reflectie Identiteit activiteit 5: Tekenactiviteit: “ik en mijn vriendje’’

Welke leervragen had ik ten aanzien van het pedagogisch handelen tijdens de activiteit?

Mijn pedagogische leervraag tijdens de activiteit was: Kan ik tijdens de activiteit inspelen op de beleveniswereld van de kinderen? Ik heb de kinderen de opdracht gegeven om eerst vooraf goed na te denken over de vraag: ‘’wie is mijn vriendje?’’ Hierna mochten ze zichzelf samen met hun vriendje op een tekenpapier tekenen. Door de kinderen na te laten denken over de situatie en deze dan vervolgend op hun eigen manier te laten verwerken in een tekening, zorg ik ervoor dat ik inspeel op de beleveniswereld van de kinderen.

Omdat ik het belangrijk vind dat de kinderen nadenken over hun handelingen, wil ik dit in mijn volgende pedagogische leervraag verwerken.

- Op welke manier kan ik de kinderen op een positieve manier laten nadenken over de opdracht?

Welke leervragen had ik ten aanzien van de inhoud van de activiteit?

Mijn leervraag ten aanzien van de inhoud van de activiteit was: Kan ik de kinderen een ‘’ik en mijn vriend’’ tekening laten maken? Tijdens de activiteit heb ik gemerkt dat sommige kinderen dit een lastige opdracht vonden. Zo vonden ze het moeilijk om te bepalen wie hun vriend was en in welke situatie ze zichzelf zouden tekenen. Ik vond het wel belangrijk dat ik bepaalde eisen stelde aan de tekening. Zo moesten ze eerst met een tekenpotlood de tekening maken en mochten ze hem daarna pas inkleuren. Dit zorgde ervoor dat de kinderen net wat meer waarde aan de tekening hechten. Ik ben van mening dat je aan de oudste kleuters of sterke jongste kleuters eisen mag stellen aan hun werk. Dit zorgt ervoor dat ze net iets meer uitdaging hebben en waarde hechtten aan hun werk. Dit neem ik dan ook mee naar mijn leervraag ten aanzien van de inhoud van de activiteit.

- Welke eisen kan ik stellen aan de kinderen tijdens een tekenopdracht?

Welke persoonlijke leervragen heb ik ten aanzien van de activiteit?

Mijn persoonlijke leervraag ten aanzien van de activiteit was: Kan ik tijdens de activiteit de kinderen positief stimuleren. Ik vind het belangrijk dat ik tijdens mijn activiteiten positief stimuleer om de kinderen zo succeservaringen te laten ervaren. Tijdens de activiteit merk ik dat de kinderen hier goed op reageren. Zo zijn ze meer gemotiveerd en hebben ze er meer plezier in.

Vooral de kinderen die een zwakke motoriek hebben en hierdoor niet enthousiast zijn met een tekenopdracht, probeer ik extra positief te stimuleren door middel van veel complimentjes. Omdat ik het belangrijk vind dat je de kinderen altijd positief probeert te stimuleren neem ik deze leervraag ook mee in mijn volgende leervraag. Wel wil ik de aandacht dan wat meer leggen op de manier hiervan.

(19)

Hoofdstuk 5. Reflectie onderzoek en professionele identiteit Wat heb ik ontdekt over mijn onderzoeksvraag in de theorie en de praktijk?

Mijn onderzoeksvraag voor het onderzoek identiteit was: Op welke manier kan ik vanuit een katholieke invalshoek kinderen bewust maken van het thema vriendschap.

Ik wilde in mijn onderzoek graag één verhaal dat als rode draad door mijn activiteiten liep. Dit was in het begin nog best lastig om te realiseren. De basisschool waarop ik stage liep werkte met een bijbelrooster en wilde niet afwijken van deze verhalen. Hierdoor kon ik niet kiezen voor het verhaal wat ik graag wilde doen, het verhaal van Ruth. Na een feedback gesprek had ik dan eigenlijk ook besloten om mijn onderzoek meer vanuit het levensbeschouwelijke oogpunt te benaderen, maar na aandachtiger naar de verhalen uit het bijbelrooster te kijken, kwam ik erachter dat één verhaal misschien wel geschikt kon zijn voor mijn onderzoek. Dit was het verhaal van ‘’de barmhartige Samaritaan’’. Hier heb ik dan uiteindelijk voor gekozen.

Wat ik vooral in de theorie heb ontdekt is dat het thema ‘’vriendschap’’ een belangrijke rol speelt in het leven. Zo heb je maatschappelijk gezien vrienden nodig om jezelf goed te voelen. Wanneer je bij iemand je ei kwijt kunt, helpt dit in moeilijke situaties en zorgt het voor weinig spanning en stress, waardoor je lichaam en geest beter in balans zijn. Daarnaast bieden vrienden je emotionele steun, solidariteit en hulp aan in nieuwe situaties.

Ontwikkelingspsygolosch gezien ontwikkelt vriendschap zich in drie verschillende stadiums. Hoe ouder je wordt hoe meer vaardigheden met betrekking tot het ontwikkelen van vriendschappen je leert. Een vriendschap krijgt steeds meer een belangrijke rol in je leven en het helpt je om je eigen identiteit te vormen.

Levensbeschouwelijk en godsdienstig gezien heb ik me meer verdiept in bijbel verhalen en ben ik erachter gekomen dat ik dit interessanter vind dan dat ik voorheen had gedacht. Ik vind de bijbel verhaal mooi en hebben allemaal een achterliggende boodschap of gedachte. Deze boodschap of gedachte kan je dan weer terugkoppelen naar het dagelijkse leven.

Wat ik in de praktijk heb ontdekt is dat de kinderen uit groep 1-2 heel goed reageren op de filosofische werkvorm. In het begin had ik gedacht dat dit te moeilijk voor ze zou zijn en dat de kinderen geen antwoord op mijn vragen konden bedenken. Maar nadat ik het bijbel verhaal van ‘’ de Barmhartige Samaritaan’’ had voorgelezen en hier wat dieper op in ging, waren de kinderen

hartstikke enthousiast en kwamen met interessante ideeën over wat zelf zouden doen en of ze dit nou eerlijk vonden. Eén leerling van 5 was zelfs van plan om al zijn spaargeld te geven.

Wat is de bijdrage van dit onderzoek aan mijn rol als leerkracht?

De bijdrage die dit onderzoek mij vooral heeft gegeven is diepgang. Ik heb meer diepgang gekregen in de bijbel verhalen en hoe is deze kan toepassen in mijn eigen onderwijs.

In het begin van de kernopgave was ik nogal sceptisch hierover en was ik van plan om me meer te richten op de levensbeschouwelijke kant. Maar naar aanleiding van de lessen en eigen verdieping in bepaalde verhalen ben ik hier anders over gaan denken.

Ook heb ik nieuwe inzichten gekregen op het gebied van filosoferen met jonge kinderen. Kinderen met de leeftijd van 4 tot 6 jaar zijn zeer geschikt voor filosoferen. Hun denkwijze is nog heel open en onbedwongen. Hierdoor denken ze heel anders over bepaalde onderwerpen en komen dan ook met hele mooie en goede innovatieve inzichten.

Voor mijn verdere handelingen krijgt kernopgave identiteit vooral invulling bij het filosoferen met kinderen aan de hand van Bijbel verhalen. Hier wil ik in mijn komende jaren als leerkracht verder op

(20)

voortgaan. Ik vind het belangrijk dat ik op deze manier inzicht krijgt op de gedachtegang van het jonge kind en ze bepaalde lessen kan leren uit bijbel verhalen.

Terugkijkend op de kernopgave ben ik erachter gekomen dat ik me vooral verdiept heb in de

Katholieke richting. Dit terwijl ik in mijn derde jaar gekozen heb voor algemene levensbeschouwing. Ik kan daarom ook vaststellen dat naar aanleiding van mijn interesse hiervoor, ik misschien beter had kunnen kiezen voor de katholieke richting.

Echter kan ik ook vaststellen dat ik veel geleerd heb van de kernopgave algemene levensbeschouwing en ik hier ook de meerwaarde van zie.

(21)

Literatuurlijst

Boeken

- Idema, E. (2007). Een wereld vol geloof. Basiskennis wereldgodsdiensten. Kwintessens. - Schepper de, J. (2006). Wat christenen geloven. Lannoo NV, Tielt, van In, Wommelgem. - Pelt van, B. & Fluiter de, A.A. (2003). Om te beginnen, Bijbel voor jonge kinderen. Callenbach - Nederlandse Bijbelgenootschap. ( 1979). Jezus en zijn leerlingen. Wat de Bijbel ons vertelt.

Stichting Docete

- Feldman, R. (2008). Ontwikkelingspsychologie. Pearson Education Benelux B.V - Hermans, T. (1916-2000). Vriend. (gedicht)

Internet

- http://educatie.ntr.nl/beeldbank/clip/t20100315_vriendschap01

- Artikel: Vriendschap in de puberteit. http://www.opvoedadvies.nl/pubervriend.htm

(22)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Houd u hieraan en u zult leven.' Maar de man wilde zijn vraag rechtvaardigen en vroeg aan Jezus: 'En wie is mijn naaste?' En Jezus antwoordde als volgt: 'Er was eens een man die

Het spelen in thema prikkelt de fantasie van bevers, zoals Mees en Thyrza.. Die fantasie hebben ze nodig om wat ze

Zo leert deze parabel dat God is zoals de Samaritaan: hij biedt hulp aan wie in nood is en wordt niet verhinderd door vooroordelen.. Tegelijk roept Jezus de mensen met deze parabel

Gezien onze supply-chain, toegang tot productie, quality control, en samenwerking met partners als KLM, Coolblue, Randstad, Flexport en GreenCycl / TU Delft zijn we dan ook in

Door in het thema toe te werken naar een doel, zoals in het voorbeeld thema het verdienen van meer luxe voor je ploeg en een feestmaaltijd aan het eind van het kamp, zijn de

Een man komt op hen af en vraagt: 'Maar waarover praten jullie toch de hele tijd?' Ze zeggen: 'Weet jij dan niet dat Jezus is gestorven aan een kruis.. Hij was onze beste

Bram heeft geen idee waar die plekken zijn en wanneer hij er naar vraagt krijgt hij steevast als antwoord: “In de jungle van Akela en Baloe.” Bram weet dat de welpen de

Werken vanuit de bedoeling van MZ betekent dat bestuurder en OR verantwoordelijkheid nemen voor besluiten die uitvoerbaar zijn.. Besluiten die professionals helpen hun werk beter