• No results found

De doeltreffendheid van forensische ambulante systeem therapie : een studie naar een systeembehandeling voor jongeren met antisociale gedragsproblemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De doeltreffendheid van forensische ambulante systeem therapie : een studie naar een systeembehandeling voor jongeren met antisociale gedragsproblemen"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Doeltreffendheid van Forensische Ambulante Systeem Therapie

Een studie naar een systeembehandeling voor jongeren met antisociale

gedragsproblemen

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Sophie Lampe, 10799184 Begeleider de Waag: Eveline Schippers

Eerste beoordelaar: Jan Hendriks Tweede beoordelaar: Geert-Jan Stams

(2)

Abstract

Because of the lack of efficacy of former systemic treatments in the Netherlands, FAST was recently developed as an alternive systemic treatment to reduce the risk of recidivism and the

antisocial behavior of adolecescents between 12 and 18 years old. The aim of this study was to examine the efficacy of FAST in reducing antisocial behavior and the risk of recidivism during the entire treatment process. First, the program integrity of FAST was measured after treatment with the Finalevaluation questionnaire. The efficacy of FAST was measured using the FAST Goals list and the RAF-GGZ Youth. A chart and Paired Sampled t-tests were used to examine behavioral changes. This study found that FAST may be effective in reducing antisocial behavior and the risk of recidivism. However, a difference in results was found between the various measurement moments and between the reports of the adolescent, caregiver(s) and practitioner. These findings could improve the intervention and could be used

for future research into FAST.

Keywords: systemic therapy, antisocial behavior, efficacy, juveniles, emotion

(3)

Antisociaal gedrag

Gedurende de adolescentiefase kunnen jongeren grensoverschrijdend gedrag vertonen (Stams, Van der Put, Hoeve, & Asscher, 2014). Eén van de ontwikkelingstaken van jongeren is om zich af te zetten tegen opvoeders ter bevordering van hun autonomie (Crone, 2009; Hendriks, 2014; Rigter, 2013). Echter, er kan gesproken worden van een problematische ontwikkeling wanneer een jongere spijbelt, overmatig middelen gebruikt en agressief of crimineel gedrag laat zien (Hoogsteder, 2016b). In dat geval vertoont de jongere antisociaal gedrag. Antisociaal gedrag kan gedefinieerd worden als een herhalend en hardnekkig gedragspatroon, waarbij de fundamentele rechten van anderen worden geschonden, zoals vechten of stelen, of belangrijke bij de leeftijd passende normen worden overtreden, zoals liegen en spijbelen (Deković, Asscher, & Manders, 2009). Bij circa 5,6% van de Nederlandse jongeren is sprake van een antisociale gedragsstoornis (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014). In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders-5 (DSM-5; American Psychiatric Association, 2013) wordt een onderscheid gemaakt tussen de oppositionele-opstandige gedragsstoornis (ODD), gekenmerkt door symptomen als het verzetten tegen regels of met opzet ergeren van anderen, en de normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD), waarbij de symptomen ernstiger van aard zijn, zoals bedreiging en mishandeling (DSM-5: American Psychiatric Association, 2013). Antisociaal gedrag in de adolescentie is een voorspeller van delictgedrag en problemen op het gebied van relaties en de woon- en werksituatie in de volwassenheid (Brook Lee, Finch, Brown, & Brook, 2013; Piquero, Farrington, Nagin, & Moffit, 2010). Bovendien, wanneer niet wordt ingegrepen op het antisociaal gedrag, is de kans groot dat een jongere in de toekomst recidiveert (Garrido, & Morales, 2007; Schubert e.a., 2012; Wartna et al., 2010; Wartna et al., 2014). Daarom is het van belang dat interventies gericht zijn op het verminderen van antisociaal gedrag bij jongeren.

(4)

Onderzoek toont enkele werkzame elementen voor het verminderen van antisociaal gedrag bij jongeren. Allereerst lijkt een behandeling op maat effectief bij jongeren met gedragsproblemen (Chorpita e.a. 2013). Het Risk-Need-Responsivity model (RNR-model) vergroot de effectiviteit van een interventie door aan te sluiten bij de jongere middels drie beginsels: het risicobeginsel, waarbij de duur en intensiteit van de behandeling wordt afgestemd op het recidiverisico, het behoeftebeginsel, waarbij diverse protectieve- en risicofactoren in kaart worden gebracht en behandeling hierop aansluit, en het

responsiviteitsbeginsel, waarbij wordt afgestemd op specifieke eigenschappen van de jongere,

zoals intelligentie en motivatie (Bonta, & Andrews, 2007; Andrews, & Bonta, 2010; Verdonck, & Jaspaert, 2009). Verder blijkt uit studies dat cognitieve gedragstherapeutische (CGT) elementen kunnen leiden tot een vermindering van antisociaal gedrag bij jongeren (Foolen, Ince, & de Baat, 2012; Lipsey, Landenberger, & Wilson, 2007). Effectieve elementen zijn het herkennen van cognitieve vertekeningen, het aanleren van helpende gedachten, het ontwikkelen van oplossingsvaardigheden en het toepassen van rollenspellen (Blake, & Hamrin, 2007; Lipsey, 2009). Tot slot toont effectiviteitsonderzoek enkele positieve resultaten van systeemtherapie in het verminderen van antisociaal gedrag bij jongeren (Carr, 2014; Van der Stouwe et al., 2014; Schaeffer, & Borduin, 2005). Tijdens systeemtherapie staat het gezin centraal en wordt getracht prosociaal gedrag bij de jongere te stimuleren door een steunend netwerk te creëren (Murrihy, Kidman, & Ollendick, 2010; Henggeler, Schoenwald, Borduin, Rowland, & Cunningham, 2010). Een systemische interventie, waarbij gebruik wordt gemaakt van het RNR-model en CGT-elementen, lijkt effectief in het verminderen van antisociaal gedrag bij jongeren.

Systeemtherapie

In Nederland worden diverse systeemtherapieën aangeboden, zoals Multidimensionale familietherapie (MDFT; MDFT-Nederland, 2016) en Multisysteem Therapie (MST;

(5)

MST-Nederland, 2015). Het doel van MST is om antisociaal gedrag bij jongeren van 12 tot 18 jaar te verminderen en om het systeem van de jongere zelfredzaam te maken (MST-Nederland, 2015). Bovendien wordt getracht het recidiverisico, de kans dat een jongere opnieuw een delict pleegt, te verlagen. MST werd ontwikkeld in de Verenigde Staten en is in Nederland de meest geïmplementeerde systeemtherapie.

Echter, effectiviteitsonderzoek naar MST in Europa toont geen afname in antisociaal gedrag in vergelijking met Treatment As Usual (TAU), in tegenstelling tot effectiviteitsstudies in de Verenigde Staten (Van der Stouwe e.a., 2014; Hendriks, & Stams, 2012). Bovendien blijkt uit officiële recidivecijfers dat jongeren van MST-Nederland in vergelijking met jongeren van TAU vaker recidiveren (Asscher, 2014). Verder worden enkele dilemma’s gesignaleerd bij de implementatie van MST-Nederland in de praktijk (Hoogsteder, 2016b; Hendriks, & Stams, 2012). Zo blijkt het lastig om MST met andere interventies te combineren en is de behandelduur van drie tot vijf maanden soms te kort. Hierdoor sluit MST onvoldoende aan bij de behoeften van deze complexe doelgroep (Chorpita e.a. 2013). Bovendien is MST een relatief dure interventie en heerst momenteel een tendens bij de gemeenten waarin minder geld beschikbaar is voor de jeugdzorg. Gezien de hoge kosten en de tegenvallende effecten van MST-Nederland, zou het verstandiger zijn om te investeren in een interventie die beter aansluit bij de behoeften van de doelgroep. Naar aanleiding van bovenstaande beperkingen van MST-Nederland is het zorgprogramma FAST ontwikkeld als alternatief (Hoogsteder, 2015).

Kenmerken FAST

Het zorgprogramma Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST; Hoogsteder, 2016) is een systeemtherapie voor jongeren van 12 tot 18 jaar met antisociale gedragsproblemen. Er is sprake van een matig of hoog recidiverisico en een dreiging van

(6)

uithuisplaatsing of schooluitval. De hoofddoelen van FAST zijn het verminderen van antisociaal gedrag bij de jongere en een afname van het recidiverisico. Dit wordt gerealiseerd aan de hand van enkele subdoelen: het vergroten van de motivatie voor behandeling, het vergroten van steun uit het sociale netwerk, het verminderen van conflicten en het verbeteren van contact tussen de jongere en de opvoeder(s). Ook zijn enkele subdoelen geformuleerd voor de opvoeder(s), zoals het vergroten van copingvaardigheden en opvoedcompetenties, en voor de jongere, zoals het verkrijgen van een prosociaal netwerk en dagbesteding en het onder controle krijgen van individuele problematiek, zoals ADHD, problematisch middelengebruik en trauma. Bovendien kan middels optionele subdoelen gericht worden op het versterken van de executieve functies van de jongere en het verminderen van agressief gedrag bij de jongere en opvoeder(s) (Hoogsteder, 2016).

Onderbouwing FAST

FAST is gebaseerd op diverse theoretische modellen die het ontstaan en de instandhouding van antisociaal gedrag bij jongeren verklaren (Hoogsteder, 2016). Allereerst dient het sociaal-ecologisch ontwikkelingsmodel als theoretisch kader (Van der Ploeg, Scholte, & Nijkerk, 1990). Volgens dit model ontstaat antisociaal gedrag vanuit een complexe wederzijdse beïnvloeding tussen individuele en omgevingsgebonden protectieve- en risicofactoren. Bovendien kunnen, volgens de systeemtheorie, negatieve interacties tussen de jongere en het systeem een vicieuze cyclus van antisociaal gedrag tot gevolg hebben (Patterson, Reid, & Dishon, 1992). Daarnaast beschrijft het CGT-model hoe negatieve ervaringen vanuit de kindertijd kunnen leiden tot cognitieve vertekeningen en antisociaal gedrag kunnen stimuleren (Beck, & Haigh, 2014). Om antisociaal gedrag bij jongeren te verminderen dienen risicofactoren verkleind en protectieve factoren vergroot te worden, moet de negatieve vicieuze cyclus tussen de jongere en het systeem doorbroken worden en behoren cognitieve vertekeningen verminderd te worden.

(7)

FAST beoogt antisociaal gedrag bij jongeren terug te dringen middels het RNR-model (Hoogsteder, 2016; Andrews, & Bonta, 2010). Allereerst biedt FAST, volgens het risicobeginsel, meer flexibiliteit met betrekking tot de behandelduur en de behandelintensiteit ten opzichte van MST (Bonta, & Andrews, 2007; Manders, 2013). Zo kan worden afgeweken van twee behandelsessies per week en kan de behandelduur circa acht maanden zijn. Ten tweede wordt volgens het behoeftebeginsel aan de hand van analysecirkels diverse (dynamische) criminogene risicofactoren in kaart gebracht. Bij FAST is, in tegenstelling tot bij MST, ruimte om de behandeling te combineren met andere modules en interventies die aansluiten op de individuele behoeften van de jongere, zoals Agressie Regulatie op Maat en EMDR. Ten derde wordt FAST volgens het responsiviteitsbeginsel afgestemd op specifieke eigenschappen van de jongere. Zo is bij FAST sprake van een outreachende aanpak, waarbij de input vanuit het gezin centraal staat en aandacht is voor de culturele achtergrond en cognitieve vaardigheden (Hoogsteder, 2016). Doordat FAST aansluit op het RNR-model biedt het zorgprogramma jongeren met antisociale gedragsproblemen een behandeling op maat. Eerder onderzoek

Aangezien FAST kortgeleden is ontwikkeld, is onderzoek naar het zorgprogramma beperkt. Allereerst werd in eerdere studies de programma-integriteit van FAST onderzocht aan de hand van de Eindevaluatie-vragenlijst of Checklist programma-integriteit. De programma-integriteit was voldoende wanneer de minimale norm van 70% werd behaald (Hoogsteder, 2016a). Zowel de participanten van de procesevaluatie, gemeten middels de Eindevaluatie-vragenlijst, als de participanten van vier masterscripties, gemeten middels de Checklist, beoordeelden FAST als voldoende programma-integer (Hoogsteder, 2016a; Voorde, 2018; Westbroek, 2018; Bout, 2017; Vos, 2017).

(8)

Daarnaast werd de doeltreffendheid van FAST onderzocht. Uit de procesevaluatie komt naar voren dat jongeren het zorgprogramma met een 7.8 en opvoeders met een 7.6 beoordeelden (op een schaal van 1-10). Ook behandelaren waren overwegend positief over de interventie (Hoogsteder, 2016a). Daarnaast werd in masterscripties aan de hand van de FAST-Doelenlijst een (kleine) significante afname van antisociaal gedrag waargenomen na vier maanden behandeling, beoordeeld door de opvoeders en behandelaren. Echter, in geen enkele masterscriptie rapporteerden jongeren een significante afname van antisociaal gedrag. Eerdere masterscripties observeren weinig overeenstemming tussen de rapportage van de jongere en de rapportages van opvoeder(s) en behandelaar (Voorde, 2018; Vos, 2017; Bout, 2017).

Verder werd in één masterscriptie de doeltreffendheid van FAST in het verminderen van het recidiverisico na vier maanden behandeling onderzocht (Westbroek, 2018). Hierin werd enkel een kleine afname gevonden in het recidiverisico van het domein Huiselijk Geweld. De recidiverisico’s van de domeinen Zeden, Geweld, Vermogen en Vermogen & Geweld toonden na vier maanden geen verschil ten opzichte van het begin van de behandeling.

Een beperking van eerdere studies naar de doeltreffendheid van FAST is dat de doeltreffendheid van de behandeling werd gemeten aan de hand van een onderzoeksperiode van vier maanden, ondanks dat de behandelduur van FAST circa acht maanden is. Hierdoor kan in eerder onderzoek een onvolledig beeld van de doeltreffendheid van FAST zijn ontstaan (Prochaska, & DiClemente, 2005). Een aanbeveling voor vervolgonderzoek was dan ook een onderzoeksopzet waarbij participanten gedurende de gehele behandelperiode onderzocht worden (Voorde, 2018; Westbroek, 2018; Bout, 2017; Vos, 2017).

(9)

Huidige studie zal bestuderen in hoeverre FAST doeltreffend is in het verminderen van antisociaal gedrag en in het verminderen van het recidiverisico. Hierbij zal dit onderzoek zich onderscheiden van eerdere masterscripties, door participanten gedurende het gehele behandeltraject te onderzoeken. Hierdoor zal een vollediger beeld ontstaan van de doeltreffendheid van FAST op het recidiverisico en het antisociale gedrag van de jongere, wat kan leiden tot nieuwe aanknopingspunten voor het zorgprogramma.

Allereerst zal onderzocht worden of FAST volgens het zorgprogramma wordt uitgevoerd, wat leidt tot de volgende onderzoekvraag: ‘In hoeverre wordt FAST voldoende programma-integer uitgevoerd?’. Daarnaast zal de doeltreffendheid van FAST bestudeerd worden aan de hand van de volgende onderzoeksvragen: ‘In hoeverre is FAST doeltreffend in het verminderen van antisociaal gedrag bij jongeren?’ en ‘In hoeverre is FAST doeltreffend in het verminderen van het recidiverisico?’.

Verwacht wordt dat de programma-integriteit van het zorgprogramma FAST voldoende zal zijn. Eerdere studies naar de programma-integriteit van FAST tonen dat het zorgprogramma voldoende programma-integer werd uitgevoerd. Daarnaast is De Waag actief in de implementatie van FAST, waardoor verwacht wordt dat de programma-integriteit voldoende zal zijn. Zo is er sprake van een programma-verantwoordelijke, intervisie, handleidingen en trainingen.

Verder wordt verwacht dat het zorgprogramma FAST doeltreffend is in het verminderen van antisociaal gedrag bij jongeren. Eerdere masterscripties tonen (kleine) significante positieve effecten. Huidige studie volgt enkele aanbevelingen op, zoals het gebruik van een grotere steekproef en onderzoek gedurende het gehele behandeltraject. Daarom wordt bij dit onderzoek positievere resultaten verwachten. Bovendien wordt verwacht dat de jongere, opvoeder(s) en behandelaar een afname in antisociaal gedrag zullen

(10)

rapporteren. Echter, op basis van eerdere masterscripties wordt verwacht dat de opvoeder(s) en behandelaar positiever zullen rapporteren dan de jongere.

Tot slot wordt verwacht dat het zorgprogramma FAST doeltreffend is in het verminderen van het recidiverisico. In een eerdere masterscriptie werd slechts een kleine afname in recidive op één domein gevonden (Westbroek, 2018). In huidige studie wordt een positiever resultaat verwacht, aangezien de steekproef groter is en het onderzoek gericht is op het gehele behandeltraject.

Methode Participanten

De data van huidig onderzoek is afkomstig uit een dataset die tussen december 2016 en juni 2019 is verzameld. Gedurende huidig onderzoekstraject is de dataset uitgebreid met gegevens van nieuwe gezinnen. De participanten die deelnamen aan het onderzoek waren bij diverse behandelaren in behandeling binnen zes vestigingen van de Waag. De gezinnen werden vanuit verplicht, of vrijwillig kader aangemeld voor FAST. De doelgroep betreft gezinnen waarbij sprake is van meervoudige problematiek, zoals ouder-kindconflicten, grensoverschrijdend gedrag, schoolproblemen, middelengebruik en/of emotieregulatieproblematiek. Bij de participanten is sprake van een matig tot hoog recidiverisico op minstens twee van de 12 belangrijkste risicodomeinen die het Risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische GGZ Jeugd (RAF-GGZ) in beeld brengt (Van Horn, Wilpert, Eisenberg, & Mulder, 2013). Om de programma-integriteit te berekenen zijn 27 gezinnen bestudeerd. Om veranderingen in antisociaal gedrag te meten zijn 27 gezinnen onderzocht en om veranderingen in het recidiverisico te meten zijn 151 gezinnen bestudeerd. Tabel 1 geeft een beschrijving van de demografische gegevens van de gezinnen die participeerden aan het onderzoek.

(11)

Tabel 1.

Kenmerken van de participanten van het onderzoek (N= 181).

Gemiddelde (SD) of percentages (N) Demografisch Leeftijd 14.78 (SD= 1.4) Geslacht (Man) 77.5% (N= 162) Geboorteland (Nederland) 57.9% (N= 121) Opleidingsniveau - Basisonderwijs 24.6% (N= 52) - LBO 3.3% (N= 7) - Praktijkonderwijs 2.4% (N= 5) - VMBO Theorie/Praktijk 47.9% (N= 100) - MBO1, MBO2 6.2% (N= 13)

- MBO3, MBO4, HAVO, VWO 11.1% (N= 23)

LVB 10% (N= 74) DSM-5 diagnose ODD 33.0% (N= 69) CD 23.4% (N= 49) ADHD 35.4% (N= 74) ASS 9.1% (N= 19) PTSS 7.2% (N= 15) Problematisch middelengebruik 18.2% (N= 38)

Recidiverisico start behandeling

- Domein Zeden .60 (SD= 1.1)

- Domein Geweld 2.26 (SD= 1.3)

- Domein Huiselijk Geweld 2.50 (SD= 1.2)

- Domein Vermogen 1.85 (SD= 1.5)

- Domein Vermogen & Geweld 1.36 (SD= 1.5) Aantal vragenlijsten

Eindevaluatie-vragenlijst 13.2% (N= 27)

FAST-Doelenlijst 13.2% (N= 27)

(12)

Inclusie- en exclusiecriteria

Gezinnen komen in aanmerking voor FAST wanneer zij aan bepaalde indicatiecriteria voldoen. De volgende indicatiecriteria gelden voor FAST: de jongere is tussen de 12 en 18 jaar, heeft een geschatte of gemeten intelligentie van minimaal 80, heeft een matig tot hoog recidiverisico op de RAF-GGZ Jeugd en op het domein Gezin, het gezin is niet te motiveren voor behandeling op de polikliniek, de jeugdige vertoont externaliserend antisociaal gedrag en er is bij de jeugdige sprake van Oppositionele Opstandige Stoornis of Normoverschrijdend gedragsstoornis, al dan niet in combinatie met ADHD, problematisch middelengebruik, stemmings- of angststoornis en/of een gebrek in de executieve functies (Hoogsteder, 2016). Voorwaarden voor FAST zijn dat de jongere de Nederlandse taal beheerst, dat de opvoeder(s) kan profiteren van FAST en dat de jongere bij de opvoeder(s) woont of binnen twee maanden weer thuis woont.

Contra-indicaties voor FAST zijn: wanneer er sprake is van ernstige psychiatrische problematiek bij de jeugdige die vraagt om opname, wanneer het probleemgedrag voortkomt uit verslavingsproblematiek, wanneer de opvoeder(s) weigeren om mee te werken en/of wanneer de veiligheid van de behandelaar of gezinsleden niet gewaarborgd kan worden (Hoogsteder, 2016). In de praktijk kan het voorkomen dat gezinnen niet aan alle indicatiecriteria en/of aan contra-indicatie voldoen. Er kan in het multidisciplinair overleg besloten worden dat gezinnen toch in aanmerking komen voor FAST, waardoor deze gezinnen wel participeren aan huidig onderzoek. Een voorbeeld hiervan is een jongere met een IQ-score lager dan 80, waarna naar aanleiding van een klinisch oordeel wordt ingeschat dat FAST toch kan aansluiten bij de jongere.

(13)

Het zorgprogramma FAST bestaat uit 5 verschillende fases: (1) De voorlopige indicatiefase, bestaande uit de aanmelding, dossieranalyse en het intakegesprek; (2) De pre-behandelingsfase, gericht op het aangaan van contact, motiveren, empoweren en het invullen van het behandelplan; (3) De behandelfase; (4) De afrondingsfase; (5) De nazorgfase, bestaande uit het werken aan een toekomstplan van het gezin met ondersteuning van mensen uit het netwerk (Hoogsteder, 2016). De voorlopige indicatiefase en pre-behandelingsfase duren ieder ongeveer een maand, de behandeling kan circa drie tot acht maanden duren en de duur van de afrondingsfase en nazorgfase is afhankelijk van het recidiverisico. De behandelaar spreekt circa twee keer per week af met de jongere en/of opvoeder(s).

De FAST-behandeling bestaat uit verschillende interventies. De gezinsmodule is een standaard interventie bestaande uit onderdelen van systeemtherapie, cognitieve gedragstherapie en de methode Geweldloos verzet. Bovendien kunnen optionele interventies worden ingezet, zoals modules van Agressie Regulatie op Maat of interventies gericht op trauma, ADHD en problematisch middelengebruik.

De FAST-behandeling wordt op diverse momenten geëvalueerd. Allereerst wordt aan de hand van de Empirische Interventiecyclys Samenvatting (EIS) elke twee weken middels analysecirkels inzichtelijk gemaakt welke factoren een negatieve en positieve bijdrage leveren aan de problemen. Daarnaast wordt in de EIS besproken welke drie subdoelen de meeste aandacht behoeven. Tijdens intervisie wordt de voortgang van het gezin besproken aan de hand van de EIS (Hoogsteder, 2016). Daarnaast wordt de doelenlijst na 1 maand, 4 maanden en 8 maanden door de jongere, opvoeder(s) en behandelaar ingevuld om de doelen van het gezin te evalueren. Ook wordt aan de hand van de Checklist elke twee maanden de behandeling geëvalueerd door de jongere, opvoeder(s) en behandelaar. Tot slot worden de Verkorte Lijst Irrationele Gedachten (V-LIG; Hoogsteder, Wissink, Stams, Van Horn, & Hendriks, 2014), Forensische Klachten Lijst (FKL; Van Horn, Hendriks, & Kraanen, 2007) en

(14)

het Risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische GGZ voor Jeugdigen (RAF-GGZ Jeugd; Van Horn, Wilpert, Eisenberg, & Mulder, 2013) in het begin, halverwege en aan het eind van de behandeling ingevuld om verandering bij de jongere te monitoren en het recidiverisico te bepalen.

Procedure

Gedurende de behandeling zijn diverse standaard vragenlijsten afgenomen bij jongeren, hun opvoeder(s) en hun behandelaren, waarmee de programma-integriteit en doeltreffendheid van FAST kan worden onderzocht. De vragenlijsten werden gedurende de behandeling tijdens behandelgesprekken met de jeugdige en opvoeder(s) ingevuld. Het invullen van een vragenlijst duurde ongeveer vijf tot tien minuten. In huidig onderzoek was sprake van drie meetmomenten waarop de vragenlijsten werden ingevuld: de beginmeting vond maximaal één maand na de intake plaats (T0), de tweede vond na circa vier maanden behandeling plaats (T1) en de eindmeting vond na acht maanden behandeling plaats, wanneer de behandeling eindigde (T2). In de praktijk kon het echter zo zijn dat een behandeling voortijdig afrondde of langer voortduurde. Participatie aan huidig onderzoek vond op vrijwillige basis plaats, de participanten hebben hun toestemming verleend zonder dat hier een beloning tegenover stond. Tijdens de intake is aan de jongere en opvoeder(s) toestemming gevraagd om hun geanonimiseerde informatie te gebruiken ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. 15% van de doelgroep gaf geen toestemming om gebruik te maken van hun gegevens voor onderzoek, bij 40% van de doelgroep is dit onbekend. De participanten van huidige studie gaven allen toestemming om gebruik te maken van hun gegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek.

(15)

Eindevaluatie-vragenlijst. Om de programma-integriteit van het zorgprogramma te meten wordt gebruik gemaakt van de Eindevaluatie-vragenlijst. De programma-integriteit geeft aan in hoeverre FAST volgens het zorgprogramma wordt uitgevoerd. Het voldoen aan de programma-integriteit is een voorwaarde om onderzoek te kunnen doen naar de doeltreffendheid van FAST. Hierdoor kan vastgesteld worden in hoeverre de gedragsverandering kan worden toegeschreven aan het zorgprogramma. Bij een score van ≥70% wordt verondersteld dat FAST voldoende programma-integer is uitgevoerd (Hoogsteder, 2016). De Eindevaluatie-vragenlijst wordt aan het eind van de behandeling door een behandelaar ingevuld. Het instrument bestaat uit 16 tot 18 vragen gericht op de werkwijze en technieken die door de behandelaar worden toegepast om tot gedragsverandering bij de cliënt te komen. Op circa zeven vragen kan aan de hand van een 10-punt Likertschaal (1 = zeer slecht, zeker niet, helemaal nooit; 10 = uitmuntend, zeer zeker, altijd) worden aangegeven in hoeverre bepaalde technieken of onderdelen werden toegepast op de participant. Een voorbeelditem is “In hoeverre heb je voldoende CGT-technieken toegepast?”. Circa tien vragen zijn gericht op de organisatorische voorwaarden voor behandeling en kan met “ja” of “nee” beantwoord worden. Een voorbeelditem is “Was de duur van de behandeling naar jouw idee goed”. Een lage score op de checklist geeft aan dat er in lage mate programma-integer behandeld wordt. Een hoge score wijst erop dat er in hoge mate programma-integer behandeld wordt. De betrouwbaarheid en validiteit van de Eindevaluatie-vragenlijst zijn niet onderzocht, waardoor resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden.

FAST-doelenlijst. Om de verandering in antisociaal gedrag te meten wordt gebruik gemaakt van de FAST-doelenlijst. De doelenlijst geeft inzicht in het soort, de hoeveelheid en de ernst van de problematiek van de jongere en van de samenhangende problemen in het systeem. De doelenlijst wordt aan het begin van de behandeling (T0), na vier maanden (T1)

(16)

en na acht maanden (T2) ingevuld door de adolescent, de opvoeder en de behandelaar. De 20 vragen van de doelenlijst zijn gericht op de 15 behandeldoelen van FAST. Er kan gescoord worden aan de hand van een 10-punts Likertschaal (1 = helemaal niet waar; 10 = absoluut waar). Een lage score op de doelenlijst geeft een hoge mate van antisociaal gedrag en problematiek in het systeem aan. Een hoge score wijst op de lage mate van antisociaal gedrag en problematiek in het systeem. Een voorbeelditem is “Ik ontvang voldoende steun van mensen uit mijn omgeving (kennissen/vrienden/familie)”. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de doelenlijst is beoordeeld als ruim voldoende (Vos, 2016). De validiteit van de doelenlijst is niet onderzocht, waardoor resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden.

RAF-GGZ Jeugd. Om te onderzoeken in hoeverre het recidiverisico verandert gedurende de behandeling wordt gebruik gemaakt van de Risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische Geestelijke Gezondheidszorg Jeugd (RAF-GGZ Jeugd; Van Horn, Wilpert, Eisenberg, & Mulder, 2013). Het instrument brengt de problematiek van de jongere op 12 domeinen in kaart. Op basis van alle domeinen samen genereert het instrument een algemeen oordeel op vijf recidiverisico domeinen: Zeden, Geweld, Huiselijk geweld, Vermogen en Vermogen & Geweld. De RAF-GGZ Jeugd wordt aan het begin van de behandeling (T0), na drie maanden (T1) en na zes maanden (T2) ingevuld door de behandelaar. Er kan gescoord worden aan de hand van een 5-punts Likertschaal (1= helemaal niet waar; 5= absoluut waar) en een 5-punts Likertschaal (0= laag tot 4 = hoog). Een lage score op de RAF-GGZ Jeugd geeft een lage mate van problemen aan. Een hoge score wijst op een hoge mate van problemen. Een voorbeelditem is “Opvoedingsvaardigheden ouders”. De RAF-GGZ Jeugd is een samengesteld instrument na een selectie van items uit verschillende betrouwbare en valide risicotaxatie- instrumenten: SAVRY, J-SOAP, YSL/CM, SVR-20 en de Static-99 (Van Horn, Eisenberg, & Uzieblo, 2016; Van Horn, Wilpert, Eisenberg, &

(17)

Mulder, 2013). Met betrekking tot de psychometrische kwaliteiten is de betrouwbaarheid van het sub-schaalniveau goed en de predictieve validiteit voldoende (Van Horn, Eisenberg, Wilpert, Bos, & Mulder, 2009).

Statistische analyses

Allereerst werd onderzocht in hoeverre FAST voldoende programma-integer is. Om een uitspraak te doen over de programma-integriteit is gekeken naar de Eindevaluatie-vragenlijst, ingevuld aan het eind van de behandeling door de jeugdige, opvoeder en behandelaar. Er is sprake van voldoende programma-integriteit bij een percentage van minimaal ≥ 70% (Hoogsteder et al., 2016). Wanneer de programma-integriteit voldoende was, kon vervolgens gekeken worden naar de doeltreffendheid van FAST. Aan de hand van de FAST-doelenlijst is onderzocht in hoeverre FAST doeltreffend is in het verminderen van antisociaal gedrag. De data bleek normaal verdeeld, waardoor ervoor gekozen is om een gepaarde t-toets uit te voeren. Zo werden participanten A op T0 en T1, participanten B op T1 en T2 en participanten C op T0 en T2 vergeleken. Ook werd gekeken naar de effectgroottes, waarbij een effectgrootte van d<20 als verwaarloosbaar, .20≤d<.50 als klein, .50≤d<.80 als middelgroot, .80≤d<1.30 als groot en d≥1.30 als een zeer groot effect werd beschouwd (Cohen, 1988). Aan de hand van de gepaarde t-toetsen werd onderzocht of sprake is van een verandering in antisociaal gedrag tussen T0-T1 en T1-T2, gerapporteerd door de jongere, opvoeder(s) en behandelaar. Er was onvoldoende data om middels gepaarde t-toetsen de verandering in antisociaal gedrag tussen T0-T2 te onderzoeken. Daarom is aan de hand van een grafiek het verschil in gemiddelde scores beschreven op T0, T1 en T2, gerapporteerd door de jongere, opvoeder(s) en behandelaar. Een toename in gemiddelde scores op de grafiek betekent een gerapporteerde afname van antisociaal gedrag bij de jongere. Verder is aan de hand van de RAF-GGZ Jeugd onderzocht in hoeverre FAST doeltreffend is in het verminderen van het recidiverisico. Eerst werd een algemeen recidiverisico berekend,

(18)

gebaseerd op de hoogste score van de categorieën Zeden, Geweld, Huiselijk Geweld, Vermogen en Vermogen & Geweld. Vervolgens werd middels een grafiek en gepaarde t-toetsen bestudeerd of sprake is van een afname in het recidiverisico tussen T0, T1 en T2, gerapporteerd door de behandelaar.

Resultaten Programma-integriteit

De programma-integriteit van het zorgprogramma FAST werd onderzocht aan de hand van de Eindevaluatie-vragenlijst. 71,4% (N= 7) van de jongeren , 99.7% (N=9) van de opvoeders en 90,9% (N= 11) van de behandelaren beoordeelden dat de programma-integriteit voldoende was. Een verklaring voor rapportages van onvoldoende programma-integriteit is dat jongeren onvoldoende gemotiveerd waren voor FAST. Ondanks dat enkele jongeren de programma-integriteit als onvoldoende rapporteerden, werden deze behandelingen door de opvoeder(s) en behandelaar wel als voldoende programma-integer beoordeeld. Gezien de kleine steekproef is ervoor gekozen om ook de participanten te includeren die FAST als onvoldoende programma-integer beoordeelden.

Verandering in antisociaal gedrag

Grafiek 1 toont een afname van antisociaal gedrag tussen T0, T1 en T2, gerapporteerd door de jongere, opvoeder(s), en behandelaar. Op T0 scoort de behandelaar laag, terwijl de jongere en opvoeder(s) beide hoger scoren. Vervolgens rapporteert de behandelaar op T1 een grote vooruitgang, waar de jongere en opvoeder(s) een kleine vooruitgang rapporteren ten opzichte van T0. Van T1 naar T2 rapporteren de jongere en behandelaar evenveel vooruitgang, terwijl de opvoeder(s) een grotere vooruitgang rapporteert.

(19)

De resultaten van de gepaarde t-toetsen tonen dat van T0 naar T1, behandelaren een significante afname van antisociaal gedrag rapporteren (t(9)= -5.08, p=.001, d = 1.27), net als opvoeders (t(10)=-2.76, p= .020, d = 1.61). Jongeren rapporteren geen afname (t(11)=-2.04,

p=.066, d = .43). De resultaten van de gepaarde t-toetsen tonen dat van T1 naar T2,

behandelaren een significante afname van antisociaal gedrag rapporteren (t(5)= -5.38, p=.003,

d = .47), net als jongeren (t(6)=-2.60, p= .041, d = .30). Opvoeders rapporteren geen afname

in antisociaal gedrag (t(5)=-1.97; p=.105, d = .50).

Grafiek 1. Gemiddelde scores FAST-doelenlijst op T0, T1 en T2. Tabel 3.

Doeltreffendheid gerapporteerd door jongere, opvoeder(s) en behandelaar tussen T0 en T1.

T0 T1 T0 – T1 M SD M SD t df p d Jongere 121.25 28.18 133.08 27.26 -2.04 11 .066 .43 Opvoeder(s) 113.27 31.45 132.77 32.05 -2.76 10 .020* 1.61 Behandelaar 108.90 17.01 133.00 20.86 -5.08 9 .001** 1.27 Noot *p<.05. **p<.01. ***p<.001 Tabel 4.

Doeltreffendheid gerapporteerd door jongere, opvoeder(s) en behandelaar tussen T1 en T2. 100 105 110 115 120 125 130 135 140 145 T0 T1 T2 Gemi dd el de s co re Meetmoment

Doelenlijst

(20)

T1 T2 T1 – T2 M SD M SD t df p d Jongere 126.86 33.62 137.14 35.06 -2.60 6 .041* .30 Opvoeder(s) 133.67 38.02 149.75 25.70 -1.97 5 .105 .50 Behandelaar 124.00 19.64 133.00 18.98 -5.38 5 .003** .47 Noot *p<.05. **p<.01. ***p<.001 Verandering in recidiverisico

Grafiek 2 toont een afname van het recidiverisico tussen T0, T1 en T2, gerapporteerd door de behandelaar. Er is sprake van een grote vooruitgang van T0 naar T1 en een kleine vooruitgang van T1 naar T2.

De resultaten van de gepaarde t-toetsen tonen een significante afname in het recidiverisico tussen T0 en T1 (t(59)= 5.73; p= .000, d = .74). Er is geen sprake van een significant verschil in het recidiverisico tussen T1 en T2 (t(47)= .23; p= .821, d = .02). Tot slot wordt een significante afname in het recidiverisico gevonden tussen T0 en T2 (t(42)= 7.19; p= .000, d = 1.09). 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 T0 T1 T2 Gemi dd el de s co re Meetmoment

RAF-GGZ Jeugd

Behandelaar

(21)

Grafiek 2. Gemiddelde scores RAF-GGZ Jeugd op T0, T1 en T2. Tabel 6.

Recidiverisico middels RAF-GGZ Jeugd tussen T0 en T1.

T1 T2 T0 – T1

M SD M SD t df p d

Behandelaar 2.93 .88 2.07 1.40 5.73 59 .000*** .74

Noot *p<.05. **p<.01. ***p<.001

Tabel 7.

Recidiverisico middels RAF-GGZ Jeugd tussen T1 en T2.

T1 T2 T1 – T2

M SD M SD t df p d

Behandelaar 1.98 1.25 1.99 1.17 .23 47 .821 .02

Noot *p<.05. **p<.01. ***p<.001

Tabel 8.

Recidiverisico middels RAF-GGZ Jeugd tussen T0 en T2.

T1 T2 T0 – T2

M SD M SD t df p d

Behandelaar 2.93 .99 1.72 1.22 7.19 42 .000*** 1.09

Noot *p<.05. **p<.01. ***p<.001

Discussie

In huidige studie wordt onderzocht in hoeverre FAST doeltreffend is in het verminderen van antisociaal gedrag bij jongeren. Hierbij werd gekeken naar de rapportages van de jongere, opvoeder(s) en behandelaar aan het begin van de behandeling, na vier maanden behandeling en na acht maanden behandeling. Daarnaast werd onderzocht in hoeverre FAST doeltreffend is in het verminderen van het recidiverisico. Hierbij werd gekeken naar de rapportage van de behandelaar aan het begin van de behandeling, na vier maanden behandeling en na acht maanden behandeling.

(22)

Uit huidig onderzoek kan geconcludeerd worden dat het merendeel van de FAST-behandelingen programma-integer zijn uitgevoerd, wat betekent dat de resultaten met betrekking tot de doeltreffendheid van FAST geïnterpreteerd kunnen worden (Goense, Assink, Stams, Boendermaker, & Hoeve, 2016). In het vervolg zou tijdens de behandeling meer aandacht besteed kunnen worden aan de motivatie van de jongere, waardoor naar verwachting de programma-integriteit van FAST zal toenemen.

Verandering in antisociaal gedrag

Huidig onderzoek toont dat de opvoeder(s) en behandelaar na vier maanden behandeling minder antisociaal gedrag bij de jongere ervaren ten opzichte van het begin van de behandeling. De jongere rapporteerde geen afname in antisociaal gedrag. Deze resultaten komen overeen met de resultaten van eerdere masterscripties (Voorde, 2018; Westbroek, 2018; Bout, 2017; Vos, 2017) en met de verwachting van huidig onderzoek. Daarnaast toont huidige studie dat de jongere en behandelaar na acht maanden behandeling minder antisociaal gedrag bij de jongere ervaren ten opzichte van vier maanden behandeling. Opvallend is dat de jongere in het begin van de behandeling en de opvoeder(s) aan het eind van de behandeling geen verschil rapporteren. Een mogelijke verklaring voor deze resultaten zou kunnen zijn dat gedurende de behandeling het accent van de opvoeder(s) naar de jongere verschuift. FAST is een systeembehandeling, wat betekent dat gepoogd wordt het antisociale gedrag van de jongere te verminderen met behulp van het systeem (Hoogsteder, 2016). In de praktijk wordt vaak aan het begin van de behandeling aandacht besteed aan systemische factoren, zoals het ouderlijk toezicht, opvoedingsvaardigheden en het begrenzen van de jongere door opvoeder(s), met als doel systemische risicofactoren te verminderen en het netwerk van de jongere te versterken. Er wordt vanuit de opvoeder(s) een duidelijk en adequaat opvoedkader gecreëerd, waardoor mogelijk het antisociale gedrag van de jongere zal afnemen. Aan het eind van de FAST-behandeling ontstaat vaak meer ruimte en aandacht voor de individuele

(23)

risicofactoren van de jongere, zoals het onder controle krijgen van agressieregulatieproblematiek. Doordat in het begin van de behandeling het accent bij de opvoeder(s) ligt, is de jongere zich wellicht minder bewust van de invloed van de FAST-behandeling. Zo kan ook de opvoeder(s) mogelijk minder bewust zijn van de invloed van FAST aan het eind van de behandeling.

Verder toont huidige studie dat de behandelaar aan het begin van de behandeling meer antisociaal gedrag rapporteert dan de opvoeder(s) en de jongere. Mogelijk kan dit verklaard worden doordat de behandelaar vanuit zijn professionele ervaring het antisociale gedrag van de jongere realistischer of zwaarder inschat. Bovendien kunnen de positieve rapportages van de jongere en de opvoeder(s) ook verklaard worden vanuit sociaal wenselijkheid (Hornsveld, 2018; Paulhus, 2002), om zichzelf positief naar de buitenwereld te presenteren, of een gebrek aan zelfinzicht (Crone, 2009). Daarnaast is het opvallend dat de opvoeder(s) aan het eind van de behandeling minder antisociaal gedrag rapporteert dan de jongere en de behandelaar. Mogelijk ervaart de opvoeder minder conflicten in de thuissituatie en daardoor weinig klachten. Tegelijkertijd heeft de jongere, en mogelijk de behandelaar, een beter zicht op het functioneren van de jongere in andere situaties dan de thuissituatie, bijvoorbeeld in de omgang met leeftijdsgenoten (De Los Reyes, & Kazdin, 2005; Morris, Silk, Steinberg, Myers, & Robinson, 2007; Sim, & Koh, 2003). Tevens kan opgemerkt worden dat de behandelaar en de opvoeder de meeste vooruitgang rapporteren. Mogelijk kan dit verklaard worden vanuit cognitieve dissonantie. De behandelaar en opvoeder(s) hebben veel energie geïnvesteerd in de behandeling en verwachten daarom een positieve verandering met betrekking tot het antisociale gedrag van de jongere.

De resultaten van huidig onderzoek lijken eerdere internationale onderzoeken te bevestigen, namelijk de doeltreffendheid van systeemtherapie en CGT-elementen in het verminderen antisociaal gedrag bij jongeren (Carr, 2014; Van der Stouwe et al., 2014;

(24)

Schaeffer, & Borduin, 2005; Foolen, Ince, & de Baat, 2012; Lipsey, Landenberger, & Wilson, 2007).

Verandering in recidiverisico

Huidig onderzoek toont dat het recidiverisico afneemt na drie maanden en na zes maanden behandeling. Deze resultaten komen overeen met de verwachting van huidige studie en zet de trend, gevonden in eerdere masterscriptie, voort (Westbroek, 2018). Echter, wordt er geen significante afname van het recidiverisico gevonden in de periode van drie maanden behandeling tot zes maanden behandeling. Dit resultaat komt niet overeen met de verwachting van huidige studie en is bovendien opvallend gezien de significante resultaten na drie maanden en na zes maanden behandeling. Mogelijk zou dit verklaard kunnen worden, doordat het recidiverisico in de periode van begin tot drie maanden behandeling het sterkst afneemt. Vervolgens wordt slechts een kleine afname gerapporteerd tussen drie maanden en zes maanden behandeling. Onderzoek toont dat het grootste effect wordt bereikt in het eerste gedeelte van de behandeling (Hendriks, 2006). Tijdens het begin van de FAST-behandeling worden de diverse criminogene factoren in kaart gebracht aan de hand van analysecirkels. Deze factoren zijn middels behandeldoelen het uitgangspunt voor de FAST-behandeling en hier wordt vanaf het begin van de behandeling aandacht aan besteed.

Beperkingen

In huidig onderzoek kunnen enkele beperkingen geïdentificeerd worden. Allereerst is in deze studie gebruik gemaakt van diverse instrumenten die niet gevalideerd zijn, zoals de Eindevaluatie-vragenlijst en de FAST-doelenlijst. Hierdoor is het onduidelijk in hoeverre de instrumenten valide en betrouwbaar zijn (Van Rooijen, & Bartelink, 2010). Dit betekent dat de resultaten met betrekking tot de programma-integriteit en de doeltreffendheid van FAST op het antisociaal gedrag mogelijk geen goede weergave zijn van de werkelijkheid, met als

(25)

gevolg dat de resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden. Een aanbeveling is om de Eindevaluatie-vragenlijst en de FAST-doelenlijst te valideren, zodat in de toekomst betrouwbare conclusies over de doeltreffendheid en programma-integriteit van FAST getrokken kunnen worden.

Een tweede kanttekening bij huidige studie is dat er gebruik is gemaakt van een kleine steekproef. Het zorgprogramma FAST is kortgeleden geïmplementeerd, waardoor het aantal respondenten beperkt is. Een kleine steekproef heeft tot gevolg dat statisch minder betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan (Field, 2013). Bovendien was er sprake van een kleine steekproef, waardoor de kans groter is dat deze minder representatief is voor de doelgroep. Tevens gaf 15% van de participanten geen toestemming om gebruik te maken van hun gegevens voor onderzoek en is dit voor 40% van de participanten onbekend. Hierdoor is onduidelijk in hoeverre de participanten in huidige studie representatief zijn voor de doelgroep, wat ten koste gaat van de generaliseerbaarheid van de populatie (Van Horn et al., 2012; Prochaska, & DiClemente, 2005). Gezien de beperkingen rondom het gebruik van een kleine steekproef dienen de resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Echter, de effectgroottes van de resultaten in huidige studie zijn groot, wat betekent dat mogelijk deze resultaten ook in grotere populaties zichtbaar worden. Desondanks wordt geadviseerd om in vervolgonderzoek gebruik te maken van een grotere steekproef, zodat betrouwbare conclusies getrokken kunnen worden.

Verder kan op basis van huidig onderzoek aanbevolen worden om in de toekomst de onderzoeksopzet aan te passen. Huidig onderzoek maakt gebruik van een pré-test en post-test, waarbij alle participanten deelnemen aan FAST en de gedragsverandering gemeten wordt middels een voor-, tussen- en nameting. Het nadeel hiervan is dat onduidelijk is in hoeverre het effect kan worden toegeschreven aan het zorgprogramma FAST, en niet aan bijvoorbeeld rijping (Delfos, 2010). Een alternatieve onderzoeksopzet is een Randomized Controlled Trial

(26)

(RCT) of Quasi Experimenteel Design. Hierbij wordt gebruik gemaakt van willekeurige toewijzing aan de experimentele groep en de controlegroep, waardoor met meer zekerheid geconcludeerd kan worden dat de significante effecten kunnen worden toegewezen aan de FAST-behandeling (Clingempeel, & Henggler, 2002; Cooke, & Farrington, 2016). Dit zou in de behandelpraktijk bewerkstelligd kunnen worden door De Waag, waar FAST-behandeling wordt gegeven, te vergelijken met een instelling met een vergelijkbare doelgroep, waar middels TAU wordt behandeld. Bovendien zou na een jaar een follow-up kunnen worden toegevoegd. Dit heeft tot gevolg dat inzichtelijk kan worden in hoeverre FAST op lange termijn het recidiverisico en antisociaal gedrag bij de jongeren vermindert. Hierdoor kan vergeleken worden in hoeverre FAST een verbetering is ten opzichte van al bestaande interventies, zoals MST.

Tenslotte wordt aanbevolen vervolgonderzoek te doen naar de invloed van enkele eigenschappen van participanten op de doeltreffendheid. Zo is een geschatte of gemeten intelligentie van minimaal 80 een indicatiecriteria voor FAST. Uit de data van huidig onderzoek blijkt dat deelname van jongeren met LVB of een IQ-score <80 aan een FAST-behandeling niet uitzonderlijk is. Voor huidig onderzoek zijn jongeren met LVB of een IQ-score <80 geïncludeerd, ondanks dat dit mogelijk kan leiden tot minder significante resultaten. Onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre LVB of een laag IQ van invloed is op de doeltreffendheid van FAST. Dit zou kunnen leiden tot nieuwe aanknopingspunten van FAST, bijvoorbeeld door het indicatiecriteria strenger te handhaven of te schrappen.

Sterke kanten

Tevens zijn in huidig onderzoek enkele sterke kanten te identificeren. Allereerst is een sterk punt dat deze studie de doeltreffendheid van FAST met betrekking tot het antisociaal gedrag en het recidiverisico onderzocht, wat slechts één masterscriptie eerder deed

(27)

(Westbroek, 2018). Dit geeft een vollediger beeld van de doeltreffendheid. Gezien het beperkte effect van MST op het recidive (Asscher, 2014), is het van belang om te onderzoeken in hoeverre FAST doeltreffend is in het verminderen van het recidiverisico. Bovendien is de RAF-GGZ Jeugd een gevalideerd instrument, waardoor op basis van de resultaten betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan. Echter, er is gemeten aan de hand van het gestructureerd klinisch oordeel van de behandelaar. Onderzoek toont dat behandelaren het recidiverisico op basis van een klinisch oordeel vaak lager inschatten dan het daadwerkelijke recidiverisico (Van der Put, Assink, & Stams, 2016). Deze positieve rapportages kunnen leiden tot onderschatting van de kans dat een jongere recidiveert. Tevens kan vervolgonderzoek mogelijk meer inzicht bieden in het onverminderde recidiverisico tussen drie en zes maanden. Onderzoek toont dat het grootste effect wordt bereikt in het eerste gedeelte van de behandeling (Hendriks, 2006). Dit zou nieuwe aanknopingspunten kunnen bieden voor FAST. Zo kan de behandelduur van FAST worden aangepast of kan onderzocht worden hoe het recidiverisico ook in de laatste periode van behandeling kan afnemen.

Daarnaast geeft huidige studie een vollediger beeld van de doeltreffendheid van FAST doordat het gehele behandeltraject onderzocht is, in plaats van vier maanden behandeling zoals in eerdere masterscripties (Voorde, 2018; Westbroek, 2018; Bout, 2017; Vos, 2017). Echter, was er een tekort aan participanten om de veranderingen in antisociaal gedrag te meten tussen begin en eind behandeling. Aanbevolen wordt om vervolgonderzoek opnieuw te baseren op basis van gegevens gedurende het gehele behandeltraject. Gezien de positieve resultaten met betrekking tot antisociaal gedrag in huidige studie, zal een grotere steekproef de doeltreffendheid van FAST tussen begin en eind behandeling mogelijk aantonen. Bovendien baseert huidige studie zich op participanten die deelnamen aan twee meetmomenten. Mogelijk geeft vervolgonderzoek nieuwe inzichten wanneer enkele participanten op alle meetmomenten onderzocht worden.

(28)

Tot slot is een sterk punt van de studie dat gebruik is gemaakt van de rapportage vanuit verschillende informatiebronnen, namelijk de jongere, de opvoeder(s) en de behandelaar. De informatie vanuit diverse invalshoeken geven gezamenlijk een vollediger beeld van de werkelijkheid. Hierdoor kunnen de resultaten geïnterpreteerd worden en kunnen betrouwbare uitspraken worden gedaan. Aanbevolen wordt om in vervolgonderzoek opnieuw gebruik te maken van de rapportages vanuit de jongere, de opvoeder(s) en de behandelaar. Bovendien zou een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen rapportages vanuit moeder en vader. Huidig onderzoek is veelal gebaseerd op gegevens vanuit één opvoeder, vaak de moeder. Echter, de rapportages vanuit moeder en vader blijken soms opvallend verschillend te zijn. Een vollediger beeld kan gecreëerd worden door zowel rapportages vanuit moeder, als vanuit vader mee te nemen in het onderzoek. Bovendien kan kwalitatief onderzoek worden verricht om meer inzicht te verkrijgen over de verschillen in rapportages tussen de jongere, opvoeder(s) en behandelaar, waardoor FAST beter kan worden afgestemd. Verder wordt aanbevolen om de doeltreffendheid van FAST in vervolgonderzoek ook op een alternatieve manier te meten, bijvoorbeeld door officiële recidivecijfers bij politie en justitie op te vragen. Dit zou een objectieve informatiebron zijn om de doeltreffendheid van FAST in kaart te krijgen (Lisak, & Miller, 2002; Van ’t Klooster, 2004).

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat FAST doeltreffend is in het verminderen van het recidiverisico. Deze resultaten zijn hoopgevend, aangezien FAST werd ontwikkeld wegens het onvoldoende terugdringen van de recidivecijfers door MST (Asscher, 2014). Verschillende elementen van FAST kunnen hier mogelijk een bijdrage aan hebben geleverd. Zo kan het zorgprogramma gecombineerd worden met andere interventies of modules, zoals EMDR, modules van ARopMaat en de module Geweldloos Verzet. Daarnaast toont huidig onderzoek positieve resultaten in het verminderen van antisociaal gedrag bij de jongere. Dit

(29)

lijkt resultaten rondom de doeltreffendheid van systeemtherapie en CGT-elementen van eerdere studies te ondersteunen (Carr, 2014; Van der Stouwe et al., 2014; Schaeffer, & Borduin, 2005; Foolen, Ince, & de Baat, 2012; Lipsey, Landenberger, & Wilson, 2007). Tot slot werden enkele verschillen in rapportages gevonden tussen de jongere, opvoeder(s) en behandelaar. Vervolgonderzoek moet inzichtelijk maken hoe deze verschillen verklaard kunnen worden. Huidig onderzoek toont voorzichtig positieve resultaten in een vroeg stadium van de implementatie van FAST. De resultaten kunnen leiden tot nieuwe aanknopingspunten in de ontwikkeling van het zorgprogramma, zodat deze beter aansluit op de behoeften van de doelgroep. Hierdoor worden handvatten geboden aan jongeren met antisociaal gedrag en hun systeem, in de vorm van een interventie op maat.

(30)

Literatuur

American Psychiatric Association. (1994). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (4th edn).Washington, DC: American Psychiatric Association.

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice. Psychology Public Policy and Law, 16(1), 39-55. doi:10.1037/a0018362

Asscher, J. J., Deković, M., Manders, W., Van der Laan, P. H., Prins, P. J. M., van Arum, S., & Dutch MST Cost-Effectiveness Study Group (2014). Sustainability of the effects of multisystemic therapy for juvenile delinquents in The Netherlands: Effects on

delinquency and recidivism. Journal of Experimental Criminology, 10, 227–243. doi:10.1007/s11292-013-9198-8

Beck, A. T., & Haigh, E. A. P. (2014). Advances in cognitive theory and therapy: The generic cognitive model. Annual Review of Clinical Psychology, 10, 1-24.

doi:10.1146/annurev-clinpsy-032813-153734

Blake, C. S., & Hamrin, V. (2007). Current approaches to the assessment and management of anger and aggression in youth: A review. Journal of Child and Adolescent Psychiatric Nursing, 20(4), 209-221.

Bonta, J., & Andrews, D. A. (2007). Risk-need-responsivity model for offender assessment and rehabilitation. Ottawa, Ontario: Public Safety Canada.

Boonstra, C., Jonkman, C., Soeteman, D. I., & Van Busschbach J. J. (2009). Multi Systeem Therapie voor ernstig antisociale en delinquente jongeren: twee jaar follow-up studie.

(31)

Systeemtherapie, 21, 94-105.

Bout, G. P. M. (2017). The efficacy of Forensic Ambulant Systemic Therapy: A multiple case study about a family intervention for juveniles with severe behavioral and externalizing problems. University of Amsterdam.

Brook, J. S., Lee, J. Y., Finch, S. J., Brown, E. N., Brook, D. W. (2013). Long-term

consequences of membership in trajectory groups of delinquent behavior in an urban sample: Violence, drug use, interpersonal and neighborhood attributes. Aggressive Behavior, 39, 440-452.

Carr, A. (2014). The evidence base for family therapy and systemic interventions for child focused problems. Journal of Family Therapy, 36 107-157.

Chorpita, B. F., Daleiden, E. L., & Weisz, J. R. (2005). Modularity in the design and application of therapeutic interventions. Applied and Preventive Psychology, 11(3), 141-156.

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences. New York, NY: Academic

Cooke, B. J., & Farrington, D. P. (2016). The Effectiveness of Dog-Training Programs in Prison: A Systematic Review and Meta- Analysis of the Literature. The Prison Journal, 96, 854-876. doi:10.1177/0032885516671919

Crone, E. (2009). Het puberende brein. Amsterdam: Prometheus Bert Bakker

Curtis, N. M., Ronan, K. R., & Borduin, C. M. (2004). Multisystemic Treatment: A Meta Analysis of Outcome Studies. Journal of Family Psychology, 18, 411-419.

doi:10.1037/0893-3200.18.3.411

De los Reyes, A., & Kazdin, A. (2005). Informant discrepancies in the assessment of childhood psychopathology: A critical review, theoretical framework, and recommendations for further study. Psychological Bulletin, 131, 483-509. doi:10.1037/0033-2909.131.4.483

(32)

Within-intervention change: Mediators of intervention effects during multisystemic therapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 80(4), 574-587.

doi:10.1037a0028482

Delfos, M. F. (2010). Kinderen en gedragsproblemen: aanleg, rijping of omgeving?. Pierson. Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics (4th edition). London:

Sage.

Foolen, N., Ince, D., & De Baat, M. (2012). Wat werkt bij gedragsproblemen en gedragsstoornissen? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Garrido, V., & Morales, L. A. (2007). Serious (violent or chronic) juveline offenders: A systematic review of treat. Campbell Systematic Reviews 2007, 7.

Goense, P. B., Assink, M., Stams, G. J. J. M., Boendermaker, L., & Hoeve, M. (2016). Making ‘what works’ work: A meta-analytic study of the effect of treatment integrity on outcomes of evidence-based interventions for juveniles with antisocial behavior. Agression and Violent Behavior, 31, 106-115. doi:10.1016/j.avb.2016.08.003 Hendriks, J. (2006). Jeugdige zedendelinquenten: een studie naar subtype en recidive.

Hendriks, J. (2014). Joost houdt niet van haarlemmerolie. Den Haag: Boom Lemma uitgevers. Hendriks, J., & Stams, G. J. J. M. (2012). Bewijs (niet) geleverd? Over reclame in de

forensische orthopedagogiek. Orthopedagogiek: Onderzoek en praktijk, 51, 496-502. Henggeler, S. W., & Sheidow, A. J. (2012). Empirically supported family‐based treatments

for conduct disorder and delinquency in adolescents. Journal of Marital and Family Therapy, 38, 30–58. doi:10.1111/j.1752-0606.2011.00244.x

Henggeler, S. W., Schoenwald, S. K., Borduin, C. M., Rowland, M. D., & Cunningham, P. B. (2010). Multisysteemtherapie voor kinderen en jongeren met antisociaal gedrag. Amsterdam: Uitgeverij SWP

Hoogsteder, L. (2016c). Managementhandleiding FAST. Utrecht: de Waag.

(33)

Hoogsteder, L. M., Van Horn, J. E., Stams, G. J. J. M., Wissink, I. B., & Hendriks, J. (2015). The relationship between the level of program integrity and pre-post-test changes of Responsive Agression Regulation Therapy (re-ART) Ambulant: a pilot study. International Journal of Offender Therapy and Comparative Crimilogy. doi:10.1177/0306624X14554828

Hoogsteder, L. M., Wissink, I. B., Stams, G. J. J. M., Van Horn, J. E., & Hendriks, J. (2014). A validation Study of the Brief Irrational Thoughts. Inventory Journal of Rational Emotive & Cognitive-Behavior Therapy, 32, 216-232.

doi:10.1007/s10942-014-0190-7 Hoogsteder, L., Hendriks, J., Van Horn, J., & Wissink, I. (2012). Agressie Regulatie op Maat:

Een evaluatiestudie in een justitiële jeugdinrichting. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 51, 481-493

Hornsveld, R. H., Murris, P., & Kraaimaat, F. W. (2009). Drie zelfrapportage vragenlijsten voor de forensische psychiatrie. Barendrecht: De Bondt grafimedia communicatie. Lipsey, M. W., Landenberger, N. A., & Wilson, S. J. (2007). Effects on cognitive behavioral

programs for criminal offenders. Philadelphia, Pennsylvania: Campbell Collaboration. Lipsey, M.W. (2009). The Primary Factors that Characterize Effective Interventions with

Juvenile Offenders: A Meta-Analytic Overview. In: Victims and Offenders, 4, 124-147.

Lisak, D., & Miller, P. M. (2002). Repeat rape and multiple offending among undetected rapists. Violence and Victims, 17, 73-84. Verkregen van:

https://davidlisak.com/wpcontent/uploads/pdf/RepeatRapeinUndetectedRapists.pdf Manders, W. A., Dekovic, M., Asscher, J. J., Van der Laan, P. H., & Prins, P. J. M. (2013).

Psychopathy as predictor and moderator of Multisystemic Therapy outcome among adolescents treated for antisocial behavior. Journal of Abnormal Child Psychology, 41, 1121-1132.

(34)

context in the development of emotion regulation. Social Development, 16, 361-388. doi:10.1111/j.1467-9507.2007.00389.x

MST-Nederland (2015). Multi Systeem Therapie: Databank Effectieve Jeugdinterventies. Zevenbergen: MST-Nederland.

Murrihy, R. C., Kidman, A. D., & Ollendick, T. H. (2010). Clinical handbook of assessing and treating conduct problems in youth. New York: Springer.

Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2014). Gedragsstoornissen. Verkregen via: https://www.volksgezondheidenzorg.info/.

Patterson, G. R., Reid, J. B., & Dishion, T. J. (1992). A social interactional approach: Vol. 4. Antisocial boys. Eugene, OR: Castalia.

Paulhus, D. L. (2002). Socially desirable responding: The evolution of a construct. In H. I. Baun, D. N. Jackson, & D. E. Wiley (Eds.), The role of constructs in psychological and educational measurement (pp. 49-60). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Piquero, A. R., Farrington, D. P., Nagin, D. S., & Moffitt, T. E. (2010). Trajectories of offending and their relation to life failure in late middle age: Findings from the Cambridge Study in Delinquent Development. Journal of Research in Crime and Delinquency, 47(2), 151-173.

Prochaska, J. O., & DiClemente, C. C. (2005). The transtheoretical approach: Crossing traditional boundaries of therapy. In J. C. Norcross, & M. R. Goldfried (Eds.), Handbook of Psychotherapy Integration (pp. 168–192). Oxford: University Press. Prochaska, J. O., & DiClemente, C. C. (2005). The transtheoretical approach: Crossing

traditional boundaries of therapy. In J. C. Norcross, & M. R. Goldfried (Eds.), Handbook of Psychotherapy Integration (pp. 168–192). Oxford: University Press. Schubert, C. A., Mulvey, E.P., Loughran, T.A., & Loyosa, S.H. (2012). Perceptions of

institutional experience and community outcomes for serious adolescent offenders. Criminal Justice and Behavior, 39. Doi: 10.1177/0093854811426710

(35)

peer pressure. Journal of Research on Adolescence, 13, 57-80. doi:10.1111/1532-7795.1301002

Stams, G. J. J. M., Van der Put, C. E., Hoeve, M., & Asscher, J. J. (2014). Forensische

Orthopedagogiek. In P. Goudena, R. De Groot, & J. Janssens (red.), Orthopedagogiek: State of the Art (pp. 233-248). Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Ten Voorde, T. (2018). Is FAST werkzaam volgens de jeugdige, opvoeder en behandelaar? Verkregen van de databank van de Waag.

Van ’t Klooster, S. (2004). Recidive bij zedendelinquenten. Verkregen van de databank van de Waag.

Van der Ploeg, J. D., Scholte, E. M., & Nijkerk, J. H. (1990). Probleemgedrag en tijdstip van interventie. Het sociaal-ecologisch model. Leiden: Universiteit van Leiden.

Van der Put, C. E., Assink, M., & Stams, G. J. J. (2016). Predicting relapse of problematic child-rearing situations. Children and youth services review, 61, 288-295.

Van der Stouwe, T., Asscher, J. J., Stams, G. J. J. M., Deković, M., & van der Laan, P. H. (2014). The effectiveness of Multisystemic Therapy (MST): A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 34, 468–481. doi:10.1016/j.cpr.2014.06.006

Van der Stouwe, T., Asscher, J. J., Stams, G. J., Dekovic, M., & Van der Laan, P. H. (2014). The effectiveness of Multisystemic Therapy (MST): A meta-analysis. Clinical

Psychological Review, 34(6), 468-481. doi:10.1016/j.cpr.2014.06.006

Van Horn J., Eisenberg, M., Wilpert J., Bos M.G., & Mulder J (2009). Waag Schaal jeugd: de psychometrische kwaliteit van een gestructureerd klinisch risicotaxatie instrument voor de ambulante forensische psychiatrie. Panopticon, 30, 23-34.

Van Horn, J., Eisenberg, M., & Uzieblo, K. (2016). Risicotaxatie in de Nederlandse

ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg. Tijdschrift voor Psychiatrie, 58, 583-592.

van Horn, J., Hendriks, J., & Kraanen, F. (2015). Forensische Klachtenlijst (FKL). De Waag. Van Horn, J., Wilpert, J., Eisenberg, M., & Mulder, J. (2013). Handleiding RAF-GGZ Jeugd:

(36)

Risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische GGZ. Utrecht: De Waag Van Horn, J., Wilpert, J., Eisenberg, M., & Mulder, J. (2013). Handleiding RAF-GGZ Jeugd:

Risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische GGZ. Utrecht: De Waag. Van Rooijen, K., & Bartelink, C. (2010). Gebruik van instrumenten in de praktijk. Utrecht:

Nederlands Jeugdinstituut.

Verdonck, E., & Jaspaert, E. (2009). Motivatie voor gedragsinterventies bij jeugdige justitiabelen. Leuven: Instituut voor Criminologie, Katholieke Universiteit.

Vos, R. M. C. (2017). Een multiple case study naar de doeltreffendheid van FAST. Verkregen van de databank van de Waag.

Wartna, B.S.J., Tollenaar, N., Blom, M., Alma, S.M., Essers, A.A.M., & Bregman, I.M. (2010). Recidivism report 1997-2007: Trends in the reconviction rate of Dutch offenders. Fact sheet 2010-6a. The Hague: WODC.

Wartna, B.S.J., Tollenaar, N., Verweij, S., Timmermans, M., Witvliet, M., & Homburg, G.H.J. (2014). Terugval in recidive. Exploratie van de daling in de recidivecijfers van jeugdigen en ex-gedetineerden bestraft in de periode 2002-2010. Den Haag: WODC. Westboek, F. M. (2018). Een studie naar de doeltreffendheid van de systeeminterventie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tot slot willen we weten of de jongeren die alleen een virus hebben verstuurd of iemand online hebben bedreigd, afwijken qua achtergrondkenmerken van jongeren die geen of

For this reason, in this work, a numerical analysis of thermal effects in tapered holmium-doped fiber amplifiers is reported in order to study the temperature sensitivity of the

Lower surface potential would likely result from a smaller particle size, so this would require reduced gate dimensions requiring lower voltage; larger particles could also be

Al met al kunnen we stellen dat political celebrity endorsement voor een Nederlandse politicus geen effect heeft op de attitude jegens een Nederlandse politicus en dat dit effect niet

Het heeft voor mij in ieder geval voor veel duidelijkheid en inzicht gezorgd.” aan de andere kant geven ze aan, de theorie op een gegeven moment duidelijk te hebben en

Ze geeft ook aan dat er in het jaarprogramma onderwerpen niet zijn opgenomen waarvan zij verwacht dat deze zich wel voor gaan doen.. Zij vraag de deelnemers om aan te geven of zij

Flux data (a) and hydraulic resistance (b) of hollow fiber (O/I) and flat sheet membrane configurations using Potmarge (surface) water as feed for an operational run of 30

To conclude, in a large sample of adults with persistent ADHD and healthy adult controls, we found stronger functional connectivity in the executive control network in the ADHD