• No results found

De rol van het proces genaamd emotieregulatie in angst bij kinderen en adolescenten : een blik op het begrip, de regulatie en reactiviteit van emoties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van het proces genaamd emotieregulatie in angst bij kinderen en adolescenten : een blik op het begrip, de regulatie en reactiviteit van emoties"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De rol van het proces genaamd Emotieregulatie in Angst bij kinderen en adolescenten:

Een blik op het begrip, de regulatie en reactiviteit van emoties

Universiteit van Amsterdam

Bachelor Scriptie

Melissa Koetsier

10916016

Docent: Daniëlle van der Giessen

Aantal woorden: 4855

(2)

Abstract

Huidig literatuuronderzoek heeft de relatie tussen emotieregulatie en angst onder kinderen en adolescenten onderzocht. Emotieregulatie is hierbij opgedeeld in drie componenten;

emotiebegrip, emotie regulerende strategieën en emotionele reactiviteit. Gebleken is dat emotiebegrip negatief samenhangt met angst. Hierbij bleken vooral intrapersoonlijk

emotiebegrip en complex interpersoonlijk emotiebegrip sterk samen te hangen met angst. De emotie regulerende strategieën herwaardering en onderdrukking bleken ook samen te hangen met angst. Herwaardering bleek negatief samen te met angst en onderdrukking bleek positief samen te hangen met angst. Ten slotte is gebleken dat negatieve emotionele reactiviteit negatief samenhangt met angst. Vooral in reactie op negatieve gebeurtenissen of

gebeurtenissen met volwassenen. Emotieregulatie blijkt volgens huidig literatuuronderzoek dus samen te hangen met angst. Maar om deze bevindingen praktisch toe te kunnen passen is er meer onderzoek nodig om causale relaties uit te wijzen.

Sleutelwoorden: emotieregulatie, angst, emotiebegrip, emotionele reactiviteit, kinderen, adolescenten

(3)

Emotieregulatie en Angststoornissen bij Kinderen en Adolescenten

Angststoornissen zijn de meest voorkomende mentale stoornissen onder kinderen en adolescenten (Beesdo, Knappe, & Pine, 2009). Deze kenmerken zich door excessieve angst welke een negatieve invloed heeft op het welzijn, sociale leven, professionele leven of andere aspecten in het leven van het individu (American Psychiatric Association, 2000). De lifetime-prevalentie wordt geschat op zo’n 15 a 20 procent (Beesdo, Knappe, & Pine, 2009).

Angststoornissen ontstaan meestal in de kindertijd en houden veelal levenslang aan. Daarbij komend zijn angststoornissen een risicofactor voor het ontstaan van andere stoornissen. Zo ontstaat er vaak depressie bij kinderen en adolescenten met een angststoornis (Beesdo, Pine, Lieb, & Wittchen, 2010). Daarnaast zouden angststoornissen een voorspeller zijn voor later middelenmisbruik (Wolitzky-Taylor, Bobova, Zinbarg, Mineka, & Craske, 2012).

Angststoornissen hebben niet alleen een impact op het individu maar ook op de samenleving (Hoffman, Dukes, & Wittchen, 2008). Door verlies van werkproductiviteit en hoge medische kosten veroorzaken angststoornissen veel kosten voor de samenleving. Zo waren de

zorgkosten van angststoornissen ongeveer 807 miljoen euro in 2015, dit was 0,9 procent van de totale zorgkosten (Slobbe & Ramjiawan, 2018). Het is dus van belang voor zowel individu als samenleving om angststoornissen te verminderen.

Om dit te kunnen doen wordt in dit onderzoek een belangrijke factor in de etiologie van angststoornissen onder de loep genomen, namelijk emotieregulatie. Emotieregulatie wordt gedefinieerd als processen waarmee iemand invloed uitoefent op de emoties die zij ervaren, wanneer zij deze ervaren, hoe zij deze ervaren en hoe zij deze uiten (Gross, 1998). Deze processen kunnen gecontroleerd of ongecontroleerd en bewust of onbewust worden toegepast. Dit kan het beste begrepen worden met het procesmodel van Gross. Het

procesmodel laat zien dat er vijf fasen zijn waarin iemand zijn emoties kan reguleren. De vijf fasen die onderscheiden worden zijn situatie selectie, situatie modificatie, het richten van de

(4)

aandacht, cognitieve veranderingen en reactie modificatie. De eerste fase, situatie selectie, bestaat uit het benaderen of uit de weg gaan van bepaalde personen, plekken of objecten om zo de emoties te reguleren. De tweede fase, situatie modificatie, bestaat uit inspanningen om de situatie aan te passen zodat de emotionele impact ook wordt aangepast. Bij situatie

modificatie wordt er controle uitgeoefend op de situatie wanneer deze plaats vindt. Terwijl bij situatie selectie invloed wordt uitgeoefend op het in aanraking komen met de situatie. De derde fase bestaat uit het richten van de aandacht op (bepaalde aspecten van) de situatie, een andere situatie of de eigen emoties en gedachten. De vierde fase, cognitieve verandering, bestaat uit betekenisgeving aan de situatie. De laatste fase, reactie modificatie, bestaat uit het beïnvloeden van de fysiologische of gedragsmatige reactie. Dit proces van emotieregulatie is voortdurend doordat de reactie invloed heeft op de omgeving en deze het proces opnieuw in gang zet.

Om emoties te reguleren worden emotie regulerende strategieën ingezet. Deze

strategieën beïnvloeden subjectieve, fysiologische en gedragsindicators van emoties en leiden tot een intensivering of neutralisering van de emotionele reactie (Cisler, Olatunji, Feldner, & Forsyth, 2010). Twee van de meest voorkomende strategieën zijn suppression en reappraisal, hierna aangeduid als onderdrukking en herwaardering (Gross, 2001). Onderdrukking en herwaardering zijn beide strategieën die de emotionele ervaring neutraliseren. Herwaardering is een strategie die zich al vroeg ontwikkeld in de emotionele ontwikkeling. Deze strategie wordt gedefinieerd als het veranderen van hoe wij denken over een situatie, om zo de emotionele impact te verkleinen. Herwaardering is een vorm van emotieregulatie die toegepast wordt in de cognitieve verandering fase van het procesmodel van Gross (Gross, 1998). Onderdrukking ontwikkelt zich later in de emotionele ontwikkeling dan herwaardering (Gross, 2001). Deze strategie houdt in dat tekenen van emoties naar de buitenwereld worden onderdrukt. Onderdrukking is een vorm van emotieregulatie in de reactie modificatie fase van

(5)

het procesmodel (Gross, 1998). In de normale ontwikkeling neemt het gebruik van adequate strategieën zoals herwaardering toe en inadequate strategieën zoals onderdrukking af richting de volwassenheid (Cracco, Goossens, & Braet, 2017). Wel vindt er in de vroege adolescentie een maladaptieve shift plaats in het gebruik van emotie regulerende strategieën. In de leeftijd van 12 tot 15 jaar zouden adolescenten meer gebruik maken van inadequate strategieën dan jongere of oudere adolescenten.

Emotie regulerende strategieën spelen dus een actieve rol in de emotieregulatie. Twee andere concepten spelen ook een rol in de emotieregulatie. Namelijk hetgeen wat gereguleerd wordt (emotionele reactiviteit) en hetgeen wat nodig is om emotieregulatie bewust te kunnen toepassen (emotiebegrip). Uit onderzoek is gebleken dat een lage mate van emotiebegrip, negatieve emotionele reactiviteit en inadequaat emotiebeheer (onder andere door het

inadequaat gebruik van strategieën) zowel samenhangend als op zichzelf gerelateerd zijn aan zelf gerapporteerde angstsymptomen (Mennin, Holaway, Fresco, Moore, & Heimberg, 2007). Emotionele reactiviteit wordt gedefinieerd als de frequentie en intensiteit van de positieve of negatieve emotionele reactie op situaties die neutraal of emotioneel beladen zijn (Murphy, Eisenberg, Fabes, Shepard, & Guthrie, 1999). Deze emotionele reactie is hetgeen wat in de vijfde fase van de emotieregulatie wordt aangepast (Gross,1998). Emotiebegrip omvat het begrip van emotionele processen zoals emotieregulatie en begrip van de manier waarop emoties werken (Izard & Harris, 1995). Voorbeelden hiervan zijn het herkennen van fysieke emotionele uitdrukkingen, kennis van het ontstaan van emoties, het bewust toepassen van emotionele uitdrukkingen in interactie en de omgang met emoties. Hiermee kan emotiebegrip kan dus gezien worden als een bouwsteen voor de emotieregulatie.

Tot op heden is er voornamelijk onderzoek gedaan naar volwassenen in het verband tussen emotieregulatie en angst. Echter ontstaat angst veelal in de kindertijd en is

(6)

Daarnaast richt de huidige literatuur zich veelal op één specifiek component van emotieregulatie. In dit literatuuronderzoek wordt het verband tussen de verschillende

componenten van emotieregulatie en angst onderzocht bij kinderen en adolescenten. De vraag die centraal staat in dit onderzoek is ‘Wat is het verband tussen emotieregulatie en angst bij kinderen en adolescenten?’ Deze vraag zal beantwoord worden aan de hand van de volgende deelvragen; ‘Wat is het verband tussen emotie begrip en angst bij kinderen en adolescenten’, ‘Wat is het verband tussen emotie regulerende strategieën en angst bij kinderen en

adolescenten?’, en ‘Wat is het verband tussen emotionele reactiviteit en angst bij kinderen en adolescenten?’. Na het behandelen van de deelvragen volgt een concluderend antwoord op de hoofdvraag. En worden de bevindingen bediscussieerd met aanbevelingen voor

vervolgonderzoek.

Emotiebegrip en angst bij kinderen en adolescenten

Gezien emotiebegrip als een bouwsteen functioneert voor de emotieregulatie wordt eerst de relatie tussen emotiebegrip en angst onderzocht. Onderzoek naar het verband tussen emotiebegrip, angst en depressie is uitgevoerd onder 255 adolescenten tussen de 14 en 19 jaar (Fernandez-Berrocal, Alcaide, Extremera, & Pizarro, 2006). De adolescenten vulden eenmaal vragenlijsten in onder schooltijd. In het onderzoek werd de term emotie intelligentie gebruikt, welke gemeten werd met drie subschalen. De subschaal aandacht meet in hoeverre iemand zijn eigen emoties en stemmingen observeert en hierover nadenkt. De subschaal helderheid meet in hoeverre iemand zijn eigen emoties kan onderscheiden, dit wordt ook wel

intrapersoonlijk emotiebegrip genoemd. En de laatste subschaal herstel meet in hoeverre iemand zijn emoties kan reguleren. Aandacht correleerde niet met de andere subschalen en bleek ook niet samen te hangen met angst. Intrapersoonlijk emotiebegrip en emotieregulatie bleken onderling wel positief te correleren. Dat wil zeggen dat het kunnen onderscheiden van de eigen emoties samenhangt met het kunnen reguleren van emoties. Zowel intrapersoonlijk

(7)

emotiebegrip als de regulatie van emoties hingen negatief samen met angst. Het kunnen onderscheiden en reguleren van emoties blijkt dus samen te hangen met minder angst onder adolescenten.

Daarnaast is emotiebegrip ook onderzocht in een steekproef met klinische angst. In een meta-analyse naar het verband tussen emotiebegrip en sociale angststoornis (SAD) zijn 43 studies geanalyseerd (O’Toole, Hougaard, & Mennin, 2013). Hierbij zijn studies

meegenomen met verschillende onderzoeksmethoden zoals het laten invullen van

vragenlijsten of het observeren bij taken. Daarnaast zijn er zowel studies met kinderen en adolescenten als volwassenen meegenomen. Uit de meta-analyse kwam naar voren dat emotie begrip negatief samenhangt met SAD. Dit bleek voor zowel het begrip van de eigen emoties (intrapersoonlijk) als het begrip van andermans emoties (interpersoonlijk). Het verband tussen intrapersoonlijk emotiebegrip en SAD bleek het sterkste te zijn met een grote effectgrootte. Voor het verband tussen interpersoonlijk emotiebegrip en SAD bleek een medium

effectgrootte. Een moderator die naar voren kwam in het verband tussen emotie begrip en SAD, was de complexiteit van emoties. Het begrip van complexe emoties, zoals jaloezie of meerdere opeenvolgende emoties, hing sterker samen met SAD dan de basis emoties zoals blijdschap en woede. Deze moderator gold sterker voor interpersoonlijk dan intrapersoonlijk emotie begrip. Sommige studies binnen de meta-analyse hadden de groepen met SAD

vergeleken met gegeneraliseerde-angststoornis (GAD) of ongespecificeerde angststoornissen. Hierin was geen verschil gevonden. Dit wijst erop dat het negatieve verband met

emotiebegrip ook geldt voor andere angststoornissen. Kinderen en adolescenten met een lage mate van emotiebegrip blijken dus vaker last te hebben van SAD dan zij met een hoge mate van emotiebegrip. Met name het begrip van complexe emoties en intrapersoonlijk

(8)

Dat emotiebegrip niet alleen samenhangt met SAD maar ook met GAD wordt ondersteund door onderzoek van Waters, Mogg, Bradley, & Pine (2008). Zij hebben het verband tussen gegeneraliseerde angststoornis (GAD) en een onderdeel van emotiebegrip, namelijk de herkenning van emoties in gezichten, onderzocht. Dit onderzoek was uitgevoerd onder 23 kinderen met GAD en 25 kinderen zonder angststoornis tussen de 7 en 12 jaar. GAD werd gemeten met ouder interviews volgens de Anxiety Disorder Interview Schedule (ADIS-C/P). De herkenning van emoties werd gemeten met een visual-probe task. De kinderen kregen een visual-probe task voorgelegd waarbij telkens twee foto’s van gezichten werden getoond op computerschermen. Deze gezichten vertoonde blije, boze of geen emotie. De foto’s werden gevolgd door een asterix (probe) op een van de gezichten. De kinderen werden geïnstrueerd zo snel mogelijk de juiste foto te kiezen waarop de asterix verscheen. Vervolgens werd de reactietijd gemeten bij de congruente (asterix vervangend voor het gezicht met

emotie) en incongruente (asterix vervangend voor het gezicht zonder emotie) taken. Wanneer de reactietijd significant verschilde tussen congruente en incongruente taken, werd er

uitgegaan van een aandacht bias. Kinderen met een ernstige vorm van GAD hadden een aandacht bias voor emotionele gezichten, zowel boos als blij. Kinderen met een mildere vorm van GAD en kinderen zonder een angststoornis vertoonde geen bias voor emotionele

gezichten. Aandacht bias voor emotionele gezichten lijkt dus samen te hangen met de ernst van GAD bij kinderen.

Emotie regulerende strategieën en angst bij kinderen en adolescenten

Een actief component van de emotieregulatie is het gebruik van emotie regulerende strategieën. De relatie tussen emotie regulerende strategieën en psychopathologie is

onderzocht in de meta-analyse van Aldao, Nolen-Hoeksema, & Schweizer (2010). Hierbij zijn 114 studies geanalyseerd met kinderen vanaf 7 jaar, adolescenten en/of volwassenen

(9)

onderzoeken was gekozen voor een langetermijnvisie die de patronen van emoties en

emotieregulatie beter in kaart kon brengen. Om deze reden waren er geen observationele maar wel cross-sectionele, experimentele en longitudinale studies meegenomen in de meta-analyse. Emotieregulatie, waaronder emotie regulerende strategieën, werd gemeten aan de hand van zelf rapportage vragenlijsten. Psychopathologie werd gemeten aan de hand van zelfrapportage vragenlijsten of diagnostische interviews. Uit deze meta-analyse kwam een positieve

samenhang is tussen het gebruik van onderdrukking en angststoornissen naar voren. Dit betekent dat individuen die onderdrukking gebruikten vaker last hadden van angststoornissen dan hen die deze strategie niet gebruikten. Een belangrijke bevinding bij dit verband tussen onderdrukking en angststoornissen was dat leeftijd een moderator bleek te zijn. Dit verband zou sterker zijn voor volwassenen dan voor kinderen en adolescenten. Dit zou verklaard kunnen worden doordat kinderen zich minder bewust zijn van het gebruik van onderdrukking omdat dit een hoge graad van meta cognitie vereist (Eisenberg, Spinrad, & Eggum, 2010). Mogelijk vond hierdoor onderrapportage plaats van kinderen die gebruik maken van onderdrukking. Een mogelijke verklaring voor het vinden van een zwakker verband tussen onderdrukking en angststoornissen bij adolescenten is de eerdergenoemde maladaptieve shift (Cracco, Goossens, & Braet, 2017). Omdat zowel normaal ontwikkelende adolescenten als angstige adolescenten tussen de 12 en 15 jaar meer gebruik maken van onderdrukking kan dit verklaren waarom het verband zwakker is gebleken. Een andere gevonden moderator in de meta-analyse was de steekproef soort (Aldao et al., 2010). In klinische steekproeven was een sterker verband gevonden tussen onderdrukking en angststoornissen dan in niet-klinische steekproeven. Daarnaast was ook het verband tussen de emotie regulerende strategie

herwaardering en angststoornis onderzocht. Uit de meta-analyse kwam een negatief verband tussen herwaardering en angst naar voren. Dit verband had een kleine tot medium

(10)

met meer angst. Zowel onderdrukking als herwaardering blijken dus samen te hangen met angst. Echter blijkt onderdrukking sterker samen te hangen met angst dan herwaardering en is dit verband sterker naarmate de angst ernstiger en klinisch vastgesteld is.

Omdat het verband tussen angst en onderdrukking niet gelijk is voor klinische en niet-klinische steekproeven is er in de meta-analyse van Schäfer, Naumann, Holmes, Tuschen-Caffier, & Samson (2017) voor gekozen om alleen studies met niet-klinische steekproeven te onderzoeken. In de meta-analyse is de relatie tussen zelf gerapporteerde emotie regulerende strategieën en de internaliserende problemen angst en depressie onderzocht onder

adolescenten tussen de 13 en 18 jaar. Hierbij zijn 35 studies onderzocht en zijn er 68 effectgrootten naar voren gekomen. Uit de meta-analyse is een positief verband tussen onderdrukking en angst symptomen met een kleine effectgrootte naar voren gekomen. Daarnaast is er een negatief verband gevonden tussen herwaardering en angst met een kleine tot medium effectgrootte. Deze bevindingen zijn in overeenstemming met de meta-analyse van Aldao et al. (2010) dat onderdrukking samenhangt met meer angst en herwaardering met minder angst.

De specifieke emoties waarop de emotie regulerende strategie onderdrukking wordt toegepast, blijken een modererende rol te spelen in het verband tussen angst en

onderdrukking. Longitudinaal onderzoek naar de relatie tussen emotieregulatie, soort emoties en internaliserende stoornissen heeft 102 kinderen in de basisschoolleeftijd onderzocht over een periode van twee jaar (Folk, Zeman, Poon, & Dallaire, 2014). In het onderzoek werd een risicogroep van kinderen onderzocht uit buurten met hoge criminaliteit. De kinderen kwamen voornamelijk uit laag inkomen gezinnen en waren van Afro-Amerikaanse afkomst. Door gestandaardiseerde interviews met kinderen en de ouder of verzorger werd de emotieregulatie, waaronder de emotie regulerende strategie onderdrukking, en angst van de kinderen gemeten. Emotieregulatie werd gemeten door interviews met de kinderen zelf en angst symptomen

(11)

werden gemeten door interviews met de ouder of verzorger. Uit het onderzoek bleek dat inadequate regulatie van negatieve emoties zoals boosheid, angst en bezorgdheid leidde tot meer angst over tijd. Het toepassen van de strategie onderdrukking in reactie op bezorgdheid bleek te leiden tot meer angstige symptomen over tijd. Dit verband was ook los van de

algehele inadequate emotieregulatie gevonden. Daarmee is de onderdrukking van bezorgdheid een unieke voorspeller voor angst. Door het longitudinale design van dit onderzoek kan er gesproken worden over een causale relatie tussen onderdrukking en angst. Zowel een inadequate regulatie van negatieve emoties als de onderdrukking van angst zijn voorspellers gebleken voor angst.

Het verband tussen herwaardering en internaliserende problematiek zoals angst is door Garnefski, Kraaij, & Van Etten (2005) onderzocht in een cross-sectioneel design. Cognitieve emotie regulerende strategieën en zowel internaliserende als externaliserende problematiek zijn gemeten aan de hand van zelfrapportage door 271 adolescenten tussen de 12 en 18 jaar. De vragenlijsten werden ingevuld op school. Onder internaliserende problematiek werd gerekend verstoorde stemming, terugtrekking, angst en depressie. Een van de cognitieve emotie regulerende strategieën die was onderzocht, was positieve herwaardering. Positieve herwaardering werd gedefinieerd als het geven van een positieve betekenis aan een situatie of gebeurtenis. Bijvoorbeeld of de situatie of gebeurtenis gezien werd als iets waar hij/zij van kon leren en kon bijdragen aan zijn/haar persoonlijke ontwikkeling. Adolescenten met één of beide soorten problematiek werden vergeleken met adolescenten zonder deze soorten

problematiek. Hieruit bleek dat positieve herwaardering negatief samenhing met

internaliserende problematiek. Opvallend was dat positieve herwaardering wel samenhing met internaliserende problematiek maar niet met externaliserende problematiek. Ook wanneer er sprake was van zowel internaliserende als externaliserende problematiek, bleek er geen verband te zijn met herwaardering. Hoewel er geen onderscheid was gemaakt tussen de

(12)

internaliserende problemen, kunnen deze conclusies ook gespecificeerd worden voor angst. Er is namelijk een hoge comorbiditeit onder internaliserende problemen (Hankin et al., 2016). Daarnaast is de bevinding dat herwaardering negatief samenhangt met angst, in

overeenstemming met de resultaten van eerder besproken onderzoeken. Het inzetten van positieve herwaardering blijkt dus samen te hangen met minder internaliserende problematiek, waaronder angst, bij adolescenten. Maar alleen in afwezigheid van externaliserende

problematiek

Het inzetten van herwaardering is echter niet voor iedereen even makkelijk.

Onderzoek naar emotionele reactiviteit en emotieregulatie in verband tot angst is uitgevoerd onder 49 kinderen met een angststoornis en 42 kinderen zonder een angststoornis (Carthy, Horesh, Apter, & Gross, 2010). De kinderen tussen de 10 en 17 jaar kregen een realistische taak voorgelegd welke emoties activeert. De kinderen kregen afbeeldingen te zien van

dreigende situaties. Eenmaal keken de kinderen en werd spontane herwaardering gemeten. En eenmaal kregen zij ook de instructie om herwaardering toe te passen, zo werd het

geïnstrueerde gebruik van herwaardering gemeten. Angststoornissen werden gemeten aan de hand van een vragenlijst gebaseerd op de criteria in de DSM-IV. Er bleek een negatieve samenhang tussen het spontane gebruik van herwaardering en de ernst van de

angstsymptomen. Ook bleek dat kinderen met een angststoornis meer moeite hadden met het gebruik van herwaardering wanneer zij hiervoor geïnstrueerd werden, hoewel dit na veel moeite meestal wel lukte. Het geïnstrueerde gebruik van herwaardering bleek echter niet samen te hangen met angst. Kinderen met een angststoornis blijken dus minder in staat te zijn om herwaardering toe te passen en maken hier dan ook minder spontaan gebruik van dan kinderen zonder een angststoornis.

Naast de lab setting is er ook onderzoek gedaan naar herwaardering in een setting die meer lijkt op de dagelijkse leefwereld van het kind (Tan et al., 2012). Aan dit onderzoek

(13)

hebben 65 kinderen met en 65 kinderen zonder een angststoornis meegedaan, in de leeftijd van 9 tot en met 13 jaar. Angststoornissen werden bepaald aan de hand van diagnostische interviews met zowel ouder als kind. Herwaardering werd gemeten aan de hand van gestructureerde telefonische interviews. De kinderen werden tweemaal daags op twee schooldagen en viermaal daags op twee vrije dagen gebeld. De kinderen werd gevraagd een negatieve gebeurtenis in het afgelopen uur te rapporteren en of zij gebruik hadden gemaakt van een of meerdere emotie regulerende strategieën, waaronder herwaardering. In

tegenstelling tot voorgaande onderzoeken bleek herwaardering niet samen te hangen met angst. Opvallend was ook dat van de 6 onderzochte strategieën, geen enkele strategie samenhang vertoonde met angst. Deze discrepantie met voorgaande resultaten kan te wijten zijn aan de methode. Dit onderzoek is uitgevoerd met een ecologische kortstondige

beoordeling (EMA). Uit onderzoek is gebleken dat er een discrepantie is in de resultaten van onderzoek met EMA tegenover retrospectief onderzoek met vragenlijsten (Stone et al., 1998). In het vergelijkende onderzoek werd zowel over- als onderrapportage gevonden bij het gebruik van EMA. Echter biedt EMA ook voordelen ten opzichte van laboratoriumonderzoek en vragenlijsten onderzoek (Shiffman, Stone, & Hufford, 2008). De ecologische validiteit is namelijk hoger en er is geen sprake van retrospectieve bias. Het zou dus mogelijk zijn dat in de werkelijke leefwereld er geen verband is tussen herwaardering en angst onder kinderen.

Emotionele reactiviteit en angst bij kinderen en adolescenten

Het onderzoek van Carthy et al. (2010) heeft naast emotie regulatie ook emotionele reactiviteit gemeten onder kinderen met en zonder een angststoornis. Net als herwaardering werd emotionele reactiviteit gemeten tijdens de realistische taak met afbeeldingen van dreigende situaties. Om emotionele reactiviteit te meten werd echter alleen de conditie

gebruikt waarin de kinderen geen instructie kregen om herwaardering in te zetten. Na het zien van de afbeelding gaven de kinderen op een visuele schaal van 1 tot 8 aan hoe negatief zij

(14)

zich voelden. Negatieve emotionele reactiviteit bleek negatief samen te hangen met angst. Kinderen met een angststoornis ervaarden frequentere en intensere negatieve emotionele reacties dan kinderen zonder een angststoornis. Ook ervaarden zij de situaties vaker als negatief en bedreigend. Dit zou kunnen verklaren waarom kinderen met een angststoornis verhoogde negatieve emotionele reactiviteit ervaren.

Naast de lab setting van Carthy et al. (2010) is emotionele reactiviteit ook onderzocht in de natuurlijke setting van Tan et al., 2012. Emotionele reactiviteit is net als herwaardering gemeten aan de hand van gestructureerde telefonische interviews. De kinderen werden

gevraagd om op een schaal aan te geven hoe negatief zij zich op dat moment voelen (tijdelijke emotionele ervaring). En er werd gevraagd hoe negatief zij zich voelden ten opzichte van een zelfgekozen negatieve gebeurtenis in het afgelopen uur (emotionele piekervaring). De emoties die geclassificeerd werden als negatief waren boosheid, verdrietigheid, ontdaanheid en

nerveusheid. Kinderen met en zonder angststoornis verschilde niet in de tijdelijke emotionele ervaring. Wel ervaarden kinderen met angststoornis een hogere emotionele piekervaring dan kinderen zonder angststoornis. Dit was gevonden voor de negatieve emoties verdrietigheid, ontdaanheid en nerveusheid. Deze bevinding suggereert dat de emotionele reactie op negatieve gebeurtenissen van angstige kinderen intenser is vergeleken met niet angstige kinderen. Maar dat zij niet gedurende dag meer en intensere negatieve emoties ervaren. Angstige kinderen ervaren dus wel intensere negatieve emoties maar alleen in reactie op negatieve gebeurtenissen.

Naast negatieve emotionele reactiviteit is ook positieve emotionele reactiviteit onderzocht. Onderzoek van Herres, Caporino, Cummings, & Kendall (2018) heeft zowel de positieve als negatieve reactiviteit tegen negatieve en positieve gebeurtenissen onderzocht. De steekproef bestond uit 68 kinderen en adolescenten tussen de 6 en 17 jaar. Zij waren

(15)

gedragstherapie (CBT). Na een training om emoties te leren herkennen en onderscheiden begonnen zij met het invullen van dagboekjes gedurende 8 dagen. Na deze 8 dagen en de actieve start van CBT, vulden zij gedurende twee weken een dagelijkse vragenlijst per e-mail in. In zowel de dagboekjes als de vragenlijsten rapporteerden zij negatieve en positieve gebeurtenissen van de dag en werd op een schaal van 1 tot 5 aangegeven in hoeverre zij 10 positieve en negatieve emoties ervaarden. De participanten ervaarden hogere negatieve

emotionele reactiviteit op dagen waarbij negatieve gebeurtenissen plaatsvonden met ouders of leraren dan met leeftijdsgenoten. Zij ervaarden lagere positieve emotionele reactiviteit op dagen waarbij negatieve gebeurtenissen plaatsvonden met leeftijdsgenoten. Daarnaast bleek dat zij positieve emotionele reactiviteit ervaren tegen positieve gebeurtenissen. Een

opmerkelijke bevinding was dat de participanten met een inadequate emotieregulatie een hogere negatieve reactiviteit vertoonden tegen negatieve gebeurtenissen met leraren, zowel positieve als negatieve academische gebeurtenissen en positieve gebeurtenissen als geheel. Uit dit onderzoek blijkt dus dat negatieve gebeurtenissen met volwassenen, met een vorm van autoriteit zoals ouders en leraren, sterk samenhangt met negatieve emotionele reactiviteit van kinderen en adolescenten met een angststoornis. Dit zou verklaard kunnen worden doordat zij tijdens deze negatieve gebeurtenissen minder controle ervaren dan tijdens gebeurtenissen met leeftijdsgenoten. Het verlies van het controle gevoel in een negatieve situatie kan de

verhoogde emotionele reactiviteit in deze situatie verklaren (Benoit Allen et al., 2016).

Doordat negatieve gebeurtenissen met leeftijdsgenoten alleen samenhing met positieve en niet negatieve emotionele reactiviteit, lijken de leeftijdsgenoten een unieke rol te spelen in de positieve emotionele reactiviteit (Herres, Caporino, Cummings, & Kendall, 2018). Discussie

Uit huidig literatuuronderzoek is naar voren gekomen dat emotieregulatie samenhangt met angst onder kinderen en adolescenten. Een hogere mate van (complex) emotiebegrip

(16)

blijkt samen te hangen met minder angstsymptomen. Dit geld voor zowel intrapersoonlijk als interpersoonlijk emotiebegrip. Verder is uit dit onderzoek gebleken dat het gebruik van onderdrukking samenhangt met meer angstsymptomen. Dit verband geldt zowel voor angst als voor klinisch vastgestelde angststoornissen. Wel hangt onderdrukking sterker samen met ernstige vormen van angststoornissen dan milde vormen of niet-klinische angst. Daarnaast is gebleken dat het gebruik van herwaardering samenhangt met minder angst symptomen. Kinderen met een hoge mate van angst of angststoornissen maken niet alleen minder gebruik van herwaardering maar hebben ook meer moeite met het bewust en adequaat toepassen ervan. Ten slotte is uit dit onderzoek gebleken dat kinderen die meer angstsymptomen vaker intensere negatieve emotionele reactiviteit ervaren in reactie op negatieve gebeurtenissen of gebeurtenissen met volwassenen.

Terugkomend op het procesmodel van Gross (1998) worden deze bevindingen besproken als samenhangend geheel. Emotiebegrip, emotie regulerende strategieën en emotionele reactiviteit zijn immers ieder een onderdeel van minimaal één van de vijf fasen. Emotiebegrip dient als bouwsteen voor de emotieregulatie en heeft invloed op alle fasen van emotieregulatie. Deze notie wordt ondersteund door de bevinding dat intrapersoonlijk emotiebegrip en emotieregulatie positief samenhangen (Fernandez-Berrocal, Alcaide, Extremera, & Pizarro, 2006). Kinderen en adolescenten met slecht emotiebegrip beschikken vaker over een inadequate emotieregulatie en ervaren meer angst symptomen. Mogelijk leidt de combinatie van slecht emotiebegrip en aandachtbias, onder angstige kinderen en

adolescenten, ertoe dat zij situaties eerder als negatief of bedreigend ervaren (Waters, Mogg, Bradley, & Pine, 2008). Dit zou weer kunnen verklaren waarom kinderen en adolescenten met meer angst een verhoogde negatieve emotionele reactiviteit ervaren (Carthy, Horesh, Apter, & Gross, 2010). In dit verband speelt ook de actieve emotieregulatie een rol. Kinderen met een angststoornis die beschikken over een inadequate emotieregulatie ervaren een hogere

(17)

negatieve emotionele reactiviteit tegenover zowel positieve als negatieve gebeurtenissen (Herres, Caporino, Cummings, & Kendall,2018). Emotiebegrip, emotieregulatie en

emotionele reactiviteit hangen dus niet alleen samen met angst, maar vertonen ook onderlinge samenhang.

Bij huidig literatuuronderzoek zijn ook enkele kanttekeningen te plaatsen. Allereerst is er onvoldoende onderzoek dat causale relaties kan aantonen in het verband tussen

emotieregulatie en angst. Wanneer causale relaties worden uitgewezen kunnen deze

bevindingen namelijk toegepast worden in preventie en interventie programma’s. Een van de beste manieren om causale relaties te testen is door middel van experimenteel onderzoek (Chambliss & Schutt, 2006). Hierbij wordt de onafhankelijke variabele, in dit geval

emotieregulatie, gemanipuleerd. Emotieregulatie is echter een vaardigheid waarover een kind of adolescent beschikt die niet simpelweg gemanipuleerd kan worden. Daarom is het, in onderzoek naar het verband tussen emotieregulatie en angst, raadzaam om gebruik te maken van een longitudinaal design. Deze kan namelijk ook causale verbanden en de richting van het verband uitwijzen. Enkel het longitudinale onderzoek van Folk, Zeman, Poon, & Dallaire (2014) heeft een causaal verband gevonden tussen onderdrukking en angst. Hieruit is

gebleken dat onderdrukking leidt tot angst. Echter is de causale relatie tussen emotieregulatie en angst daarmee nog onvoldoende onderzocht.

Een ander voordeel van longitudinaal onderzoek is dat de ontwikkeling in het verband tussen emotie regulatie en angst van kindertijd tot adolescentie beter belicht kan worden (Maruyama & Ryan, 2014). De huidige literatuur richt zich veelal op ofwel kinderen ofwel volwassen ofwel kinderen en volwassenen gezamenlijk. De overgang van kindertijd tot adolescentie is tot op heden onvoldoende onderzocht. Het is juist raadzaam om de relatie tussen emotieregulatie en angst te onderzoeken in deze periode van verandering. In deze overgang vindt namelijk de eerdergenoemde maladaptieve shift plaats in het gebruik van

(18)

emotie regulerende strategieën (Cracco, Goossens, & Braet, 2017). Daarnaast is emotiebegrip in de adolescentie vaak al uitontwikkeld (Saarni, 2000). Voor vervolgonderzoek is het dus raadzaam om de ontwikkeling van kindertijd tot adolescentie te volgen in tegenstelling tot deze groepen als één groep te aanschouwen.

Daarnaast kan een kanttekening worden geplaatst bij de generaliseerbaarheid van de bevindingen uit huidig literatuuronderzoek. Om te kunnen generaliseren is een hoge

ecologische validiteit nodig (Dahl, 2017). Methoden zoals het invullen van vragenlijsten, dagboekjes of telefonische interviews vanuit huis of op school sluiten beter aan bij de

alledaagse leefwereld van het kind of de adolescent. Emotionele reactiviteit, emotiebegrip en emotie regulerende strategieën zijn onderzocht in zowel de lab setting als de natuurlijke setting. Echter is voor herwaardering een tegenstrijdig resultaat gevonden bij het gebruik van de EMA-methode. Dit zou verklaard kunnen worden door een onderschatting van

omgevingsinvloeden op het verband tussen emotieregulatie en angst in vragenlijsten en experimenteel onderzoek (Shiffman, Stone, & Hufford, 2008). Met de EMA-methode is het meetmoment zeer kort nadat de gebeurtenis of het gedrag heeft plaats gevonden. Hierdoor is er, in tegenstelling tot vragenlijsten onderzoek, geen retrospectieve bias. Om de conclusies te kunnen generaliseren is het van belang dat er ook onderzoek wordt gedaan in een natuurlijke setting met kortstondige meetmomenten.

Deze beperkingen kunnen in vervolgonderzoek worden verbeterd. Om een causale relatie tussen emotieregulatie en angst te kunnen uitwijzen wordt longitudinaal onderzoek aangeraden. Daarnaast is er tot op heden voornamelijk gebruik gemaakt van een lab setting, ondanks de hoge ecologische validiteit die de natuurlijke setting biedt. Om sterke

generaliseerbare conclusies te trekken is het van belang dat er ook onderzoek wordt

uitgevoerd in de natuurlijke setting. Ten slotte is het voor vervolgonderzoek raadzaam om de verschillende componenten van emotieregulatie gezamenlijk te onderzoeken in verband tot

(19)

angst. Mogelijk zijn er mediërende en modererende factoren in het verband tussen emotieregulatie en angst bij kinderen en adolescenten. Huidig literatuuronderzoek heeft immers al samenhang gevonden tussen enkele componenten van emotieregulatie in het verband met angst. Echter wordt de werking van deze onderlinge verbanden in relatie tot angst onvoldoende belicht in de huidige literatuur.

Huidig literatuuronderzoek heeft uitgewezen dat er een samenhang is tussen

emotieregulatie en angst. Om angststoornis te kunnen voorkomen of verminderen is het van belang dat deze relatie nader wordt onderzocht. Door nader onderzoek kunnen preventie en interventie programma’s zich richten op de componenten van emotieregulatie die leiden tot angst. Om angststoornissen effectief te kunnen behandelen is het dus van belang dat het bewezen verband tussen emotieregulatie en angst nader wordt onderzocht.

(20)

Literatuur

Aldao, A., Nolen-Hoeksema, S., & Schweizer, S. (2010). Emotion-regulation strategies across psychopathology: A meta-analytic review. Clinical psychology review, 30(2), 217-237. doi:10.1016/j.cpr.2009.11.004

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4de ed., tekst rev.). Washington, DC: Author.

Beesdo, K., Knappe, S., & Pine, D. S. (2009). Anxiety and anxiety disorders in children and adolescents: Developmental issues and implications for DSM-V. Psychiatric Clinics, 32, 483-524. doi:10.1016/j.psc.2009.06.002

Beesdo, K., Pine, D. S., Lieb, R., & Wittchen, H. U. (2010). Incidence and risk patterns of anxiety and depressive disorders and categorization of generalized anxiety disorder. Archives of general psychiatry, 67, 47-57. doi: 10.1001/archgen psychiatry.2009.177

Benoit Allen, K., Silk, J. S., Meller, S., Tan, P. Z., Ladouceur, C. D., Sheeber, L. B., Forber, E., E., Dahl, R., E., Siegle, G., J., McMakin, D., L., & Ryan, N. D. (2016). Parental autonomy granting and child perceived control: Effects on the everyday emotional experience of anxious youth. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 57, 835-842. doi:10.1111/jcpp.12482

Carthy, T., Horesh, N., Apter, A., & Gross, J. J. (2010). Patterns of emotional reactivity and regulation in children with anxiety disorders. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 32, 23-36. doi:10.1007/s10862-009-9167-8

(21)

Chambliss, D., F., & Schutt, R., K. (2006). Making sense of the social world: Methods of investigation (2de ed.). Newbury Park, CA: Pine Forge Press.

Cisler, J. M., Olatunji, B. O., Feldner, M. T., & Forsyth, J. P. (2010). Emotion regulation and the anxiety disorders: An integrative review. Journal of psychopathology and behavioral assessment, 32, 68-82. doi:10.1007/s10862-009-9161-1

Cracco, E., Goossens, L., & Braet, C. (2017). Emotion regulation across childhood and adolescence: evidence for a maladaptive shift in adolescence. European child & adolescent psychiatry, 26, 909-921. doi:10.1007/s00787-017-0952-8

Dahl, A. (2017). Ecological commitments: Why developmental science needs naturalistic methods. Child development perspectives, 11, 79-84. doi:10.1111/cdep.12217

Eisenberg, N., Spinrad, T. L., & Eggum, N. D. (2010). Emotion-related self-regulation and its relation to children's maladjustment. Annual review of clinical psychology, 6, 495-525. doi:10.1146/annurev.clinpsy.121208.131208

Fernandez-Berrocal, P., Alcaide, R., Extremera, N., & Pizarro, D. (2006). The role of emotional intelligence in anxiety and depression among adolescents. Individual Differences Research, 4. 16-27.

Folk, J. B., Zeman, J. L., Poon, J. A., & Dallaire, D. H. (2014). A longitudinal examination of emotion regulation: Pathways to anxiety and depressive symptoms in urban minority youth. Child and Adolescent Mental Health, 19, 243-250. doi:10.1111/camh.12058 Gross, J. J. (1998). The emerging field of emotion regulation: an integrative review. Review of

(22)

Gross, J. J. (2001). Emotion regulation in adulthood: Timing is everything. Current directions in psychological science, 10, 214-219. doi:10.1111/1467-8721.00152

Hankin, B. L., Snyder, H. R., Gulley, L. D., Schweizer, T. H., Bijttebier, P., Nelis, S., Toh, G., & Vasey, M. W. (2016). Understanding comorbidity among internalizing problems: Integrating latent structural models of psychopathology and risk mechanisms. Development and psychopathology, 28, 987-1012. doi:10.1017/ s0954579416000663

Herres, J., Caporino, N. E., Cummings, C. M., & Kendall, P. C. (2018). Emotional reactivity to daily events in youth with anxiety disorders. Anxiety, Stress, & Coping, 31, 387-401. doi:10.1080/10615806.2018.1472492

Hoffman, D. L., Dukes, E. M., & Wittchen, H. U. (2008). Human and economic burden of generalized anxiety disorder. Depression and anxiety, 25, 72-90. doi:10.1002/ da.20257

Izard, C. E., & Harris, P. (1995). Emotional development and developmental psychopathology. In D. Cicchetti & D. J. Cohen (Reds.), Developmental

psychopathology: Theory and methods volume 1 (pp. 467-503). Oxford, Verenigd

Koninkrijk: John Wiley & Sons.

Maruyama, G., & Ryan, C., S. (2014). Research methods in social relations (8ste ed.).

Hoboken, NJ: Wiley Blackwell.

Mennin, D. S., Holaway, R. M., Fresco, D. M., Moore, M. T., & Heimberg, R. G. (2007). Delineating components of emotion and its dysregulation in anxiety and mood psychopathology. Behavior therapy, 38, 284-302. doi:10.1016/j.beth.2006.09.001

(23)

Murphy, B. C., Eisenberg, N., Fabes, R. A., Shepard, S., & Guthrie, I. K. (1999). Consistency and change in children's emotionality and regulation: A longitudinal study. Merrill-Palmer Quarterly: Journal of Developmental Psychology, 45, 413–444.

O’Toole, M. S., Hougaard, E., & Mennin, D. S. (2013). Social anxiety and emotion knowledge: A meta-analysis. Journal of anxiety disorders, 27(1), 98-108. doi:10.1016/j.janxdis.2012.09.005

Saarni, C. (2000). Emotional competence: A developmental perspective. In R. Bar-On & J. D. A. Parker (Reds.), The handbook of emotional intelligence: Theory, development,

assessment, and application at home, school, and in the workplace (pp. 68-91). San

Francisco, CA: Jossey-Bass.

Schäfer, J. Ö., Naumann, E., Holmes, E. A., Tuschen-Caffier, B., & Samson, A. C. (2017). Emotion regulation strategies in depressive and anxiety symptoms in youth: A meta-analytic review. Journal of youth and adolescence, 46, 261-276. doi:10.1007/s10964 -016-0585-0

Slobbe, L. C. J., & Ramjiawan, V. R. (2018, 14 maart). Kosten van zorg voor

angststoornissen. Geraadpleegd van https://www.volksgezondheidenzorg.info/

onderwerp/angststoornissen/kosten/kosten#node-kosten-van-zorg-voor-angststoornissen

Tan, P. Z., Forbes, E. E., Dahl, R. E., Ryan, N. D., Siegle, G. J., Ladouceur, C. D., & Silk, J. S. (2012). Emotional reactivity and regulation in anxious and nonanxious youth: A cell‐phone ecological momentary assessment study. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 53, 197-206. doi:10.1111/j.1469-7610.2011.02469.x

(24)

Waters, A. M., Mogg, K., Bradley, B. P., & Pine, D. S. (2008). Attentional bias for emotional faces in children with generalized anxiety disorder. Journal of the American

Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 47, 435-442. doi:10.1348/ 014466599162845

Wolitzky-Taylor, K., Bobova, L., Zinbarg, R. E., Mineka, S., & Craske, M. G. (2012). Longitudinal investigation of the impact of anxiety and mood disorders in

adolescence on subsequent substance use disorder onset and vice versa. Addictive Behaviors, 37(8), 982-985. doi:10.1016/j.addbeh.2012.03.026

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The results of this paper demonstrate that Dutch compared to Macedonian users in general have higher level of awareness regarding the privacy and security of cloud

(A) Micrograph of a pure population of epithelial PDAC cells, as obtained via contrast phase light microscopy (Original magnification 20×, scale bar = 50 μm).. (B) Micrographs of

We find that the densities of phosphor optimized for use in white LED components exhibit transport and absorption mean free paths which are comparable to each other and also to

Considering the right of individuals to claim damages and the complementary role- playing of public authorities implementing competition rules and national courts in

“OER are teaching, learning and research materials in any medium – digital or otherwise – that reside in the public domain or have been released under an open license that

A full stance phase of straight walking cycle was simulated with the knee model with native meniscus (intact knee), the meniscectomized knee, the anatomically positioned prosthesis,

In this article, the three different electrification pathways—grid extension, centralized microgrids, and standalone solar-based solutions, such as pico-solar and solar home

Grodin, The Nazi doctors and the Nuremberg Code: human rights in human experimentation (New York, 1992), 127-128; Paul Weindling, ‘The Origins of Informed Consent: The