• No results found

Speelt disidentificatie een rol in de relatie tussen het ervaren van een waardeconflict en de behoefte aan zelf-affirmatie?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Speelt disidentificatie een rol in de relatie tussen het ervaren van een waardeconflict en de behoefte aan zelf-affirmatie?"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Speelt Disidentificatie een Rol in de Relatie tussen het Ervaren

van een Waardeconflict en de Behoefte aan Zelf-affirmatie?

Naam: April te Spenke Studentnummer: 10588647

Project: Bachelorthesis Sociale Psychologie Begeleider: Marc Heerdink

Datum: 02-06-2017

Aantal woorden abstract: 150 Aantal woorden totaal: 4991

(2)

Abstract

In de huidige studie werd onderzocht of disidentificatie een rol speelt in de relatie tussen het ervaren van een waardeconflict en de behoefte aan zelf-affirmatie. Daartoe vulden 74 deelnemers een online-vragenlijst in waarbij zij door middel van randomisatie in de discriminatie- of geen discriminatieconditie kwamen. Disidentificatie werd gemeten door een vragenlijst met een

puntsschaal. Zelf-affirmatie werd gemeten met een waardenvragenlijst op een puntsschaal en ook door een vragenlijst waarbij deelnemers online activiteiten op voorkeur konden rangschikken. Uit de resultaten bleek dat er geen significant effect was van waardeconflict, geen significant effect was van waardeconflict op disidentificatie en geen effect van waardeconflict op zelf-affirmatie. Wel werd er een relatie gevonden tussen disidentificatie en twee voorkeuren van de online-activiteitenvragenlijst van zelf-affirmatie. Het huidige onderzoek geeft

ondersteuning voor eerder onderzoek naar de effectiviteit van online-activiteiten bij behoefte aan zelf-affirmatie en geeft nieuwe inzichten voor toekomstig onderzoek naar zelf-affirmatie en de relatie met disidentificatie.

(3)

Speelt Disidentificatie een Rol in de Relatie tussen het Ervaren

van een Waardeconflict en de Behoefte aan Zelf-affirmatie?

Het meest merkbare bewijs voor de sociale aard van de mens is de mate waarin interpersoonlijke relaties verbonden zijn met het zelfconcept (Fein & Spencer, 1997). Het zelfconcept, wat beschreven kan worden als de kern van iemand zijn individualiteit, wordt door vele sociale factoren beïnvloed. Een populaire sociale factor van het laatste decennium is het sociale medium Facebook. Mensen kunnen Facebook gebruiken voor het sterker maken van interpersoonlijke relaties, maar ook voor het versterken van het zelfconcept. Zo kan je een gedetailleerd profiel aanmaken waarop jouw interesses, belangen en waarden staan beschreven, en blijft elke interactie met vrienden op jouw profiel gearchiveerd (Toma & Hancock, 2013). Deze focus op belangrijke aspecten van het zelf en de relaties met je vrienden en familie vind je ook vaak wanneer

iemand doet aan zelf-affirmatie, wat de motivatie of het verlangen is om continue een positief zelfbeeld te behouden (Steele, 1988). Omgekeerd vermijden mensen ook gedrag die dit beeld bedreigt of verstoort. Zo kan het ook zijn dat jouw ingroup iets doet wat tegen jouw waarden ingaat en jij je wilt distantiëren van deze groep. Dit willen distantiëren van een groep en tot een groep behoren waar je liever niet bij wilt horen wordt ook wel disidentificatie genoemd (Becker & Tausch, 2014). Dus als mensen niet fysiek kunnen weggaan uit een groep, gaan zij zich psychologisch distantiëren. Hoewel het distantiëren van een ingroup een belangrijk psychologisch fenomeen is en veel voorkomt, is er nog weinig

onderzoek naar gedaan. Het is daarom van belang om te onderzoeken wat er aan disidentificatie vooraf gaat, wat de gevolgen kunnen zijn en wat voor rol dit speelt bij het zelf. In dit huidige onderzoek wordt daarom de volgende vraag gesteld: speelt disidentificatie een rol bij de relatie tussen waardenconflict en de behoefte aan zelf-affirmatie?

Op vele momenten in het leven doen en zeggen mensen dingen die tegenstrijdig zijn met hun eigen waarden. Deze waarden kunnen beschreven worden als doelen die mensen belangrijk vinden en uiten zodat zij zich naar deze waarden kunnen gedragen (Bilsky & Schwartz, 1994). Als mensen bepaalde representaties van waarden uiten, maar door de zichzelf of de omgeving hun

(4)

gedrag hieraan niet kunnen gelijkstellen, kan er een onaangename spanning ontstaan. Deze spanning kan worden beschreven als het ervaren van cognitieve dissonantie en treedt op wanneer mensen zich niet in lijn gedragen met hun attitudes en waarden (Festinger, 1957). Recentelijk onderzoek vond dat

individuen ook cognitieve dissonantie ervaarden wanneer zij erachter kwamen dat ingroupleden er een tegengesteld denkbeeld op nahielden (Matz & Wood, 2005). Deze vorm van dissonantie waar iemand zich ervan bewust is dat de ingroup er een ander denkbeeld op nahoudt en persoonlijke waarden verschillen van het gedrag van de groep, wordt ook wel intragroepsdissonantie genoemd. Het is logisch dat dissonantie plaatsvindt bij het voelen van onenigheid bij eigen opvattingen en bij groepsopvattingen die niet overeenkomen met de eigen gedachten, omdat een mens zijn zelfconcept voortkomt uit zowel een

persoonlijke als sociale identiteit (Tajfel & Turner, 1979). Wanneer de ingroup tegen bepaalde waarden van jou ingaat of denkbeelden tegengesteld aan jouw waarden heeft, kan dat gevoel van dissonantie worden omschreven als het ervaren van een waardeconflict of inconsistentie tussen waarden (Glasford, Pratto en Dividio, 2008).

In onderzoek van Glasford et al., (2008) werd gevonden dat deelnemers die informatie kregen over hun ingroup die een persoonlijke waarde schond, meer psychologisch ongemak ervaarden dan deelnemers die hoorden dat hun ingroup de waarden naleefden of hoorden dat een outgroup een persoonlijke waarde schond. Hiermee werd gevonden dat psychologisch ongemak zorgde voor het toepassen van een dissonantiereductie strategie bij de deelnemers in de vorm van disidentificatie met de ingroup in de waardeschendingsconditie. Een vorm van disidentificatie is detachment oftewel losmaken, en gaat over het gevoel van vervreemding tot daadwerkelijk afzonderen van de groep (Becker & Tausch, 2014). Iemand behoort dan nog tot de groep maar de psychologische band is verbroken. Dit komt voor wanneer iemand een moreel conflict ervaart in de groep of wanneer de groep belangrijke waarden van het individu schaadt (Glasford. et al., 2008). Door een moreel conflict binnen de groep zou een individu kunnen besluiten om zich van de groep te distantiëren, ook al is het lidmaatschap van de groep onvermijdelijk. In de tweede studie van het

(5)

deelnemers de waarden persoonlijk steunden. Er werd gevonden dat deelnemers die de waarden meer persoonlijk onderschreven, meer

psychologisch ongemak ervaarden. Deze resultaten laten zien dat er een relatie bestaat tussen het zelf en intragroepsdissonantie. Deze vorm van dissonantie vereist wel een hoge mate van identificatie met de ingroup en de waarde moet ook op persoonlijk niveau bevestigd zijn. Stel er wordt aan deze twee

voorwaarden voldaan en er treedt een moreel conflict op dan zal men

waarschijnlijk proberen om een positief zelfbeeld te houden. Een theorie die hiermee zou kunnen helpen is de zelf-affirmatie theorie.

De zelf-affirmatie theorie is een theorie die zich focust op hoe individuen zich aanpassen aan informatie die een bedreiging vormen voor het zelfconcept. Wanneer er informatie is die een bedreiging vormt voor het zelfconcept, kan er zowel direct als indirect iets aan worden gedaan. Bij de directe manier zal men de aangeboden informatie op zo een manier interpreteren zodat het aansluit op bestaande overtuigingen, omdat zij geen spanning tussen ideeën willen voelen. Bij de indirecte manier zal men de onaangename spanning willen verminderen door zich te focussen op een andere belangrijke waarde in een ander domein die op dat moment niets te maken heeft met het domein van de bedreigende

informatie (Sherman & Cohen, 2002). Dus als er een bepaalde waarde wordt aangetast, zal men een andere waarde proberen te bevestigen.

Een onderzoek gedaan door Liu & Steele (1983) geeft meer informatie over de werking van zelf-affirmatie als dissonantiereductie. Deelnemers werd gevraagd hun mening geven over het verhogen van collegegeld bij een grote universiteit. Daarna schreven zij een tegengesteld essay over waarom zij

toename van het collegegeld steunden. In de zelf-affirmerende conditie moesten de participanten na het essay ook een waardenvragenlijst invullen. Uit de

resultaten kwam naar voren dat participanten na het schrijven van het

tegengestelde essay minder attitudeverandering hadden in de zelf-affirmerende conditie dan in de niet-affirmerende conditie. De deelnemers die de kans kregen om de integriteit van het zelf, het gevoel dat men een goed en degelijk persoon is (Sherman & Cohen, 2002), te herstellen met behulp van zelf-affirmatie ervaarden minder cognitieve dissonantie. Dit herstellen komt ook pas tot een einde

(6)

zijn morele deugdelijkheid is hersteld (Heine & Lehman, 1997). Dit suggereert dat zelf-affirmatie een manier kan zijn om cognitieve dissonantie te reduceren en cognitieve dissonantie reduceren staat gelijk aan het voelen van minder

waardenconflict.

Dus als het idee van Heine en Lehman (1997) in het huidige onderzoek wordt geplaatst zou er worden verwacht dat wanneer een deelnemer in hoge mate identificeert met de groep, en deze groep zorgt voor een moreel- of waardenconflict binnen de deelnemer, de deelnemer meer behoefte heeft aan zelf-affirmatie na het ervaren van dit waardeconflict. Dit betekent niet per se dat de deelnemers het conflict moeten rechtvaardigen zoals zij zouden doen als zij gevoelens van cognitieve dissonantie willen reduceren, want zelfs

zelf-affirmeren bij ongerelateerde waarde, die niets te maken hebben met het conflict, kan een individu zijn gevoel van deugdelijkheid en positief zelfbeeld herstellen (Steele, 1988).

Zo een voorbeeld van een ongerelateerde waarde is te zien in een onderzoek van Toma en Hancock (2013) waarbij werd gekeken naar Facebook als medium om deze behoefte voor een positieve zelf te vervullen. Uit de eerste studie kwam dat Facebook wel degelijk een platform is die mensen hun

zelfintegriteit kan herstellen. In de tweede studie kwam naar voren dat tweemaal zoveel mensen Facebook prefereerden als online activiteit na het horen van negatieve feedback dan wanneer zij neutrale feedback kregen. Ook in dit onderzoek is te zien dat een waargenomen dreiging een onbewuste drijfveer activeerde om de integriteit van het zelf te herstellen (Steele, 1988) in de vorm van online activiteit willen op Facebook. Dit suggereert dat Facebook het

positieve zelfbeeld zou kunnen herstellen als iemand te horen heeft gekregen dat hij discriminerend overkomt op mensen.

Als jij zelf niet de discriminerende persoon bent, maar jouw ingroup wel discrimineert, zou er dan ook behoefte zijn aan meer disidentificatie en zelf-affirmatie? Dat is de vraag die in dit huidige onderzoek wordt onderzocht. Er vanuitgaand dat iemand zich hoog identitificeert met de ingroup en deze ingroup discrimineert, zou je verwachten dat als men meer disidentificatie vertoont, er ook meer behoefte is aan zelf-affirmatie.Hoewel er empirische ondersteuning is voor het bestaan van disidentificatie als dissonantiereductie techniek bij het

(7)

ervaren van een moreel conflict en ondersteuning is voor de werking van zelf-affirmatie om dissonantie te reduceren, is er nog niet onderzocht welke rol disidentificatie speelt bij de behoefte aan zelf-affirmatie na het ervaren van een waardeconflict. De eerste hypothese is dat als er geen waardeconflict wordt ervaren, deelnemers bijna niet gaan disidentificeren en er weinig behoefte is aan zelf-affirmatie. De tweede hypothese is dat als er een waardenconflict wordt ervaren, deelnemers gaan disidentificeren en er meer behoefte is aan zelf-affirmatie. De mannelijke deelnemers worden in dit onderzoek door middel van randomisatie toegewezen aan twee vragenlijstcondities, namelijk de mannelijke discriminatie conditie of de mannelijke non-discriminatie conditie. Hetzelfde geldt voor de vrouwelijke deelnemers die random worden toegewezen aan de vrouwelijke discriminatie conditie of de vrouwelijke non-discriminatie conditie. Het design is daarmee een 2 (geslacht: vrouwen vs. mannen)× 2

(waardeschending: discriminatie vs. non-discriminatie) design waarin gekeken wordt of de ingroup van geslacht de outgroup van geslacht discrimineert of niet discrimineert.

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 74 Nederlandse studenten mee van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Behalve studeren aan de UvA en de

nationaliteit Nederlands, waren er verder geen andere criteria. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 20.62 (SD = 3.27) jaar. De deelnemers werden geworven door middel van de website van het onderzoekslab van de afdeling Psychologie van de UvA. Zij kregen een beloning in de vorm van een halve participatiepunt wanneer zij de half uur durende online vragenlijst invulden en werden door middel van randomisatie toegewezen aan de discriminatie of geen discriminatie vragenlijstconditie. Er deden 19 mannelijke en 55 vrouwelijke studenten mee aan het onderzoek.

Materialen

Waardeconflict. In dit huidige onderzoek werden twee condities met elkaar vergeleken. Om onderscheid te maken tussen de twee condities werden er

(8)

verschillende vragenlijsten van elk dertig minuten aangeboden aan de deelnemers. Het verschil in de vragenlijsten werd gemaakt door wel of geen discriminatie. Zo kregen de deelnemers aan het begin van de vragenlijst één van de vier abstracts te lezen. Bij de discriminatieconditie kreeg je als vrouwelijke deelnemer een abstract te lezen over hoe vrouwelijke studenten, mannen

discrimineren door vrouwen als meer competent te zien en eerder vrouwen aan te nemen dan dan mannen op basis van Curriculum Vitae (CV). De mannelijke deelnemer in de discriminatie conditie kreeg eenzelfde abstract te lezen, maar dan over hoe mannelijke studenten, vrouwen discrimineren. Bij de geen-discriminatie conditie kreeg je als vrouwelijke deelnemer een abstract te lezen over hoe vrouwelijke studenten geen verschil opmerkten in termen van

competentie tussen mannen en vrouwen en de CV's niet anders evalueerden als het van een man of vrouw afkomstig was. De mannelijke deelnemer in de geen-discriminatie conditie kreeg eenzelfde abstract te lezen, maar dan over hoe mannelijke studenten geen verschil opmerkten. Zo werd door middel van de vier abstracts de onafhankelijke variabele waardeconflict gemanipuleerd. Na het lezen van het abstract, kregen de deelnemers ook nog een grafiek te zien van de resultaten uit het onderzoek. Een voorbeeld van zo een grafiek voor de

discriminatie en geen discriminatie conditie is te zien in Figuur 1 en Figuur 2. Om na te gaan of de manipulatie was gelukt kregen de deelnemers na het lezen van het abstract de PANAS met 10 items uit de International Positive and Negative Affect Scale Short Form (I-PANAS-SF) van Thompson (2007). Er zijn drie items aan de I-PANAS-SF toegevoegd die dissonantie gerelateerde gevoelens meetten zoals onprettig, geërgerd en ongemakkelijk (Glasford et al., 2008) en deze dienden als manipulatiecheck. Om na te gaan of de deelnemers überhaupt goed hadden gelezen, werden er op het einde van de vragenlijst als

manipulatiecontrole drie vragen gesteld over het abstract dat de deelnemer had gelezen. Ook was er een egalitarisme vragenlijst (Schulz, Ainley, & Fraillon, 2011) om te kijken of de deelnemers waarde hechtten aan gelijkheid tussen beide geslachten en dit zagen als een persoonlijke waarde. Dit werd gemeten door 6 items met een 5-punts Likert schaal waarbij 1: sterk mee oneens en 5: sterk mee eens, betekende.

(9)

Figuur 1. De grafiek die vrouwen te zien kregen in de discriminatie conditie.

Noot. Bij de mannelijke deelnemers stond er dat er mannelijke UvA-studenten

werd gevraagd CV's te beoordelen en waren de waarden van de geslachten andersom.

Figuur 2. De grafiek die vrouwelijke en mannelijke deelnemers te zien kregen in de

geen discriminatie conditie.

Noot. Bij de mannelijke deelnemers stond er dat er mannelijke UvA-studenten

(10)

Identificatie en disidentificatie. Disidentificatie werd gemeten door middel van een vragenlijst gebruikt door Becker en Tausch (2014) bestaande uit 10 items die de mate van disidenticatie meten bij de betrokken groep, wat in het huidige onderzoek het mannelijke of vrouwelijke geslacht waar de deelnemer tot behoort was. Disidentificatie werd gemeten met een 7-punts Likert schaal

waarbij "1: helemaal mee oneens" en "7: helemaal mee eens" betekende. Ook was er een vragenlijst over centraliteit van identiteit in de vorm van een verkorte versie van de vragenlijst van Leach et al. (2008) samengesteld door Postmes, Haslam en Jans (2013) bestaande uit 6 items om de mate van identificatie te meten bij de geslachtsgroep waar de deelnemer tot behoort. Identificatie werd gemeten met een 5-punts Likert schaal waarbij 1: helemaal mee oneens en 5: helemaal mee eens, betekende.

Zelf-affirmatie. Zelf-affirmatie werd gemeten door twee soorten vragenlijsten. De eerste vragenlijst was de tot 11 items verkorte Schwartz's Social Value Survey (RSVS-11) waardenvragenlijst (Oceja et al., 2017) met een 6-punts Likert schaal, waarbij 1: heel onbelangrijk en 6: heel belangrijk, betekende. De tweede was de Ranking of Online Activities vragenlijst (ROA) van Toma en Hancock (2013) die beoordeelde of er voorkeur was voor Facebook bij de deelnemers na het ervaren van wel of geen waardeconflict. Hierin moesten de deelnemers de vijf activiteiten: "surfen op je eigen Facebook profiel", "het bekijken van Youtube video's", "het spelen van een online videogame", "het luisteren naar online muziek" en "het lezen van online nieuws" rangschikken van 1: de meeste voorkeur naar 5: de minste voorkeur. Daarnaast moesten zij in minstens tien karakters uitleggen waarom hun nummer 1 de voorkeur had. Op basis van het ervaren van een waardeconflict doordat de ingroup tegen jouw waarden ingaat, kan verwacht worden dat een grotere behoefte aan

zelf-affirmatie zich zou uiten in het hoger scoren op de RSVS-11 waardenvragenlijst en het voorkeur hebben voor "surfen op je eigen Facebook profiel".

Procedure

De vragenlijst bestond uit vele kleinere vragenlijsten. Doordat vele geen betrekking hadden op het huidige onderzoek, zullen deze enkel hier worden genoemd met een verwijzing. Aan het begin van het onderzoek werd bij iedere

(11)

deelnemer expliciet gevraagd wat het geslacht was om zo te bepalen of zij de mannelijke of vrouwelijke variant van het abstract te lezen kregen. Het toegewezen worden aan de discriminatie of geen discriminatie conditie werd gerandomiseerd gedaan. Vervolgens werd er aan hen gevraagd om de vragenlijst te beginnen met de egalitarisme vragenlijst, gevolgd door de

identificatievragenlijst. Hierna volgde de extraversie-, inschikkelijkheids- (Hoekstra, Ormel, & De Fruyt, 1996), en narcismevragenlijst (Ames, Rose, & Anderson, 2006). Op basis van wat de deelnemers bij de eerste geslachtsvraag hadden ingevuld, kregen zij hierna één van de vier abstracten te zien. Dit werd gevolgd door de I-PANAS-SF en de disidentificatievragenlijst. Zo kon, door eerst de manipulatie te doen en daarna de I-PANAS-SF af te nemen, worden nagegaan of studenten echt een waardeconflict ervaarden. Door daarna de

disidentificatievragenlijst af te nemen, kon worden nagegaan of er sprake was van disidentificatie met behulp van de manipulatie met de abstracten. Dit werd gevolgd door de emotievragenlijst over de discriminerende groep (Becker & Tausch, 2014), de disciminatievragenlijst (Williams Yu, Jackson, & Anderson, 1997; Carr & Friedman, 2005), de entitativiteitsvragenlijst (Sani, Todman, & Lunn, 2005) en de collectieve actie-orientatievragenlijst (Corning & Myers, 2002; Glasford et al., 2008). Tenslotte waren er twee zelf-affirmatievragenlijsten. Om na te gaan of de deelnemers de vragenlijst serieus gemaakt hadden, werden er op het einde nog drie vragen gesteld over het gelezen abstract. Hierna werden de deelnemers geïnformeerd over het onderzoek door middel van een debriefing en kregen de deelnemers de kans om eventuele opmerkingen achter te laten.

Data-analyseplan

Voor de data-analyse is er gebruik gemaakt van het programma IBM SPSS Statistics 22. Om na te gaan hoeveel deelnemers er nodig waren om voldoende power te behalen werd er in het huidige onderzoek uitgegaan van een effectsize van ω = 0.27. Dit is gebaseerd op het onderzoek van Toma en Hancock (2013) die in onderzoek hebben gevonden dat mensen vaker Facebook kozen als voorkeursactiviteit wanneer hun ego bedreigd werd. Doordat er in dit huidige onderzoek wordt gekeken naar hoe waardeconflict het zelfbeeld kan bedreigen en welke technieken mensen toepassen om dit zelfbeeld te herstellen, is deze

(12)

effectsize zeer relevant. Aangezien er in dit huidige onderzoek zelf-affirmatie directer wordt gemeten, is er uitgegaan van een power van 0.8 en een effectsize van ω = 0.35. Dit is vervolgens uitgevoerd met het statistische power analyse programma G*Power (Faul, Erdfelder, Lang, & Buchner, 2007). Hieruit kwam dat er minimaal 65 deelnemers zouden moeten zijn, waar aan is voldaan, met een beoogde alpha van α = 0.05. Zie de Appendix A om te zien waarom en welke toetsen er zijn uitgevoerd.

Resultaten

Manipulatiecontrole

Van de 89 deelnemers die deelnamen aan het onderzoek zijn de gegevens van 74 deelnemers meegenomen in de verdere dataverwerking. Er werden vier deelnemers geëxcludeerd op basis van het niet compleet invullen van de

vragenlijst en elf andere deelnemers werden geëxcludeerd op basis van het onvoldoende beantwoorden van drie readchecks aan het einde van de vragenlijst. Deelnemers die twee of drie van de drie readchecks onjuist

beantwoordden zijn niet meegenomen in de dataverwerking, omdat er vanuit kan worden gegaan dat de deelnemers de tekst dan niet goed genoeg begrepen of gelezen hadden.

Betrouwbaarheid

Als eerste is de betrouwbaarheid gemeten. Hierbij is er gekeken naar de waarde van alpha. De betrouwbaarheid van de identificatievragenlijst met α = 0.826 en de disidentificatievragenlijst met α = 0.888 zijn hoog. Voor de

betrouwbaarheid van de zelf-affirmatie vragenlijst van Oceja et al., 2017, de RSVS-11 waardenvragenlijst, is er gekeken naar de correlaties tussen de elf verschillende items, omdat de items binnen de vragenlijst allemaal een ander soort waarde representeren en er daardoor niet verwacht werd dat er een hoge interne consistentie zou zijn. De items correleerde naar verwachting laag met elkaar en wanneer zij wel correleerde representeerde beide items eenzelfde soort kernwaarde. Zo correleerde het item over universalism: 'je wilt graag zorg dragen voor de natuur, en bent op zoek naar vrede, gelijkheid en sociale

(13)

aan die je in staat stellen de wereld tot een betere plek te maken' (r(72) = 0.469,

p <0.001). Deze beide items zeggen allebei iets over de waarde om zorg te

dragen voor de wereld en de natuur om zo de wereld een betere plek te maken, en het is daardoor logisch dat deze items daarom hoger correleren met elkaar. Zie Appendix B voor de correlaties tussen alle elf items.

Manipulatiecheck

Om te toetsen of er een verschil in het ervaren van waardeconflict was tussen de twee condities, is er een manipulatiecheck uitgevoerd met behulp van een independent samples t-test. De onafhankelijke variabele was waardeconflict met een discriminatie en geen discriminatie conditie, en de afhankelijke

variabele was de I-PANAS-SF vragenlijst van Thompson (2007). Uit de Levene's test kwam dat de assumptie van homogene variantie is geschonden, F(72) = 6.143, p = 0.016. Daarom is er gekeken naar de toetsgegevens van gelijke variantie worden niet aangenomen. Uit de independent-samples t-test kwam naar voren dat er geen significant verschil was tussen de discriminatie (M = 1.56,

SD = 0.63) en geen discriminatie (M = 1.69, SD = 0.84) conditie, t(72) = 0.769, p =

0.445. Dit betekent dat de deelnemers in de discriminatie conditie niet meer of minder waardconflict ervaarden dan de geen discriminatie conditie. Dit is tegen de verwachting in, want er werd verwacht dat mensen in de

discriminatieconditie meer waardeconflict zouden ervaren na het lezen van het abstract. Deze resultaten laten daarmee zien dat de manipulatie niet is gelukt. Disidentificatie en zelf-affirmatie

Daarnaast is er gekeken of er een verband bestond tussen disidentificatie en zelf-affirmatie. Zo is er getoetst of er een significante correlatie bestond tussen disidentificatie en de RSVS-11 waardenvragenlijst (r(72) = 0.019, p = 0.871), wat niet zo bleek te zijn, en disidentificatie en de ROA-vragenlijst. Uit deze laatste toets kwam naar voren dat er een significante correlatie is tussen disidentificatie en de ROA-vragenlijst bij voorkeur voor het surfen op je eigen Facebook profiel (r(72) = 0.243, p = 0.037). Dit laat zien dat als de mate van disidentificatie hoger is, men minder voorkeur heeft voor surfen op Facebook. Om te kijken of nog zo een relatie bestond tussen disidentificatie en andere

(14)

voorkeuren van ROA-vragenlijst, is er gekeken naar alle online-activiteiten en hun correlatie met disidentificatie. De uitkomsten hiervan zij in Tabel 1 weergegeven. De enige andere significante correlatie is de voorkeur voor het spelen van een online videogame, maar deze correlatie is negatief, r(72) = -0.261,

p = 0.025. Dit laat zien dat des te hoger de mate van disidentificatie is, des te

meer voorkeur men heeft voor het spelen van een online videogame.

Tabel 1. De correlaties tussen disidentificatie met de eigen sekse ingroup van en de

zelf-affirmatievragenlijst van voorkeuren voor online activiteiten.

Waardeconflict

Disidentificatie. Vervolgens is er gekeken of er een effect was van wel of geen waardeconflict op disidentificatie. Hierbij is er een independent samples t-test uitgevoerd. Disidentificatie met de ingroup sekse was de afhankelijke variabele en waardeconflict de onafhankelijke variabele. Uit de Levene's test kwam dat er aan de assumptie van homogene variantie is voldaan. Uit de t-test kwam naar voren dat de deelnemers in de discriminatie (M = 1.92, SD = 0.75)

(15)

conditie niet significant verschilden in mate van disidentificatie van de geen discriminatie (M = 2.08, SD = 1.01) conditie, t(72) = 0.785, p = 0.435. Dit suggereert dat in de discriminatie conditie deelnemers niet meer gingen disidentificeren dan in de geen discriminatie conditie na het ervaren van een waardeconflict. Dit gaat tegen de verwachtingen in, omdat er verwacht werd dat waardeconflict in de vorm van discriminatie zou zorgen voor meer

disidentificatie.

Zelf-affirmatie. Verder is er getoetst of er een verschil was tussen wel of geen waardeconflict in de vorm van discriminatie op zelf-affirmatie met een independent samples-test. Hierbij was zelf-affirmatie de afhankelijke variabele en waardeconflict de onafhankelijke variabele. Uit de Levene's test kwam dat er aan de assumptie van homogene variantie is voldaan op zowel de RSVS-11 waardenvragenlijst als de ROA-vragenlijst waarbij gekeken werd naar de

activiteit 'surfen op je eigen Facebook profiel'. Uit de independent samples t-test kwam naar voren dat in de RSVS-11 waardenvragenlijst de deelnemers in de discriminatie (M =4.28, SD = 0.46) en geen discriminatie (M = 4.36, SD = 0.38) conditie niet significant verschilden in mate van zelf-affirmatie, t(72) = 0.779, p = 0.438. Ook kwam naar voren dat zelf-affirmatie van deelnemers in de ROA-vragenlijst met voorkeur voor 'surfen op je eigen Facebook profiel' in de discriminatie (M =3.58, SD = 1.22) en geen discriminatie (M = 3.14, SD = 1.36) conditie niet significant verschilden in mate van zelf-affirmatie, t(72) = -1.468, p = 0.146. Dit suggereert dat in de discriminatie conditie deelnemers niet meer of minder behoefte aan zelf-affirmatie hadden na het ervaren van een

waardeconflict dan de geen discriminatie conditie. Dit gaat tegen de

verwachtingen in, omdat er verwacht werd dat waardeconflict in de vorm van discriminatie zou zorgen voor meer behoefte aan zelf-affirmatie.

Identificatie en disidentificatie

Ook is er een ANCOVA uitgevoerd om te toetsen of identificatie mogelijk een moderator is bij de relatie tussen waardeconflict en disidentificatie. Hier was disidentificatie de afhankelijke variabele, waardeconflict de onafhankelijke variabele en identificatie de moderator. Aan de assumptie van gelijke variantie en gelijke regressiecoefficienten is voldaan. Uit de ANCOVA bleek dat

(16)

identificatie significant de scores op disidentificatie voorspelt, F(1,74) =

23.074, p < .001. Echter wanneer de covariaat wordt meegenomen blijkt dat de scores op disidentificatie niet significant verschillen voor de discriminatie en de geen discriminatie conditie, F(1,74) = 0.591, p = 0.445. Dit laat zien dat er wel een significant effect is gevonden van identificatie op disidentificatie, maar er is geen interactie-effect gevonden tussen identificatie met waardeconflict op disidentificatie.

Discussie

In de huidige studie werd gekeken of disidentificatie een rol speelt bij de relatie tussen waardeconflict en zelf-affirmatie. Hieruit kwam naar voren dat er geen effect was van waardeconflict. Er kwam ook naar voren dat er geen effect was van waardeconflict op disidentificatie en ook geen effect van waardeconflict op zelf-affirmatie. Verder werd er geen significant verband gevonden tussen disidentificatie en de waardenvragenlijst van zelf-affirmatie, maar werd er wel een significant verband gevonden tussen disidentificatie en de

online-activiteitenvragenlijst van zelf-affirmatie voor de voorkeuren Facebook surfen en online videogames spelen. Daarnaast werd er een significant effect van identificatie op disidentificatie gevonden, maar geen significant interactie-effect tussen identificatie met waardeconflict op disidentificatie.

De resultaten komen niet geheel overeen met de verwachtingen. Er werd verwacht dat als er geen waardeconflict optreedt, er laag gescoord zou worden op disidentificatie en ook laag op de behoefte aan zelf-affirmatie. Tegen de verwachtingen in was er geen effect van waardeconflict. Er was geen verschil in het wel of niet ervaren van waardeconflict op disidentificatie en de behoefte aan zelf-affirmatie. Doordat de laatste drie items van de I-PANAS-SF, waar de

manipulatiecheck op is gebaseerd, wel een juiste check bleek te zijn bij het onderzoek van Glasford et al., (2008), is het waarschijnlijker dat in het huidige onderzoek de manipulatie niet heeft gewerkt. Tevens werd er verwacht dat disidentificatie een rol had in de behoefte aan zelf-affirmatie. Tegen de

verwachtingen in was er geen significant verband tussen disidentificatie en de RSVS-11 waardenvragenlijst. Wel werd er een significant verband gevonden tussen disidentificatie en de ROA-vragenlijst. Er werd verwacht dat als

(17)

disidentificatie hoog is, de behoefte aan zelf-affirmatie ook hoog is. Deze resultaten zijn deels volgens verwachting, omdat blijkt dat als disidentificatie hoog is, de voorkeur voor Facebook laag is en de voorkeur voor online

videogames spelen hoog is.

Een verklaring voor het niet werken van de manipulatie kan zijn dat sekse te heterogeen is als een ingroup. Deelnemers die een ingroup zien als heel erg belangrijk voor hun identiteit zouden een sterkere motivatie hebben om een positief zelfbeeld over deze identiteit te behouden (Schmader, 2002). In dit huidige onderzoek vertaalt dit zich naar het lezen van het abstract, waarin deelnemers met een hoge mate van identificatie een hogere bedreiging zouden moeten voelen wanneer zij lezen dat hun ingroup een outgroup discrimineert. Op basis hiervan was te verwachten dat deelnemers die hoog identificeerden met hun ingroup in de discriminatieconditie meer geneigd zijn om technieken zoals disidentificatie toe te passen om dit zelfbeeld te beschermen dan

deelnemers die niet hoog identificeerden. Uit de resultaten kwam dat identificatie een voorspeller is voor disidentificatie, wat betekent dat als de deelnemers hoog identificeerden zij eerder zouden disidentificeren na het ervaren van waardeconflict. Echter, wanneer waardeconflict door discriminatie wordt meegenomen verdwijnt dit effect. Discriminatie kan wel een oorzaak zijn waardoor mensen gaan disidentificeren (Major & O'Brien, 2005) en daarom lijkt het niet gelukt zijn van de manipulatie niet te liggen aan de manipulatie met discriminatie, maar aan de identificatie met de ingroup. Het kan namelijk zo zijn dat de deelnemers zich wel in hoge mate identificeerden met hun sekse, maar dit wil niet zeggen dat dit lidmaatschap in de groep sekse ook een belangrijk

onderdeel is van hun identiteit of zelfconcept (Schmader, 2002). Het is aannemelijk dat het lezen over mannelijke of vrouwelijke studenten die de tegengestelde sekse discrimineren, een te brede groep is om heel erg bedreigend te zijn voor het zelfconcept van de deelnemer. Dat het te breed is om een

onderdeel te zijn van hun zelfconcept is nu terug te zien in het vinden van een significant effect van identificatie op disidentificatie, maar geen interactie effect tussen identificatie met waardeconflict op disidentificatie. Het niet lukken van de manipulatie kan daarmee een verklaring zijn voor het niet vinden van een effect van waardeconflict op zowel disidentificatie als zelf-affirmatie.

(18)

Een alternatieve verklaring voor het vinden van tegenstrijdige resultaten bij de ROA-vragenlijst met de voorkeur voor het surfen op Facebook (Toma & Hancock, 2013) en de RSVS-11 waardenvragenlijst (Oceja et al., 2017) kan komen doordat de ROA-vragenlijst een onbewuste vorm is van zelf-affirmatie en de RSVS-11 meer een bewuste vorm. Dit is in lijn met eerder onderzoek dat stelt dat bewuste pogingen van zelf-affirmatie ineffectief zijn (Sherman & Cohen, 2006). Doordat in dit huidige onderzoek mensen niet erg duidelijk een

waardeconflict ervaarden en hierdoor ook niet erg duidelijk disidentificeerden, is het aannemelijk dat een bewuste manier van een zelf-affirmatievragenlijst met stellingen over waarden weinig tot geen effect heeft kunnen laten zien. Het kan zijn dat deelnemers juist op een onbewuste manier gingen kiezen voor

activiteiten, zoals Facebook, waar zij eerdere ervaringen mee hadden op het gebied van zich goed voelen over het zelf.

Het wel vinden van verschillende relaties tussen disidentificatie en de ROA-vragenlijst kan worden verklaard door het verschil tussen de sociale en persoonlijke identiteit van het zelfconcept (Tajfel & Turner, 1979). De

persoonlijke identiteit omvat de onderscheidende karaktertrekken van een individu, zoals psychologische en lichamelijke eigenschappen of interesses. De sociale identiteit omvat de eenheid die gevoeld wordt met de groep of hoe erg je je onderdeel voelt van een bepaalde groep (Ashfort et al., 1989). Wanneer

deelnemers een hogere mate van disidentificatie hadden, was de voorkeur om op Facebook te willen surfen lager. Het willen surfen op Facebook kan worden gekoppeld aan de persoonlijke identiteit omdat je op Facebook informatie vindt over interesses, waarden en eigenschappen. Disidentificatie kan worden

gekoppeld aan de sociale identiteit. Sociale identiteit gaat over je onderdeel of een eenheid voelen met de groep en disidentificatie is juist het gevolg van je niet onderdeel voelen en daardoor het distantiëren van de groep. Wanneer

deelnemers gingen disidentificeren, gingen zij minder op Facebook. Een

mogelijke verklaring hiervoor is dat bij disidentificeren de sociale identiteit was aangetast en deelnemers geen behoefte hadden om meer op Facebook te zitten omdat dit te maken heeft met de persoonlijke identiteit. Wat verder naar voren kwam was dat als deelnemers een hogere mate van disidentificatie hadden, zij meer voorkeur hadden om online videogames te spelen. Het spelen van online

(19)

videogames en het bekijken van scores van een videogame kan bevestigend werken voor de sociale identiteit (Toma & Hancock, 2013). Wanneer de deelnemers gingen disidentificeren, werd hun sociale identiteit aangetast en daardoor hadden ze meer voorkeur voor het spelen van een online videogame. Dit komt omdat het spelen van een videogame de sociale identiteit kan herstellen die is ontstaan doordat je je geen onderdeel of eenheid voelde met de groep en daardoor bent gaan disidentificeren.

Voor vervolgonderzoek is het belangrijk dat de manipulatie een duidelijke vorm aanneemt in de schending van waarden en dat de ingroup een sterk

onderdeel is van het zelfconcept, zodat effecten van waardeconflict kunnen worden onderzocht. Ook wordt zelf-affirmatie vaak in laboratoriumsetting getest en het zou verfrissend zijn om in volgend onderzoek de natuurlijke equivalenten zoals Facebook of videogames, die een manier zijn om het zelf te bevestigen, beter te onderzoeken. Er kan dan gekeken worden of het kiezen van activiteiten die de sociale identiteit herstellen, eerder worden gekozen dan activiteiten die de persoonlijke identiteit herstellen als zelfbevestigingstechnieken na

disidentificatie. Dit kan dan nog meer diepte geven in de term disidentificatie en de relatie tot zelfbevestiging.

Concluderend kan worden gesteld dat dit huidige onderzoek een bijdrage heeft geleverd aan het onderzoek naar disidentificatie en de relatie met zelf-affirmatie. Dit is een van de eerste onderzoeken die zelf-affirmatie als

afhankelijke variabele gebruikt en de resultaten lijken er op te wijzen dat meer of minder behoefte aan zelf-affirmatie afhankelijk is van het gedeelte van het zelfconcept dat is beschadigd. Disidentificatie zou een dissonantiereductie techniek kunnen zijn om het zelfconcept te beschermen, maar afhankelijk van welke identiteit beschadigd is en wat heeft geleid tot disidentificatie, kan zelf-affirmatie helpen om het beschadigde deel van het zelfconcept te herstellen. Dit kan betekenen dat disidentificatie en zelf-affirmatie beide dissonantiereductie technieken zijn die hand in hand kunnen werken om het zelfconcept te

(20)

Referenties

Ames, D. R., Rose, P., & Anderson, C. P. (2006). The NPI-16 as a short measure of narcissism. Journal of Research in Personality, 40(4), 440 - 450.

Ashforth, B., E., & Mael, F. (1989). Social identity and theory and the organization.

Academy of Management Review, 14(1), 20 - 39.

Becker, J. C., & Tausch, N. (2014). When group memberships are negative: The concept, measurement, and behavorial implications of psychological disidentification. Self and identity, 13, 294 - 321.

Bilsky, W., & Schwartz, S. H. (1994). Values and personality. European Journal of

Personality, 8, 163 - 181.

Carr, D., & Friedman, M. A. (2005). Is obesity stigmatizing? Body weight, perceived discrimination, and psychological well-being in the united states. Journal of Health and Social Behavior, 46(3), 244 - 259.

Corning, A. F., & Myers, D. J. (2002). Individual orientation toward engagement in social action. Political Psychology, 23(4), 703 - 729.

Elsbach, K. D., & Bhattacharya, C. B. (2001). Defining who you are by what you're not: Organizational Disidentification and the national rifle association.

Organization Science, 12(4), 393 - 413.

Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A. G., & Buchner, A. (2007). G*Power 3: A flexible statistical power analysis program for the social, behavorial, and biomedical sciences. Behavior Research Methods, 39, 175 - 191.

Festinger, L. (1957). A theory of cognitive dissonance. Standford, CA: Standford University Press.

Glasford, D. E., Pratto, F., & Dovidio, J. F. Intragroup dissonance: Response to ingroup violation of personal values. Journal of Experimental Social

Psychology, 44, 1057 - 1064.

Greenwald, A. G., Rudman, L. A., Nosek, B. A., Banaji, M. R., Farnham, S. D., & Mellot, D. S. (2002). A uniefied theory of implicit attitudes, stereotypes, self-esteem, and self-concept. Psychological Review, 109(1), 3 - 25. Hoekstra, H. A., Ormel, J., & De Fruyt, F. (1996). NEO

persoonlijkheidsvragenlijsten: NEO-PI-R: NEO-FFI. Swets Test Services

(21)

Leach, C. W., van Zomeren, M., Zebel, S., Vliek, M. L. W., Pennekamp, S. F., Doosje, B., Ouwerkerk, J. W., & Spears, R. (2008). Group-level self-definition and self-investment: A hierarchical (multicomponent) model of in-group identification. Journal of Personal and Social Psychology, 95(1), 144 - 165. Matz, D. C., & Wood, W. (2005). Cognitive dissonance in groups: The

consequences of disagreement. Journal of Personality and Social

Psychology, 88, 22 - 37.

Oceja, L. V., Bargsted, M., Beramendi, M., Espinosa, A., Escanés, G., Heerdink, M. W., Lima, L., Nájera, P., Pereira, S., Salgado, S., Stocks, E., Villar, S., Villegas, M., & Zubieta, E. (2017). Assesing values and predicting prosocial

behavior through the reduced 11-items Schwartz's social value survey. (RSVS-11). Manuscript in preparation.

Postmes, T., Haslam, S.A., & Jans, L. (2013). A single-item measure of social identification: Reliabilit, validity and utility. Britisch Journal of Social

Psychology, 52, 597 - 617.

Sani, F., Todman, J., & Lunn, J. (2005). The fundamentality of group principles and perceived group entitavity. Journal of Experimental Social Psychology,

41(6), 567 - 573.

Schmader, T. (2001). Gender identification moderates stereotype threat effects on women's math performance. Journal of Experimental Social Psychology,

38, 194 - 201.

Schulz, W., Ainley, J., & Fraillon, J. (2011). ICCS 2009: Technical Report. Sherman, D. K., & Cohen, G. L. (2002). Accepting threatening information:

Self-affirmation and the reduction of defensive biases. Current Directions in

Psychological Science, 11, 119 - 123.

Steele, C. M. (1988). The psychology of self-affirmation: Sustaining the integrity of the self. Advances in Experimental Social Psychology, 21, 261 - 302. Tajfel, H., & Turner, J. (1979). An integrative theory of intergroup conflict. In W.G.

Austin & S. Worchel (Eds), The social psychology of intergroup relations (pp. 33-47). Monterey, CA: Brooks-Cole.

Thompson, E.R. (2007). Development and validation of an internationally reliable short-form of the positive and negative affect schedule (PANAS).

(22)

Toma, C. L., & Hancock, J. T. (2013). Self-affirmation underlies facebook use.

Personality and Social Psychology, 39(3), 321 - 331.

Williams, D. R., Yu, Y., Jackson, J. S., & Anderson, N. B. (1997). Racial differences in physical and mental health: Socio-economic status, stress and

(23)

Appendix A

Uitgevoerde toetsen in het huidige onderzoek

In het huidige onderzoek was het de bedoeling om een mediatie-analyse uit te voeren. Doordat er geen effect was van de onafhankelijke variabele

waardeconflict op de afhankelijke variabele zelf-affirmatie, kon er geen mediatie-analyse uitgevoerd worden. In dit huidige zijn er daarom verschillende

independent samples t-tests uitgevoerd. De onafhankelijke variabele is de categorische variabele waardeconflict en de afhankelijke variabele zijn de continue variabele behoefte aan zelf-affirmatie en de continue variabele

disidentificatie.Er is ook een ANCOVA uitgevoerd. De onafhankelijke variabele is de categorische variabele waardeconflict en de afhankelijke is de continue variabele disidentificatie met als covariaat identificatie. Daarnaast is zijn er twee correlaties gedaan. De eerste correlatie was tussen de continue variabele

disidentificatie en de continue zelf-affirmatie vragenlijst van Ranking of Online Activities (ROA). De tweede correlatie was tussen de continue variabele

disidentificatie en de continue zelf-affirmatie vragenlijst van waarden (RSVS-11).

(24)

Appendix B

Correlaties van de zelf-affirmatie waardenvragenlijst van Oceja et al., (2017) Correlations Je wilt graag loyaal zijn aan je vriend en en de mense n helpen die dichtbi j je staan Je wilt graag onafha nkelijk en verzek erd zijn, je eigen besliss ingen nemen , en creatie f zijn Je wilt graag uitblink en, andere n laten zien dat je ergens goed in bent en daarvo or bewon derd worde n Je wilt graag zorg dragen voor de natuur, en bent op zoek naar vrede, gelijkh eid en sociale rechtv aardig heid Je wilt andere n niet storen, beleef d zijn tegen iedere en, en dingen die gelden als slecht vermij den Je wilt dingen graag op de traditio nele manier doen en de gewoo ntes en gebrui ken die je hebt geleer d in stand houde n Je gaat graag uitdagi ngen aan die je in staat stellen de wereld tot een betere plek te maken Je hebt een voorke ur voor avontu ur en wilt nieuw e, onbek ende en opwin dende dingen meem aken Je hebt een voorke ur voor leven in een stabiel e en opgeru imde omgev ing en vermij dt dingen te doen die je veiligh eid in gevaar kunne n brenge n Je wilt graag degen e zijn die de besliss ingen neemt, macht hebbe n, geld verdie nen en status verwer ven Je wilt graag loyaal zijn aan je vrienden en de mensen helpen die dichtbij je staan Pearson Correlati on 1 ,279* ,234* ,244* ,369** -,078 ,242* ,306** -,036 -,071 Sig. (2-tailed) ,016 ,045 ,036 ,001 ,508 ,038 ,008 ,761 ,548 N 74 74 74 74 74 74 74 74 74 74

(25)

Je wilt graag onafhan kelijk en verzeker d zijn, je eigen beslissin gen nemen, en creatief zijn Pearson Correlati on ,279* 1 ,110 ,121 ,122 ,017 ,196 ,386** ,053 ,161 Sig. (2-tailed) ,016 ,349 ,306 ,301 ,886 ,094 ,001 ,656 ,172 N 74 74 74 74 74 74 74 74 74 74 Je wilt graag uitblinke n, anderen laten zien dat je ergens goed in bent en daarvoor bewonde rd worden Pearson Correlati on ,234* ,110 1 -,008 ,159 ,067 -,047 -,053 ,104 ,406** Sig. (2-tailed) ,045 ,349 ,948 ,177 ,569 ,691 ,654 ,378 ,000 N 74 74 74 74 74 74 74 74 74 74 Je wilt graag zorg dragen voor de natuur, en bent op zoek naar vrede, gelijkhei d en sociale rechtvaa rdigheid Pearson Correlati on ,244* ,121 -,008 1 ,179 -,273* ,469** ,164 ,041 -,219 Sig. (2-tailed) ,036 ,306 ,948 ,127 ,018 ,000 ,164 ,729 ,061 N 74 74 74 74 74 74 74 74 74 74

(26)

Je wilt anderen niet storen, beleefd zijn tegen iedereen , en dingen die gelden als slecht vermijde n Pearson Correlati on ,369** ,122 ,159 ,179 1 ,052 ,170 ,091 ,119 -,007 Sig. (2-tailed) ,001 ,301 ,177 ,127 ,660 ,147 ,441 ,313 ,954 N 74 74 74 74 74 74 74 74 74 74 Je wilt dingen graag op de tradition ele manier doen en de gewoont es en gebruike n die je hebt geleerd in stand houden Pearson Correlati on -,078 ,017 ,067 -,273* ,052 1 -,247* -,385** ,366** ,224 Sig. (2-tailed) ,508 ,886 ,569 ,018 ,660 ,034 ,001 ,001 ,055 N 74 74 74 74 74 74 74 74 74 74 Je gaat graag uitdaging en aan die je in Pearson Correlati on ,242* ,196 -,047 ,469** ,170 -,247* 1 ,472** -,078 ,011 Sig. (2-tailed) ,038 ,094 ,691 ,000 ,147 ,034 ,000 ,507 ,924

(27)

staat stellen de wereld tot een betere plek te maken N 74 74 74 74 74 74 74 74 74 74 Je hebt een voorkeur voor avontuur en wilt nieuwe, onbeken de en opwinde nde dingen meemak en Pearson Correlati on ,306** ,386** -,053 ,164 ,091 -,385** ,472** 1 -,338** -,039 Sig. (2-tailed) ,008 ,001 ,654 ,164 ,441 ,001 ,000 ,003 ,740 N 74 74 74 74 74 74 74 74 74 74 Je hebt een voorkeur voor leven in een stabiele en opgerui mde omgevin g en vermijdt dingen te doen die je veilighei d in gevaar kunnen brengen Pearson Correlati on -,036 ,053 ,104 ,041 ,119 ,366** -,078 -,338** 1 ,139 Sig. (2-tailed) ,761 ,656 ,378 ,729 ,313 ,001 ,507 ,003 ,238 N 74 74 74 74 74 74 74 74 74 74

(28)

Je hebt plezier in het leven en bent gespitst op mogelijkheden om leuke en betoverende dingen te doen Je wilt graag loyaal zijn aan je

vrienden en de mensen helpen die dichtbij je staan Pearson Correlation ,256* Sig. (2-tailed) ,027 N 74 Je wilt graag degene zijn die de beslissin gen neemt, macht hebben, geld verdiene n en status verwerve n Pearson Correlati on -,071 ,161 ,406** -,219 -,007 ,224 ,011 -,039 ,139 1 Sig. (2-tailed) ,548 ,172 ,000 ,061 ,954 ,055 ,924 ,740 ,238 N 74 74 74 74 74 74 74 74 74 74 Je hebt plezier in het leven en bent gespitst op mogelijk heden om leuke en betovere nde dingen te doen Pearson Correlati on ,256* ,275* ,148 ,161 ,108 -,202 ,332** ,361** ,046 ,106 Sig. (2-tailed) ,027 ,018 ,209 ,170 ,359 ,085 ,004 ,002 ,697 ,369 N 74 74 74 74 74 74 74 74 74 74

(29)

Je wilt graag onafhankelijk en

verzekerd zijn, je eigen beslissingen nemen, en creatief zijn

Pearson Correlation ,275*

Sig. (2-tailed) ,018

N 74

Je wilt graag uitblinken, anderen laten zien dat je ergens goed in bent en daarvoor bewonderd worden

Pearson Correlation ,148

Sig. (2-tailed) ,209

N

74 Je wilt graag zorg dragen voor de

natuur, en bent op zoek naar vrede, gelijkheid en sociale rechtvaardigheid Pearson Correlation ,161 Sig. (2-tailed) ,170 N 74 Je wilt anderen niet storen, beleefd

zijn tegen iedereen, en dingen die gelden als slecht vermijden

Pearson Correlation ,108

Sig. (2-tailed) ,359

N 74

Je wilt dingen graag op de traditionele manier doen en de gewoontes en gebruiken die je hebt geleerd in stand houden

Pearson Correlation -,202

Sig. (2-tailed) ,085

N

74 Je gaat graag uitdagingen aan die

je in staat stellen de wereld tot een betere plek te maken

Pearson Correlation ,332**

Sig. (2-tailed) ,004

N 74

Je hebt een voorkeur voor avontuur en wilt nieuwe, onbekende en opwindende dingen meemaken

Pearson Correlation ,361**

Sig. (2-tailed) ,002

N 74

Je hebt een voorkeur voor leven in een stabiele en opgeruimde

omgeving en vermijdt dingen te doen die je veiligheid in gevaar kunnen brengen

Pearson Correlation ,046

Sig. (2-tailed) ,697

N

74

Je wilt graag degene zijn die de beslissingen neemt, macht hebben, geld verdienen en status verwerven

Pearson Correlation ,106

Sig. (2-tailed) ,369

N 74

Je hebt plezier in het leven en bent gespitst op mogelijkheden om leuke en betoverende dingen te doen

Pearson Correlation 1

Sig. (2-tailed)

N 74

*. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed). **. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

nog een dispuut met zo’n jong ding die het echt nog niet had begrepen dat als het mooi wordt de vondst dient te worden aangeboden aan de meer ervaren rotten, als ik het zo maar even

All women who gave birth at Zithulele Hospital, at one of the ten closest clinics, on the way to a health facility, or at home in the area covered by the clinics during this

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Voor een beoordeling of deze gegevens ook van toepas- sing zijn voor de door ons beschouwde gebieden, veronder- stellen we eens, dat de gewassen in elk van deze gebieden even

Het meest duidelijke symptoom van de geleidelijke teruggang van de persoonlijke verhouding tussen werkgever en werknemer in het ambacht is naar onze mening het streven om de

Vanaf l oktober 1998 is de regelgeving verscherpt en mag geen enkel krachtvoer, voor wel- ke categorie scharrelvarkens dan ook, nog voerbe- spaarders bevatten,

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of