• No results found

De invloed van fitheid op het contextualiseren van het geheugen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van fitheid op het contextualiseren van het geheugen"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De Invloed van Fitheid op het Contextualiseren van

het Geheugen

Julia Houba

10816879

22/12/2017

Universiteit van Amsterdam

Bachelorthese Klinische Psychologie

Begeleidster: Vanessa van Ast

(2)

2 Abstract

Het contextualiseren van het geheugen is van groot belang om een persoonlijke

gebeurtenis van de context afhankelijk op te slaan en op deze manier onderscheid te kunnen

maken tussen verschillende contexten. Contextualiseren van het geheugen zal generaliseren

tegengaan. De hippocampus in het brein is verantwoordelijk voor het contextualiseren van

het geheugen, waarbij neurogenese in de Dentate Gyrus een grote rol speelt. Sport laat

neurogenese toenemen. In het huidige onderzoek werd dan ook onderzocht wat de invloed

was van de mate van fitheid op het contextualiseren van het geheugen. Aan het onderzoek

deden in totaal 93 deelnemers mee. Het onderzoek bestond uit twee sessies die een week na

elkaar plaatsvonden. Tijdens de eerste sessie moesten de deelnemers een context-taak maken

om het contextualiseren van het geheugen te onderzoeken en tijdens de tweede sessie werd de

mate van fitheid gemeten aan de hand van de PWC75%/kg. Fitheid bleek significant geen

invloed te hebben op het contextualiseren van het geheugen. Bekend is dat sport en

neurogenese een verband hebben, dus in vervolgonderzoek zouden mogelijk andere

meetinstrumenten gebruikt kunnen worden om de fitheid en het contextualiseren van het

(3)

3 Inhoudsopgave Inleiding 4 Methoden 11 Deelnemers 11 Meetinstrumenten 12 Procedure 15 Data-analyse 16 Resultaten 17 Discussie 21 Literatuurlijst 26

(4)

4 Inleiding

Een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) is een angststoornis die voorkomt bij

individuen die ernstige traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt. Deze stoornis is

gekarakteriseerd door het herbeleven van het trauma door bijvoorbeeld intrusieve gedachten,

herinneringen en nachtmerries aan het trauma (Kheirbek, Klemenhagen, Sahay, & Hen,

2012). Zelfs in ongerelateerde, veilige situaties zullen patiënten met PTSS soms

herbelevingen ervaren: een vorm van angst-generalisatie. Er is een theorie die stelt dat zij een

opgeslagen herinnering en een nieuwe ervaring die soortgelijk is, niet goed van elkaar kunnen

onderscheiden en zij zullen deze herinnering en deze nieuwe ervaring generaliseren. Dit

voorbeeld wordt geïllustreerd in Figuur 1. Bijvoorbeeld een veteraan met PTSS die heeft

meegevochten in een oorlog, heeft angstige herinneringen aan die periode, zoals oorlogsvuur

tijdens bijvoorbeeld een schietgevecht. Wanneer de veteraan in een veilige situatie is en vuur

ziet van bijvoorbeeld een kampvuur, dan kan dit vuur dezelfde angsten opwekken als het

vuur tijdens het schietgevecht. Het opwekken van deze angsten is een automatische respons.

De veteraan generaliseert de ervaringen, terwijl een gezond individu deze ervaringen zou

onderscheiden van elkaar en een context zal koppelen aan de ervaringen. Dit onderscheid

maken tussen verschillende ervaringen met verschillende gekoppelde contexten, oftewel de

ervaring afhankelijk van de context opslaan in het geheugen, staat beter bekend als het

contextualiseren van het geheugen. Kortom, patiënten met PTSS zullen de ervaringen die hen

doen herinneren aan het angstige trauma generaliseren met ervaringen die gelijkwaardig zijn,

ook al is de situatie veilig. Deze patiënten zijn niet goed in het contextualiseren van het

geheugen. Gezonde individuen zijn dus wel in staat om dit te doen (Kheirbek et al., 2012).

Tekorten in het proces van contextualiseren leiden namelijk vaak tot inflexibel, stug en

ongepast gedrag (Maren, Phan, & Liberzon, 2013). Wanneer het contextualiseren van het

(5)

5

disfunctionele generaliseren voorkomen kunnen worden en daarmee zullen wellicht de

klachten van PTSS verminderen.

Figuur 1. Illustratie generaliseren en discrimineren van contexten in het geheugen bij PTSS

en gezonde individuen (Kheirbek et al., 2012).

Het episodisch geheugen is het geheugen voor persoonlijke gebeurtenissen die

plaatsvinden in een ruimtelijke context en afhankelijk zijn van de levensgeschiedenis van een

individu (Burgess, Maguire, & O’Keefe, 2002; King, Burgess, Hartley, Vargha-Khadem, &

O’Keefe, 2002). Het deel van het brein dat verantwoordelijk is voor het opslaan van deze

persoonlijke gebeurtenissen in het geheugen, is de hippocampus. Hoe goed men zal zijn in

(6)

6

specifieke gedeelte van de hippocampus dat verantwoordelijk is voor het onderscheid maken

tussen contexten, is de Dentate Gyrus (DG). Het actieve proces van de DG om onderscheid te

kunnen maken tussen contexten, is beter bekend als pattern separation. Pattern separation

onderscheid namelijk overlappende, perceptueel gelijkwaardige sensorische input en is erg

belangrijk voor het succesvol coderen van soortgelijke ervaringen die gescheiden moeten

worden in het geheugen (Bakker, Kirwan, Miller, & Stark, 2008; Kheirbek et al., 2012; Sahay

et al., 2011). Pattern separation wordt vaak gemeten aan de hand van taken die kijken naar

contextuele angst discriminatie (Sahay et al., 2011). Een verslechterd vermogen tot pattern

separation zal zorgen voor een verslechterd vermogen om onderscheid te kunnen maken

tussen twee soortgelijke sensorische ervaringen en zal leiden tot het groeperen van

verschillende contexten, ook al zijn deze contexten niet soortgelijk. Ook wordt er gesteld dat

er bij patiënten met PTSS een verslechterd vermogen tot pattern separation te zien is. Zij

interpreteren signalen als bedreigend die niet bedreigend zijn en dat zou in dit geval

onderliggend kunnen zijn aan het disfunctionele generaliseren (Sahay et al., 2011). Kortom,

een verslechterd vermogen tot pattern separation zal waarschijnlijk kunnen leiden tot een

verminderde contextualisatie van het geheugen en meer generalisatie.

Eerdere bevindingen over schade in de DG zijn in lijn met de theorie over de rol van

de DG bij pattern separation. Er zijn bij ratten met schade aan de DG tekorten te zien in de

prestatie op taken waar pattern separation gemeten werd. Er moest onderscheid gemaakt

worden tussen een ruimtelijke overlapping of tussen contextuele signalen die zeer soortgelijk

waren (Gilbert, Kesner, & Lee, 2001). Ook was er een afname in het volume van de DG waar

te nemen bij patiënten met PTSS (Wang et al., 2010). Schade aan de DG of een afname in het

volume van de DG heeft waarschijnlijk een verband met PTSS en hoe deze patiënten niet in

staat zijn om het geheugen te kunnen contextualiseren. Consistent met deze bevindingen over

(7)

7

hippocampale neurogenese in de DG een belangrijke rol. Verwijdering van deze

hippocampale neurogenese zorgt namelijk ook voor een verslechterd vermogen tot pattern

separation (Deng, Aimone, & Gage, 2011; Tronel et al., 2010).

Hippocampale neurogenese is een unieke vorm van een neurale omloop van

plasticiteit die zorgt voor het genereren van nieuwe neuronen in de DG van de hippocampus.

Deze nieuwe neuronen zorgen voor een verhoogde synaptische plasticiteit in de DG tijdens

hun ontwikkeling en worden gemedieerd door Brain Derived Neurotrophic Factor (BDNF).

Neurogenese in de DG maakt pattern separation mogelijk, dus het stimuleren van deze

neurogenese zou kunnen leiden tot een verbeterd vermogen tot pattern separation. Er zijn

verschillende mogelijkheden om neurogenese te stimuleren, zoals leren (Gould, Beylin,

Tanapat, Reeves, & Shors, 1999) , antidepressiva (Ernst, Olson, Pinel, Lam, & Christie,

2006), een verrijkte omgeving (Nilsson, Perflilieva, Johansson, Orwar, & Eriksson, 1999) en

sport (Sahay et al., 2011). Deze verschillende mogelijkheden om neurogenese te stimuleren,

zorgen ook voor het verbeteren van de functies van de hippocampus. Het stimuleren van

neurogenese zal er dus voor zorgen dat een individu een verbeterd vermogen zal hebben tot

pattern separation, een verbeterde prestatie zal laten zien op hippocampus-afhankelijke taken

en dus beter zal zijn in het contextualiseren van het geheugen.

Een wellicht effectieve, goedkope en non-invasieve manier om generaliseren tegen te

gaan en het contextualiseren van het geheugen te verbeteren, is sport. Dat sport goed is voor

de gezondheid en voor de cognitieve functies van het brein is al vaak onderzocht en

aangetoond (Cotman & Bechtold, 2002) en ook dat sport neurogenese laat toenemen in

depressieve individuen (Becker & Wojtowicz, 2006; Ernst et al., 2006), maar nog niet bekend

is hoe individuele verschillen in fysieke fitheid het contextualiseren van het geheugen kunnen

beïnvloeden. De onderzoeksvraag van het huidige onderzoek is dan ook wat de invloed is van

(8)

8

Eerder onderzoek bij dieren liet zien wat neurogenese voor een invloed had op taken

die afhankelijk waren van de hippocampus en hoe sport een rol speelde in dit verband.

Winocur, Wojtowicz, Sekeres, Snyder, en Wang (2006) onderzochten wat de onderdrukking

van neurogenese, door middel van een lage dosis bestraling, voor invloed zou hebben op de

prestatie van hippocampus-afhankelijke taken bij ratten. Uit de resultaten kwam naar voren

dat de bestraalde ratten een verslechterde prestatie lieten zien op deze

hippocampus-afhankelijke taken ten opzichte van de niet-bestraalde ratten. Ook Van Praag et al. (1999a;

1999b; 2005) onderzochten wat neurogenese in de DG voor een invloed had op onder andere

het spatieel geheugen bij muizen en hoe dit werd beïnvloed wanneer de muizen moesten

rennen. Ze lieten de muizen enige tijd rennen in een wiel en bekeken na een maand het

resultaat op de verandering in de mate van neurogenese. Sport zorgde voor een toegenomen

hippocampale neurogenese, een verbeterd vermogen om te leren en een verbeterde prestatie

op de spatiële geheugentaak. Winocur, Becker, Luu, Rosenzweig, en Wojtowicz (2012)

bevestigden, na het onderzoek van Winocur et al. in 2006, dat het laten rennen van ratten

invloed had op het laten toenemen van neurogenese. De ratten kregen weer een lage dosis

bestraling of juist een schijn-behandeling en werden daarna beoordeeld op

hippocampus-afhankelijke taken. De ene helft van de ratten moest rennen en de andere helft niet. De

bestraalde ratten die moesten rennen lieten een toename zien in de onderdrukte neurogenese

en een bescherming tegen een verslechterde prestatie op de hippocampus-afhankelijke taken.

Kortom, bovenstaande onderzoeken hebben bewijs gevonden bij dieren dat neurogenese een

rol speelt bij hippocampus-afhankelijke taken en het spatieel geheugen. Ook zorgt het laten

toenemen van neurogenese in de DG door sport voor een verbeterd geheugen en een

verbeterde prestatie op hippocampus-afhankelijke taken. De onderzoeken van Winocur et al.

(2006; 2012) en van Van Praag et al. (1999a; 1999b; 2005) keken echter naar taken die

(9)

9

pattern separation. Dit onderzochten Creer, Romberg, Saksida, Van Praag, en Bussey (2010)

wel. Zij toonden aan dat muizen die moesten rennen een verbeterd vermogen tot pattern

separation lieten zien dan muizen die niet moesten rennen. Pattern separation werd gemeten

aan de hand van een taak waar stimuli onderscheiden moest worden. Het verbeterd vermogen

tot pattern separation door sport correleerde met een toegenomen mate van neurogenese. Alle

bovenstaande onderzoeken hebben dus aangetoond dat neurogenese bij dieren een invloed

heeft op taken die afhankelijk zijn van de hippocampus en dat het laten toenemen van

neurogenese door sport de prestaties op deze hippocampus-afhankelijke taken laat toenemen,

ook in het specifieke geval bij taken die het vermogen tot pattern separation bekeken.

Geïnspireerd door deze inzichten uit zeer basaal onderzoek is ook bij mensen

onderzoek gedaan naar wat het verband is tussen sport en onder andere neurogenese. Eerder

onderzoek van Erickson et al. (2009; 2011) toonden aan wat het verband was van exercise

training op onder andere het volume van de hippocampus en hoe BDNF en het ruimtelijk

geheugen daarmee geassocieerd waren. Ze lieten de deelnemers een jaar lang intensief trainen

en bekeken het resultaat van de verandering van het hippocampale volume. Uit de resultaten

kwam naar voren dat aerobic exercise het hippocampale volume liet toenemen. De

veranderingen in de mate van fitheid van de deelnemerse waren dus geassocieerd met een

toegenomen volume van de hippocampus. Vooral het volume van de DG van de

hippocampus was toegenomen. Exercise zorgde ook voor het laten toenemen van BDNF in

de hippocampus, wat op zijn beurt weer zorgde voor veranderingen in het hippocampale

volume. De grootte van het hippocampale volume is gerelateerd aan verbeteringen in het

spatiële geheugen. Pereira et al. (2007) lieten ook zien dat het bloedvolume van de DG, wat

correleerde met neurogenese, was toegenomen in de hippocampus en correleerde met een

verbeterd geheugen na een exercise interventie van 3 maanden. Dit kwam ook terug in het

(10)

10

hippocampale plasticiteit, waardoor er beter gepresteerd werd op recognitie taken en spatiële

taken. Geconcludeerd kan worden uit bovenstaande onderzoeken dat sport een rol speelt in

het laten toenemen van het volume en de plasticiteit van de hippocampus, vooral het volume

van de DG. Deze toegenomen volume en plasticiteit resulteerde in een verbeterde prestatie op

spatiële geheugentaken. Bovenstaande onderzoeken suggereren het effect van sport op het

volume van de hippocampus en taken die afhankelijk zijn van de hippocampus, maar

ontbreken aan bevindingen over het contextualiseren van het geheugen door middel van

onder andere het vermogen tot pattern separation te onderzoeken. Het onderzoek van Déry et

al. (2013) onderzocht wel dit verband in depressieve patiënten. Aangetoond is dat bij

patiënten met een depressie aerobic exercise leidde tot een toename van neurogenese en

stress leidde tot een afname van neurogenese. De deelnemers deden voor een lange tijd aan

aerobic exercise en lieten een toename zien van neurogenese en een verbeterde prestatie op

een taak die het vermogen tot pattern separation meette. Uit de bovenstaande onderzoeken bij

dieren en mensen is naar voren gekomen dat sport invloed heeft op het laten toenemen van

BDNF, wat kan zorgen voor een toename in het volume van de hippocampus en de DG en

een toename van neurogenese in de DG. Een toename van neurogenese zorgt er voor dat men

beter is in het vermogen tot pattern separation. Dit heeft geleid tot de hypothese van het

huidige onderzoek.

De hypothese stelt dat hoe fitter een individu is, hoe beter het individu zal zijn in het

contextualiseren van het geheugen. In het huidige onderzoek zal dit onderzocht worden aan

de hand van een context-taak die het contextualiseren van het geheugen zal meten en aan de

hand van een fietstest die de mate van fitheid zal meten. In de context-taak komen

verschillende soorten emoties voor, namelijk neutrale emoties en negatieve emoties. Hier is

voor gekozen omdat het effect misschien het meest aanwezig zou kunnen zijn bij negatieve

(11)

11

zal verder exploratief onderzoek naar gedaan worden bij het testen van de hypothese. Er zal

onderscheid gemaakt worden tussen het verband met de fitheid en de context-taak bij neutrale

emoties en bij negatieve emoties. Er zal gecontroleerd worden voor de leeftijd van de

deelnemers, omdat leeftijd neurogenese en de hippocampale functies kan beïnvloeden. Ook

zal er gecontroleerd worden voor depressieve klachten, want naast patiënten met PTSS zijn

ook patiënten met depressieve klachten minder goed in het contextualiseren van het geheugen

(Becker et al., 2006; Ernst et al., 2006; MacQueen et al., 2003). De verwachting is dus dat

hoe beter een individu zal scoren op de mate van fitheid, hoe beter een individu zal scoren op

de context-taak.

Methoden Deelnemers

Aan het onderzoek deed een totaal van 93 deelnemers mee. Vanwege technische

mankementen moesten er uiteindelijk 15 deelnemers verwijderd worden. De deelnemers

waren grotendeels studenten van de opleiding Psychologie aan de Universiteit van

Amsterdam en hadden de gemiddelde leeftijd van 20.26 jaar (SD = 1.89). Ze werden

geworven door middel van www.lab.uva.nl, waar zij zich konden inschrijven voor de

deelname aan het onderzoek. Deelnemers werden uitgesloten van het onderzoek wanneer zij

niet aan de inclusiecriteria konden voldoen. De inclusiecriteria bestonden uit een medische

screening waarin stond dat de deelnemers tussen de 18 - 35 jaar moesten zijn, geen last

mochten hebben van fysiologische of psychische klachten, niet te veel alcohol en drugs

gebruikten, geen grote angst voor bloed hadden en geen traumatische ervaring hadden

meegemaakt. De deelnemers ontvingen 4 proefpersoonpunten of €40,- voor de deelname aan

(12)

12 Meetinstrumenten

In Figuur 2 is het design van het totale onderzoek geïllustreerd. In het huidige

onderzoek werd alleen gefocust op twee specifieke onderdelen. Het eerste onderdeel was het

‘Inbeelden’ en het ‘Herkennen’, wat samen de mate van het contextualiseren van het

geheugen onderzocht en het tweede onderdeel was de ‘Fysieke Fitheid’ wat de mate van

fitheid onderzocht.

Figuur 2. Het design van het totale onderzoek.

Onafhankelijke variabele: Fitheid

Fitheid werd gemeten aan de hand van een submaximale fietstest die uit meerdere

stadia bestond, de PWC75%/kg (Batcho, Thonnard, & Nielens, 2012). In totaal duurde deze

test ± 10 minuten, waarbij de deelnemers de eerste 2 minuten moesten infietsen zonder enige

weerstand van de fiets. De deelnemers moesten zestig Rounds Per Minute (RPM) aanhouden

tijdens het fietsen. Ook werd na elke 30 seconden de hartslag (HR) van de deelnemers

gemeten aan de hand van elektroden (ECG) op de linker- en rechterkant van de borstkas en

naast de navel. Elke 2 minuten werd de weerstand van de fiets wat omhoog gebracht en werd

(13)

13

elke 2 minuten gevraagd of de deelnemer de mate van inspanning kon aangeven op een

OMNI-fiets schaal, met een omvang van 0 (= extreem makkelijk) tot 10 (= extreem moeilijk).

De fietstest werd gestopt wanneer de deelnemer een HR van 75% had behaald, die werd

berekend aan de hand van deze formule: HR75%= 0.75*(220-leeftijd). Om een score te

bepalen voor de mate van fitheid van de deelnemers werd gekeken naar de weerstand van de

fiets en de bijbehorende hartslag. Van deze gegevens werd een lineaire regressie gemaakt,

zodat er gekeken kon worden naar de relatie tussen de weerstand van de fiets en de

bijbehorende hartslag van de deelnemer. De formule voor deze lineaire regressie was PWC =

a * HR + b. Hier is ‘a’ de helling en ‘b’ het intercept van de lineaire relatie. Dit was

representatief voor de mate van fitheid. Hoe hoger de PWC75%/kg score, hoe fitter de

deelnemer was.

Afhankelijke variabele: Contextualiseren van het Geheugen

Het contextualiseren van het geheugen werd gemeten aan de hand van een

computertaak met twee onderdelen; een inbeeldingstaak en een herkenningstaak (Van Ast,

Cornelisse, Meeter, & Kindt, 2014). De deelnemers kregen tijdens de inbeeldingstaak 120

verschillende gezicht-context paren te zien, die ieder uniek waren. Dit is geïllustreerd in

Figuur 3. De ene helft van de gezichten had een neutrale gezichtsuitdrukking en de andere

helft van de gezichten had een negatieve gezichtsuitdrukking. De afbeeldingen met de

gezichten hadden verschillende contextuele achtergronden. De deelnemers kregen de

instructie om zich de afbeeldingen zo goed mogelijk in te beelden en daarbij de mate van

levendigheid van de inbeelding aan de geven op een schaal van 1 (= niet levendig) tot 4 (=

zeer levendig). De inbeeldingstaak duurde ± 15 minuten. Tussen de inbeeldingstaak en de

herkenningstaak zat 20 minuten tijd, zodat de afbeeldingen uit de inbeeldingstaak verwerkt

(14)

14

herkenningstaak gaven de deelnemers aan hoe goed zij de 120 gezicht-context paren van de

inbeeldingtaak herkenden. De deelnemers kregen in totaal 240 gezicht-context paren te zien,

waartussen 120 ‘oude’ gezichten (eerder gezien) zaten en 120 ‘nieuwe’ gezichten (nog niet

gezien) zaten. De helft van de 120 gezicht-context paren van de inbeeldingstaak waren

‘intact’, wat betekent dat deze paren hetzelfde gezicht met dezelfde contextuele achtergrond

hadden als tijdens de inbeeldingstaak. De andere helft was random ingedeeld met

verschillende contextuele achtergronden, de ‘herschikte’ conditie. Ook dit is geïllustreerd in

Figuur 3. De deelnemers gaven bij elke afbeelding aan op een schaal van 1 (= heel zeker dat

het gezicht NIEUW is) tot 6 (= heel zeker dat het gezicht OUD is) in hoezeer zij de gezichten

herkenden van de inbeeldingstaak. De herkenningstaak vulden de deelnemers naar eigen

tempo in. De reactietijden werden overigens wel gemeten.

Figuur 3. Computertaak: inbeeldingtaak en herkenningstaak.

Depressieve klachten

De mate van depressieve klachten werd gemeten aan de hand van de Beck Depression

Inventory (BDI). Dit is een betrouwbare en valide vragenlijst die bestaat uit 21 items. Er werd

(15)

15

toepassing, met een maximumscore van 63. Hoe hoger een individu zal scoren op de BDI,

hoe meer last het individu zal hebben van depressieve klachten. De subschalen van de BDI

zijn gericht op affectieve-, cognitieve- en somatische symptomen (Beck, Steer, & Brown,

1996).

Procedure

Het onderzoek bestond uit twee sessies. Allereerst werden de deelnemers voorafgaand

aan de deelname van het onderzoek gebeld en gevraagd om aan een medische screening mee

te werken. Deze vragenlijst was van belang omdat er fysiologische metingen werden gedaan,

waarbij het belangrijk was dat men zowel lichamelijk als psychisch in een goede conditie

was. Bij aankomst op de eerste sessie mochten de deelnemers plaatsnemen en kregen zij een

brochure met informatie over het onderzoek. Deze informatie werd ook al meegestuurd met

de mail die de deelnemers ontvingen na de aanmelding. Na deze brochure werd nogmaals een

medische screening afgenomen, als extra check op de vragenlijst die zij al eerder hebben

moeten beantwoorden aan de telefoon. Ten slotte kregen de deelnemers een Informed

Consent, waarin de rechten van hen stonden beschreven en waar zij de uiteindelijke

toestemming voor het deelnemen aan het onderzoek konden bevestigen. Daarna moesten de

deelnemers een context-taak doen, een werkgeheugentaak doen en een traumatische film

bekijken. In de week tussen de eerste en de tweede sessie hielden de deelnemers een dagboek

bij over de hoeveelheid intrusies die men had van de traumatische film. Na een week kwamen

de deelnemers terug voor de tweede sessie. Tijdens de tweede sessie leverden de deelnemers

het bijgehouden dagboek in en werd er een fitheidsmeting aan de hand van een fietstest

(16)

16 Data-analyse

Om de voorspelde invloed van fitheid op het contextualiseren van het geheugen te

onderzoeken werd gekeken naar de score op de fitheidsmeting en de score op de context-taak.

In het huidige onderzoek was de onafhankelijke variabele de mate van fitheid van de

deelnemers en de afhankelijke variabele het contextualiseren van het geheugen.

Om een score te bepalen voor het contextualiseren van het geheugen werd gekeken

naar het verschil in het aantal hit rates (hit-score) van de intacte conditie en de herschikte

conditie. Hit rates zijn het aantal successen die de deelnemers behaalden door het goed

classificeren van een ‘oud’ gezicht tijdens de herkenningstaak. False alarm is het verkeerd

classificeren van een ‘nieuw’ gezicht als ‘oud’ en kan ook meegenomen worden in eventuele

berekeningen. Het vermogen tot het contextualiseren van het geheugen werd in dit geval

berekend door de hit-score van de herschikte conditie af te trekken van de hit-score van de

intacte conditie (contextualisatiescore). Hoe positiever de verschilscores waren, hoe beter de

discriminatie was van de gezicht-context paren en dat resulteerde in een beter vermogen tot

het contextualiseren van het geheugen.

Allereerst werd er een manipulatiecheck uitgevoerd waarbij de context-taak

geanalyseerd werd om te kijken of er überhaupt een effect van context was. Dit werd gedaan

aan de hand van een Repeated Measures ANOVA. De keuze van deze toets is gebaseerd op

het feit dat er in het huidige onderzoek gebruikt werd gemaakt van een within-subject design,

waarbij de deelnemers werden vergeleken met zichzelf en aan alle condities deelnamen. De

condities bestonden uit een intacte conditie en een herschikte conditie, die samen werden

genomen als ‘context’. Ook werd ‘emotie’ meegenomen in deze toets, die bestond uit

neutraal en negatief. In deze toets werd gekeken naar het hoofdeffect van context, het

hoofdeffect van emotie en het interactie-effect tussen context en emotie. Bij het analyseren

(17)

17

gezichten en bij negatieve gezichten van de gezicht-context paren en hoe deze interacteerde

met context. De resultaten die uit deze toets naar voren zijn gekomen, waren van belang voor

de verdere analyse van de gegevens van het onderzoek. Als er geen verschil in emotie zou

zijn geweest, dan hadden zij niet apart onderzocht hoeven worden.

Na de manipulatiecheck werden er twee regressies uitgevoerd. In de eerste regressie

werd gekeken naar het verband tussen de score op de fietstest en de score op de context-taak

bij de neutrale gezichten. In de tweede regressie werd gekeken naar het verband tussen de

score op de fietstest en de score op de context-taak bij de negatieve gezichten. Bij de

regressies werd gecontroleerd voor de leeftijd van de deelnemers en de score op de BDI. Bij

het uitvoeren van de regressies werden de variabelen leeftijd en de score op de BDI

meegenomen als onafhankelijke variabelen, samen met de score op de fietstest, om zo te

kunnen controleren voor deze variabelen. Bij alle toetsen die gebruikt werden in het

onderzoek werd een alpha van .05 of kleiner gehanteerd.

Om de hypothese dat hoe fitter een individu is, hoe beter het individu zal zijn in het

contextualiseren van het geheugen te kunnen bevestigen, zou in de resultaten naar voren

moeten komen dat een hogere score op de PWC75%/kg zal leiden tot een hogere, positieve

contextualisatiescore.

Resultaten

In het huidige onderzoek moest één outlier verwijderd worden bij het analyseren van

de PWC75%/kg , vanwege een te grote invloed op de resultaten. De overgebleven data van de

77 deelnemers werd gebruikt in de twee regressie analyses. Het aantal deelnemers bij het

analyseren van de manipulatiecheck bleef wel 93.

Om te kijken of de context-taak een geslaagde manipulatie liet zien, werd er een

(18)

18

afhankelijk waren en de verschillende emoties daarbij een invloed hadden. Deze check werd

uitgevoerd door middel van een Repeated Measures ANOVA. Aan de assumpties van de

ANOVA was voldaan. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat er een significant

hoofdeffect was van context, F(1, 92) = 50.33, p < .001, ηp² = .35. Ook was er een significant hoofdeffect van emotie, F(1, 92) = 9.09, p = .003, ηp²= .09. Als laatste was er een significant interactie-effect tussen context en emotie, F(1, 92) = 6.96, p = .010, ηp²= .07. In Figuur 4 is het interactie-effect geïllustreerd. Er is te zien dat het van belang was of de deelnemers

tijdens de context-taak de intacte gezicht-context paren of de herschikte gezicht-context paren

te zien kregen, ten opzichte van de emotie. Tijdens het laten zien van de intacte paren werden

de neutrale- en de negatieve gezichten beter herkent dan de herschikte paren. Bij de

herschikte paren werden de negatieve gezichten beter herkent dan de neutrale gezichten.

Geconcludeerd kan dus worden dat de context bij negatieve gezichten een minder grote rol

speelde dan de context bij neutrale gezichten. Deelnemers herkenden een negatief gezicht

namelijk beter dan een neutraal gezicht, los van de context. Aan de verwachtingen van de

context-taak is voldaan.

Figuur 4. Interactie-effect tussen context en emotie.

0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 Neutraal Negatief Hit -s co re op d e co nt ex t-taak Emotie Intact Herschikt Context

(19)

19

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden werd gekeken naar het verband

tussen de score op de PWC75%/kg en de contextualisatiescore, aan de hand van twee regressie

analyses. Er was een significant interactie-effect tussen context en emotie, dus emotie werd

apart onderzocht. De eerste regressie analyse bekeek het verband tussen de score op de

PWC75%/kg en de contextualisatiescore bij neutrale gezichten en de tweede regressie analyse

bekeek het verband tussen de score op de PWC75%/kg en de contextualisatiescore bij

negatieve gezichten. De hypothese stelt dat hoe fitter een deelnemer is, hoe beter de

deelnemer zal zijn in het contextualiseren van het geheugen, dus hoe hoger de deelnemer

scoort op de PWC75%/kg, hoe hoger de contextualisatiescore. Aan de assumpties van een

regressie analyse was voldaan. In de regressie analyses werd ook gecontroleerd voor de

leeftijd van de deelnemers en de score op de BDI. Uit de resultaten van de eerste regressie

analyse is naar voren gekomen dat er geen significant effect is gevonden van de PWC75%/kg

op de context-taak met neutrale gezichten, wanneer er gecontroleerd werd voor de leeftijd en

de BDI score, F(3, 73) = 1.84, p = .148. Wanneer de PWC75%/kg als enige predictor werd

geanalyseerd, werd ook hier geen significant effect gevonden van de PWC75%/kg op de

context-taak, b = .02 , SE = .03, t(73) = .59, p = .555. Ook wanneer de leeftijd werd

geanalyseerd als enige predictor, werd er geen significant effect gevonden van leeftijd op de

context-taak, b = -.00, SE = .01, t(73) = -.53, p = .595. Wanneer de BDI als enige predictor

werd geanalyseerd, werd er wel een significant effect gevonden van de BDI op de

context-taak, b = -.01, SE = .00, t(73) = -2.11, p = .039. Dit houdt in dat een hogere score op de BDI

leidt tot een afname op de contextualisatiescore bij neutrale gezichten. Deze resultaten zijn

waar te nemen in Tabel 1 onder neutrale gezichten. De tweede regressie analyse liet ook geen

significant effect zien van de PWC75%/kg op de context-taak met negatieve gezichten,

wanneer er gecontroleerd werd voor de leeftijd en de BDI score, F(3, 73) = .30, p = .823.

(20)

20

significant effect gevonden van de PWC75%/kg op de context-taak met negatieve gezichten, b

= -.03, SE = .04, t(73) = -.95, p = .344. Ook wanneer de leeftijd werd geanalyseerd als enige

predictor, werd er geen significant effect gevonden van leeftijd op de context-taak, b = -.00,

SE = .01, t(73) = -.25, p = .803. Wanneer BDI als enige predictor werd bekeken, werd ook

geen significant effect gevonden van BDI op de context-taak, b = .00, SE = .00, t(73) = -.12,

p = .909. Deze resultaten zijn waar te nemen in Tabel 1 onder negatieve gezichten.

Geconcludeerd kan worden dat de score op de PWC75%/kg, ofwel de mate van fitheid, geen

significant effect heeft op de contextualisatiescore, ofwel het contextualiseren van het

geheugen, ook niet wanneer er gecontroleerd werd voor de leeftijd en de BDI score. Dit gaat

tegen de verwachtingen in. De hypothese kan niet aangenomen worden.

Exploratief is onderzocht wat het verband was tussen fitheid en de algemene

geheugenprestatie van de deelnemers bij neutrale gezichten en bij negatieve gezichten.

Verwacht zou worden dat fitheid invloed zal hebben op het verbeteren van de algemene

geheugenprestatie, zoals uit eerder onderzoek naar voren is gekomen (Cotman & Bechtold,

2002). Aan de hand van twee regressie analyses werd gekeken wat de invloed was van de

PWC75%/kg op de algemene geheugenprestatie. Ook werd er gecontroleerd voor de leeftijd

van de deelnemers en de score op de BDI. De algemene geheugenprestatie werd berekend

door de false alarm af te trekken van de hit-score bij neutrale en negatieve gezichten. Uit de

resultaten van de eerste regressie analyse kwam naar voren dat er geen significant effect was

van de PWC75%/kg op de algemene geheugenprestatie bij neutrale gezichten, F(3, 73) = .68, p

= .567. Ook kwam er uit de resultaten van de tweede regressie analyse naar voren dat er geen

significant effect was van de PWC75%/kg op de algemene geheugenprestatie bij negatieve

gezichten, F(3, 73) = 1.06, p = .371. Na bovenstaand exploratief onderzoek werd ook

exploratief onderzocht of de contextualisatiescore bij neutrale en negatieve gezichten een

(21)

21

zal zijn tussen de contextualisatiescore en de algemene geheugenprestatie. Uit de resultaten

kwam echter naar voren dat er geen significante correlatie was tussen de contextualisatiescore

bij neutrale gezichten en de algemene geheugenprestatie, r = .07, p = .283. Ook was er geen

significante correlatie tussen de contextualisatiescore bij negatieve gezichten en de algemene

geheugenprestatie, r = .09, p = .223.

Tabel 1

Resultaten regressie analyses met als afhankelijke variabele de context-taak met neutrale gezichten en negatieve gezichten

Discussie

Het huidige onderzoek had als doel om meer inzicht te krijgen in wat de invloed is

van fitheid op het contextualiseren van het geheugen. Fitheid was de onafhankelijke variabele

en het contextualiseren van het geheugen was de afhankelijke variabele. Verwacht werd dat

hoe hoger de mate van fitheid was, hoe beter het contextualiseren van het geheugen zou zijn.

Uit de resultaten bleek echter dat deze verwachting niet klopt. De mate van fitheid van de

deelnemers had namelijk geen significante invloed op het contextualiseren van het geheugen

wanneer er gecontroleerd werd voor de leeftijd en de score op de BDI. De hypothese met de

Neutrale gezichten Negatieve gezichten

B SEb β p B SEb β p Constant .16 .21 .450 .18 .22 .407 PWC75%/kg Leeftijd BDI .02 .03 .07 .555 -.03 .04 -.12 .344 -.00 .01 -.06 .595 -.00 .01 -.03 .803 -.01 .00 -.25 .039 . .00 .00 -.01 .909 R2 .07 . .01

(22)

22

bovenstaande verwachting kan dus niet aangenomen worden, maar dat betekent niet dat de

hypothese onwaar is.

De onverwachte resultaten van het huidige onderzoek zouden wellicht verklaard

kunnen worden door de eerder aangehaalde onderzoeken die stelde dat sport leidde tot een

verbeterd spatieel geheugen of tot een verbeterd vermogen tot pattern separation bij dieren en

mensen (Creer et al., 2010; Erickson et al., 2009; Erickson et al., 2011). Onderzoek naar de

mate van het contextualiseren van het geheugen werd gedaan aan de hand van een

context-taak. Er werd een manipulatiecheck op deze taak uitgevoerd om te kijken of er überhaupt

effect was van de context. Wanneer er geen effect zou zijn van de context, dan zou de data

niet verder geanalyseerd kunnen worden. Uit deze manipulatiecheck bleek dat er een

significant hoofdeffect was van context, een significant hoofdeffect was van emotie en een

significant interactie-effect was tussen context en emotie. De context-taak werkte naar

verwachting dus goed. Wanneer de contextualisatiescore werd meegenomen in de regressie

analyses om het verband te bekijken met de mate van fitheid, werden geen significante

resultaten gevonden. Ook was er tegen de verwachting in geen significante correlatie tussen

de contextualisatiescore en de algemene geheugenprestatie, terwijl een goede algemene

geheugenprestatie zou kunnen resulteren in een goed vermogen tot het kunnen

contextualiseren van het geheugen. Het zou dus een mogelijkheid kunnen zijn dat de

context-taak niet de pattern separation of de contextualisatie van het geheugen meet waar het huidige

onderzoek in is geïnteresseerd. Uit eerder aangehaald onderzoek werd namelijk ook een

effect gevonden van sport op pattern separation bij depressieve patiënten (Déry et al., 2013).

Het vermogen tot pattern separation werd hier geanalyseerd aan de hand van alledaagse

afbeeldingen die gelijkwaardig waren of juist niet. In deze taak werden geen gezichten

gebruikt waar onderscheid in gemaakt moest worden. Als de context-taak geen pattern

(23)

23

context-taak en wat de context-taak nou precies meet. Een suggestie voor vervolgonderzoek

zou kunnen zijn dat er een andere taak gevonden moet worden die het vermogen tot pattern

separation beter meet en wellicht ook het contextualiseren van het geheugen.

Niet alleen meet de context-taak misschien geen pattern separation, ook zou de

PWC75%/kg niet gelijk kunnen staan aan de manier van het berekenen van de fitheid die

eerder aangehaalde onderzoeken hebben gebruikt. Uit andere eerder aangehaalde

onderzoeken is namelijk gebruik gemaakt van bijvoorbeeld trainingen met een langere

periode. Er werd gekeken naar het verschil van voor en na de training en hoe dit verschil

invloed had op de toename van neurogenese en de toename van het vermogen tot pattern

separation (Erickson et al., 2009; Erickson et al., 2011; Pereira et al., 2007). Ook kwam uit

exploratief onderzoek naar voren dat de PWC75%/kg geen invloed had op de algemene

geheugenprestatie, terwijl uit eerder onderzoek wel bekend is dat sport invloed heeft op het

algemene geheugen (Cotman & Bechtold, 2002). Dit kan eventueel bewijs zijn voor het feit

dat de PWC75%/kg niet gelijk staat aan de manier van het berekenen van de fitheid die eerder

aangehaalde onderzoeken hebben gebruikt. In het huidige onderzoek is er één meetmoment

geweest van de fitheid aan de hand van een fietstest, die een week na het maken van de

context-taak plaatsvond. Op deze manier is er geen verschil te zien van de verandering van de

fitheid, want het zou kunnen zijn dat deze verandering van de fitheid wel invloed zou kunnen

hebben op het contextualiseren van het geheugen. In vervolgonderzoek zou hier wel naar

gekeken kunnen worden.

Om de meting van de fitheid zo min mogelijk te laten verschillen qua omstandigheden

van de meting van de context-taak, zouden de metingen op dezelfde dag plaats moeten

vinden. In de week tussen de context-taak en de fitheidsmeting kunnen andere

omstandigheden ook een rol gaan spelen, zoals een afgenomen conditie door ziekte of door

(24)

24

individu kan behalen en zal invloed kunnen hebben op het verband tussen de fitheidsmeting

en de context-taak. Een suggestie voor vervolgonderzoek zou dan ook kunnen zijn dat de

meting van de fitheid en de meting van de context-taak op dezelfde dag plaats moeten vinden,

waarbij eerst de context-taak afgenomen moet worden en daarna de fitheidsmeting. Deze

volgorde is noodzakelijk omdat sporten het leren kan beïnvloeden. Ook zouden er meerdere

meetmomenten moeten zijn om de mate van fitheid van een deelnemer beter in beeld te

brengen.

Om een conclusie te kunnen trekken die generaliseerbaar is naar mannen en naar

vrouwen, zou ook de populatie aangepast moeten worden. Deelnemers konden zich

aanmelden via www.lab.uva.nl en deze website is vooral gericht aan Psychologiestudenten

die geld kunnen verdienen of proefpersoonpunten kunnen behalen. Aan de studie Psychologie

studeren meer vrouwen dan mannen en in het huidige onderzoek waren er dus ook meer

aanmeldingen van vrouwen dan van mannen. Vrouwen en mannen verschillen van elkaar,

lichamelijk en psychisch. Het zou zo kunnen zijn dat er geen verband gevonden kon worden

tussen fitheid en het contextualiseren van het geheugen, omdat er vooral werd gekeken naar

vrouwen. Misschien als de man-vrouw verdeling gelijk zou zijn, dat er dan een ander verband

gevonden zou kunnen worden. De resultaten zullen dan ook gegeneraliseerd kunnen worden

naar mannen en naar vrouwen. In vervolgonderzoek zou de verhouding tussen man en vrouw

gelijk moeten zijn om een betrouwbare conclusie te geven over het verband tussen de mate

van fitheid en het contextualiseren van het geheugen.

Als een verklaring voor de afwezigheid van een effect van fitheid op het

contextualiseren van het geheugen, zou de leeftijd van de deelnemers mogelijk een rol

kunnen spelen. Een inclusiecriterium voor het onderzoek was dat de deelnemers een leeftijd

moesten hebben tussen de 18 en de 35 jaar. In het huidige onderzoek liep de leeftijd uiteen

(25)

25

leeftijd tussen de 18 en de 35 jaar hebben, zijn over het algemeen mensen die conditioneel het

meest fit zijn. Vanwege deze reden zou het zo kunnen zijn dat er in het huidige onderzoek

misschien te weinig verschillen waren in de mate van fitheid tussen de deelnemers, waardoor

er misschien geen verband gevonden zou kunnen worden tussen de fitheid en het

contextualiseren van het geheugen. In vervolgonderzoek zou er een andere eis gesteld kunnen

worden aan de leeftijd, bijvoorbeeld een leeftijd tussen de 18 en de 65 jaar. Op deze manier is

er een grotere variatie in de mate van fitheid en zullen er misschien andere resultaten

gevonden worden die ook te generaliseren zijn naar ouderen.

Als laatste is er uit de resultaten gebleken dat de score op de BDI van de deelnemers,

waarvoor werd gecontroleerd in de regressie analyses, een significant effect had op de

context-taak met neutrale gezichten, b = -.01, t(74) = -1.92, p = .059. Dit is een interessante

bevinding en ligt in lijn met de bevindingen uit verschillende eerder aangehaalde

onderzoeken (Becker et al., 2006; Ernst et al., 2006) die bewijs hadden gevonden dat niet

alleen patiënten met PTSS, maar ook patiënten met depressieve klachten een verband hadden

met neurogenese en een verslechterd vermogen tot pattern separation. Een speculatie waarom

dit effect is gevonden bij neutrale gezichten en niet bij negatieve gezichten zou kunnen zijn

dat depressieve patiënten meer affiniteit hebben met een negatief gezicht, waardoor de

depressieve klachten daar geen extra invloed op hebben en bij neutrale gezichten wel. Ook

zal er verder onderzoek gedaan moeten worden naar het verband tussen de score op de BDI

en de context-taak in het algemeen, want er kan geconcludeerd worden dat hoe groter de mate

van depressieve klachten zijn, hoe minder goed het individu zal zijn in het contextualiseren

van het geheugen bij neutrale gezichten.

Uit het huidige onderzoek is gebleken dat er geen significant effect is gevonden van

fitheid op het contextualiseren van het geheugen. Er zijn suggesties voor vervolgonderzoek

(26)

26

gevarieerder zou kunnen zijn en de leeftijd van de deelnemers een groter bereik zou moeten

hebben vanwege grotere verschillen in fitheid. Op deze manier zou er wellicht een ander

verband gevonden kunnen worden tussen fitheid en het contextualiseren van het geheugen.

De mate van depressieve klachten zal meegenomen kunnen worden in vervolgonderzoek,

want geconcludeerd kan worden dat deze waarschijnlijk een rol zullen spelen in het

contextualiseren van het geheugen. Verder onderzoek naar het verband tussen fitheid en het

contextualiseren van het geheugen is van belang.

Literatuurlijst

Bakker, A., Kirwan, C. B., Miller, M., & Stark, C. E. L. (2008). Pattern separation in the

human hippocampal CA3 and dentate gyrus. Science, 319, 1640-1642.

Batcho, C. S., Thonnard, J. L., & Nielens, H. (2012). PWC 75%/kg, a fitness index not linked

to resting heart rate: testing procedure and reference values. Archives of Physical

Medicine and Rehabilitation, 93, 1196-1200.

Beck, A. T., & Steer, R. A. (1993). Beck Anxiety Inventory manual. San Antonio, TX:

Psychological Corporation.

Becker, S., & Wojtowicz, J. M. (2006). A model of hippocampal neurogenesis in memory

and mood disorders. Trends in Cognitive Science, 11, 70-76.

Burgess, N., Maguire, E. A., & O’Keefe, J. (2002). The human hippocampus and

spatial and episodic memory. Neuron, 35, 625-641.

Cotman, C.W., & Berchtold, N. C. (2002). Exercise: a behavioral intervention to enhance

brain health and plasticity. Trends in Neurosciences, 25, 295-301.

Creer, D. J., Romberg, C., Saskida, L. M., Van Praag, H., & Bussey, T. J. (2010). Running

enhances spatial pattern separation in mice. Proceedings of the National Academy of

(27)

27

Deng, W., Aimone, J. B., & Gage, F. H. (2010) New neurons and new memories: how does

adult hippocampal neurogenesis affect learning and memory? Nature Reviews

Neuroscience, 11, 339-350.

Déry, N., Pilgrim, M., Gibala, M., Gillen, J., Wojtowicz, J. M., MacQueen, G., & Becker, S.

(2013). Adult hippocampal neurogenesis reduces memory interference in humans:

opposing effects of aerobic exercise and depression. Frontiers in Neuroscience, 7, 66.

Erickson, K. I., Prakash, R. S., Voss, M. W., Chaddock, L., Hu, L., Morris, K. S.,... Kramer,

A. F. (2009). Aerobic fitness is associated with hippocampal volume in elderly

humans. Hippocampus, 19, 1030-1039.

Erickson, K. I., Voss, M. W., Prakash, R. S., Basak, C., Szabo, A., Chaddock, L.,...Kramer,

A. F. (2011). Exercise training increases size of hippocampus and improves

memory. Proceedings of the National Academy of Sciences of the U.S.A., 108,

3017-3022.

Ernst, C., Olson, A. K., Pinel, J. P. J., Lam, R. W., & Christie, B. R. (2006). Antidepressant

effects of exercise: evidence for an adult-neurogenesis hypothesis? Journal of

Psychiatry and Neuroscience, 31, 84-92.

Gilbert, P. E., Kesner, R. P., & Lee, I. (2001). Dissociating hippocampal subregions: double

dissociation between dentate gyrus and CA1. Hippocampus, 11, 626–636.

Gould, E., Beylin, A., Tanapat, P., Reeves, A. J., & Shors, T. J. (1999). Learning enhances

adult neurogenesis in the hippocampal formation. Nature Neuroscience, 2, 260-265.

Kheirbek, M. A., Klemenhagen, K.C., Sahay, A., & Hen, R. (2012). Neurogenesis and

generalization: a new approach to stratify and treat anxiety disorders. Nature

Neuroscience, 15, 1613-1620.

King, J. A., Burgess, N., Hartley, T., Vargha-Khadem, F., & O’Keefe, J. (2002). Human

(28)

811-28

820.

Maass, A., Düzel, S., Goerke, M., Becke, A., Sobieray, U., Neumann, K.,... Düzel, E. (2015).

Vascular hippocampal plasticity after aerobic exercise in older adults. Molecular

Psychiatry, 20, 585-593.

MacQueen, G. M., Campbell, S., McEwen, B. S., Macdonald, K., Amano, S., Joffe, R.

T.,...Young, L. T. (2003). Course of illness, hippocampal function, and hippocampal

volume in major depression. Proceedings of the National Academy of Sciences of the

U.S,A., 100, 1387-1392.

Maren, S., Phan, K. L., & Liberzon, I. (2013). The contextual brain: implications for fear

conditioning, extinction and psychopathology. Nature Reviews Neuroscience, 14,

417-428.

Nilsson, M., Perflilieva, E., Johansson, U., Orwar, O., & Eriksson, P. (1999). Enriched

environment increases neurogenesis in the adult rat dentate gyrus and improves

spatial memory. Journal of Neurobiology, 39, 569-578.

Pereira, A.C., Huddleston, D. E., Brickman, A. M., Sosunov, A. A., Hen, R., McKhan, G.

M.,... Small, S. A. (2007). An in vivo correlate of exercise-induced neurogenesis in

the adult dentate gyrus. Proceedings of the National Academy of Sciences of the

U.S,A., 104, 5638-5643.

Sahay, A., Scobie, K. M., Hill, A. S., O’Carrol, C. M., Kheirbek, M. A., Burghardt, N. S., ...

Hen, R. (2011). Increasing adult hippocampal neurogenesis is sufficient to improve

pattern separation. Nature, 472, 466-470.

Tronel, S., Belnoue, L., Grosjean, N., Revest, J., Piazza, P., Koehl, M., & Abrous, D. N.

(2012). Adult-born neurons are necessary for extended contextual discrimination.

Hippocampus, 22, 292-298.

(29)

29

of stress on the contextual dependency of memories. Psychoneuroendocrinology, 41,

97-110.

Van Praag, H., Kempermann, G., & Gage, F. H. (1999a). Running increases cell

proliferation and neurogenesis in the adult mouse dentate gyrus. Nature

Neuroscience, 2, 266-270.

Van Praag, H., Christie, B. R., Sejnowski, T. J., & Gage, F. H. (1999b). Running enhances

neurogenesis, learning and long-term potentiation in mice. Proceedings of the

National Academy of Sciences of the U.S,A., 96, 13427-13431.

Van Praag, H., Shubert, T., Zhao, C., & Gage, F. H. (2005). Exercise enhances learning and

hippocampal neurogenesis in aged mice. Journal of Neuroscience, 25, 8680-8685.

Wang, Z., Neylan, T. C., Mueller, S. G., Lenoci, M., Truran, D., Marmar, C. R.,...Schuff, N.

(2010). Magnetic resonance imaging of hippocampal subfields in posttraumatic stress

disorder. Archives of General Psychiatry, 67, 296-303.

Winocur, G., Wojtowicz, J.M., Sekeres, M., Snyder, J. S., & Wang, S. (2006). Inhibition of

neurogenesis interferes with hippocampus-dependent memory function.

Hippocampus, 16, 296-304.

Winocur, G., Becker, S., Luu, P., Rosenzweig, S., & Wojtowicz, J. M. (2012). Adult

hippocampal neurogenesis and memory interference. Behavioural Brain Research,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

When comparing deflections in the time- based capnogram against patient neural breathing drive (i.e. dEMG) and muscle effort (i.e. Poes), we found that if a patient was able to

Coefficient of variation; AST, Auditory Stroop Task; RNT, Random Numbers Task; noCL, no additional cognitive load condition; VC, with visual cues; noVC, without visual cues;

Future studies could examine how variations in gender at organizational levels influence mentoring processes: Do protégés in a context of corporate masculinity report other needs

Furthermore, the regulation of ‘biomass for energy’, in particular the European legal framework on biofuels (which are a specific application of biomass), will

In single-model prediction-based fusion 4 predictors (eq. 1 - 4) are trained for each class, laughter and speech, using the en- tire training set and their prediction errors

This thesis entitled ‘Beyond risk-reducing salpingo-oophorectomy: on breast cancer risk and bone health’ aims to increase knowledge of the effects of premenopausal

Deze gedachte is niet nieuw, zij werd in feite reeds in 1927 door Dijker naar voren gebracht, zij het dat hij hetgeen in de praktijk ,,gemiddeld” werd verricht tot

Van hem bestaan beelden, geschriften, inscripties, beschrijvingen van tijdgenoten als Cicero en we hebben in het Allard Pierson Museum dus onze kleizegel, die hij met zijn eigen