• No results found

Dagelijks ervaren afleidbaarheid en de mate van afleidbaarheid op een cognitieve taak

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dagelijks ervaren afleidbaarheid en de mate van afleidbaarheid op een cognitieve taak"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam

Dagelijks ervaren

afleidbaarheid en de mate

van afleidbaarheid op een

cognitieve taak

Anouk Werkhoven Studentnummer: 5962323 Begeleidster: Marlies Vissers Tweede beoordelaar: Heleen Slagter Afdeling Klinische Neuropsychologie

(2)

Abstract

In de huidige studie is onderzocht of er een verband bestaat tussen de zelf ervaren afleidbaarheid in het dagelijks leven en de prestatie op een cognitieve werkgeheugen taak die de afleidbaarheid in kaart brengt. Dit is gedaan omdat uit eerder onderzoek naar de samenhang tussen zelf-rapportage vragenlijsten en objectieve maten van prestatie gemeten door middel van cognitieve taken blijkt dat deze samenhang vaak relatief zwak is. De zelf ervaren dagelijkse afleidbaarheid werd in kaart gebracht met behulp van de Cognitive Failures Questionnaire, de mate van afleidbaarheid is gemeten door middel van een kortetermijngeheugen taak met afleiders. Tevens is getracht te achterhalen of het verband tussen beide meetinstrumenten wordt beïnvloed door van de leeftijd van deelnemers. Uit de resultaten bleek dat er geen verband bestaat tussen ervaren afleidbaarheid in het dagelijks leven en de mate van afleidbaarheid gemeten op een cognitieve taak wanneer dit verband werd onderzocht over de verschillende leeftijdsgroepen heen. Bij deelnemers boven de 60 jaar oud werd echter wel een sterk verband gevonden tussen de ervaren afleidbaarheid in het dagelijks leven en de mate van afleidbaarheid gemeten op een cognitieve taak. Hieruit van te concluderen dat de CFQ alleen bij deelnemers van boven de 60 een voorspellende waarde had met betrekking tot de prestatie op de CDT.

(3)

Inleiding

Het vermogen om irrelevante en afleidende informatie te negeren is van groot belang in het dagelijks leven. De effecten van afleidende informatie kunnen een grote impact hebben indien deze niet effectief worden onderdrukt, bijvoorbeeld wanneer men tijdens het besturen van een auto wordt afgeleid door reclameborden en daardoor belangrijke wegwijzers over het hoofd ziet. Er zijn twee processen die de gerichtheid van aandacht, en daarmee de susceptibiliteit tot afleidbaarheid, bepalen (Kanai, Dong, Bahrami & Rees, 2011). Het eerste proces richt de aandacht bewust op relevante informatie die ons helpt onze doelen te bereiken; het top-down mechanisme (Kostner et al., 2000). Een tweede proces richt onze aandacht op opvallende informatie in de omgeving, bijvoorbeeld een hard geluid of fel licht; het bottom-up mechanisme (Itti et al., 2001). Evolutionair gezien is het bottom-up mechanisme essentieel voor de overleving van het soort, dit proces zorgt er immers voor dat we ons bewust worden van eventuele bedreigingen in de omgeving (bijvoorbeeld een roofdier), maar dit proces kan ook leiden tot een grotere mate van afleidbaarheid. Zo zorgt dit bottom-up mechanisme er mogelijk voor dat wij onze aandacht niet goed op één bepaalde taak kunnen blijven richten. Des te sterker de aandacht wordt gericht door dit bottom-up mechanisme, des te groter is de susceptibiliteit tot afleidbaarheid van een individu (Wallace & Vodanovich, 2003).

Er kan gesteld worden dat een snelle afleidbaarheid het dagelijks leven in negatieve zin beïnvloedt (Forster & Lavie, 2007). Tevens is het selecteren van relevante informatie en het inhiberen van aandacht voor afleidende informatie cruciaal bij het succesvol volbrengen van cognitieve taken (Baddeley, 1996; Vogel et. al, 2005; Fukuda et al., 2009; Jost et al., 2011). Mensen verschillen aanzienlijk in hun prestaties op cognitieve taken, een belangrijke oorzaak voor deze verschillen is de capaciteit van het kortetermijngeheugen van een individu (Cowan, 2001). Het kortetermijngeheugen zorgt ervoor dat men in staat is om informatie gedurende een korte termijn in gedachten te houden en heeft een bepaalde maximum capaciteit van ongeveer drie (Alvarez & Cavanagh, 2004; Vogel et al., 2005) tot zeven elementen (Perez et al., 2012). In een omgeving vol

(4)

informatie is het dus belangrijk selectief de juiste informatie te onthouden. Een snelle afleidbaarheid in het dagelijks leven kan het effectief selecteren van relevante informatie en het inhiberen van aandacht voor afleidende informatie bemoeilijken. Hetgeen kan leiden tot een slechtere prestatie op cognitieve taken; de capaciteit van het kortetermijngeheugen is beperkt, wanneer men snel wordt afgeleid bestaat de kans dat relevante informatie verloren gaat doordat er irrelevante informatie is opgeslagen. Dit kan vervolgens leiden tot vergissingen, het maken van fouten en een afname in academische prestaties (Rabiner, Murray, Schmid & Malone, 2004).

De mate van afleidbaarheid die men in het dagelijks leven ervaart maakt deel uit van iemands cognitieve functioneren. Met cognitief functioneren wordt het vermogen om kennis te vergaren door middel van geestelijke processen zoals bijvoorbeeld aandacht, geheugen en redenatie bedoelt (Gazzaniga et al., 2008). In de afgelopen 25 jaar zijn vele vragenlijsten ontwikkeld om het zelf ervaren cognitieve functioneren in kaart te brengen. Zo is de Divided Attention Questionnaire ontworpen om de mate van verdeelde aandacht vast te stellen (Tun & Wingfield, 1995), de Memory Functioning Questionnaire (Gilewski et al., 1990) om de geheugencapaciteit te bepalen en de Memory Self-Efficacy Questionnaire (Berry et al., 1989) om de mate van vertrouwen in het eigen geheugen te meten. Uit onderzoek van Hertzog en Hultsch (2000) blijkt echter dat de relatie tussen deze vragenlijsten en objectieve maten verkregen door middel van cognitieve taken vaak relatief zwak is. In deze studie wordt daarom onderzocht of er een relatie bestaat tussen de afleidbaarheid die men in het dagelijks leven ervaart en de gemeten mate van afleidbaarheid op een (cognitieve) kortetermijngeheugentaak.

Om de mate van afleidbaarheid die men in het dagelijks leven ervaart in kaart te brengen wordt gebruik gemaakt van de Cognitive Failures Questionnaire (CFQ) van Broadbent, Cooper, FitzGerald & Parkes (1982). De CFQ is één van de oudste en best gewaardeerde zelf-rapportage vragenlijsten en staat bekend om zijn goede betrouwbaarheid en validiteit (Bridger et. al, 2013), hij wordt veelal gebruikt om het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven te

(5)

bepalen Er bestaat een sterke relatie tussen scores op de CFQ en het optreden van ongelukken (Larson et. al, 1997), prestaties op cognitieve taken die de selectieve aandacht meten (Manly et. al, 1999; Robertson et. al, 1997) en dagdromen (Finomore et. al, 2009). Omwille van deze relaties is het bestaan van een relatie tussen de zelf ervaren dagelijkse afleidbaarheid op de CFQ en de objectieve prestatie op een cognitieve taak die de mate van afleidbaarheid in kaart brengt aannemelijk. De binnen andere cognitieve domeinen gevonden zwakke relaties tussen vragenlijsten en objectieve prestaties (Hertzog & Hultsch, 2000) maken verder onderzoek echter noodzakelijk. De CFQ bestaat uit vijfentwintig vragen als “wegwijzers over het hoofd zien” en “per ongeluk tegen mensen opbotsen”, welke de dagelijkse afleidbaarheid in kaart brengen. Om een preciezer beeld te schetsen zijn de vragen onderverdeeld in vier subcategorieën die verscheidene constructen representeren: ‘afleidbaarheid’, ‘algemeen geheugen’, ‘geheugen voor namen’ & ‘vergissingen’. Wanneer men de dagelijkse afleidbaarheid wil bepalen wordt met name gekeken naar de subcategorie ‘afleidbaarheid’. Met behulp van de CFQ kan een inschatting gemaakt worden van de prestatie op een cognitieve taak die de mate van selectieve aandacht meet (Foster & Lavie, 2007).

Om te achterhalen of de zelf ervaren afleidbaarheid in het dagelijks leven tevens overeenkomt met de gemeten mate van afleidbaarheid op een kortetermijngeheugentaak worden de CFQ scores van de deelnemers vergeleken met prestaties op de Change Detection Task (CDT). De CDT is een cognitieve taak die veelal wordt gebruikt om de capaciteit van het kortetermijngeheugen te meten (Vogel et al., 2005). Tevens bestaat er een sterke relatie tussen de prestatie op de CDT en de ‘vloeibare intelligentie’ ofwel fluid intelligence (Cowan et al., 2005; Gold et al., 2010) en de academische prestaties (Cowan et al., 2005). Tijdens afname van de taak wordt de deelnemer gevraagd de kleur van bepaalde ‘target’ figuren te onthouden; de relevante informatie. Tegelijkertijd zijn er bepaalde afleidende ‘distractor’ figuren op het beeldscherm zichtbaar; de irrelevante informatie. Deelnemers wordt gevraagd deze te negeren. De capaciteit van het kortetermijngeheugen kan bepaald worden door te kijken naar de maximale hoeveelheid correct

(6)

onthouden target figuren wanneer er geen distractor figuren aanwezig zijn. De mate van afleidbaarheid kan bepaald worden door te kijken naar twee aparte figuursets; een figuurset met enkel relevante target stimuli ten opzichte van een figuurset met zowel relevante target stimuli als afleidende stimuli. Wanneer de prestatie lager is in de conditie met zowel afleidende stimuli als relevante target stimuli ten opzichte van de conditie met enkel relevante target stimuli, kan gesteld worden dat deze daling in prestatie veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van de afleidende ‘distractor’ stimuli. Wanneer men echter niet snel afgeleid raakt zal de prestatie op beide condities niet van elkaar verschillen, men laat zich immers niet afleiden door de distractor stimuli.

De prestatie op de CDT wordt naast de mate van afleidbaarheid en de capaciteit van het kortetermijngeheugen tevens beïnvloed door de leeftijd van de deelnemers (Chen et al., 2003). Zo blijkt uit eerder onderzoek dat de capaciteit van het kortetermijngeheugengeheugen afneemt naarmate men ouder wordt (Myerson et al., 2003; Chen et al., 2003). De ‘inhibitory deficit hypothesis’ stelt dat deze afname in kortetermijngeheugencapaciteit veroorzaakt wordt door een onvermogen de aandacht enkel op relevante informatie te richten (Zacks et al., 2000). Voorgaande bevindingen lijken te suggereren dat het met leeftijd toegenomen onvermogen de aandacht te richten veroorzaakt wordt door een toegenomen afleidbaarheid. Deze afname in kortetermijngeheugen capaciteit, mogelijk veroorzaakt door een toegenomen afleidbaarheid, hoeft echter niet noodzakelijkerwijs door de deelnemers ervaren te worden in het dagelijks leven. Zo is aangetoond dat de objectieve prestatie van ouderen op cognitieve taken vaak niet overeenkomt met de verwachte prestatie op basis van zelf-rapportage (Dixon et. al., 2004; Rabbit & Abson., 1990). Bovendien rapporteren ouderen minder last te hebben van cognitieve gebreken ten opzichte van jongeren, terwijl uit andere studies blijkt dat er een afname bestaat in de prestatie op cognitieve taken naarmate men ouder wordt (Craik & Salthouse, 2000; Dixon et. al., 2004; Myerson et al., 2003; Chen et al., 2003). Om meer inzicht te krijgen in dit verband wordt in de huidige studie tevens onderzocht of de relatie tussen de afleidbaarheid die men in het dagelijks leven ervaart en de

(7)

gemeten mate van afleidbaarheid op een kortetermijngeheugen taak verzwakt naarmate de leeftijd van de deelnemers toeneemt.

In de huidige studie wordt getracht te achterhalen of er een relatie bestaat tussen de afleidbaarheid die men in het dagelijks leven ervaart en de gemeten afleidbaarheid op een kortetermijngeheugen taak. Op basis van de resultaten gevonden in eerder onderzoek wordt verwacht dat mensen die door middel van een zelf-rapportage vragenlijst aangeven snel afgeleid te zijn in het dagelijks leven, slechter presteren op een cognitieve kortetermijngeheugen taak die de afleidbaarheid meet ten opzichte van mensen die aangeven weinig last te hebben van afleiding in het dagelijks leven. Om de mate van afleidbaarheid vast te stellen wordt gekeken naar het verschil in prestatie op ‘twee target’ (2T) condities ten opzichte van ‘twee target, twee distractor’ (2T2D) condities. Tevens wordt verwacht dat mensen die aangeven veel last te hebben van dagelijkse afleidbaarheid beschikken over een lagere maximale kortetermijngeheugen capaciteit voor relevante informatie ten opzichte van mensen die aangeven weinig last te hebben van dagelijkse afleidbaarheid. Dit wordt vermoedelijk veroorzaakt doordat er bij mensen die snel afgeleid zijn ook irrelevante informatie in het kortetermijngeheugen wordt opgeslagen (Gazzaley et al., 2008). Wanneer er gekeken wordt naar subcategorieën van de CFQ, wordt verwacht dat afleidbaarheid gemeten als de totaalscore op de subcategorie “afleidbaarheid” het sterkst overeenkomt met de prestatie op de cognitieve kortetermijngeheugen taak die de afleidbaarheid in kaart brengt.

Allerlaatst wordt het effect van veroudering op de relatie tussen afleidbaarheid in het dagelijks leven en afleidbaarheid op een kortetermijngeheugen taak onderzocht. Verwacht wordt dat de relatie tussen afleidbaarheid in het dagelijks leven en afleidbaarheid gemeten door middel van een kortetermijngeheugen taak afneemt naarmate de leeftijd van de deelnemers toeneemt. Deze afname ontstaat vermoedelijk doordat de afname in prestatie op de kortetermijngeheugen taak groter is dan de toename in ervaren dagelijkse afleidbaarheid, aldus resulterend in een afgenomen relatie tussen beide. Dit verband zal worden onderzocht over de verschillende leeftijdsgroepen heen.

(8)

Daarnaast zal ook worden onderzocht of er een relatie bestaat tussen afleidbaarheid in het dagelijks leven en afleidbaarheid gemeten op een cognitieve taak per leeftijdscategorie. Dit wordt gedaan om te achterhalen of de relatie tussen de afleidbaarheid die men in het dagelijks leven ervaart en de gemeten afleidbaarheid op een kortetermijngeheugen taak sterker is binnen bepaalde leeftijdscategorieën ten opzichte van de overige leeftijdscategorieën. Vanwege de in eerder onderzoek gevonden verschillen in objectieve prestatie van ouderen op cognitieve taken en de voorspelde prestatie op basis van zelf-rapportage wordt verwacht dat de relatie tussen afleidbaarheid in het dagelijks leven en afleidbaarheid gemeten op een cognitieve taak afneemt naarmate er gekeken wordt naar hogere leeftijdscategorieën.

Uit eerder onderzoek naar de samenhang tussen zelf-rapportage vragenlijsten en objectieve maten van prestatie gemeten door middel van cognitieve taken binnen andere domeinen van het cognitief functioneren (bijvoorbeeld het geheugen) blijkt dat deze samenhang vaak relatief zwak is (Hertzog & Hultsch, 2000). Dergelijk onderzoek is nog niet uitgevoerd voor de samenhang tussen de ervaren afleidbaarheid in het dagelijks leven en de mate van afleidbaarheid gemeten op een kortetermijngeheugen taak. Vanwege de sterke relaties gevonden tussen de ervaren afleidbaarheid in het dagelijks leven en andere cognitieve domeinen (bijvoorbeeld de prestaties op cognitieve taken die de selectieve aandacht meten) is het van belang te achterhalen of deze relatie ook aanwezig is bij een kortetermijngeheugen taak die de mate van afleidbaarheid meet.

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek hebben 98 mensen deelgenomen, welke op basis van leeftijd werden ingedeeld in vier verschillende groepen. Huidig onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek naar de effecten van veroudering op afleidbaarheid, waarvoor een gedeelte van de data (in totaal 39

(9)

proefpersonen) al eerder werd verzameld en bij de voor dit onderzoek verzamelde data werd gevoegd voor verdere analyses. Proefpersonen uit de jongste leeftijdscategorie werden geworven door middel van het elektronische proefpersonen systeem van de Universiteit van Amsterdam. Proefpersonen uit de hogere leeftijdscategorieën waren voornamelijk kennissen van de proefleiders. Aan het onderzoek hebben in totaal 28 mannen en 70 vrouwen deelgenomen. Proefpersonen werden geselecteerd op basis van een intakevragenlijst waarbij deelname werd uitgesloten in geval van neurologische of psychische aandoeningen, ernstige problemen met gehoor of zicht, medicijnen die het bewustzijn beïnvloeden, kleurenblindheid, of overmatig drugs- of alcoholgebruik. Op basis van deze exclusiecriteria is één deelnemer uitgesloten vanwege de aanwezigheid van een neuropsychologische aandoening. Tevens is in de intakevragenlijst gevraagd naar het geslacht, het opleidingsniveau, het beroep en de handvoorkeur van de deelnemers. Voor deelname aan het onderzoek ontvingen proefpersonen een beloning van vijftien euro, of een beloning in de vorm van anderhalve proefpersoonpunt. Toestemming voor het uitvoeren van dit onderzoek werd gegeven door de ethische commissie van de faculteit Brein & Cognitie, Universiteit van Amsterdam.

Materialen Intakevragenlijst

Om te achterhalen of deelnemers voldeden aan de inclusiecriteria voor deelname aan het onderzoek werd een intakevragenlijst afgenomen. Deze bestond uit algemene vragen naar demografische kenmerken zoals het geslacht, de leeftijd en de handvoorkeur. Tevens isgevraagd naar de medische status van de deelnemer, bijvoorbeeld of de deelnemer ooit gediagnosticeerd was met een psychische of neurologische stoornis. Tenslotte werd gevraagd naar eventuele omstandigheden (slecht geslapen) die de prestatie op de cognitieve taak zouden kunnen beïnvloeden.

(10)

Cognitive Failures Questionnaire

Om de afleidbaarheid in het dagelijks leven in kaart te brengen is gebruik gemaakt van de Cognitive Failures Questionnaire (Broadbent et. al., 1982). Deze zelf-rapportage vragenlijst bestaat uit 25 vragen omtrent cognitieve vergissingen in het dagelijks leven, gemaakt in de afgelopen zes maanden. De vragen zijn onderverdeeld over vier subcategorieën die ieder verschillende constructen representeren: ‘afleidbaarheid’, ‘algemeen geheugen’, ‘geheugen voor namen’ en ‘vergissingen’. Voorbeelden van vragen zijn “Iets lezen en vlak daarna niet meer weten wat u nu gelezen hebt, zodat u het moet overlezen” en “Vergeten waarom u naar een bepaald gedeelte van uw huis bent gelopen”. De deelnemers beantwoorden deze vragen met pen en papier op een vijfpunts schaal met de volgende antwoordmogelijkheden: zeer vaak, vaak, af en toe, zelden en nooit. De minimale score op de CFQ bedroeg nul (nooit last hebben van afleidbaarheid in het dagelijks leven), de maximale honderd (zeer vaak last hebben van afleidbaarheid in het dagelijks leven). De Cognitive Failures Questionnaire beschikt over een goede tot zeer goede test-hertest betrouwbaarheid (α = 0.80) en interne consistentie (α = 0.86). De CFQ is eveneens voldoende valide (α = 0.71) (Bruce et. al., 2007).

Kortermijngeheugentaak met afleiders (CDT)

De afleidbaarheid op een cognitieve taak werd gemeten door middel van de Change Detection Task (CDT) vergelijkbaar met de versie gebruikt door Vogel et al. (2005). Dit is een computertaak ontworpen om de capaciteit van het kortetermijngeheugen te meten. De deelnemer diende de verschillende kleuren van vierkantjes te onthouden na deze 250ms gezien te hebben op een computerscherm. Na een interval van 1000ms waarin enkel een fixatiekruis zichtbaar is diende de deelnemer aan te geven of de kleur van de vierkantjes veranderd was ten opzichte van de eerste trial (binnen 2000ms). Dit werd gedaan door middel van specifieke toetsen op het toetsenbord, respectievelijk de ‘z’ om aan te geven dat de kleuren hetzelfde waren en de ‘m’ wanneer zij waren

(11)

veranderd. Voorafgaand aan de presentatie van een nieuwe figuurset kreeg de proefpersoon altijd een ‘waarschuwingssignaal’ voor de aanvang van een trial: het fixatiekruis werd dikker gedurende 200ms, waarna een interval van 500ms volgde waarin het fixatiekruis weer normaal was. De vierkantjes vormden de relevante (target) stimuli, tevens waren er afleidende (distractor) stimuli aanwezig in de vorm van cirkeltjes in verscheidene kleuren. Hier diende de deelnemers geen aandacht aan te besteden. Het aantal target stimuli (2,3,4,5) en het aantal afleidende stimuli (0,1,2,3,4) varieerde per trial. De capaciteit van het werkgeheugen bestaat uit de maximale hoeveelheid correct onthouden target figuren wanneer er geen afleidende figuren aanwezig waren. Deze werd berekend door middel van de standaard formule K = S (H-F) (Pasher, 1988; Cowan, 2001). K is hier een maat voor de hoeveelheid opgeslagen stimuli in het kortetermijngeheugen op een trial met in totaal een S aantal relevante stimuli. De H in de formule staat voor ‘hitrate’, dit is de proportie van de trials binnen een conditie waarop een verandering plaatsvond (change trial) en de deelnemer dit ook correct rapporteerde. De F in de formule staat voor ‘false alarm rate’ dit is de proportie van de trials binnen een conditie waarop geen verandering plaatsvond (no-change trial) maar de proefpersoon dit wel rapporteerde (loos alarm). De afleidbaarheid werd opgemaakt uit het verschil in prestatie op trials waarin naast de relevante stimuli geen afleidende stimuli aanwezig waren ten opzichte van trials waarin deze wel aanwezig waren. Wanneer de prestatie lager is in de trials met zowel afleidende stimuli als target stimuli ten opzichte van de trials met enkel target stimuli, kan gesteld worden dat deze daling in prestatie veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van de afleidende stimuli. De Change Detection Task beschikt over een matig tot voldoende betrouwbaarheid (α = 0.57) (Vogel et. al., 2005).

Procedure

Deelnemers uit de jongste leeftijdscategorie (18-25 jaar) werden voornamelijk getest in de onderzoekslaboratoria van de Universiteit van Amsterdam. In dit laboratorium was een computer

(12)

met een 21 inch beeldscherm aanwezig. De overige deelnemers werden thuis getest. Hierbij werd ervoor gezorgd dat het onderzoek plaatsvond in een rustige kamer waarin elektronische apparaten werden uitgeschakeld. Om deelnemers thuis te kunnen testen nam de proefleider een laptop mee met daarop de cognitieve taak. Deze laptop had een beeldscherm van 17,3 inch . Alle deelnemers werd voorafgaand aan het onderzoek gevraagd de telefoon uit te schakelen. Bij aanvang van het onderzoek werd de deelnemers gevraagd de intake-vragenlijst in te vullen. Om te achterhalen of de deelnemers voldeden aan de inclusiecriteria werd de intake-vragenlijst direct na afname nagekeken door de proefleider. Vervolgens werd de Change Detection Task (CDT) afgenomen op de door de onderzoeker meegebrachte laptop. De CDT bestaat uit tien blokken, na elk half en heel blok was er gelegenheid om pauze te nemen. De deelnemers werd aangeraden om deze pauze te gebruiken om de ogen rust te geven van het beeldscherm. Op de helft van de CDT, na het vijfde blok, werd de CFQ ingevuld. Hierna werden de overige vijf blokken van de CDT gestart. Na afloop van het onderzoek werd de deelnemers gevraagd hoe ze de taak hadden ervaren en werd hen de beloning (vijftien euro in contant geld) overhandigd.

Data-analyse

Cognitive Failures Questionnaire

Allereerst is gekeken naar de individuele totaal scores van de deelnemers op de subschaal ‘afleidbaarheid’ van de CFQ. Dit is gedaan omdat verwacht werd dat afleidbaarheid gemeten als de totaalscore op de subcategorie “afleidbaarheid” het sterkst overeenkomt met de prestatie op de cognitieve kortetermijngeheugen taak die de afleidbaarheid in kaart brengt. Daarnaast is tevens gekeken naar de individuele totaal scores van de deelnemers op de CFQ

(13)

Kortermijngeheugentaak met afleiders (CDT)

Op deze taak werd een accuratesse percentage berekend voor de verschillende trials (met verschillende aantallen targets en distractors). Dit percentage gaf weer hoe vaak deelnemers een goed antwoord gaven binnen één bepaalde conditie (bijvoorbeeld de conditie waarin twee targets aanwezig waren), in verhouding tot het totale aantal trials waarop ze binnen de tijd antwoordden. Om hier een maat van afleidbaarheid uit te deduceren is gekeken naar het verschil in accuratesse op twee specifieke condities; een conditie waarin twee target stimuli (2T) aanwezig waren, ten opzichte van een conditie met zowel twee target als twee distractor stimuli (2T2D), zie Figuur 1. Het verschil in prestatie op deze twee condities (2T-2T2D) kon worden toegeschreven aan de aanwezigheid van distractors en wordt daarom gebruikt als maat voor de afleidbaarheid. Om de capaciteit van het korte termijngeheugen te bepalen werd gekeken naar maximale K waarde op de trials waarin geen afleidende stimuli aanwezig waren. Hier bedroeg de maximale score vijf; alle trials met vijf target stimuli werden correct beantwoord wanneer er geen afleidende stimuli aanwezig waren. De minimale score bedroeg nul; geen van de trials met twee target stimuli werden correct beantwoord in de afwezigheid van afleidende stimuli.

Figuur 1.

Conditie met twee targets ten opzichte van een conditie met twee targets en twee distractors.

Correlatieanalyses

Om te achterhalen of de score op de subschaal ‘afleidbaarheid’ van de CFQ correleerde met de mate van afleidbaarheid berekend op de CDT werd een correlatie analyse uitgevoerd tussen de totale

(14)

score op de subschaal ‘afleidbaarheid’ van de CFQ en de mate van afleidbaarheid berekend op de CDT. Deze analyse werd eerst uitgevoerd omdat verwacht werd dat deze subschaal specifieker kijkt naar de afleidbaarheid in het dagelijks leven en daarom wellicht sterker overeenkomt met de mate van afleidbaarheid gemeten op de CDT. Om te achterhalen of het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven overeenkomt met de mate van afleidbaarheid gemeten op de CDT is tevens een correlatie analyse uitgevoerd tussen de totaalscore op de CFQ en de mate van afleidbaarheid gemeten op de CDT. Om na te gaan of er een relatie bestaat tussen het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven en de capaciteit van het kortetermijngeheugen is een correlatie analyse uitgevoerd tussen de totaalscore op de CFQ en de maximale capaciteit van het kortetermijngeheugen gemeten op de CDT. Om te achterhalen in hoeverre de capaciteit van het kortetermijngeheugen invloed heeft op de correlatie tussen de score op de subschaal ‘afleidbaarheid’ van de CFQ en de mate van afleidbaarheid gemeten op de CDT is een partiële correlatie analyse uitgevoerd waarin gecontroleerd werd voor de maximale geheugencapaciteit van de deelnemers.

Tevens is gekeken of leeftijd van de deelnemers het verband tussen de dagelijks ervaren afleidbaarheid en de afleidbaarheid gemeten op een kortetermijngeheugentaak beïnvloedt. Hiervoor werd een partiële correlatie analyse uitgevoerd tussen de totale score op de subschaal ‘afleidbaarheid’ van de CFQ en de mate van afleidbaarheid berekend op de CDT, er werd gecontroleerd voor de invloed van de leeftijd van de deelnemers. Om te achterhalen of de leeftijd van de deelnemers invloed had op het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven en de mate van afleidbaarheid gemeten op de CDT is ook een partiele correlatie analyse uitgevoerd. De totaalscore op de CFQ werd hier gecorreleerd met de mate van afleidbaarheid berekend op de CDT terwijl er gecontroleerd werd voor de leeftijd van de deelnemers. Tenslotte is gekeken of de leeftijd van de deelnemers invloed had op het verband tussen het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven en de maximale capaciteit van het kortetermijngeheugen

(15)

berekend op de CDT. Hierbij werd de totaalscore op de CFQ gecorreleerd met de maximale K waarde berekend op de CDT terwijl er gecontroleerd werd voor de leeftijd van de deelnemers. Dit werd lineair over alle leeftijdsgroepen heen gedaan.

Resultaten

Deelnemers

Aan het onderzoek hebben 98 mensen deelgenomen, welke op basis van leeftijd werden ingedeeld in vier verschillende groepen, weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1. Weergave van gemiddelde leeftijd, gemiddelde opleidingsduur, gemiddelde opleidingsniveau

(0= MBO, 1 = HBO, 2 = WO), percentage vrouwen en totaal aantal deelnemers per leeftijdscategorie Lfd. Categorie Gemiddelde lfd. Gem. opleidingsduur Opleidingsniveau Vrouwelijk % Aantal

18-28 21,6 (2,21) 14,70 (2,21) 1,53 (0,71) 73,5 35

40-50 44,7 (2,96) 14,21 (2,86) 0,45 (0,61) 75,0 20

50-60 54,7 (3,18) 15,96 (3,40) 1,11 (0,67) 60,9 23

60-75 63,1 (3,84) 12,90 (3,67) 0,42 (0,69) 73,7 20

Afleidbaarheid in het dagelijks leven

Om een beeld te krijgen van de mate van afleidbaarheid die mensen in het dagelijks leven ervaren zijn de gemiddelde CFQ scores per leeftijdscategorie berekend en weergegeven in Figuur 2. Deelnemers uit de laagste leeftijdscategorie (18 tot 25 jaar oud) rapporteerden gemiddeld de hoogste mate van afleidbaarheid in het dagelijks leven (36,14), deelnemers uit de hoogste leeftijdscategorie (60 tot 75 jaar oud) rapporteerden gemiddeld de laagste mate van afleidbaarheid in het dagelijks leven (32,35).

(16)

Figuur 1. Gemiddelde CFQ scores per leeftijdscategorie

Tevens zijn de gemiddelde scores voor de subcategorie ‘afleidbaarheid’ van de CFQ berekend per leeftijdscategorie, deze zijn zichtbaar in Figuur 2. Ook hier rapporteerden deelnemers uit de laagste leeftijdscategorie gemiddeld de hoogste mate van afleidbaarheid op de subschaal ‘afleidbaarheid’ van de CFQ (14,48), deelnemers uit de hoogste leeftijdscategorie rapporteerden gemiddeld de laagste mate van afleidbaarheid op de subschaal ‘afleidbaarheid’ van de CFQ (13,0).

Figuur 2. Gemiddelde scores op de subcategorie 'afleidbaarheid' van de CFQ per leeftijdscategorie

30 31 32 33 34 35 36 37 18-28 40-50 50-60 60-75 12 12,5 13 13,5 14 14,5 15 18-28 40-50 50-60 60-75

(17)

Afleidbaarheid gemeten op een cognitieve taak (CDT)

Om de afleidbaarheid tijdens een cognitieve taak in kaart te brengen is een vergelijking gemaakt tussen de prestatie op een trial met twee targets ten opzichte van de prestatie op een trial met twee targets en twee distractors. Het verschil in prestatie wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van afleidende distractor stimuli en vormt zo een maat voor de afleidbaarheid. In Tabel 2 zijn de gemiddelde verschilscores en de standaard deviaties per leeftijdscategorie zichtbaar.

Tabel 2. Gemiddelde verschilscores tussen 2T en 2T2D trials op de CDT per

leeftijdscategorie

Leeftijdscategorie Gemiddelde verschilscore Standaard deviatie

18 – 28 jaar 1,51% 3,5%

40 – 50 jaar 6,43% 6,7%

50 – 60 jaar 4,29% 6,0%

60 – 75 jaar 10,18% 7,5%

Totaal 4,88% 6,5%

De gemiddelde verschilscore tussen de 2T en de 2T2D condities is het grootst in leeftijdscategorie 60 tot 75 jaar oud (10,18%). Uit een post-hoc meervoudige-vergelijkingentoets blijkt dat de gemiddelde verschilscore van deelnemers uit de hoogste leeftijdscategorie significant verschilt van die van de deelnemers uit de laagste leeftijdscategorie (Mverschil = 8,66, p < 0,05) en die van de deelnemers uit de leeftijdscategorie 50 – 60 jaar oud (Mverschil = 5,89, p < 0,05). De gemiddelde verschilscore van deelnemers uit de hoogste leeftijdscategorie verschilt niet significant van de deelnemers uit de leeftijdscategorie 40 – 50 jaar oud (Mverschil = 3,74, p > 0,05). Deelnemers uit deze categorieën hebben een grotere susceptibiliteit tot afleiding dan de deelnemers uit de leeftijdscategorieën 18 – 28 jaar oud en 50 – 60 jaar oud.

Om de capaciteit van het kortetermijngeheugen in kaart te brengen is de maximale ‘K’ waarde voor alle deelnemers berekend. In Tabel 3 staan de gemiddelde maximale ‘K’ waardes per leeftijdscategorie vermeld.

(18)

Tabel 3. Gemiddelde capaciteit van het werkgeheugen per leeftijdscategorie

Leeftijdscategorie Gem. maximale ‘K’ Standaard deviatie

18 – 28 jaar 3,45 0,78

40 – 50 jaar 2,90 0,55

50 – 60 jaar 2,66 0,50

60 – 75 jaar 2,45 0,81

Totaal 2,95 0,79

De gemiddelde maximale ‘K’ waarde, ofwel de gemiddelde maximale capaciteit van het kortetermijngeheugen, is het grootst in de leeftijdscategorie 18 tot 28 jaar oud. Dat wil zeggen dat de deelnemers in deze leeftijdscategorie gemiddeld de grootste hoeveelheid target stimuli onthielden wanneer er geen afleidende stimuli aanwezig waren (Kgemiddeld = 3,45). Deze waarde nam af naarmate er gekeken wordt naar de hogere leeftijdscategorieën. Deelnemers in de hoogste leeftijdscategorie onthielden gemiddeld de minste target figuren (Kgemiddeld = 2,45) wanneer er geen afleidende stimuli aanwezig waren. Uit een post-hoc meervoudige-vergelijkingentoets blijkt dat de gemiddelde maximale K waarde van deelnemers uit de laagste leeftijdscategorie significant verschilt van de gemiddelde K waardes uit de overige leeftijdscategorieën 40 – 50 (Mverschil = 0,55, p < 0,05), 50 – 60 (Mverschil = 0,79, p < 0,05) en 60 – 75 (Mverschil = 0,99, p < 0,05). In de overige leeftijdscategorieën verschillen de gemiddelde maximale K waardes niet significant van elkaar. De deelnemers in de laagste leeftijdscategorie beschikken gemiddeld over de grootste kortetermijngeheugen capaciteit, deze kortetermijngeheugen capaciteit neemt steeds meer af naarmate er gekeken wordt naar hogere leeftijdscategorieën. De gemiddelde kortetermijngeheugen capaciteit is tevens per leeftijdscategorie weergegeven in Figuur 3.

(19)

Figuur 3. Gemiddelde maximale kortetermijngeheugen capaciteit (K) per leeftijdscategorie

Correlatie analyse

Om te achterhalen of er een relatie bestaat tussen afleidbaarheid in het dagelijks leven en de mate van afleidbaarheid gemeten op een cognitieve kortetermijngeheugentaak is een bivariate correlatie analyse uitgevoerd. Voorafgaand aan het onderzoek werd verwacht dat de score op de subcategorie “afleidbaarheid” van de CFQ (een vragenlijst die de dagelijkse afleidbaarheid in kaart brengt) het sterkst zou correleren met de prestatie op de CDT (een kortetermijngeheugentaak waarmee de afleidbaarheid gemeten kan worden). De mate van afleidbaarheid werd berekend door te kijken naar de verschilscore tussen de prestaties in de conditie met twee target stimuli ten opzichte de conditie met twee target en twee afleidende stimuli. Uit de correlatie analyse bleek dat er geen significante correlatie bestaat tussen de score op de subcategorie “afleidbaarheid” van de CFQ en de mate van afleidbaarheid gemeten op de CDT (r = 0.003, p > 0.05). Dit houdt in dat er geen samenhang is gevonden tussen de zelf gerapporteerde afleidbaarheid in het dagelijks leven en de afleidbaarheid gemeten op een cognitieve kortetermijngeheugen taak. Deelnemers die zelf rapporteren snel afgeleid te zijn in het dagelijks leven presteerden gemiddeld niet slechter op de

0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 18-28 40-50 50-60 60-75

(20)

kortetermijngeheugen taak die de afleidbaarheid in kaart brengt ten opzichte van deelnemers die aangeven niet veel last te hebben van afleidbaarheid in het dagelijks leven.

Om te achterhalen of het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven overeenkomt met de mate van afleidbaarheid gemeten op de CDT is tevens een correlatie analyse uitgevoerd tussen de totaalscore op de CFQ en de mate van afleidbaarheid gemeten op de CDT. Deze correlatie bleek niet significant (r = -0.003, p > 0,05). Dit houdt in dat er geen samenhang is gevonden tussen het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven en de afleidbaarheid gemeten op een cognitieve kortetermijngeheugen taak.

Om na te gaan of er een relatie bestaat tussen het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven en de maximale capaciteit van het kortetermijngeheugen is een correlatie analyse uitgevoerd tussen de totaalscore op de CFQ en de maximale capaciteit van het kortetermijngeheugen gemeten op de CDT. Resultaten toonden aan dat er geen significante correlatie bestaat tussen beiden (r = -0.128, p > 0.209). Dit wil zeggen dat er geen verband bestaat tussen het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven en de maximale capaciteit van het kortetermijngeheugen.

Partiële correlatie analyses

Om te bepalen of de leeftijd van de deelnemers effect heeft op het verband tussen de dagelijks ervaren afleidbaarheid en de mate van afleidbaarheid gemeten op een kortetermijngeheugentaak is een partiële correlatie analyse uitgevoerd tussen de score op de subschaal ‘afleidbaarheid’ van de CFQ en de mate van afleidbaarheid op de CDT. Er werd gecontroleerd voor de leeftijd van de deelnemers. Om te achterhalen of het verband tussen het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven en de mate van afleidbaarheid gemeten op een kortetermijngeheugentaak beïnvloedt wordt door de leeftijd van de deelnemers is tevens een partiële correlatie analyse uitgevoerd. Hier wordt de totale score op de CFQ gecorreleerd met de mate van afleidbaarheid op

(21)

de CDT en wordt er gecontroleerd voor de leeftijd van de deelnemers. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 4.

Tabel 4. Correlatie coëfficiënten en significantie waardes voor de totaalscore en de score op de subcategorie

‘afleidbaarheid’ afleidbaarheid van de CFQ en de verschillen in prestaties op de CDT wanneer er gecontroleerd wordt voor de leeftijd van de deelnemers.

CFQ score CDT trial Pearson r = Significantie p =

Afleidbaarheid 2T-2T2D 0,077 0,456

Totaal 2T-2T2D 0,052 0,617

Resultaten van deze analyse tonen aan dat er geen verband bestaat tussen de score op de subcategorie ‘afleidbaarheid’ van de CFQ en de mate van afleidbaarheid gemeten op een kortetermijngeheugen taak wanneer er gecontroleerd wordt voor de leeftijden van de deelnemers (r = 0.077, p > .05). Tevens blijkt dat er geen verband bestaat tussen het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven (totaalscore op de CFQ) en de mate van afleidbaarheid gemeten op een kortetermijngeheugen taak wanneer er gecontroleerd wordt voor de leeftijden van de deelnemers (r = 0.052, p > .05). Dit houdt in dat de leeftijd van de deelnemers (dan wel de toename in leeftijd van de deelnemers) geen effect heeft op het verband tussen de zelf-gerapporteerde afleidbaarheid in het dagelijks leven en de prestatie op een kortetermijngeheugen taak die de mate van afleidbaarheid in kaart brengt. Tevens heeft de leeftijd van de deelnemers geen effect op het verband tussen het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven en de prestatie op een kortetermijngeheugen taak die de mate van afleidbaarheid in kaart brengt.

Tenslotte is onderzocht of de leeftijd van de deelnemers een negatief effect heeft op het verband tussen de zelf-gerapporteerde afleidbaarheid in het dagelijks leven en de capaciteit van het werkgeheugen. Dit is gedaan door met behulp van een partiële correlatie analyse te kijken of er een significante correlatie bestaat tussen de score op de subschaal ‘afleidbaarheid’ van de CFQ en de maximale ‘K’ waarde wanneer er werd gecontroleerd voor de leeftijd van de deelnemers. Deze correlatie bleek niet significant aanwezig (r = 0.063, p > .05). Dit houdt in dat de leeftijd van de deelnemers (dan wel de toename in leeftijd van de deelnemers) geen effect heeft op het verband

(22)

tussen de zelf-gerapporteerde afleidbaarheid in het dagelijks leven en de maximale capaciteit van het kortetermijngeheugen.

Correlatie per leeftijdscategorie

Om te achterhalen of er binnen de verschillende leeftijdscategorieën een relatie bestaat tussen de afleidbaarheidsscores op de CFQ, het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven en de mate van afleidbaarheid gemeten op de CDT is per leeftijdscategorie apart een correlatie analyse uitgevoerd. In de leeftijdscategorieën 18-28, 40-50 en 50-60 is geen significante correlatie gevonden tussen de totaal score op de CFQ/“afleidbaarheidsscore” in de 2T en de 2T2D condities van de CDT (zie Tabel 5).

Tabel 5. Weergave van correlaties per leeftijdscategorie tussen de totale score en de 'afleidbaarheid' score op de

CFQ en de '2T-2T2D' conditie van de CDT

Leeftijds categorie CFQ score CDT conditie Pearson r = Significantie p=

18-28 Totaal 2T-2T2D -0,009 0,961 Afleidbaarheid 2T-2T2D -0,084 0,636 40-50 Totaal 2T-2T2D -0,082 0,738 Afleidbaarheid 2T-2T2D -0,106 0,665 50-60 Totaal 2T-2T2D -0,308 0,164 Afleidbaarheid 2T-2T2D -0,312 0,158 60-75 Totaal 2T-2T2D 0,715 0,001 Afleidbaarheid 2T-2T2D 0,608 0,007

Uit de resultaten van de correlatie analyse tussen de afleidbaarheidsscores op de CFQ en de mate van afleidbaarheid gemeten op de CDT binnen de leeftijdsgroepen blijkt dat er in de hoogste leeftijdscategorie (60 – 75 jaar) een significante correlatie bestaat (r = 0.608, p > 0.05). Tevens blijkt er in deze hoogste leeftijdscategorie een significante correlatie te bestaan tussen het voorkomen van cognitieve vergissingen in het dagelijks leven (totaalscore CFQ) en de mate van afleidbaarheid gemeten op de CDT (r = 0.715, p = 0.001). De correlatie is sterk positief: deelnemers uit de leeftijdscategorie 60 tot 75 jaar met een hoge score op de CFQ hadden een groot verschil in

(23)

de prestatie op de 2T ten opzichte van de 2T2D conditie. Er kan gesteld worden dat de CFQ score in leeftijdscategorie 60 tot 75 jaar oud een voorspellende waarde had met betrekking tot de prestatie op de CDT. De zelf ervaren dagelijkse afleidbaarheid komt hier overeen met de prestatie op een kortetermijngeheugen taak die de mate van afleidbaarheid in kaart brengt. Een hoge mate van dagelijkse afleidbaarheid voorspelt een slechtere prestatie op de kortetermijngeheugen taak. In de overige leeftijdscategorieën komt de zelf ervaren dagelijkse afleidbaarheid niet overeen met de prestatie op een kortetermijngeheugen taak die de mate van afleidbaarheid in kaart brengt. Deze bevindingen spreken de aan het onderzoek voorafgaande verwachtingen tegen.

Discussie

Uit eerder onderzoek naar de samenhang tussen zelf-rapportage vragenlijsten en objectieve maten van prestatie gemeten door middel van cognitieve taken binnen hetzelfde domein blijkt dat deze samenhang vaak relatief zwak is (Hertzog & Hultsch, 2000). Dergelijk onderzoek is uitgevoerd binnen een groot aantal cognitieve domeinen zoals het geheugen en de verdeelde aandacht, maar bestaat nog niet binnen het domein afleidbaarheid. Vanwege de sterke relaties gevonden tussen de ervaren dagelijkse afleidbaarheid en andere cognitieve domeinen (bijvoorbeeld de prestaties op cognitieve taken die de selectieve aandacht meten) is het van belang te achterhalen of deze relatie ook aanwezig binnen hetzelfde domein. In de huidige studie is daarom onderzocht of de zelf ervaren afleidbaarheid in het dagelijks leven (CFQ) samenhangt met de mate van afleidbaarheid gemeten op een cognitieve kortetermijngeheugen taak (CDT). Vermoedelijk heeft een hoge mate van afleidbaarheid een negatief effect op de maximale capaciteit van het kortetermijngeheugen. Vanwege de beperkte opslagcapaciteit van het kortetermijngeheugen is het belangrijk de relevante informatie te selecteren, wanneer men snel is afgeleid kan dit echter leiden tot de opslag van irrelevante informatie. Zodoende ontstaat dan een afname in de maximale capaciteit van het

(24)

kortetermijngeheugen voor relevante informatie, welke bijvoorbeeld van belang is bij het succesvol volbrengen van cognitieve taken (Gazzalay, 2008). In de huidige studie is daarom tevens

onderzocht of mensen die aangeven veel last te hebben van dagelijkse afleidbaarheid beschikken over een lagere maximale kortetermijngeheugen capaciteit voor relevante informatie ten opzichte van mensen die weinig last hebben van dagelijkse afleidbaarheid. Chen et al., (2003) stellen dat de mate van afleidbaarheid en de capaciteit van het kortetermijngeheugen beide afnemen naarmate mensen ouder worden, deze afname in het functioneren hoeft echter niet als zodoende ervaren te worden (Dixon et. al., 2004). Dit zou kunnen leiden tot een verschil in het ervaren functioneren en het objectieve functioneren. Daarom is getracht te achterhalen of de samenhang tussen de zelf-ervaren afleidbaarheid in het dagelijks leven en de mate van afleidbaarheid gemeten op een cognitieve kortetermijngeheugen taak verzwakt onder de invloed van veroudering,

In tegenstelling tot de verwachtingen die aan het onderzoek vooraf gingen is er geen samenhang gevonden tussen de zelf-ervaren afleidbaarheid in het dagelijks leven en de afleidbaarheid gemeten op een cognitieve kortetermijngeheugen taak. Dit houdt in dat deelnemers die op de zelf-rapportage vragenlijst aangeven snel afgeleid te zijn in het dagelijks leven gemiddeld niet perse slechter presteerden op de cognitieve kortetermijngeheugen taak die de afleidbaarheid in kaart brengt ten opzichte van deelnemers die aangeven niet veel last te hebben van afleidbaarheid in het dagelijks leven. Tevens is er geen verband gevonden tussen de mate van ervaren afleidbaarheid in het dagelijks leven en de maximale capaciteit van het kortetermijngeheugen. Een lage kortetermijngeheugen capaciteit kan derhalve niet verklaard worden door een snelle dagelijkse afleidbaarheid. Tenslotte blijkt dat de samenhang tussen de zelf-ervaren afleidbaarheid in het dagelijks leven en de mate afleidbaarheid gemeten op een cognitieve kortetermijngeheugen taak niet verzwakt onder de invloed van veroudering, in tegenstelling tot de verwachtingen. De huidige studie biedt daarom geen ondersteunend bewijs voor de theorie die stelt dat de objectieve prestatie

(25)

van ouderen op cognitieve taken vaak niet overeenkomt met de door hen verwachte prestatie op basis van zelf-rapportage (Dixon et. al., 2004; Rabbit & Abson., 1990).

In de huidige studie werd zelfs een onverwacht, tegengesteld effect geconstateerd. Alleen in de hoogste leeftijdscategorie (60-70 jaar) werd een sterke positieve samenhang gevonden tussen de zelf-ervaren dagelijkse afleidbaarheid en de prestatie op de cognitieve kortetermijngeheugen taak die afleidbaarheid meet: deelnemers die aangeven veel last te hebben van dagelijkse afleidbaarheid presteren minder goed op de cognitieve werkgeheugen taak die de mate van afleidbaarheid meet ten opzichte van deelnemers die aangeven weinig last te hebben van dagelijkse afleidbaarheid. Binnen deze hoogste leeftijdscategorie blijkt dat de zelf-ervaren mate van dagelijkse afleidbaarheid voorspellend is voor de prestatie op de cognitieve kortetermijngeheugen taak die de afleidbaarheid meet. Een dergelijk voorspellend effect is niet gevonden in de overige lagere leeftijdscategorieën, waar dit voorafgaand aan het onderzoek wel verwacht werd. Dit houdt in dat de zelf-ervaren dagelijkse afleidbaarheid (gemeten met behulp van een vragenlijst) en de objectief gemeten mate van afleidbaarheid niet met elkaar overeenkomen bij deelnemers tot 60 jaar oud. Deze bevinding sluit aan bij de door Hertzog & Hultsch (2000) gevonden zwakke samenhang tussen zelf-rapportage vragenlijsten en objectieve maten van prestatie gemeten door middel van cognitieve vragenlijsten binnen hetzelfde domein.

In dit onderzoek kon tevens geen ondersteunend bewijs gevonden worden voor de gevonden relatie tussen CFQ scores en prestaties op cognitieve taken die de selectieve aandacht meten (Manly et. al, 1999; Robertson et. al, 1997). Een mogelijke verklaring voor de gevonden discrepantie zou kunnen liggen bij het door Manly et. al. (1999) en Robertson et. al. (1997) gebruikte meetinstrument, de Sustained Attention to Response Test (SART). De SART richt zich met name op het vermogen om de aandacht gedurende een langere tijdsperiode te richten, de prestatie op de CDT wordt echter voornamelijk bepaald door het vermogen om de aandacht enkel te richten op de relevante stimuli. Het is mogelijk dat de score op de CFQ een voorspellend effect

(26)

heeft voor de prestatie op een cognitieve taak die de vastgehouden aandacht meet, maar dat deze relatie minder sterk aanwezig is voor een taak die de mate van afleidbaarheid (ofwel het vermogen om irrelevantie te negeren) meet. In dit geval vormt de CFQ meer een maat voor de vastgehouden aandacht in plaats van voor de hier onderzochte mate van afleidbaarheid.

Een alternatieve verklaring voor het ontbreken van een relatie tussen de zelf-ervaren dagelijkse afleidbaarheid en de afleidbaarheid gemeten door middel van een cognitieve taak in de laagste leeftijdscategorie is de locatie van afname van de taak. Deelnemers uit de laagste

leeftijdscategorie (achttien tot vijfentwintig jaar oud) zijn allen getest in de onderzoekslaboratoria van de Universiteit van Amsterdam. Een dergelijke omgeving zou kunnen leiden tot een verhoogd gevoel van spanning; de deelnemers bevinden zich in een onbekende omgeving waarin weinig contact is met de buitenwereld. Dit effect is echter enkel van toepassing op de deelnemers uit de laagste leeftijdscategorie, deelnemers in de leeftijden 40 tot 60 jaar oud zijn (net zoals de

deelnemers tussen de 60 en 75 jaar oud) zijn thuis getest. Om te achterhalen of er wel een verband bestaat tussen de zelf-ervaren dagelijkse afleidbaarheid en de afleidbaarheid gemeten door middel van een cognitieve kortetermijngeheugentaak binnen een jonge populatie (18 tot 28 jaar oud) is vervolgonderzoek genoodzaakt.

Het ontbreken van een relatie tussen de zelf-ervaren dagelijkse afleidbaarheid en de afleidbaarheid gemeten door middel van een kortetermijngeheugen taak bij deelnemers tot 60 jaar oud kan ook verklaard worden externe validiteit van de kortetermijngeheugen taak. De CFQ refereert met name naar alledaagse vergissingen zoals het vergeten van een specifiek artikel in de supermarkt veroorzaakt door afleiding. De CDT zou daarentegen een geheel ander soort aspect van afleidbaarheid kunnen meten, bijvoorbeeld zoals de eerder genoemde mate van vastgehouden aandacht. Daarnaast is de prestatie op een computertaak als de CDT wellicht niet te vergelijken met het cognitief functioneren in het dagelijks leven. De zelf-ervaren afleidbaarheid in het dagelijks leven kan een correcte weergave zijn van de realiteit, maar komt niet overeen met de prestatie op

(27)

een computertaak. Dit verklaart echter alleen het ontbreken van een effect in de deelnemersgroepen tot zestig jaar oud. Om te achterhalen waarom er wel een effect is gevonden in de hoogste

leeftijdscategorie is verder onderzoek nodig.

De uitkomsten van het huidige onderzoek tonen aan dat er geen verband bestaat tussen de zelf-ervaren dagelijkse afleidbaarheid en de mate van afleidbaarheid gemeten op een cognitieve taak in deelnemers onder de zestig jaar oud. Er bestond echter wel een verband tussen de zelf geëvalueerde dagelijkse afleidbaarheid en de mate van afleidbaarheid gemeten op een cognitieve taak in de hoogste leeftijdscategorie, bestaande uit deelnemers tussen de zestig en de zeventig jaar oud. Uit dit verband blijkt dat het beeld dat ouderen hebben van de eigen dagelijkse afleidbaarheid relateert aan de score op een cognitieve taak die de afleidbaarheid meet. In eerder onderzoek werd gesuggereerd dat de toegenomen onzekerheid van oudere deelnemers (Van Doorn et. al.,2013) ertoe leidt dat zij geen objectief beeld meer hebben van de eigen capaciteiten, de resultaten uit dit

onderzoek spreken echter juist vóór een realistisch beeld dat ouderen hebben omtrent de eigen capaciteiten. Daarnaast werd door Dixon et. al. (2004) gesteld dat ouderen de eigen capaciteiten vaak overschatten. Ook deze bevinding wordt in de huidige studie tegengesproken; hier wordt immers gesteld dat ouderen een heel reëel beeld hebben van het eigen, cognitieve functioneren.

Referenties

Broadbent, D.E., Cooper, P.F., FitzGerald, P., & Parkes, K.R. (1982). The Cognitive Failures Questionnaire (CFQ) and its correlates. British Journal of Clinical Psychology, 21, 1-16.

(28)

Cashdollar, N., Bocklage, A., Vogel, E., Fukuda, K., Aurtenetxe, S., & Gazzaley, A., (2013). Prolonged disengagement from attentional capture in normal aging. Psychology and aging, 28, 77-86.

Chen, J., Hale, S., & Myerson, J., (2003). Effects of domain, retention interval, and information load on young and older adults’visuospatial working memory. Aging Neuropsychological Cognition 10, 122-133.

Cowan, N., (2001). The magical number 4 in short-term memory; a reconsideration of mental storage capacity. Behavioral and Brain Sciences, 24, 87-185.

Cowan, N., Elliot, E.M., Saults, J.S., Morey, C.C., Mattox, S., Hismjatullina, A., & Conway, A.R.A., (2005). On the capacity of attention; its estimation and its role in working memory and cognitive aptitudes. Cognitive Psychology, 51, 42-100.

Craik, F. I. M., & Salthouse, T. A. (Eds.). (2000). The handbook of aging and cognition. Mahwah, NJ: LawrenceErlbaum Associates.

Dixon, R., Backman, L., & Nilsson, L.-G. (Eds.). (2004). New frontiers in cognitive aging. Oxford: Oxford University Press

Fukuda, K., & Vogel, E.K., (2009). Human variation in overriding attentional capture. The journal of neurosciencec, 29 (27), 8726-8733.

Fukuda, K., & Vogel, E.K., (2010). Individual differences in recovery time from attentional capture. Psychological science, 22 (3), 361-368.

Gazzaley, A., Clapp, W., Kelley, J., McEvoy, K., Knight, R.T., & D’Esposito, M., (2008). Age related top-down suppression deficit in the early stages of cortical visual memory processing. Proceedings of the National Academy of Sciences 105, 13122-13126.

(29)

Gerstorf, D., Siedlecki, K.L., Tucker-Drob, E.M., & Salthouse, T.A., (2008). Executive dysfunctions across adulthood: measurement properties and correlates of the DEX Self-Report Questionnaire. Aging, Neuropsychology and Cognition (Psychology Press), 15, 424-445.

Gold, J.M., Hahn, B., Zhang, W., Robinson, B.M., Kappenman, E.S., Beck, V.M., & Luck, S.J., (2010). Reduced capacity but spared precision in maintenance of working memory

representations in schizophrenia. Archives of General Psychiatry, 67, 570-577.

Jonker, C., Geerlings, M.I., Schmand, B., 2000. Are memory complaints predictive for dementia? A review of clinical and population-based studies. Int J Geriatr Psychiatry 15(11): 983–991 Jost, K., Bryck, R.L., Vogel, E.L., Mayr, U., (2011). Are old adults just like low working memory

young adults? Filtering efficiency and age differences in visual working memory. Cerebral Cortex, 21, 1147-1154.

Kanai, R., Dong, M.Y., Bahrami, B., & Rees, G., (2011). Distractibility in daily life is reflected in the structure and function of human parietal cortex. The journal of neuroscience, 31(18), 6620-6626.

Larson, G.E., Alderton, D.L., Neideffer, M., & Underhill, E. (1997). Further evidence on dimensionality and correlates of the Cognitive Failures Questionnaire. British Journal of Psychology, 88, 29-38.

Lavie, N. (1995). Perceptual load as a necessary condition for selective attention. Journal of Experimental Psychology: Human Perception and Performance, 21, 451-468.

Lavie, N., Hirst, A., De Fockert, J.W., & Viding, E. (2004). Load theory of selective attention and cognitive control. Journal of Experimental Psychology: General, 133, 339-354

Manly, T., Robertson, I.H., Galloway, M., & Hawkins, K., (1999). The absent mind, further investigations of sustained attention to response. Neuropsychologia, 37, 661-670.

(30)

Martin, M. (1983). Cognitive failure: every day and laboratory performance. Bulletin of the psychonomic society, 21, 97-100.

Mecacci, L., & Righi, S., (2006). Cognitive failures, metacognitive beliefs and aging. Personality and individual differences, 40, 1453-1459.

Rabbitt, P., & Abson, V. (1990). Lost and Found: Some logical and methodological limitations of self-report questionnaires as tools to study cognitive ageing. British Journal of Psychology, 81, 1–16

Rabiner, D.L., Murray, D.W., Schmid, L, & Malone, P. (2004). An exploration of the relationship between ethnicity, attention problems, and academic achievement. School Psychology Review, 33, 498-509.

Robertson, I.H., Manly, T., Andrade, J., Baddeley, B.T., Yiend, J., (1997). Oops! Performance correlates of everyday attentional failures in traumatic brain injured and normal subjects. Neuropsychologia 86, 636-647.

Salthouse, T.A., & Siedlecki, K.L., (2005). Reliability and validity of the divided attention questionnaire. Aging, neuropsychology and cognition, 12, 89-98.

Stacia R. Friedman-Hill, S.R., Wagman, M.R., Gex, S.E., Pine, D.S., Leibenluft E., & Ungerleider, E.G., (2009). What does distractibility in ADHD reveal about mechanismsfor top-down attentional control? Cognition 115, 93-104.

Stormer, V.S., Li, S.C., Heekeren, H.R., & Lindenberger, U., (2013). Normative shifts of cortical mechanisms of encoding contribute to adult age differences in visual-spatial working memory. Neuroimage, 73, 167-175.

Tipper, S.P., & Gordon, C.B., (1987). Individual differences in selective attention: The relation between priming and interference to cognitive failure. Personal Individual Differences, 5, 667-675.

(31)

Vanderhill, S., Hultsch, D.F., Hunter, A.M., & Strauss, E., (2010). Self-reported cognitive inconsistency in older adults. Aging, Neuropsychology and Cognition, 17, 385-405.

Vogel E.K., Machizawa, M.G., (2004). Neural activity predicts individual differences in visual working memory capacity. Letters to nature, 428, 748-751.

Vogel, E.K., McCollough, A.W., & Machizawa, M.G., (2005). Neural measures reveal individual differences in controlling access to working memory. Nature Publishing Group, 438 (24), 500-504.

Wagle, A.C., Berrios, G.E., & Ho, L., (1999). The cognitive failures questionnaire in psychiatry. Comprehensive Psychiatry, 40 (6), 478-484.

Wallace J.C., & Vodanovich, S.J. (2003). Can accidents and industrial mishaps be predicted? Further investigation into the relationship between cognitive failure and reports of accidents. Journal of Business and Psychology, 17, 503-514

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bijlage 3 Gerealiseerde voeropname en opname aan darmverteerbaar lysine van vleesvarkens met een Tempo eindbeer (ronde 1) die een standaard biologisch vleesvarkensvoer

Dit zou kunnen betekenen dat er wel samenhang is tussen de determinanten en de bemiddelende factoren (zoals de correlatie tabel heeft aangetoond), maar dat de determinanten stuk

Vir die doeleindes van hierdie hoofstuk sal daar sover moontlik onderskei word tussen voortgesette on- derwys van n akademiese aard of met •n beroepstendens en

Chapter 3 Influence of biofilm lubricity on shear-induced transmission of staphylococcal biofilms from stainless steel to silicone

Three fundamental problems have been studied in this thesis for handwritten document understanding based on handwriting style analysis: Writer identification, historical document

Brain-inspired computer vision with applications to pattern recognition and computer-aided diagnosis of glaucoma..

In Chapter 2 a versatile one-pot auto-combustion route for the synthesis of SrTi1-xFexO3-δ STF powders, using ethylene-diamine-tetra-acetic acid EDTA and citric acid CA as

ScFv:sTRAIL fusion proteins, consisting of sTRAIL recombinantly fused (as indicated by the dotted lines) to a scFv (heavy &amp; light chains in green &amp; beige) specific for