• No results found

De impact van de organisaties van openbaar belang classificatie op de controle kwaliteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De impact van de organisaties van openbaar belang classificatie op de controle kwaliteit"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

De impact van de organisaties van openbaar belang classificatie

op de controle kwaliteit

Naam: J.J. Winter

Studentennummer: 10694331 Datum: 31-03-2016

Supervisor: dhr. prof. dr. H.P.A.J. Langendijk Accountancy & Control, specialisatie Accountancy

(2)

Statement of Originality

This document is written by Student Bart Winter who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

2 Inhoudsopgave

1 Introductie 3

1.1 Probleemstelling 4

2 De controle kwaliteit voor OOB’s en niet-OOB’s 6

2.1 De controleomgeving in Nederland 6

2.2 Het verschil tussen OOB’s en niet-OOB’s 7

2.3 Controle kwaliteit 8

2.3.1 Kantoorrotatie 10

2.3.2 Non-assurance services 12

3 Analyse, onderzoeksmethode en controlevariabelen 14

3.1 Dataset 14

3.2 Kantoorrotatie 14

3.3 Non-assurance services 16

3.4 Meetbaarheid van de variabelen 17

3.4.1 Afhankelijke variabelen – controle kwaliteit 17

3.4.2 Onafhankelijke variabelen OOB-classificatie en non assurance fee 18

3.4.3 Onafhankelijke controle variabelen 18

4 Resultaten van de OOB-classificatie op de controle kwaliteit 19

4.1 Beschrijvende statistieken en correlaties 19

4.2 Empirische resultaten van de OOB-classificatie op de controle kwaliteit 21

4.2.1 Gemiddelde waardes van de discretionaire accruals 21

4.2.2 Test resultaten van de kantoorrotatie 22

4.2.3 Testresultaten van de non-assurance fee 25

4.3 Robuustheid testen 27

5 Conclusie, beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek 29

5.1 Conclusie 29

5.2 Beperkingen van het onderzoek 29

5.3 Suggesties voor vervolgonderzoek 29

Bibliografie 31

(4)

3

1 Introductie

In de laatste vijftien jaar zijn er vele fraude- en boekhoudschandalen aan het licht gekomen, waarbij de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de accountant in twijfel werd getrokken, onder andere bij Imtech (2015), Vestia (2011), Lehman Brothers (2007), Parmalat (2003), Ahold (2003) Worldcom (2002) en Enron (2000). Bij de aanpassing van de wet toezicht accountant (Wta) stond de onafhankelijkheid van de accountant centraal. Zo heeft de Europese Unie (EU) vanaf het boekjaar 2016 de kantoorrotatie verplicht gesteld voor organisaties van openbaar belang (OOB’s) In een eerder initiatief van de EU zijn de non-assurance werkzaamheden van de accountant versoberd. Hierdoor is het verboden om andere werkzaamheden bij assurance klanten, die een significante invloed hebben op de onafhankelijkheid van de accountant, aan te bieden. Deze maatregel is genomen om de kwaliteit van de jaarrekeningcontrole te verbeteren. De kwaliteit van het werk dat de accountant verricht is niet enkel een politiek discussiepunt, maar ook een wetenschappelijk onderwerp (DeAngelo, 1981; Wu, 2006; Chen et al, 2008; Badertscher et al, 2014). De kwaliteit van de accountant is in het afgelopen decennium vanuit diverse invalshoeken onderzocht. De meeste van deze onderzoeken richten zicht voornamelijk op de controle kwaliteit van OOB’s (Chen et al, 2008; Frankel et al, 2002; Ghosh en Moon, 2005; Knechel et al, 2015). Hierdoor is in de wetenschap relatief weinig bekend over de controle kwaliteit van niet-OOB’s.

Het doel van deze scriptie is te onderzoeken wat de verschillen zijn tussen de

Nederlandse OOB’s en niet-OOB’s op het gebied van controle kwaliteit. Het onderzoek focust zich op de onafhankelijkheid en deskundigheid van de accountant. In het onderzoek van Becker et al (1998) wordt het verband tussen de controle kwaliteit en de accountant onderzocht. In hun onderzoek vinden ze een positief verband tussen de controle kwaliteit en de kwaliteit van de accountant, waarbij de kwaliteit van de accountant bestaat uit de deskundigheid en

onafhankelijkheid van de accountant. De onafhankelijkheid en deskundigheid van de accountant worden in dit onderzoek onderzocht aan de hand van de aspecten auditrotatie en non-assurance fee van de controle kwaliteit.

(5)

4

1.1 Probleemstelling

De meeste wetenschappelijke onderzoeken richten zich enkel op OOB’s. Dit is ondanks de verschillen tussen de soort organisaties opvallend, want de niet-OOB’s hebben een relatief groot aandeel in de economie als geheel. Volgens Berzins (2008) maken de niet-OOB’s gemiddeld vijfmaal zoveel omzet en hebben ze viermaal zoveel personeel in dienst dan OOB’s. Tot slot concludeert Berzins (2008) dat het balanstotaal van niet-OOB’s gemiddeld een half keer zo groot is als OOB’s. Voor vele economieën, ook voor de Nederlandse economie, zijn de niet-OOB’s een significant onderdeel. Het feit dat het onderzoek naar de controle kwaliteit van niet-OOB’s een relatief onontgonnen wetenschappelijk gebied is, kan het gevolg zijn van de beschikbaarheid en vergelijkbaarheid van de data. Dit wordt veroorzaakt door de regulering op het gebied van de jaarrekening. Daarnaast stellen de niet-OOB’s hun jaarrekening meestal op basis van hun nationale General Accepted Accounting Principles (GAAP). Door de verschillende accounting standaarden verslechtert de vergelijkbaarheid tussen OOB’s en niet-OOB’s.

De relatie tussen de OOB-classificatie en de controle kwaliteit van non-assurance is een relatief weinig onderzochte relatie, de meeste onderzoeken zijn geconcentreerd op OOB’s (Bell et al, 2015; Badertscher et al, 2014; Carcello en Nagy, 2004) . Deze scriptie zal nieuwe inzichten verschaffen in de controle kwaliteit bij OOB’s en in de verschillen tussen OOB’s en niet-OOB’S op gebied van controle kwaliteit.

Naast de wetenschappelijke motivering, is het ook vanuit sociaal oogpunt relevant om meer informatie te verkrijgen over de controle kwaliteit van niet-OOB’s. In Nederland heeft minister Dijsselbloem van Financiën aan de Tweede Kamer medegedeeld dat artikel 23 onderdeel c van de Wta niet in werking zal treden. Deze aanpassing in artikel 23 van de Wta bestond uit de invoering van de vervroegde kantoorrotatie voor de accountantscontrole op de OOB’s in Nederland. Deze wet was in strijd met de wetgeving van de EU betreffende de

kantoorrotatie en is derhalve geannuleerd (Accountantweek, 2015). Het originele besluit werd op 11 december 2012 akkoord bevonden door de Eerste Kamer. De motivering voor de vervroegde invoering werd door minister Dijsselbloem gegeven. Die pleitte voor een vergroting van de onafhankelijkheid en de zogenoemde ‘frisse blik’. Tevens werd in het amendement een verbod voor de controlerende accountant op de non-assurance werkzaamheden voor de OOB’S geïmplementeerd voor het boekjaar 2013 (artikel 24a Wta) (Accountancynews, 2012).

Artikel 23 en 24a zijn aangepast om de controle kwaliteit te bewaken, door de

onafhankelijkheid te vergroten. Echter, de genoemde wetgeving heeft alleen betrekking op de OOB’s. De Nederlandse overheid en Autoriteit Financiële Markten (AFM) maakt onderscheid tussen OOB’s en niet-OOB’s. In de scriptie wordt dit onderscheid onderzocht. Er zijn binnen

(6)

5

Nederland tien accountantskantoren die een OOB-vergunning hebben. De meerwaarde van de OOB-classificatie schuilt vooral in de aanvullende wettelijke waarborgen voor de kwaliteit van de accountantscontrole. De aanvullende waarborgen zien met name toe op het stelsel van

kwaliteitsbeheersing van de accountantsorganisatie, de onafhankelijkheid van de accountants en op het toezicht op de accountantsorganisatie en de accountants. Ten behoeve van de kwaliteit is bijvoorbeeld bepaald dat de controleverklaring niet eerder afgegeven wordt dan nadat een

‘kwaliteitsbeoordelaar’ de kwaliteit van de controle heeft beoordeeld. Dit onderscheid was er ook op het gebied van regelgeving bij investeringsfondsen van OOB’s en niet-OOB’s (Dijsselbloem, 2015). Op 13 november 2015 heeft minister Dijsselbloem aan de Tweede Kamer voorgesteld om de OOB-classificatie uit te breiden naar woningcorporaties, netbeheerders, zorginstellingen en pensioenfondsen aangemerkt als groot. Als reactie hierop hebben de fracties van de VVD en CDA op 11 september 2015 aanvullende vragen gesteld over de invoering van de classificatie. Deze discussie toont de actualiteit van de OOB-classificatie aan.

Het doel van deze scriptie is om een beter beeld te krijgen van de controle kwaliteit van niet-OOB’s, het effect van de extra werkzaamheden voor OOB’s en het mogelijke effect van de aangepaste Wta. Derhalve zal ik een onderzoek uitvoeren met betrekking op het verschil in controle kwaliteit tussen OOB’s en niet-OOB’s. Indien de OOB-classificatie leidt tot een verschil in de controle kwaliteit, kan de scope van de OOB’s beoordeeld worden. De

probleemstelling wordt onderzocht door middel van de onafhankelijkheid en deskundigheid van de accountant. De financiële instellingen hebben op basis van hun typologie meer accruals dan de niet-financiële instellingen, derhalve zijn deze ondernemingen uitgesloten in het onderzoek. De scriptie is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk is een introductie gegeven, die bestaat uit een inleiding en bespreking van de keuze voor het

onderwerp. In hoofdstuk 2 wordt het theoretisch kader opgesteld, waarin de controleomgeving in Nederland uiteen wordt gezet en waarin de verschillen tussen OOB’s en niet-OOB’s worden toegelicht. Daarna wordt het begrip controle kwaliteit besproken. De paragraaf controle kwaliteit bestaat uit een algemeen onderdeel, de impact van non-assurance services op de controle

kwaliteit en de impact van kantoorrotatie op de controle kwaliteit. In hoofdstuk 3 worden de database en onderzoeksmethode van de studie beschreven. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met de bespreking van de onafhankelijke variabelen. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de

empirische testen weergegeven, waarbij de resultaten geanalyseerd worden en gespiegeld worden aan het voorgaand onderzoek zoals beschreven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 5 worden ter afsluiting van dit onderzoek de conclusie en samenvatting beschreven, alsmede de beperkingen van het onderzoek en suggesties voor toekomstig onderzoek.

(7)

6

2. De controle kwaliteit voor OOB’s en niet-OOB’s

2.1 De controleomgeving in Nederland

In Nederland wordt er door de AFM een onderscheid gemaakt tussen OOB’s en niet-OOB’s. Een OOB is een onderneming die voldoet aan de eisen van artikel 2 van de Wta.1 Middelgrote en

kleine organisaties hoeven aan minder eisen te voldoen voor de jaarrekening conform Burgerlijk wetboek (BW) titel 92. AFM (2011) heeft een studie uitgevoerd naar de onafhankelijkheid van de

accountant. In dit onderzoek uit de AFM haar bezorgdheid over de onafhankelijkheid van de accountant. Volgens dit onderzoek heeft de accountant tegengestelde belangen bij de controle. Hij dient namelijk enerzijds een professionele kritische houding te hebben, anderzijds heeft hij een commercieel belang. De accountant moet zich objectief, professioneel en kritisch opstellen tegenover de klant. Gelijktijdig moet hij de klant tevreden stellen om de klant te behouden. Die tegenstelde belangen zijn er omdat accountantskantoren commerciële partijen zijn die betaald worden door de klant. De Nederlandse overheid heeft twee aanpassingen aangenomen in de Wta artikel 23 en 24a op het gebied van kantoorrotatie en non-assurance fee. De EU-wetgeving omtrent de kantoorrotatie is aangenomen en zal na de implementatie in de Wta geïntroduceerd worden voor het boekjaar 2016.

1 Een in Nederland gevestigde rechtspersoon naar Nederlands recht waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

Een bank met zetel in Nederland als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht waaraan een vergunning is verleend ingevolge die wet.

Een centrale kredietinstelling met zetel in Nederland als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht waaraan een vergunning is verleend ingevolge die wet

Alle organisaties, die niet vallen onder artikel 2 van de Wta, zijn niet-OOB’s. Binnen de niet-OOB’s wordt er onderscheid gemaakt tussen grote, middelgrote en kleine organisaties.

2 Een niet-OOB’s viel in 2012 onder de classificatie groot als het twee jaar op rij voldoet aan op zijn minst twee van de onderstaande criteria (artikel 396 BW2): De onderneming heeft een balanstotaal groter dan 4,4 miljoen., de onderneming heeft een omzet groter dan 8,8 miljoen en de onderneming heeft meer dan 50 medewerkers.

(8)

7

2.2 Het verschil tussen OOB’s en niet-OOB’s

Voor dit onderzoek is de populatie van OOB’s verkleind, door verzekeraars en banken uit te sluiten. Deze financiële instellingen hebben op basis van hen typologie meer accruals dan de niet-financiële instellingen. De Nederlandse OOB’s zijn alleen beursgenoteerde organisaties als de genoemde financiële instellingen niet worden meegenomen. OOB’s hebben de mogelijkheid om vermogen te verkrijgen door de uitgifte van aandelen en obligaties via de beurs . Door het ontbrekend van deze mogelijkheid voor niet-OOB’s zijn, ze afhankelijker van banken voor hun vermogen. Derhalve hebben niet-OOB’s striktere vereisten op hun financiële ratio’s voor de banklening (Beisland et al, 2015; Ball en Shivakumar, 2005). Deze vereiste ratio’s zorgen voor een extra motivering op winststuring. Winststuring heeft volgens Johnson et al (2002) een negatieve impact op de controle kwaliteit. Hier staat tegenover dat de publieke financiers hogere eisen stellen aan de jaarrekening dan private investeerders. Dit resulteert volgens Hope et al (2013) in een verhoging van de controle kwaliteit.

Het is voor de eigenaars van niet-OOB’s gebruikelijk om direct te communiceren met hun private investeerder door middel van de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA). Volgens Ball en Shivakumar (2005) zorgt de directe communicatie tussen de private investeerders voor een afname van de controle kwaliteit ten opzichte van OOB’s, omdat de informatieverstrekking niet enkel via de jaarrekening plaatsvindt, zoals bij OOB’s. Daarnaast zijn de toelichtingen vereiste in de jaarrekening voor OOB’s hoger dan voor niet-OOB’s, wat ervoor zorgt dat de jaarrekeningen van OOB’s meer verplichte informatie vereisen dan niet-OOB’s. Volgens Schmidt en Wilkins (2013) leidt de verplichte informatie-eis in de jaarrekening tot een hogere controle kwaliteit.

De controlestrategie van OOB-controles wijkt aanzienlijk af van niet-OOB-controles. Naast het verschil in de wet, is er nog een verschil met betrekking tot het risico van een OOB-controle. Het risico van een OOB is gebaseerd op de kans op een ontdekking van controlefouten door een externe partij. Doordat er meer controle van de AFM op OOB’s is dan op niet-OOB’s en vanwege de beursnotering, is de kans op een ontdekking van een controlefout groter. Ook is de kans op schadeclaims en reputatieverlies in geval van de controlefouten hoger bij OOB’s dan niet-OOB’s (Knechel et al, 2015).

Een ander belangrijk verschil tussen OOB’s en niet-OOB’s is de druk bij OOB’s om minimaal de winstprestaties van de benchmark/index te behalen. Bij OOB’s is deze druk flink hoger, omdat OOB’s volgens Hope et al (2013) door hun beursnotering meer gericht zijn op winstdoelstellingen dan niet-OOB’s. Meer nog, de winstprestaties hebben volgens Hope et al (2013) een directe impact op de beurskoers van OOB’s. Aangezien de niet-OOB’s geen

(9)

8

beursnotering hebben, hebben ze niet te maken met de invloed op winstdoelstellingen van publieke investeerders. Daarnaast hebben OOB’s meer beloningsstructuren, waarbij het bestuur uitbetaald wordt in aandelen of opties, dan niet-OOB’s. De belangen van het bestuur van de OOB creëert een motivatie om op korte termijn de winstdoelstellingen te behalen (Hope et al, 2013). Dit vergroot volgens Hope et al (2013) de kans op winststuring. Winststuring heeft volgens Johnson et al (2002) een negatieve impact op de controle kwaliteit.

Hope et al (2013) beargumenteren dat de publieke vermogen verschaffen door hun informatie voorziening uit de jaarrekening hogere controle kwaliteit verwachten. Volgens Ball en Shivakumar (2005) verlaagt de directe communicatie tussen de private investeerders en niet-OOB’s de controle kwaliteit ten opzichte van niet-OOB’s, waarbij de communicatie voornamelijk voorloopt via persberichten en de AvA. Daarentegen geven Johnson et al (2002) aan dat de vergroting in winststuring bij door de beursnotering voor OOB’s een negatiever effect heeft dan bij niet-OOB’s.

2.3 Controle kwaliteit

DeAngelo (1981) definieert controle kwaliteit als de som van de kans dat de accountant een fout ontdekt in de boeken van de klant (deskundigheid) en dat de accountant deze fout ook rapporteert (onafhankelijkheid). De onafhankelijkheid wordt volgens Knechel et al (2007) voornamelijk beïnvloed door de lengte van de klant-accountant relatie.

Watkins et al (2004) en van Buuren (2010) beschrijven in hun onderzoek een aantal definities van controle kwaliteit uit wetenschappelijk onderzoek, zoals die van DeAngelo (1981). Vervolgens wordt de definitie van DeFond et al (2002) gegeven. Deze stellen dat de controle kwaliteit gelijk is aan de kans dat de accountant onterecht een goedkeurende verklaring verstrekt. Watkins et al (2004) definiëren de controle kwaliteit als de capaciteit van de accountant om ruis en winststuring te ontdekken (Jacob & Jorgensen, 2007; Bissessur, 2008) In het onderzoek van Watkins et al (2004) wordt onderscheid gemaakt tussen de werkelijke onafhankelijkheid van de accountant en de waarneming van de onafhankelijkheid van de accountant. Dit onderscheid wordt ook gemaakt in het onderzoek van Cameran et al (2005). Bovendien wordt er vastgesteld dat de onafhankelijkheid van de accountant belangrijk is voor de controle kwaliteit. Watkins et al (2004) beweren ook dat het verschil tussen de werkelijke controle kwaliteit en waargenomen controle kwaliteit veroorzaakt wordt door de reputatie van het accountantskantoor en de kracht van het toezicht. Beide factoren hebben een positief effect op de controle kwaliteit. Tevens is er een positief verband tussen de winstkwaliteit en controle kwaliteit, aldus Francis (2004) en Watkins et al (2004). In het onderzoek van Watkins et al (2004) is een onderverdeling gemaakt

(10)

9

met betrekking tot de kwaliteit van de jaarrekening, in informatiekwaliteit en geloofwaardigheid van de informatie. De geloofwaardigheid van de informatie wordt volgens Cameron et al (2014), van Buuren (2010) en Watkins et al (2004) bepaald door de reputatie van de accountant. De deskundigheid en onafhankelijkheid van de accountant beïnvloeden de kwaliteit van de

informatie. De relatie tussen vraag naar en aanbod van controle kwaliteit heeft volgens Watkins et al (2004) betrekking op riskantere organisaties en organisaties met agency conflicten die zorgen voor vraag naar een hogere controle kwaliteit. Samenvattend wordt de controle kwaliteit bepaald door de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de accountant, aldus Watkins et al (2004).

In dit onderzoek wordt het effect van kantoorrotatie en de non-assurance fee op controle kwaliteit gemeten voor OOB’s en niet-OOB’s. Voor het meten van de controle kwaliteit is er geen eenduidig meetinstrument beschikbaar. Onderzoekers gebruiken vaak

indirecte factoren. Zo meet Palmrose (1987) de controle kwaliteit aan de hand van de processen tegen de controlekantoren. Het soort controleverklaring wordt door DeAngelo (1981) en Menon en Williams (2001) als proxy gehanteerd. De Angelo (1981), Carcello et al (2002) en Bowler (2015) gebruiken de going concern beoordeling als proxy. Gist (1992) neemt de fee van de controledienst als proxy. In andere studies wordt de controle kwaliteit enkel op basis van de onafhankelijkheid van de accountant gemeten (Ruiz-Barbadillo et al, 2009). Het gehanteerde criterium uit het onderzoek van Chen et al (2008) en Ghosh & Moon (2005) is winststuring in de jaarrekening. Dit wordt gemeten aan de hand van discretionaire accruals.

Voor dit onderzoek is als maatstaf een vaak gehanteerde proxy gekozen om de controle kwaliteit te meten, namelijk winststuring (Chen et al, 2008; Ghosh & Moon, 2005; Healy, 1999). Winststuring wordt door Healy en Wahlen (1999) gedefinieerd als de handeling waarbij het management de financiële verslaggeving door middel van schatting posten misleidt binnen de accounting standard, met als doel de stakeholders te misleiden over de financiële prestatie.

Kantoorrotatie heeft volgens Myers et al (2003) een negatief effect op de

onafhankelijkheid van de accountant. Uit hun onderzoek blijkt dat het de controle kwaliteit significant daalt in het eerste controlejaar. Verder concluderen ze dat een langere accountant-klant relatie een negatieve impact heeft op de controle kwaliteit. Chen et al (2007)spreken dit tegen. In hun onderzoek wordt een significant verband gevonden, waaruit blijkt dat de lengte van de accountant-klant relatie een positief effect heeft op de controle kwaliteit. De redenering is dat de accountant bekender is met de klant en minder afhankelijk is van de toelichtingen op de processen van de klant.

(11)

10

positief effect op de controle kwaliteit vinden als onderzoeken die een negatief effect vinden. Volgens Weber et al (2015) heeft een hogere non-assurance fee een positief verband met de controle kwaliteit. Er zijn echter ook onderzoeken, zoals het onderzoek van Wu (2006), waarin beweerd wordt dat een hogere non-assurance fee de verhouding

deskundigheid-onafhankelijkheid van de accountant positief beïnvloedt.

2.3.1 Kantoorrotatie

De EU heeft in 2005 de verplichte auditrotatie voorgesteld aan de Europese Commissie (EC), met als voornaamste doelstelling de verhoging van de controle kwaliteit. Binnen de literatuur (Bell et al, 2015) kennen we twee typen auditrotatie; de auditrotatie op partnerniveau en op accountantskantoorniveau. Dit onderzoek beperkt zicht tot de accountantskantoorrotatie, omdat deze in Nederland van kracht wordt in de periode 2016-2026. In dit onderzoek wordt bij de accountantskantoorrotatie onderscheid gemaakt tussen twee soorten rotaties: vrijwillige en verplichte rotatie. Onder verplichte kanoorrotatie wordt de gelimiteerde jaren verstaan waarin het accountantskantoor de betreffende klant mag controleren, voordat deze controle verplicht moet roteren naar een ander accountantskantoor. Naast deze verplichte rotatie is er de

mogelijkheid voor de klant om vrijwillig te roteren van het huidige accountantskantoor naar een ander accountantskantoor. Aangezien de verplichte rotatie nog niet van kracht is, richt dit onderzoek zich op de vrijwillige kantoorrotatie.

De vergroting van de controle kwaliteit kan worden afgeleid uit het DeAngelo-principe. In het tweede onderdeel beweert DeAngelo (1981) dat de controle kwaliteit wordt bepaald door de kans dat een accountant de gevonden fout daadwerkelijk rapporteert. De belangrijkste reden om de gevonden fout niet te rapporteren heeft betrekking op de klantrelatie (onafhankelijkheid). In tegenstelling tot de visie van de EU, beweert Wu (2006) dat de verplichte controleroulatie een negatieve impact heeft op de controle kwaliteit door de verlaging van de benodigde kennis van de klant. In zijn onderzoek is geen onderscheid gemaakt tussen de impact op basis van de onafhankelijkheid en deskundigheid. Cameran et al (2005) benadrukken juist het positieve effect van de kantooroulatie op de controle kwaliteit, als gevolg van de “frisse blik” in de eerste jaren na de roulatie.

Ook Cameron et al (2013) vinden, dat de kantoorrotatie een positief effect heeft op de controle kwaliteit. Hun studie is gebaseerd op de controleroulatie in Italië, het enige EU-land dat sinds 1974 een verplichte rotatie heeft ingevoerd. Een andere bevinding in de paper van

Cameron et al (2013) is dat de controle kwaliteit significant negatief piekt in het eerste controlejaar. Deze negatieve piek wordt volgens Cameron et al (2013) veroorzaakt door het

(12)

11

ontbreken van kennis over de klant.

Alle controles dragen in zekere mate een risico voor het accountantskantoor. Dit kan resulteren in reputatieschade of een boete van de toezichthouders. Dit risico is ook aanwezig als de accountant aan de relevante controlestandaarden heeft voldaan (Johnstone, 2000).

Accountantskantoren verlagen dit risico volgens Bell et al (2008) door (1) het vermijden van risicovolle controleklanten, (2) het verplaatsen van het risico naar de klant door een gelimiteerde zekerheid te geven en (3) het managen van het risico door de controle kwaliteit te verhogen. Controles van OOB’s worden gezien als risicovollere klanten met een relatief hogere controle fee dan die van niet-OOB’s (Baderstscher et al, 2014; van Buuren, 2010). Het risicovollere profiel van OOB’s wordt veroorzaakt door de toezichthouders, aandeelhouders en overige

investeerders, zet de accountant aan een hogere controle kwaliteit te leveren dan bij niet-OOB’s. In het onderzoek van Van Buuren (2010) worden nog andere argumenten gegeven ten aanzien van de relatie tussen controle kwaliteit en de kantoorrotatie. Allereerst wordt beargumenteerd dat een langere klant-accountant relatie een positief effect heeft op de controle kwaliteit, omdat de accountant meer kennis van de klant heeft om de going concern beoordeling op te stellen (Carcello en Nagy, 2004). Hier tegenover staat de bevinding uit het onderzoek van Caramanis en Lennox (2008). In hun onderzoek vinden ze een negatieve relatie tussen de lengte van de klant– accountant relatie en de controle kwaliteit als gevolg van hogere discretionaire accruals. Van Buuren argumenten ten aanzien de relatie tussen controle kwaliteit en de kantoorrotatie worden ondersteund met de bevindingen van Geiger en Raghunandan (2002), O’Keefe et al (1994) en Bell et al (2015), die allen geen relatie vinden tussen de lengte van de klant-accountant relatie en controle kwaliteit.

Een meerderheid van de auteurs in de onderzoeken uit hoofdstuk 2.3 beweert dat de controle kwaliteit negatief beïnvloed wordt door de kantoorrotatie. De opgestelde hypothese sluit aan op de onderzoeken van Bell et al (2008), Baderstscher et al (2014), Johnstone (2000) en Wu (2006), en luidt:

H1 : Kantoorrotatie heeft een negatieve impact op de controle kwaliteit

Omdat de jaarrekening het belangrijkste communicatie middel van de OOB’s met de publieke investeerders is (Ball en Shivakumar, 2005). Zal de kantoorrotatie een grotere impact hebben op de controle kwaliteit van OOB’s dan op de contole kwaliteit van de niet-OOB’s. Derhalve luidt de hypothese als volgt:

H2 : De kantoorrotatie heef een grotere impact op de controle kwaliteit van OOB’s dan op de controle kwaliteit van de niet-OOB’s

(13)

12

2.3.2 Non-assurance services

De non-assurance fee heeft zowel een negatieve als positieve impact op de controle kwaliteit. De negatieve relatie van de non-assurance fee met de controle kwaliteit wordt veroorzaakt door de economische belang van de klant voor het accountantskantoor. Het vergroten van deze relatie verlaagt de onafhankelijkheid van de accountant en daarmee de controle kwaliteit (Weber et al, 2015). Hiertegenover staat dat klant specifieke kennis verkregen door de non-assurance services, gebruikt kan worden voor het controleproces. Hierdoor wordt de controle kwaliteit verhoogd, aldus Wu (2006). Deze kennisvergaring vanuit de non-assurance services wordt kennis overdracht binnen het kantoor genoemd. Een ander argument voor het positieve effect van de non-assurance services, wordt door Knechel et al (2015) gegeven. Uit hun onderzoek komt naar voren dat een hoge non-assurance fee kan leiden tot een negatieve impact op de reputatie van het accountantskantoor, waardoor het accountantskantoor extra aandacht geeft aan de controle kwaliteit. Derhalve hebben de accountantskantoren bij deze klanten een grotere prikkel om hogere controle kwaliteit te leveren. Uit onderzoek van AshBaugh et al (2003) komt naar voren dat er geen significante relatie is tussen de hoogte van de non-assurance fee en de abnormale, accrual posten. Frankel et al (2002) weerlegt het argument van AshBaugh et al (2003) en vindt in zijn onderzoek een significant verband: de controle kwaliteit verslechtert naarmate de non-assurance services fee stijgt. In extreme gevallen kan het accountantskantoor afhankelijk worden van de klant, namelijk als de winst van het accountantskantoor te afhankelijk is van de fee van één. Het verlies van de klant kan significante negatieve effecten hebben op de omzet. Dit zorgt voor een verlaging van de onafhankelijkheid, omdat er een prikkel wordt gecreëerd om de klant tevreden te houden. AshBaugh et al (2003) beargumenteren dat de resultaten van Frankel et al (2002) gevoelig waren voor het resultaat van de onderzochte organisaties. Na de aanpassingen in de non-discretionaire accruals is er geen verband meer met de lengte van de relatie klant-accountant, aldus AshBaugh et al (2003).

Met betrekking tot de non-assurance fee beweert Frankel et al (2002) dat door de economische afhankelijkheid van de non-assurance fee een minder onafhankelijke klant– accountant relatie gecreëerd wordt. Hierdoor heeft de non-assurance fee een negatieve impact op de controle kwaliteit. Gebaseerd op de onderzoeken van Weber et al (2015) luidt de hypothese:

H3 : De hoogte van de non-assurance fee ten opzichte van de controle fee heeft een negatieve impact op de controle kwaliteit

De vervolgstap is om deze hypothese te vertalen naar een toetsbare vorm, waarbij het verschil tussen de OOB’s en niet-OOB’s naar voren komt. Uit paragraaf 2.2 waar de verschillen tussen de OOB’s en niet-OOB’s worden toegelicht, is geen verschil gevonden wat kan leiden tot

(14)

13

een andere impact met betrekking to de non-assurance fee. Derhalve is volgende vervolghypothese geformuleerd:

H4 : De hoogte van de non-assurance fee ten opzichte van de controle fee heeft een gelijke impact op de controle kwaliteit voor OOB’s en niet-OOB’s

(15)

14

3 Analyse, onderzoeksmethode en controlevariabelen

Dit onderzoek heeft betrekking op het jaar 2012. Op 1 januari van 2013 is de aanpassing in artikel Wta 24a met betrekking tot de non-assurance fee van kracht gegaan. Hierdoor was het boekjaar 2012 het laatste jaar zonder deze aanpassing. In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 3.1 de dataset besproken, vervolgens wordt de onderzoeksmethode voor de kantoorrotatie en non-assurance fee toegelicht in paragraaf 3.2 en 3.3. Ter afsluiting worden de onafhankelijke en afhankelijke controlevariabelen toegelicht in paragraaf 3.4.

3.1 Dataset

De data in dit onderzoek heeft betrekking op 2012. In de dataset is er een onderscheid gemaakt tussen OOB’s en niet-OOB’s. Zoals eerder gesteld zijn de financiële instellingen uitgesloten van de sample. Deze financiële instellingen hebben op basis van typologie meer accruals dan de niet-financiële instellingen. Tevens is er gefilterd op organisaties met het kenmerk ‘groot’ volgens burgerlijk wetboek titel 9. Tot slot zijn de organisaties uitgesloten die de tienjarige periode (2012 -2002) van de populatie gewijzigd zijn van OOB’s in niet-OOB’s en vice versa. De data is verkregen uit de database van WRTS; bureau van Dijk. De ontbrekende data is aangevuld met de jaarrekeningen afkomstig van company info. De uiteindelijke sample bestaat uit 92 OOB’s en 120 niet-OOB’s.

3.2 Kantoorrotatie

Er is een significant verschil in controle kwaliteit tussen de OOB’s en niet-OOB’s. Daarnaast is beargumenteerd dat de kantoorrotatie een effect heeft op de controle kwaliteit (Cameran et al, 2013; Wu, 2006). Derhalve wordt in dit hoofdstuk de onderzoekmethodiek beschreven om te testen of kantoorrotatie een significante verklaring geeft voor dit verschil. De bovengenoemde verbanden zijn vastgesteld op basis van de genoemde onderzoeken in deze scriptie.

Om de relatie tussen OOB en controle kwaliteit, en niet-OOB en controle kwaliteit te testen, wordt er onderzocht of het kantoorrotatatie een mediatingeffect heeft. Het

mediatingeffect wordt gehanteerd indien een mediating (verklaring) van een significante relatie onderzocht wordt. In figuur 2 is dit mediatingeffect gevisualiseerd.

(16)

15

Onafhankelijke variabelen Afhankelijke variabelen

OOB’s of niet-OOB’s Controle kwaliteit

Onafhankelijke variabelen Afhankelijke variabelen

OOB’s of niet-OOB’s Controle kwaliteit

Onafhankelijke variabelen

kantoorrotatie

Figuur 1 Mediatingeffect

In figuur 1 is wel of geen OOB zijn aangegeven als onafhankelijke variabele. De kantoorrotatie is de mediator (verklaring) en de controle kwaliteit is de afhankelijke variabelen. Volgens Baron en Kenny (1986) kan het mediatingeffect middels vier stappen onderzocht worden.(1) Ten eerste wordt er getest of er een significante relatie is tussen de onafhankelijke variabele OOB’s of niet-OOB’s en controle kwaliteit. In deze test zal gebruik worden gemaakt van een dummy voor de variabelen OOB’s of niet-OOB’s. Deze dummy wordt ingevuld met 0 voor niet-OOB’s en 1 voor OOB’s . Aan de hand van de uitkomst zal de eerst stap worden bevestigd of verworpen. stap 1= controle kwaliteit voor niet-OOB’s is hoger dan voor OOB’s

(2) Vervolgens zullen we de relatie tussen de mediator kantoorrotatie en afhankelijke variabele controle kwaliteit meten. Deze T-test zal op dezelfde manier opgebouwd zijn als de eerste. De mediator wordt weergeven als een dummy variabele; 0 indien de accountant meer dan 10 jaar eenzelfde accountantskantoor heeft en 1 als de accountant minder dan 10 jaar eenzelfde accountantskantoor heeft. De controle kwaliteit wordt net als de eerste methode gemeten aan de hand van de accruals. Het resultaat van deze test geeft aan of stap 2 kan worden bevestigd. stap 2= kantoorrotatie heeft een negatievere impact op de controle kwaliteit.

(3) De derde stap voor de kantoorrotatie is: stap 3= Het zijn van een niet-OOB’s of OOB’s heeft een significant effect op de kantoorrotatie. Deze toets wordt uitgevoerd om het verband tussen de onafhankelijke variabele niet-OOB’s of OOB’s en de mediator te testen. Mocht hierbij geen significant verband gevonden worden, dan kan de kantoorrotatie niet als mediator worden gebruikt (verklarende factor). In de geschetste toets zullen de niet-OOB’s of OOB’s weer getest worden door middel van een dummy factor en is kantoorrotatie de afhankelijke variabelen.

(4) Aan de hand van de geteste hypothese kan een conclusie getrokken worden over het mediatingeffect van kantoorrotatie bij het verband tussen niet-OOB’s en OOB’s en de controle kwaliteit. Hiermee kan de hypothese ‘kantoorrotatie heeft een negatievere impact op OOB’s dan op niet-OOB’s bevestigd of verworpen worden. Deze test voor het meten van het mediating effect wordt uitgevoerd in hoofdstuk 4.

(17)

16

3.3 Non-assurance services

De veel toegepaste statistische toets om de relatie tussen de controle kwaliteit en non-assurance services te bepalen is de regressieanalyse. (Frankel et al, 2002; Ferguson et al, 2004). Er is zowel een negatieve impact van non-assurance services door het versterken van de economische afhankelijkheid (Weber, et al, 2008) als een positieve impact door kennisoverdracht binnen het kantoor (Wu, 2006). Beide effecten worden anders onderzocht. De economische afhankelijkheid zal worden gemeten middels de controle fee ratio. Deze ratio wordt gemeten door de controle fee te delen door de som van de controle fee en non-assurance fee. De kennis overdracht binnen het kantoor zal plaatsvinden als er meer uren/budget beschikbaar is voor de non-assurance werkzaamheden. Hierdoor kan de kennis overdracht binnen het kantoor gemeten worden aan de hand van de non-assurance fee. Derhalve zullen twee regressieanalyses worden opgesteld. De gehanteerde variabelen worden theoretisch ondersteund in hoofdstuk 3.4.2 .

De onderstaande regressies zijn geformuleerd: Regressie 1 (kennis overdracht): Controle kwaliteit

(accruals)= 𝛼 + 𝛽1𝑁𝑜𝑛 − 𝑎𝑠𝑠𝑢𝑟𝑎𝑛𝑐𝑒 𝑓𝑒𝑒 + 𝛽2𝐵𝑖𝑔4 + 𝛽3𝐼𝐹𝑅𝑆 + 𝛽4𝑒𝑖𝑔𝑒𝑛 𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛 + 𝛽5𝑅𝑂𝐸 + 𝛽6𝐴𝑠𝑠𝑒𝑡 + 𝛽8𝑎𝑢𝑑𝑖𝑡 𝑟𝑜𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒 + 𝜀

Regressie 2 (economische afhankelijkheid): Controle kwaliteit (accruals)

=

𝛼 + 𝛽1𝑁𝐿(𝑛𝑜𝑛 − 𝑎𝑠𝑠𝑢𝑟𝑎𝑛𝑐𝑒 𝑓𝑒𝑒) + 𝛽2𝐵𝑖𝑔4 + 𝛽3𝐼𝐹𝑅𝑆 + 𝛽4𝑒𝑖𝑔𝑒𝑛 𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛 + 𝛽5𝑅𝑂𝐸 + 𝛽6𝐴𝑠𝑠𝑒𝑡 + 𝛽7𝑎𝑢𝑑𝑖𝑡 𝑟𝑜𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒 + 𝜀

Door deze regressies op te splitsen in een positieve en negatieve variant, verkrijgen we een completer beeld van de non-assurance fee, aldus Ferguson et al (2004). In zijn onderzoek wordt het positieve gedeelte getest door middel van een lineair verband. De negatieve relatie tussen non-assurance fee en controle kwaliteit wordt getest door middel van een natuurlijk logaritme op de non-assurance fee.

(18)

17

3.4 Meetbaarheid van de variabelen

3.4.1 Afhankelijke variabelen – controle kwaliteit

In dit onderzoek wordt de controle kwaliteit onderzocht door middel van winststuring. In meerdere onderzoeken worden de accruals gebruikt voor de meetbaarheid van de controle kwaliteit. (Ferguson et al, 2004; Johnson et al, 2002; Bissessur, 2008). Andere onderzoeken gebruiken restatements of going concern opinions als maatstaf (Knechel, 2007). Minder vaak gehanteerde maatstaven zijn ‘verwachting van de analisten’, ‘falende controles’ en ‘procedures tegen de accountantskantoren’ (Geiger, 2002). De keuze voor de maatstaf voor controle kwaliteit is lastig te maken, omdat er geen eenduidigheid is ten aanzien van de beste maatstaf. In de meeste onderzoeken wordt discretionaire accruals als maatstaf gehanteerd.

Non-discretionaire accruals zijn de verwachte accruals. Discretionaire accruals zijn accruals die beheerst worden door het management van de organisatie. Derhalve zijn deze posten subjectief. Het management van de organisaties kan deze accruals hanteren voor

winststuring. Hierdoor is winststuring door middel van discretionaire accruals een indicator voor een lage controle kwaliteit. Om deze reden is besloten voor deze studie de discretionaire accruals als maatstaf voor controle kwaliteit te gebruiken.Voor het meten van discretionaire accruals wordt het modified Jones model gehanteerd (Jones, 1991; Dechow et al, 1995).

𝑇𝐴𝑖𝑡 𝐴𝑖𝑡 − 1= 𝛼𝑖 ( 1 𝐴𝑖𝑡 − 1) + 𝛽1𝑖 ( (∆𝑅𝐸𝑉𝑖𝑡 − ∆𝑅𝐸𝐶𝑖𝑡) 𝐴𝑖𝑡 − 1 ) + 𝛽2𝑖 ( 𝑃𝑃𝐸𝑖𝑡 𝐴𝑖𝑡 − 1) + 𝜀𝑖𝑡 Waarbij:

TAit : totale accruals voor onderneming i in jaar t Ait-1: totale activa voor onderneming i

Δ REVit: wijziging in de omzet van onderneming i in het jaar t Δ RECit : wijziging in vorderingen van onderneming i in het jaar t

PPEit: aanschafwaarde van terreinen, gebouwen en machines van onderneming i in jaar t ε it : rest term voor jaar t en bedrijf i

Naast het argument veelvuldig gebruik van de maatstaaf discretionaire accruals, is er een ander voordeel bij het gebruiken van discretionaire posten als maatstaf. Als organisaties aan winststuring doen, gebeurt dit zo onopvallend mogelijk. De accruals zijn hiervoor geschikt. De totale accruals is de som van twee soorten accruals, namelijk de niet-discretionaire posten en de discretionaire posten (Dechow et al, 1995).

(19)

18 3.4.2 Onafhankelijke variabelen OOB-classificatie en non assurance fee

Door het verschil in de onderzoeksmethoden, namelijk het mediatingeffect op de kantoorrotatie en de regressieanalyse voor de non-assurance fee, zijn er verschillende onafhankelijke variabelen.

De onafhankelijke variabelen OOB’s of niet-OOB’s worden ingevuld door middel van dummy-variabelen. De OOB-status is gelijk aan 1 en de niet-OOB is gelijk aan 0. De eerste onafhankelijke variabele in de regressieanalyse is de hoogte van de non-assurance fee ten

opzichte van de controle fee voor de kennis overdracht binnen het kantoor. Deze onafhankelijke variabelen verklaard het positieve effect van de non-assurance fee op de controle kwaliteit. Het negatieve effect van de non-assurance op de controle kwaliteit wordt getest door de

economische afhankelijkheid van het accountantskantoor. Deze onafhankelijke variabelen wordt getest door middel van de natuurlijke logaritme van de non-assurance fee. (Ferguson et al, 2004).

Aan de hand van het uiteengezette mediatormodel van Baron en Kenny (1986) in paragraaf 3.1, wordt het mediatoreffect van de kantoorrotatie getest. De lengte van de relatie accountant–organisatie wordt ingevuld door een dummy variabele. Wanneer de accountant– organisatie relatie langer is dan tien jaar, wordt de dummyvariabele ingevuld met 1, indien anders met 0. Hiermee wordt het effect van de nieuwe wetgeving van de Nederlandse overheid Wta artikel 23c getest. In dit artikel is de verplichte kantoorrotatie bepaald op tien jaar.

3.4.3 Onafhankelijke controle variabelen.

Naast de kantoorrotatie en non-assurance fee, zijn er andere factoren die de controle kwaliteit beïnvloeden. Deze andere verklaringen worden meegenomen in de regressie-analyse van de non-assurance fee. Het soort accountantskantoor heeft invloed op de controle kwaliteit, aldus Choi et al (2010). Uit hun onderzoek blijkt dat een big four accountantkantoor (EY, PWC, KPMG en Deloitte) een positief effect heeft op de controle kwaliteit. Als de organisatie een big four accountantskantoor is, is de dummy variabele 1. Bij een niet-big four accountantskantoor 0. Verschillende andere onafhankelijke controlevariabelen zijn toegevoegd om te zien of deze variabelen de controle kwaliteit verklaren. Zo wordt het balanstotaal gebruikt als indicator van de grootte van de organisatie. Grotere organisaties beschikken over betere accounting

informatiesystemen. Dit resulteert in een hogere controle kwaliteit (Ball en Shivakumar, 2005). Daarnaast is de eigen vermogen ratio meegenomen als controle variabele, omdat een hogere hefboomwerking zorgt voor een vergroting van het winststuring effect. Derhalve geeft dit een extra prikkel voor de toepassing van winststuring (Ball en Shivakumar, 2005). Voor de

(20)

19

De hogere hefboomwerking en ROA hebben beiden een negatieve relatie met de controle kwaliteit , aldus Ball en Shivakumar (2005).

4. Resultaten van de OOB-classificatie op de controle kwaliteit.

4.1 Beschrijvende statistieken en correlaties

Tabel 1 geeft een samenvatting van de OOB’s sample. Deze sample bestaat uit 120 niet-OOB’s. Van deze sample hebben 99 organisaties een klant-accountant relatie van tien jaar of meer. Deze 99 organisaties betreffen 82,5% van de OOB’s sample. 82,5% van de niet-OOB’s heeft dus een langere klant-accountant relatie dan de Wft vanaf 1 januari 2016 voor OOB’s toelaat. Indien de restrictie voor de klant-accountant relatie ook ingevoerd zou worden voor niet-OOB’s, heeft dit een belangrijke kantoorrotatie van de niet-OOB’s tot gevolg. Deze rotatie kan een positief of negatief effect hebben op de controle kwaliteit.

Tabel 1 Beschrijvende statistieken OOB’s en niet-OOB’s

In tabel 2 is af te lezen dat het percentage voor OOB’s met een klant-accountant relatie van tien jaar of meer groter is dan voor de niet-OOB’s: 88%. De Wft heeft dus een significant effect op het aantal kantoorrotaties: in 2012 voldoet 12% aan de toegestane klant-accountant relatie van minder dan tien jaar.

Beschrijvende stastieken niet-OOB's

N Range Minimum Maximum Sum Mean Std. Deviation Variance

Balans totaal 120 1,23E+09 4,78E+06 1,24E+09 9,30E+09 7,75E+07 1,54E+08 2,37E+16

Hefboomwerking 120 0,990 0,105 1,095 73,540 0,613 0,205 0,042

Disctrionaire accruals 120 9,33E+05 1,63E+03 9,35E+05 1,46E+07 1,22E+05 1,75E+05 3,07E+10

Kantoorrotatie 120 1,000 - 1,000 1,000 0,825 0,382 0,146 BIG 4 120 1,000 - 1,000 1,000 0,667 0,473 0,224 ROA 120 6,031 0,055 6,086 6,086 2,191 1,192 1,421 Non-assrurance fee 120 3,861 0,000 3,861 3,861 0,921 1,126 1,267 NL (non-assurance fee) 72 3,257 9,588 12,845 12,845 11,765 0,849 0,721 Valid N (listwise) 72

Beschrijvende stastieken OOB's

N Range Minimum Maximum Sum Mean Std. Deviation Variance

Balans totaal 92 4,62E+10 9,08E+07 4,62E+12 3,24E+11 3,52E+09 7,51E+09 5,64E+19

Hefboomwerking 92 1,454 0,000 1,454 52,550 0,571 0,211 0,044

Disctrionaire accruals 92 7,48E+00 -6,661 0,823 -176,312 -1,938 1,453 2,110

Kantoorrotatie 92 1,000 - 1,000 81,000 0,880 0,326 0,106 BIG 4 92 1,000 - 1,000 74,000 0,804 0,399 0,159 ROA 92 3,585 0,000 3,584 102,230 1,112 0,732 0,536 Non-assrurance fee 92 0,730 0,000 0,730 19,362 0,210 0,190 0,036 NL (non-assurance fee) 92 15,844 0,000 15,844 906,474 11,621 2,655 7,046 Valid N (listwise) 0

(21)

20

De verschillen in de non-assurance service, die alleen gelden voor OOB’s, lopen in de sample van de OOB’s uiteen. De hoogst waargenomen non-assurance fee is 7,6 miljoen euro en de laagste is 4000 euro. Dit is zonder de 16 organisaties die geen non-assurance fee hadden in het jaar 2012. Deze absolute verschillen komen terug in de relatieve maatstaven. De ratio van de assurance fee heeft een range van 73% tot 0,004% en het natuurlijke logaritme van de non-assurance fee heeft een range van 15,8437 tot 8,29405. De organisaties die geen non-non-assurance fee hebben, zijn niet in deze ranges meegenomen. De controlevariabelen tonen verschillende overeenkomsten tussen de OOB- en niet-OOB-samples. Beide categorieën organisaties hebben een relatief hoog percentage van de BIG 4 accountantskantoren, respectievelijk 66,7% voor niet-OOB’s en 80,4 voor de niet-OOB’s. Hieruit valt af te leiden dat er bij niet-OOB’s een groter kans is dat er een BIG 4 accountantskantoor wordt aangesteld. Zoals verwacht hebben OOB’s over het

algemeen een grotere balanstotaal dan de niet-OOB’s. Dit verschil is in absolute aantallen zeer groot: gemiddeld 77 miljoen euro voor niet-OOB’s en 3 miljard euro voor OOB’s. Het

hefboompercentage is voor beide samples vergelijkbaar en verschilt slechts 4%. Er is een groot verschil in de Return on Assets (ROA). De OOB’s hebben gemiddeld gezien 220 basispunten minder rendement op ROA. Dit houdt in dat de OOB’s winstgevender zijn, dan de niet-OOB’s, dit kan veroorzaakt zijn door de meerdere prikkels op winststuring. BIG 4 accountants hebben een positieve niet-significante correlatie met de discretionaire overlopende posten. Kijkend naar wat er in de literatuur staat, is dit een opvallende bevinding. In de onderzoeken van Defond et al (2002) en Choi et al (2010) is een omgekeerde relatie gevonden. Ook betreft het effect van de balanstotaal op de controle kwaliteit is een tegengesteld verband gevonden. De grootte van de organisatie heeft een positieve correlatie met de discretionaire overlopende posten. In het onderzoek van Ball (2005) werd een omgekeerd verband gevonden. Dit kan verklaard worden door het aantal transacties. Grotere transacties en meer transacties vergroot de kans op overlopende posten (Frankel et al, 2002). De ROA heeft ook een positieve correlatie met de discretionaire overlopende posten.

4.2 Empirische resultaten van de

OOB-classificatie op de controle kwaliteit.

4.2.1 Gemiddelde waardes van de discretionaire accruals

Voordat de mediatingtesten uitgevoerd worden, wordt er eerst aan de hand van de discretionaire overlopende posten een analyse gemaakt en een toelichting gegeven. Uit Tabel 1 blijkt dat de absolute verschillen tussen de OOB’s en niet-OOB’s bij discretionaire overlopende posten groot zijn: 2,2. Tabel 2 geven het verschil aan tussen de twee waarden van de discretionaire

(22)

21

OOB’s zijn relatief groot. OOB-organisaties met een accountant-klant verhouding van meer dan tien jaar hebben gemiddeld tweemaal zoveel discretionaire overlopende posten.

Tabel 2 Gemiddelde waardes van de discretionaire accruals voor OOB’s en niet OOB’s

4.2.2 Test resultaten van de kantoorrotatie

De kantoorrotatie wordt getest door middel van een mediating-variabelen test (Baron en Kenny, 1986).

Tabel 3 Mediating variabelen stap 1

De regressiecoëfficiënt (0,294) tussen de OOB’s-classificatie en controle kwaliteit is significant (0,000). Hierdoor voldoet het aan de eis dat er een significant verband moet zijn tussen de OOB-classificatie en de controle kwaliteit. Met behulp van deze correlatietest is ook een significant (0,000) negatief verband gevonden (0,294) voor de OOB-classificatie en de controle kwaliteit. Dit houdt in dat OOB’s hogere discretionaire overlopende posten heben vergeleken met OOB’s. Hiermee wordt hypothese 1, ‘de controle kwaliteit bij OOB’s is hoger dan bij niet-OOB’s, verworpen.

Disctrionaire accruals niet-OOB's

Kantoorrotatie Mean N Std. Deviation

0 110399,127 21 107886,591

1 124353,545 99 186777,783

Total 121911,522 120 175254,583

Disctrionaire accruals OOB's

Kantoorrotatie Mean N Std. Deviation

0 1376073,151 11 1558945,650

1 3906267,102 81 9075940,704

Total 2603743,912 92 8565276,128

Correlations

Disctrionaire accruals OOB-classificatie

Disctrionaire accruals Pearson Correlation 1 0,294**

Sig. (2-tailed) 0,000

N 212 212

OOB-classificatie Pearson Correlation 0,294** 1

Sig. (2-tailed) 0

N 212 212

(23)

22

Tabel 4 Mediating variabelen stap 2

De regressiecoëfficiënt (0,077) tussen de OOB’s-classificatie en kantoorrotatie is significant (0,000). Hiermee voldoet het aan de eis dat er een significant verband moet zijn tussen de OOB-classificatie en de kantoorrotatie.

Tabel 5 Mediating variabelen stap 3

De regressiecoëfficiënt (0,078) tussen de kantoorrotatie en controle kwaliteit is significant

(0,016). Dit voldoet aan de eis dat de kantoorrotatie een significant verband moet hebben met de controle kwaliteit.

Tabel 6 Mediating variabelen stap 4

Het effect van kantoorrotatie op de controle kwaliteit is niet meer significant (0,192) als de OOB-classificatie in de regressie wordt opgenomen. Dit houdt in dat de variabele kantoorrotatie geen mediating variabele is voor het verband tussen de OOB-classificatie en de controle

Correlations

OOB-classificatie Kantoorrotatie

OOB-classificatie Pearson Correlation 1 0,077**

Sig. (2-tailed) 0,000

N 212 212

Kantoorrotatie Pearson Correlation 0,77** 1

Sig. (2-tailed) 0

N 212 212

** Correlation is significant at the 0,01 level (2-tailed)

Correlations

Kantoorrotatie Disctrionaire accruals

Kantoorrotatie Pearson Correlation 1 0,078**

Sig. (2-tailed) 0,016

N 212 212

Disctrionaire accruals Pearson Correlation 0,078** 1

Sig. (2-tailed) 0,016

N 212 212

** Correlation is significant at the 0,01 level (2-tailed)

Coefficients*

Standarized Coefficients

Model B Std. Error Beta T Sig.

1 (Constant) -3,686 0,406 -9,089 0,000

OOB-classificatie 2,239 0,309 0,450 7,253 0,000

Kantoorrotatie -0,558 0,426 -0,081 -1,308 0,192

*. Dependent variable: Controle kwaliteit

(24)

23

kwaliteit. Het toevoegen van de controlevariabelen heeft geen invloed op het verband.

Tabel 7 Regressie analyse stap 4

De controlevariabele balanstotaal heeft een significante relatie in tabel 7. In de

controlebeschrijving werd al een groot absoluut verschil gemeten tussen het balanstotaal van niet-OOB’s (€77 miljoen) en OOB’s ( €3 miljard; zie tabel 1 en 2) Dit kan betekenen dat het balanstotaal een mediating factor is in het verband tussen de OOB-classificatie en controle kwaliteit. Voor het testen van deze hypothese worden dezelfde mediating stappen uitgevoerd als voor de OOB’-Classificatie, waarbij de lage waarde van de balanstotaal respectievelijk voor de niet-OOB’s en de hoge balanstotaal gebonden is aan de OOB’s.

Tabel 8 Mediating variabelen stap 1 en 2

Het gebruik van de balanstotaal als mediating variabele resulteert in een significant verband tussen de balanstotaal en de controle kwaliteit. Hierdoor voldoet het niet aan de voorwaarden van Baron en Kenny (1986) voor mediatingtesten.

Coefficients*

Standarized Coefficients

Model B Std. Error Beta T Sig.

1 (Constant) 0,394 0,265 1,486 0,139

OOB-classificatie 0,058 0,132 0,012 0,439 0,661

Kantoorrotattie -0,216 0,157 -0,032 -1,374 0,171

Hefboomwerking 0,134 0,276 0,011 0,486 0,627

BIG 4 0,006 0,126 0,001 0,048 0,961

Balans totaal -3,456E-12 0 -0,007 -0,302 0,000

ROA -2,03 0,056 -0,944 -36,191 0,763

*. Dependent variable: Controle kwaliteit

Unstandarized Coefficients

Correlations Mediating stap 1

Kantoorrotatie Disctrionaire accruals Kantoorrotatie Pearson Correlation 1 0,917**

Sig. (2-tailed) 0,000

N 212 212

Disctrionaire accrualsPearson Correlation 0,917** 1

Sig. (2-tailed) 0,000

N 212 212

Correlations Mediating stap 2

Kantoorrotatie Disctrionaire accruals Kantoorrotatie Pearson Correlation 1 0,080

Sig. (2-tailed) 0,247

N 212 212

Disctrionaire accrualsPearson Correlation 0,080 1

Sig. (2-tailed) 0,247

N 212 212

(25)

24

Beide mediatingvariabelen, OOB-classificatie en balanstotaal, hebben geen significante invloed op het verschil in verband tussen controle kwaliteit en kantoorrotatie voor OOB’s en niet-OOB’s. Daarmee wordt hypothese 3 verworpen: de kantoorrotatie heeft meer effect op de controle kwaliteit van OOB’s dan op die van de niet-OOB’s.

4.2.3 Testresultaten van de non-assurance fee

Tabel 9 toont een positieve relatie tussen de controle kwaliteit en de non-assurance fee. Controle kwaliteit is gemeten aan de hand van discretionaire overlopende posten. De negatieve Beta houdt in dat wanneer de non-assurance fee stijgt, ook de controle kwaliteit stijgt. Dit zou verklaard kunnen worden door de kennis verspreiding in het kantoor vanuit de non-assurance services (Wu, 2006).

Tabel 9: Lineaire regressie op de controle kwaliteit (NASRATIO)

Zowel het balanstotaal als de ROA hebben een significant effect (0,000) op de controle kwaliteit. Dit wordt veroorzaakt door de hoge multicollinearity tussen beide posten. Deze multicollinearity is opgelost door de één van de variabelen in de regressie uit te sluiten.

Tabel 10: Lineaire regressie op de controle kwaliteit (NASRATIO) zonder ROA

Coefficients*

Standarized Coefficients

Model B Std. Error Beta T Sig.

1 (Constant) 0,485 0,267 1,819 0,070

Hefboomwerking 0,111 0,277 0,009 0,402 0,688

Non-assurance fee -0,237 0,298 -0,180 -0,796 0,427

Balans totaal -1,899E-12 0 -0,004 -0,171 0,000

Kantoorrotatie -0,204 0,157 -0,03 -1,302 0,194

ROA -2,04 0,051 -0,949 -40,08 0,000

BIG 4 0,006 0,125 0,001 0,45 0,964

*. Dependent variable: Controle kwaliteit

Unstandarized Coefficients

Coefficients*

Standarized Coefficients

Model B Std. Error Beta T Sig.

1 (Constant) -1,495 0,795 -1,88 0,061 Hefboomwerking -2,323 0,821 -0,196 -2,83 0,005 Non-assurance fee -0,266 0,902 -0,020 -0,295 0,498 Kantoorrotatie -0,254 0,159 -0,04 -1,302 0,194 Balans totaal -0,479 0,474 -0,070 -1,01 0,314 BIG 4 0,195 0,379 0,035 0,516 0,607

*. Dependent variable: Controle kwaliteit

(26)

25

De significantie van de non-assurance fee is veranderd, maar het is nog steeds insignificant (0,498).

De tweede non-assurance fee test maakt gebruik van de NL (non-assurance fee) en richt zich op het negatieve aspect van de invloed van de non-assurance fee. De correlatie in tabel 21 toont een significant positief verband op de discretionaire overlopende posten. De twee toetsen tonen hetzelfde patroon. Beide geven een negatief verband aan bij de controle kwaliteit relatie voor de OOB’s. De natuurlijke logaritme van non-assurance fee heeft betrekking op de

economische afhankelijk en non-assurance test het positieve aspect van kennis overdracht in het kantoor. (Wu, 2006) De controlevariabele BIG 4 heeft in tegenstelling tot wat uit het onderzoek van Choi et al (2010) is gebleken, geen significante invloed op de controle kwaliteit. De

hefboomwerking heeft in tabel 11 een significante relatie met de controle kwaliteit. Dit strookt met de resultaten uit het onderzoek van Ball (2005). Concluderend kan gesteld worden dat de non-assurance fee een negatief effect heeft op de controle kwaliteit. Hierdoor kan hypothese 2 bevestigd worden: de non-assurance fee heeft een negatief effect op de controle kwaliteit.

Tabel 11: Lineaire regressie op de controle kwaliteit NL(NASRATIO)

Bij de empirische toetsen wordt een significant hogere controle kwaliteit gevonden voor niet-OOB’s dan voor niet-OOB’s. Bij de mediatingtoets van de kantoorrotatie wordt geen significant verband gevonden. H4 kan hiermee verworpen worden: de kantoorrotatie heeft een negatief effect op de controle kwaliteit. Hypothese 2 wordt binnen dit onderzoek bevestigd. De non-assurance fee heeft een negatiever effect op de controle kwaliteit. De toets toont een positief significant effect tussen het natuurlijke logaritme en discretionair overlopende posten voor OOB’s. Dit leidt tot een negatief effect op de controle kwaliteit, wat voortkomt uit de economische afhankelijkheid.

Coefficients*

Standarized Coefficients

Model B Std. Error Beta T Sig.

1 (Constant) -1,826 0,867 -2,107 0,036 OOB-classificatie 2,213 0,338 0,439 6,547 0,000 Kantoorrotatie -0,671 0,457 -0,096 -1,468 0,144 Hefboomwerking -2,286 0,769 -0,193 -2,971 0,003 BIG 4 -0,123 0,366 -0,022 -0,338 0,736 NL (non-assurance fee) -0,33 0,040 0,055 0,834 0,000

*. Dependent variable: Controle kwaliteit

(27)

26 4.3 Robuustheid testen

Om na te gaan of de gevonden resultaten robuust zijn, worden een tweetal robuustheidstesten uitgevoerd. Ten eerste wordt er onderzocht of de invloed van kantoorrotatie op discretionaire accruals in de periode 2012 geen extreme volatiliteit bevat. Dit wordt getoetst door een vergelijking van invloed van de kantoorrotatie op de discretionaire accruals in 2011 en 2012.

Tabel 12 One-sample t-test kantoorrotatie

Uit deze test komt geen significant (sig 0,82) verschil naar voren. Hierdoor kan worden bevestigd dat er geen significant verschil is in invloed van kantoorrotatie op de discretionaire accruals tussen 2011 en 2012. Derhalve wordt er aangenomen dat de gekozen periode geen extreme volatiliteit kent.

Ten tweede is er een robuustheidstest uitgevoerd op een mogelijke significante verschil in de OOB-classificaties. Hiervoor is de data van OOB’s en niet-OOB’s opgedeeld in kwartielen, waarbij er getest wordt doormiddel van t-toets of er een significant verschil is tussen het grootste - en het kleinste kwartiel in de discretionaire acrruals. De indeling op grootte is gebaseerd op het balans totaal van de organisaties.

Tabel 13 Independent samples test kwartiel 1 en 4 OOB’s Group Statistics

Kwartielen N Mean Std Deviation Std. Error Mean disctionaire accruals 2012 212 16232895,4 5886402,5 404279,8

2011 212 1508792,0 5315227,5 365051,3

Independent Samples test

F Sig T df Sig. (2-tailed) Mean Difference Std. Error Difference disctionaire accruals 2012 0,172 0,7 0,228 422,0 0,820 124103,4 544706,0

2011 0,228 417,7 0,820 124103,4 544706,0 Levene's test for equality of variances t-test for equality of means

Group Statistics

Kwartielen N Mean Std Deviation Std. Error Mean disctionaire accruals 1,0 23,0 1623552,4 3445238,8 718381,9

4,0 23,0 5108500,3 12598718,4 2627014,4

Independent Samples test

F Sig T df Sig. (2-tailed) Mean Difference Std. Error Difference disctionaire accruals 1,0 2,948 0,1 1623552,4 3445238,8 0,207 -3484947,0 2723467,9

4,0 5108500,3 12598718,4 0,212 -3484947,0 2723467,9 Levene's test for equality of variances t-test for equality of means

(28)

27 Tabel 14 Independent samples test kwartiel 1 en 4 niet-OOB’s

Uit deze test is er voor zowel de OOB’s (sig 0,1) als de niet-OOB’s (0,9) geen significante relatie van afwijkende dictionaire accruals gevonden in de sample. Derhalve wordt er

aangenomen dat de gekozen periode geen extreme volatiliteit kent.

In 4.2.3 is er in de regressie analyse voor de non-assurace fee een correctie gemaakt voor de multicollinearity tussen ROA en balans totaal. Na deze correctie was er geen multicollinearity aanwezig in de variabele. Na de gemaakte correctie in tabel 10 en de negatieve uitkomsten van de robuustheidtesten is er geen aanleiding gevonden om de validiteit van de data en toetsen af te wijzen.

Group Statistics

Kwartielen N Mean Std Deviation Std. Error Mean disctionaire accruals 1,0 30,0 210033,5 228991,8 41808,0

4,0 30,0 206706,6 202024,5 36884,4

Independent Samples test

F Sig T df Sig. (2-tailed) Mean Difference Std. Error Difference disctionaire accruals 1,0 0,250 0,9 0,1 58,0 0,953 3326,9 55752,8

4,0 0,1 57,1 0,953 206706,6 55752,8 Levene's test for equality of variances t-test for equality of means

(29)

28

5. Conclusie, beperkingen en Suggesties voor vervolg onderzoek

5.1 Conclusie

In de laatste vijftien jaar zijn er vele multinationale fraude- en boekhoudschandalen aan het licht gekomen, waarbij de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de accountant in twijfel werd getrokken. Als reactie hierop hebben de EU en de Nederlandse overheid besloten per 1 januari 2013 een aanpassing in de Wft te maken. Binnen deze Wft wijziging in artikel 23c en 24a is het niet meer toegestaan om voor OOB’s non-assurance services en controleservices te verstrekken. Daarnaast mag de accountant-klanten relatie voor OOB’s niet langer dan tien jaar duren. Deze tweede regeling zal op 1 januari 2016 ingaan. Het doel van de nieuwe Wft is om middels een vergroting van de onafhankelijkheid de controle kwaliteit te verbeteren.

In dit onderzoek is het effect van de OOB-classificatie op de controle kwaliteit

onderzocht. Het onderzoek hanteert de non-assurance fee en kantoorrotatie als onafhankelijke variabelen op de controle kwaliteit. Middels deze onafhankelijke variabelen is er een directe link te leggen met de aanpassing in de Wft. Aangezien deze aanpassingen in de Wft alleen betrekking hebben op de OOB’s. Door het verschil in controle kwaliteit tussen de niet-OOB’s en OOB’s te onderzoeken, kan de aanpassing van de Wft worden getest.

De controle kwaliteit wordt gemeten aan de hand van het modified Jones model van Dechow et al (1995). In dit model wordt de controle kwaliteit getest aan de hand van discretionair

overlopende posten. De variabele kantoorrotatie bestaat uit een dummyfactor nul voor een accountant-klantrelatie van minder dan tien jaar en uit één voor een accountant-klant relatie van tien jaar of langer. In het onderzoek werd de non-assurance fee gemeten aan de hand van de assurance fee ten opzichte de controle fee van en het natuurlijke logaritme van de non-assurance fee.

De resultaten van het onderzoek stroken niet geheel met eerdere onderzoeken (Bell et al, 2015; Cameran et al, 2014; Knechel, 2007; Frankel et al, 2002) en sommige uitkomsten

verschillen met de uitkomsten van de non-assurance fee en kantoorrotatie uit eerdere

onderzoeken (Badertscher et al, 2014; Wu, 2006; Myers et al 2003). Bij de mediatingtoets van de kantoorrotatie wordt geen significant verband gevonden. Daarmee wordt geconcludeerd dat de kantoorrotatie geen verklaring is voor de significante relatie tussen de controle kwaliteit en de OOB-classificatie.

In het onderzoek wordt er geen significant hogere controle kwaliteit gevonden bij niet-OOB’s dan bij niet-OOB’s. De non-assurance fee heeft meer effect op de controle kwaliteit van OOB’s dan op die van niet-OOB’s. Hypothese 1, ‘de non-assurance fee heeft een negatief effect op de controle kwaliteit’, wordt middels het onderzoek bevestigd. De toets toont een positief

(30)

29

significant effect tussen het natuurlijke logaritme en discretionair overlopende posten voor OOB’s. Dit leidt tot een negatief effect op de controle kwaliteit. Het negatieve significante verband kan verklaard worden door de economische afhankelijkheid. De resultaten van dit onderzoek ondersteunen over het geheel genomen de invoering van de aanpassingen in de Wft. Daarnaast verifieert het de correctheid van de OOB-classificatie.

5.2 Beperkingen van het onderzoek

Dit onderzoek is onderworpen geweest aan enkele beperkingen. De financiële instellingen zijn uitgesloten van de dataset, omdat deze organisaties op basis van hun typologie meer accruals hebben. Derhalve kunnen deze instellingen niet correct vergeleken worden met andere typologieën op basis van het Modified Jones Model. Tot slot is de sample van niet-OOB’s verkleind vanwege de beschikbaarheid van de financiële data in de database van WRTS; Bureau van Dijk. Deze beperkingen zijn deels weggenomen door de ontbrekende data aan te vullen vanuit de jaarrekeningen. Ter aanvulling van dit onderzoek kan een grotere sample gehanteerd worden.

5.3 Suggesties voor vervolg onderzoek

Als vervolgonderzoek zou het effect van de kantoorrotatie op de controle kwaliteit gemeten kunnen worden. Volgens de beschrijvende statistiek in hoofdstuk 4 dient het merendeel van de OOB’s (88%) in 2016 een verplichte kantoorrotatie uit te voeren. Deze wijziging kan een significant effect hebben op de controle kwaliteit.

(31)

30

Bibliografie

Accountancynews. (2012, december 14). nautadutilh.com. Opgeroepen op september 28, 2015, van http://www.nautadutilh.com/PageFiles/7168/2012_12_14_Analyse_de_amendementen _bij_de_Wet_op_het_accountantsberoep_AT.pdf

Accountantweek. (2015, september 22). EU-Verordening geldt ten aanzien van roulatie accountantskantoren. Opgeroepen op september 28, 2015, van Accountantweek.nl: http://accountantweek.nl/artikel/dijsselbloem-euverordening-geldt-ten-aanzien-van-roulatie-accountantskantoren

Ashbaugh, H. R., LaFond, & Mayhew, B. (2003). Do nonaudit services compromise auditor independence? Further evidence. The Accounting Review 78(3), 611-639.

Authority for the Financial Markets. (2011). Incentives for Audit Quality. Amsterdam.

Badertscher, B., Jorgensen, B., Katz, S., & Kinney, W. (2014). Public Equity and Audit Pricing. Journal of Accounting Research 52(2), 303-390.

Ball, R., & Shivakumar, L. (2005). Earnings quality in UK private firms: comparative loss. Journal of Accounting and Economics 45(2), 80-120.

Baron, R. M., & Kenny, D. (1986). The Moderator-Mediator Variable Distinction in Social Psychological Research: Conceptual, Strategic, and Statistical Considerations. Journal of Personality and Social Psychology 51(6), 1173-1182.

Beisland, L. A., Mersland, R., & Strøm, R. Ø. (2015). Audit Quality and Corporate Governance: Evidence from the Microfinance Industry. International Journal of Auditing 19(3), 218-237. Bell, T. B., Causholli, M., & Knechel, W. R. (2015). Audit Firm Tenure, Non‐Audit Services, and

Internal Assessments of Audit Quality. Journal of Accounting Research 53(3), 461-509.

Bell, T., Doogar, & Solomon, I. (2008). Audit Labor Usage and Fees Under Business Risk. Journal of Accounting Research 46(4), 729-760.

Berzins, J., Bøhren, Ø., & Rydland, P. (2008). Corporate finance and governance in firms with limited liability: Basic characteristics. Oslo: Norwegian School of Management; Centre for Corporate Governance Research.

Bissessur, S. (2008). Earnings Quality and Earnings management. Faculteit Economie en Bedrijfskunde, Universiteit van Amsterdam, Tinbergen Instituut Research.

(32)

31

Buuren, v., & J.P. (2010). The audit partner effect. Nyenrode Business Universiteit, Nyenrode Research and Innovation Institute.

Cameran, M. D. (2005). The audit firm rotation rule: A review of the literature. SSRN.

Cameran, M. F., & Pettinchio. (2013). Are There Adverse Consequences of Mandatory Auditor Rotation? Evidence from the Italian Experience. Auditing: A Journal of Practice and Theory 34(1), 1-24.

Cameran, M., Prencipe, A., & Trombetta, M. (2014). Mandatory Audit Firm Rotation and Audit Quality. European Accounting Review 24(1), 1-24.

Caramanis, C., & Lennox, C. S. (2008). Audit Effort and Earnings Management. Journal of Accounting & Economics 45, 101-145.

Carcello, J. V., & Nagy, A. L. (2004). Client size, auditor specialization and fraudulent financial reporting. Managerial Auditing Journal 19(1), 651 - 668.

Carcello, J., Hermanson, D., & Huss, H. (2002). Going Concern Opinions: The effect of Partner compensation plans and client size. Auditing: A Journal of Practice and Theory 19(1), 67-77. Chen, C., Lin, C., & Lin, Y. (2008). Audit partner tenure,audit firm tenure, and discretionary

accruals: Does long auditor tenure impair earnings quality? Journal of Accounting Research 25(2), 415-450.

Choi, J. J. (2008). Audit pricing, legal liability regimes and Big 4 premiums: theory and cross-country evidence. Contemporary Accounting Research 25(1), 55--99.

DeAngelo, L. (1981). Auditor size and audit quality. Journal of Accounting and Economics 4(2), 183-199.

Dechow, P., Sloan, R., & Sweeney, A. (1995). Detecting Earnings Management. The Accounting Review 70(2), 193-225.

DeFond, M. K. (2002). Do nonaudit fees impair auditor independence? Evidence from going concern audit opinions. Journal of Accounting Research 40(4), 1247 - 1274.

Dijsselbloem. (2015, november 2). antwoorden-schriftelijke-vragen-onderzoek-uitbreiding-oob-s.

Opgeroepen op januari 2016, 12, van

file:///C:/Users/NLwint04/Downloads/antwoorden-schriftelijke-vragen-onderzoek-uitbreiding-oob-s.pdf

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gezien het belang van deze G-SIB’s, wordt verwacht dat de G-SIB’s op alle onderdelen van de disclosure index significant betere risico disclosures leveren dan banken zonder

Verso ondersteunt al langer sociale ondernemingen met hun personeelsbeleid en merkt dat een groot deel van hun vragen betrekking heeft op werkbare jobs. Ingrid Lieten:

If the associated linear-quadratic optimal control problems are regular, then the set of rank minimizing solutions of the dissipation inequality equals the set of real

Agreement seem to imply that the conferral of these subsidies will be specific to certain sectors and technologies (e.g. the ‘low-carbon sector’). Thus, legitimised and pressed by

Here we study oblique impact of 100 μm drops onto a deep liquid pool, where we quantify the splashing threshold, maximum cavity dimensions and cavity collapse by high-speed

The combination of parsers, rules and printers allows us to extract Ampersand source code from ArchiMate XML documents.. Amperspiegel was originally developed to aid in the

Using examples and calculations on the Wikipedia graphs for nine different languages, we show why these rank correlation measures are more suited for measuring degree assortativity

In order to identify and validate new food intake biomarkers, the FoodBAll team decided to focus on the following aspects of food intake biomarker research: (1) dis- cover novel