HET GEHEIM VAN DE KIOSK
De zoektocht naar de waarde van sociale factoren bij het kioskbezoek
MIRIAM BONKE
Begeleiders: Carolien Bouw en Gerben Moerman 23 juni 2016
1
Inleiding p. 2
Hoofdstuk 1 Theoretisch kader p. 5
1.1 Binding in stadsbuurten 1.2 Binding tussen individuen
Hoofdstuk 2 Methodologische verantwoording p. 11
2.1 Typologie klanten
2.2 Klantenmotieven achterhalen 2.3 Woonplaatsen achterhalen 2.4 De ondernemer
2.5 Nadelen methoden
Hoofdstuk 3 De kiosken en de buurt p. 17
3.1 Bevolkingssamenstelling Buitenveldert-(Oost) 3.2 Gebruikers van stoep en straat
3.3 Woningen en kantoren 3.4 De kiosken
3.5 Producten 3.6 Concurrentie
Hoofstuk 4 Klanten p. 27
4.1 Vis’Car Bert klantentypologie 4.2 Contact in- en rondom de kiosk 4.3 Conclusie
4.4 Zwaan en van Slooten klantentypologie 4.5 Contact in- en rondom de kiosk 4.6 Conclusie
Hoofdstuk 5 De ondernemer p. 38
5.1 Een praatje bij de vis 5.2 Sociaal dier 5.3 Conclusie
5.4 Zwaan en van Slooten
5.5 Klantvriendelijkheid en kwaliteit 5.6 Vergelijking
Hoofdstuk 6 De oude kiosk in de nieuwe samenleving p. 48
Hoofdstuk 7 Conclusie p. 49
7.1 Binding in stadsbuurten 7.2 Binding tussen individuen
Dankwoord p. 53
Bijlagen p. 54
2
Inleiding
In de Amsterdamse buurt Buitenveldert-Oost staan twee kiosken die al jarenlang deel
uitmaken van het straatbeeld. De viskiosk en bloemenkiosk staan aan de rand van
Buitenveldert. Van kinds af aan bezoek ik deze wijk omdat mijn opa’s en oma’s er wonen. Beide kiosken hebben een gunstige locatie: aan een druk kruispunt, tegenover het
drukbezochte Amstelpark en ze liggen op vijf munten loopafstand van station RAI. De
kiosken lijken op het eerste gezicht succesvolle ondernemingen die druk worden bezocht. Van
de vele kiosken die Amsterdam rijk is, wil ik weten welke sociale functies deze twee kiosken
vervullen voor de klanten en de buurt. Zo is klantenbinding van groot belang voor het
voortbestaan van de kiosken. Zowel sociale, economische als geografische aspecten spelen
een rol bij het voortbestaan van de kiosken. In dit onderzoek naar het succes van deze kiosken
en de sociale functies die ze vervullen zijn er een aantal dingen van belang. Ten eerste de
bevolkingssamenstelling van Buitenveldert-Oost, ten tweede moet er gekeken worden naar de
mogelijke concurrenten van de kiosken. Daarnaast moet ook gekeken worden naar de
reikwijdte van de klantenkring en welke redenen klanten aandragen voor hun bezoek aan de
kiosk. De nadruk van dit onderzoek ligt echter op de sociale functies, meer dan de
economische en geografische.
Om het ‘geheim van de kiosk’ te ontrafelen ging ik op zoek naar de sociale functies die de kiosken vervullen voor de buurt en het individu (de klant). De verwachting is dat de
persoonlijke behandeling en de herkenning tussen klant en kiosk-eigenaar of medewerksters
belangrijke redenen vormen voor klanten om terug te komen. Deze verwachting is gestoeld op
twee gegevens. Ten eerste de toenemende individualisering en efficiëntie binnen de
samenleving en ten tweede de bouw van nieuwe kiosken, naar initiatief van ‘De Gezonde
3
Om te beginnen is er de toename van individualisering en efficiëntie, die ook
doordringt in de foodsector en detailhandel. Een aantal producten dat in kiosken verkocht
wordt, wordt ook in supermarkten aangeboden. Albert Heijn verkoopt bijvoorbeeld ook per
stuk verpakte haringen met ui en zuur en bossen bloemen. De kiosk is erg beperkt in haar
aanbod, maar heeft wellicht meer op maat gemaakte producten en services waar supermarkten
vaak niet aan kunnen tippen.
Ten tweede kan het beperkte aanbod een reden zijn dat mensen de kiosk links laten
liggen. Een supermarkt kan voorzien in verschillende levensmiddelen zodat er efficiënter
ingekocht kan worden om de prijzen laag te houden. Dit maakt supermarkten een
prijsconcurrent van de kiosk.
Een derde gegeven is de digitalisering en de daaraan gerelateerde opkomst van
webwinkels en thuisbezorgsites. Men hoeft de deur niet meer uit voor een verse maaltijd of
een mooie bos bloemen. Via thuisbezorgd.nl kan men kiezen uit één van de vele lokale
maaltijddiensten. Ook zijn er mogelijkheden een boeket te laten samenstellen en bezorgen via
onder andere fleurop.nl. Ondanks deze maatschappelijke ontwikkelingen trekken Vis’Car Bert
en bloemenkiosk Zwaan en van Slooten dagelijks veel klanten.
Naast deze trend van efficiëntie is er binnen de gemeente Amsterdam een kioskproject
opgezet met als doel connecties tot stand te brengen tussen de eigenaar, de klanten en de
buurtgenoten. Deze connecties beperken zich niet tot buurtbewoners. ‘De gezonde stad’ is
begonnen met de bouw van een reeks kiosken (De Gezonde Stad, 2016) met de naam ‘Multi
Inzetbare Kiosk’ (MIK). Het is de bedoeling dat deze binnen Amsterdam komen te staan en door een lokale ondernemer uit de buurt worden uitgebaat. Het ondernemerschap van MIK is
anders dan dat van de kioskeigenaren in Buitenveldert-Oost: meer indirect en gestimuleerd
door ‘De Gezonde Stad’. Opvallend is, dat de Multi Inzetbare Kiosken vooral in Amsterdam- West worden geplaatst. Het lijkt erop dat ‘De Gezonde Stad’ met het plaatsen van deze
4
De grote vraag is, wat voor sociale functies de kiosken vervullen, en voor wie. Is het beeld
van een kiosk als een pittoresk gebouwtje waar men af- en aanloopt nog van deze tijd? Komt
de praktijk van de vis- of bloemenkioskeigenaar/medewerkster overeen met de ideeën van
‘De Gezonde Stad’, en is de kioskeigenaar de schakel tussen de buurtbewoners en passanten? (De Gezonde Stad, 2016).
In hoofdstuk één staat beschreven welke sociologische begrippen de handvatten
vormen voor dit onderzoek. In hoofdstuk twee staat de methodologische verantwoording en
de operationalisering van het onderzoek. Hierin staan de sterke en zwakke punten van de
onderzoeksopzet en de reden voor de gekozen werkwijze. Hoofdstuk drie bevat een schets
van de directe omgeving (Buitenveldert-Oost). Hoofdstuk vier bevat een
typologiebeschrijving van beide klantenkringen, aangevuld met bezoekersmotieven en
voorbeelden van gesprekken met klanten. In hoofdstuk vijf wordt er vanuit
ondernemersperspectief gekeken naar de klantenkring en komt de visie en persoonlijkheid van
de kiosk-eigenaars en medewerksters aan bod, daarop volgt een vergelijking van beide
kiosken. In hoofdstuk zes wordt aangetoond wat voor rol de kiosk speelt op buurtniveau. In
hoofdstuk zeven staat de conclusie: een weergave van de sociale functies die de kiosken
hebben voor de buurt en het individu. Hierbij worden de verschillen van de kiosken benoemd.
Alle foto’s in deze scriptie zijn door mijzelf gemaakt. De naam van één medewerkster van bloemenkiosk Zwaan en van Slooten is fictief, omdat ze aangaf niet genoemd te willen
5
Hoofdstuk 1 Theoretisch kader
In dit onderzoek ligt de nadruk op sociale functies. Tegelijkertijd wordt er rekening gehouden
met economische (prijs-kwaliteitverhouding) en geografische (toegankelijkheid en nabijheid)
factoren. De verwachting is dat deze drie factoren invloed hebben op de binding van klanten.
Volgens medewerkster Tina van de Bloemenkiosk is het voor het succes van de onderneming
nodig een breed en kwalitatief goed aanbod te hebben en is ook de buurt van belang. De vraag
is of de sociale functies van de kiosk een grote rol spelen in de aantrekkingskracht van de
kiosk. Elisabeth Naumann (2003) schreef naar aanleiding van een grootschalig
kioskonderzoek een boek: ‘Kiosk Entdeckungen an einem alltäglichen Ort, Von Lustpavillion zum kleinen Konsumtempel’ (2003). Hierbij observeerde ze vele uren verschillende kiosken in Duitsland, voornamelijk in Berlijn. In de Duitse hoofdstad kwamen er eind negentiende
eeuw ‘Trinkhallen’ op waarin vanuit kleine chique gebouwtjes bronwater werd verkocht. Rond 1904 kwamen er meer kiosken op en kwam er wetgeving omtrent het plaatsen van
kiosken in de hoofdstad. Van deze oude kiosken staan er nog enkelen op de drukbezochte
straat Unter den Linden.
Naumann onderscheidt twee soorten kiosken. Enerzijds kiosken met kranten,
sigaretten en andere uit de fabriek afkomstige producten: de ‘Zeitungskiosk’, en anderzijds
kiosken die vers en half-klaar voedsel verkopen: de ‘Erfrischungskiosk’. Uit haar verhalen
komt naar voren dat vooral de Erfrischungskiosk dienst doet als klein lustpaviljoen. In een
Zeitungskiosk is er vaker sprake van een vaste routine waarin minimaal geconverseerd wordt.
Dit geldt voornamelijk voor klanten die zo’n kiosk zelden bezoeken.
“Begrüßungsformalitäten werden beim schnellen Einkauf an einem fremden Kiosk so gut wie immer weggelassen” (Naumann, p. 153). Het kan zijn dat bloemenkiosk Zwaan en van
6
product dat er verkocht wordt. Bij Vis’Car Bert wordt niet alleen gekocht maar ook geconsumeerd, waardoor sociale interactie gemakkelijker tot stand komt.
Dit onderzoek is gegrond op vier sociologische begrippen die te maken hebben met de
betekenis van sociale interactie op buurtniveau en individueel niveau. Deze theorieën gaan
van grootschalig (binding in stadsbuurten) naar kleinschaliger (herkenning op straat en
individuele verbinding).
1.1 Binding in stadsbuurten
Om te beginnen wil ik het begrip ‘sociaal kapitaal’ bespreken. Dit begrip is geïntroduceerd
door de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam. Sociaal kapitaal kan ontstaan als mensen
samen wat ondernemen. Als sociaal kapitaal op een publieke locatie ontstaat wordt dit ‘social
location’ genoemd. Bij ontmoetingen tussen mensen kan er ‘social capital’ ontstaan, ofwel sociaal kapitaal (Putnam, 1998). ‘Social location’ is een vorm van ‘place based’ sociaal kapitaal, dat gevormd wordt op een publieke locatie, tussen individuen in de buurt. Sociaal
kapitaal werkt volgens Putnam als ‘lijm’ voor netwerken. Deze lijm verwijst naar de mate
waarin mensen deelnemen aan het groepsleven (R. Lang et al., 1989 p. 4). Putnam bekijkt hoe
dat in stadsbuurten gebeurt en legt uit hoe mensen op openbare locaties sociaal kapitaal
accumuleren. Een voorwaarde voor de mogelijkheid tot accumulatie van sociaal kapitaal is
dat de mensen die elkaar ontmoeten dezelfde normen hebben. Social location, de
plaatsgebonden variant van kapitaal accumulatie werkt bindend voor de gemeenschap: ‘get
by’ (Putnam, 1998, p. 6).
Er zijn ook vormen van sociaal kapitaal die ontbindend werken voor een
buurtgemeenschap: ‘get ahead’. Dit gebeurt als er binnen een buurt veel verschil is in etniciteit of inkomensklasse. Gevolg van het creëren van sociaal kapitaal is wederzijds
7
5). Hij merkte op dat publieke samenhang en onderling contact essentieel zijn voor
economische groei, veilige straten en een gezonder leven. “Social location: neighbourhood
ties represent the place-based end of the social capital spectrum” (Putnam, 1998, p. 6). In het
grotere plaatje van een buurt is de kiosk slechts een kleine onderneming die als
ontmoetingsplek kan figureren. Sociaal kapitaal ontstaat tussen mensen die samen iets gaan
doen, wat kan bestaan uit het bezoeken van kiosken. Bij ‘social location’ gaat het erom dat mensen integreren in een netwerk: de buurt. Ten eerste is het niet duidelijk of er gesproken
kan worden van ‘de buurt’ en wat als ‘de buurt’ gedefinieerd kan worden. De theorie van social location is daarom te veelomvattend om direct met de kiosk in verband te brengen.
Echter, de homogene aard van de buurt (relatief grijs en welvarend) geeft te denken als het
gaat om netwerken waarin mensen verkeren. Mogelijk maakt de viskiosk of bloemenkiosk
deel uit van een reeks plaatsen waar bekenden elkaar (toevallig) ontmoeten.
Een tweede begrip over buurtbinding is het ‘urban village’ waar stadssocioloog Gans
(1962) over spreekt. Dit begrip lijkt in zekere mate op ‘social location’ van Putnam, maar is
gericht op gemeenschappelijke kenmerken van individuen, in plaats van gemeenschappelijke
normen. Gans gebruikt urban village als een symbolische term voor een klein dorp in de stad,
waarin mensen met gemeenschappelijke kenmerken elkaar veelvuldig treffen. Als mensen
elkaar toevallig regelmatig ontmoeten kan er sociale binding ontstaan, waardoor een
zogenaamd urban village ontstaat. Herbert Gans is net als Elisabeth Naumann geboren in
Duitsland en woont momenteel in de Verenigde Staten waar hij zag hoe de kapitalistische
economie tot geautomatiseerde interacties leidde, die sociale cohesie tenietdoen.
De betekenis van sociale cohesie wordt door veel sociologen bediscussieerd vanwege
de vage definitie. Het is een sensitizing concept: je weet wat het is, totdat je het probeert uit te
leggen (Schnabel et al. 2008, p. 13). Met sociale cohesie wordt een sociale samenhang
bedoeld in een bepaald gebied of gemeenschap. “Een samenleving met gemeenschapszin is
8
waarbij de leden elkaar steunen en zich met de groep identificeren.” (Schnabel et al. 2008, p. 12). Gans zag hoe mensen in de wijk ‘West End’ elkaar regelmatig troffen, waardoor er
sociale binding ontstond. West End is volgens hem zo’n urban village: “The ‘feel’ of the area
can best be described by an informal sketch of what so often struck me as an urban village”
(Gans, 1962). Daarbij moet gezegd worden dat er in West-End veel jonge mensen wonen uit
dezelfde economische klasse. Dit is interessant omdat Buitenveldert-Oost een relatief
homogene bevolkingssamenstelling heeft qua leeftijd en economische klasse. Gans legt erg de
nadruk op het gevoel in de buurt.
Een gevoel is lastig te onderzoeken maar kan enigszins worden afgeleid aan de manier
waarop mensen gebruik maken van de openbare ruimte. Putnam en Gans zien allebei dat
gelijksoortige of gelijkgestemde mensen binnen een buurt eerder met elkaar in contact komen
dan mensen die verschillen qua etniciteit en/of inkomensklasse. Op buurtniveau kan dat
betekenen dat een homogene buurtsamenstelling positief kan werken voor de binding tussen
buurtbewoners. Het is mogelijk dat dit de reden is waarom ‘De Gezonde Stad’ de Multi
Inzetbare Kiosken voornamelijk wil neerzetten in de meest gemengde wijk van Amsterdam:
Geuzenveld (Bureau Onderzoek en Statistiek, 2013). Op het niveau van de kiosk kan dit
worden teruggezien in een relatief homogene klantenkring waarvan een groot deel van de
vaste klanten uit de buurt komt. De vraag is of de klantenkring van de kiosken een
afspiegeling is van Buitenveldert-Oost.
1.2 Binding tussen individuen
Een ander sociaal fenomeen dat ik wil onderzoeken is ‘publieke familiariteit’. Hierbij gaat het
om het herkennen van buurtgenoten, waarbij er geen sprake is van écht kennen
(Blokland-Potters, 2006). Stadssociologe Blokland-Potters introduceerde dit begrip als lichtere variant op
9
gemakkelijker te toetsen in de empirie. Hierbij gaat het om ‘herkennen’ van mensen, in plaats van elkaar ‘kennen’ (Blokland-Potters, 2006). Buurtgenoten kunnen behoefte hebben aan contact met buurtgenoten. De vraag is of, en in hoeverre deze behoefte bijdraagt aan het
bezoekmotief. Bij publieke familiariteit gaat het erom dat mensen elkaar regelmatig treffen in
de publieke ruimte maar verder geen verdere sociale binding met elkaar aangaan. Dat betekent
dat mensen elkaar zouden groeten als ze elkaar herkennen. De vraag is echter of de mensen die
elkaar herkennen daadwerkelijk buurtgenoten zijn. De interactie is en blijft oppervlakkig. Er
kan niet vanuit gegaan worden dat mensen een bezoek aan de kiosk brengen in de hoop
bekenden tegen te komen. Goede bekenden spreken meestal niet af in een kiosk, maar in een
semipubliek domein als een bar of andere horecagelegenheid. Wel kan het een leuke
bijkomstigheid zijn in- of rondom de kiosk een bekende te treffen. Daarom is het van belang te
onderzoeken of er tekenen zijn van publieke familiariteit.
Een andere reden voor het kioskbezoek kan de ontmoeting zijn met de kioskeigenaar of
medewerkster. Komt dit voor bij Vis’Car Bert en Zwaan en van Slooten? De eigenaar/medewerker kan een ‘bekende’ worden, naarmate de klant de kiosk vaker bezoekt. De band die ontstaat kan worden aangeduid als amicaliteit. Deze amicaliteit gaat volgens
Duyvendak en Wekker (2015) verder dan publieke familiariteit. Dit kan worden teruggezien in
de omgang tussen klanten en kioskeigenaar/medewerksters. In tegenstelling tot de voorwaarden
die Gans en Putnam stellen aan sociale binding is het bij het aangaan van een amicale band niet
essentieel om dezelfde etniciteit of economische positie te hebben.
Bij amicaliteit gaat het er niet om wat voor levensstijl, sociaaleconomische positie of
culturele achtergrond je hebt, maar meer om dat je wat (samen) doet. Amicaal zit tussen
vriendelijk en vriendschappelijkheid in (Duyvendak & Wekker, 2015). Naar verwachting is
mogelijk sprake van de amicaliteit bij de kiosken, omdat de kioskeigenaar en medewerksters
op vaste tijden werken die bij buurtgenoten bekend kunnen zijn. Voor het ontstaan van
kiosk-10
eigenaar/medewerksters. Is er bij één van beide kiosken of misschien wel allebei, ruimte voor
het ontstaan van amicaliteit tussen de eigenaar of medewerkster en de klant, of tussen klanten
onderling?
Tijdens het onderzoek stuitte ik op verschillende interactievormen van de
kiosk-eigenaar/medewerkster en de klant, en klanten onderling. Deze interacties kunnen beschreven
worden als dyades en triades, wat de interactie tussen twee of drie personen aanduidt. Volgens
de Duitse socioloog Georg Simmel (1858-1918) is de dyade de kleinst mogelijke sociologische
eenheid; ze bestaat uit twee personen. Een dyade ontstaat als A iets bezit wat interessant is voor
B en omgekeerd. Vanuit het perspectief van de groepsdynamiek wordt het interessanter
wanneer de dyade uitgebreid wordt met een derde persoon. Dan ontstaat er een triade (John
Vincke, 2007). Tijdens meerdere observaties werd duidelijk wanneer en tussen wie er
gesprekken plaatsvinden. Deze dyades en triades zijn het resultaat van omgangsvormen van de
eigenaar of medewerkster, het type klant en het product. Meer over de observaties is te lezen in
11
Hoofdstuk 2 Methodologische verantwoording
Voor antwoorden op de vraag welke sociale functies de kiosken hebben voor het individu en
de buurt heb ik gedurende drie maanden onderzoek gedaan in- en rondom de kiosken. Het
onderzoek is een comparative casestudy met een kwalitatieve theoretische insteek. De vraag
wat voor sociale functies de kiosken vervullen en voor wie, wordt geoperationaliseerd door
middel van de volgende begrippen; ‘social location’, ‘urban village’, ‘publieke familiariteit’
en ‘amicaliteit’, zoals al genoemd is in hoofdstuk één.
Ik ben net als Elisabeth Naumann etnografisch te werk gegaan om antwoord te krijgen
op de hoofdvraag. Naumann observeerde vele uren in- en rondom kiosken. Ze nam foto’s,
sprak klanten en ving vele gesprekken op: van minimale interactie tot uitgebreide
conversaties. Dit is ook hoe ik te werk ben gegaan. Ook heb ik me laten inspireren door de
Amerikaanse sociologe Lyn Lofland, die een typologie maakte op basis van de
lichaamshouding van wachtende mensen. Ikzelf maak geen typologie van lichaamshoudingen,
maar onderscheid types in de klantenkringen van Vis’Car Bert en Zwaan en van Slooten.
2.1 Empirie
Elisabeth Naumann beschreef in haar boek ‘Kiosk Entdeckungen an einem alltäglichen Ort,
Von Lustpavillion zum kleinen Konsumtempel’ (2003), verschillend klantentypen. Ze ziet snelle eters ‘eat and go’, (Naumann, p. 116), maar ook ouderen die elke dag langskomen zodat ze tenminste hun eigen stem nog kunnen horen (Naumann, p. 156). Tijdens haar
kioskonderzoek zoomde ze in op fysieke houdingen, lette ze op interacties tussen klant en
medewerker en klanten onderling. Daarnaast ging ze met veel eigenaren, medewerkers en
klanten in gesprek.
Gedurende twee maanden heb ik twee- of drie keer per week op verschillende dagen
12
doorbracht, met welk vervoersmiddel de klant kwam, wat er precies gebeurde aan interactie
(handgebaren, afstand van de balie/kassa) en of mensen op het kruispunt elkaar begroetten.
Deze manier van observeren geeft inzicht in de mate van homogeniteit van de
klantenkringen, en of de klantenkringen een afspiegeling zijn van Buitenveldert-Oost.
Daarnaast is de betekenis van het bezoek enigszins af te leiden aan de lengte van het bezoek.
Een klant die een kwartier binnen blijft komt wellicht niet alleen voor het product, maar
maakt een praatje. Tot slot waren observaties van afstand waardevol voor inzicht in de
begroetingen op het kruispunt: is er sprake van publieke familiariteit?
Met een notitieblok heb ik structureel bijgehouden wat er plaatsvond en wat ik zag. Na
de observaties typte ik de teksten van het blocnote over in een Word-bestand. Boven elk
observatieverslag staat de datum, dag en weersomstandigheden. Dit observatieverslag is een
enorm bestand wat veel informatie bevat over observaties van veraf, en in de kiosken. Dit
bestand schetst een context die helpt bij het begrijpen van de klanten. De details over de
setting ‘thick description’, (Bryman, p. 401) zijn beeldend voor de situatie waarin klant en kioskeigenaar/medewerkster zich bevinden. Gaandeweg het typen bedacht ik nieuwe vragen
die relevant zijn voor het onderzoek. Zo groeide het bestand uit tot een kwalitatief rijk
bestand, waarin ik theoretische saturatie hoopte te bereiken. Deze wens is leidend geweest
voor het aantal respondenten dat ik ondervraagd heb en het aantal observaties. In de bijlage
staat een overzichtsschema wat geholpen heeft bij het maken van een klantentypologie. Dit
schema is niet geheel toereikend voor het maken van de typologie, maar bevat wel relevante
informatie om beide klantenkringen te vergelijken. De typologieën van de klantenkring van
beide kiosken komen aan bod in hoofdstuk vier ‘Klanten’. Om te ontdekken welke sociale
functies de kiosk vervult is echter niet alleen van belang wie er komen, maar ook waarom ze
13
2.2 Klantenmotieven achterhalen
Door middel van een vragenlijstje heb ik van verschillende klanten en niet-klanten gehoord
waarom ze de kiosk (niet) bezoeken. Ik vroeg ze het volgende:
1. Hoe vaak komt u hier?
2. Waarom komt u hier en verkiest u deze plek boven een supermarkt/andere kiosk?
3. Ziet u weleens bekenden in of op weg naar de kiosk?
4. Spreekt u weleens met de eigenaar/medewerker? Zo ja, waarover?
5. Mag ik uw postcode?
Van beide kiosken heb ik twintig klanten deze vragen gesteld. Deze manier van bevragen
leverde waardevolle informatie op. Naast klanten heb ik ook niet-klanten gevraagd waarom ze
er niet komen. Deze mensen sprak ik aan op het kruispunt of op de stoep bij de Edge Offices
(zie hoofdstuk 3.3). Ik heb de klanten bevraagd op het moment dat ze net hun aankoop hadden
gedaan. Ik stapte op mensen af en stelde me direct voor als onderzoeker. “Mag ik iets vragen?
Ik doe onderzoek naar kiosken in Amsterdam…” Bij Vis’Car Bert stapte ik op mensen af die
net vis hadden gehaald, sommigen wilden net beginnen met eten, of wilden weg naar
werk/huis om daar hun vis te nuttigen/bereiden. Ook bij Zwaan en van Slooten is men vaak op
reis naar familie/bekenden. Dit waren de redenen die klanten aandroegen voor het weigeren
van medewerking. Onderliggende reden is misschien de desinteresse om mee te doen aan dit
kiosk-onderzoek.
Naast het afnemen van de vragenlijstjes heb ik twee keer mensen thuis bezocht voor
een interview. Ik was voorbereid met een vragenlijst die overeenkwam met bovenstaand
lijstje. Het eerste adres was dat van mijn opa en oma, vaste klanten van Vis’Car Bert. Met pen
en papier noteerde ik het gesprek dat ik later uittypte in een Word-bestand. Van het tweede
interview maakte ik een transcript met ATLAS.TI. Deze respondent is oud-klant van Zwaan
14
Naast klantenmotieven wilde ik ook de postcode van respondenten weten. Hiermee
kon ik een kaartje maken waarop te zien is waar de klanten van beide kiosken wonen. De
vraag is of de kiosken hierin erg verschillen en of de woonplaats van klanten bepalend is voor
de sociale interacties in- en rondom de kiosken. Hoe kan er een urban village ontstaan als het
overgrote deel van de klanten niet uit de buurt komt?
2.3 Woonplaats achterhalen
Om aansluiting te vinden bij de theorie over de buurt is het van belang om te weten of (een
groot deel van) de klanten uit de buurt komt. Het kruispunt aan het randje van de buurt doet
niet vermoeden dat de kiosken een ‘kloppend hart’ van de wijk zijn, zoals de MIK-kiosken
naar initiatief van ‘De Gezonde Stad’ moeten worden. Aan de hand van een formulier waarop klanten postcodes kunnen achterlaten kan in kaart worden gebracht waar de klanten van beide
kiosken wonen. Bij Zwaan en van Slooten krijg ik medewerking, ik mocht twee keer een lijst
bij hen achterlaten om mogelijke verschillen tussen een weekend en een doordeweekse dag in
kaart te brengen. Bij Vis’Car Bert ben ik zelf op zoek moeten gaan naar de postcodes van
klanten.
2.4 De ondernemer
De eigenaren verschillen erg van elkaar in het verschaffen van informatie. Gerrie, de eigenaar
van Zwaan en van Slooten is heel behulpzaam en beantwoordt al mijn vragen met concrete,
en soms aanvullende informatie. Zijn vaste medewerksters Tina en Elise verwijzen me graag
naar hem door, maar Tina is zelf ook bereid om vragen te beantwoorden. Ik ben meerdere
keren naar binnen gestapt met een reeks vragen die ik impliciet of expliciet stelde. Om de
sociale functies van de kiosk te achterhalen is het van belang om te letten op wie er komen,
15
komen. Bij Bert is het minder gemakkelijk om informatie over zijn klantenkring te krijgen.
Door de juiste vragen te stellen komt er toch een hoop klanteninformatie aan het licht. Ikzelf
ben een buitenstaander, ‘de onderzoeker’. De ondernemer ziet klanten door heel andere ogen. Naast de bron van feitelijke informatie zijn de eigenaars- en medewerksters ook een bron van
informatie over omgang met klanten. In het hoofdstuk ‘De ondernemer’ wordt dit uitgebreid
besproken.
2.5 Nadelen methoden
De gebruikte onderzoeksmethoden hebben enkele nadelen. Ten eerste zijn de interviews niet
op het woord precies uitgetypt omdat ik tijdens het afnemen van vragenlijsten geen gebruik
heb gemaakt van een recorder.
Een tweede zwakte ligt in de ongelijke mogelijkheid om te observeren. In de viskiosk
was dit gemakkelijker, omdat het gebruikelijk is de vis in of bij de kiosk te nuttigen. Bij de
bloemenkiosk voelde het ongemakkelijk om een langere tijd door te brengen in de kiosk, of er
vlak naast te gaan staan. Dit is jammer, aangezien het bevragen van klanten minder
diepgaande informatie oplevert dan de observatie in de kiosk. De meer intieme onderwerpen
waarover men spreekt worden wellicht niet snel genoemd bij het beantwoorden van een korte
vragenlijst.
Een derde zwakte ligt in de steekproefgrootte van het postcodeonderzoek. Dit ligt aan
het feit dat de eigenaar van de viskiosk geen postcodelijst op de toonbank wilde leggen, laat
staan mensen vragen de postcode in te vullen. De eigenaar van de bloemenkiosk wilde wel
meewerken. Dit leverde een enorm verschil op in steekproefgrootte. Van Vis’Car Bert heb ik
van zestien respondenten de postcode gekregen, terwijl de steekproef bij Zwaan en van
Slooten een stuk groter is: N=74 (een weekend) en N=40 (een vrijdag). Het is jammer dat
16
nodig” (passant, ongeveer 25), of “privé” (passant, ongeveer 40). Vier van de twintig klanten weigerden.
Een vierde zwakte is dat ik niet direct te weten kom waarom mensen de kiosk
bezoeken. Bij Zwaan en van Slooten kwam het weleens voor dat mensen te haastig waren om
al mijn vragen te beantwoorden. Men had het excuus snel naar hun auto (plus partner) te
willen. Met sommige respondenten heb ik daarom niet het hele vragenlijstje kunnen
doornemen. Daarnaast waren sommige respondenten kortaf in hun antwoord. Soms werd de
reden van het kioskbezoek aangedragen in één simpele zin “omdat ik honger heb”, “omdat het
in de buurt is”, of “omdat het op de route ligt”. In de meeste gevallen vroeg ik door om de vinger te leggen op de motieven van het bezoek.
De vijfde zwakte van dit etnografische onderzoek is dat Bert (de eigenaar van de
Vis’Car) wat minder geïnteresseerd is in mijn onderzoek, en mij minder goed van informatie voorziet. Ondanks dat hij erg van kletsen houdt is hij niet erg behulpzaam in het
beantwoorden van mijn vragen. Het is een uitdaging om specifieke informatie te krijgen die
relevant is voor mijn onderzoek.
Tot slot moet ik aangeven dat ik enkel door de week heb geobserveerd en
geïnterviewd. Het feit dat alle data (op het postcodeonderzoek na) voornamelijk verzameld is
op maandag tot en met vrijdag geeft mogelijk een éénzijdig beeld van de klantenkring. Door
gesprekken met de eigenaren heb ik echter informatie gekregen over de verschillen in het type
klant in de weekenden en op doordeweekse dagen. Deze informatie is onmisbaar voor het
formuleren van plausibele onderzoeksresultaten.
17
Hoofdstuk 3 De kiosken en de buurt
3.1 Bevolkingssamenstelling Buitenveldert- (Oost)
‘De’ bewoner van Buitenveldert-Oost kan omschreven worden als welvarend persoon van
middelbare leeftijd. Buitenveldert is de meest vergrijsde wijk van Amsterdam. In het gebied
waar de kiosken staan (Buitenveldert-Oost) is 33% van de bewoners ouder dan 65 jaar
(Bureau Onderzoek en Statistiek, 2013). Daarnaast is deze buurt redelijk welvarend. Het
gemiddelde jaarinkomen per persoon bedraagt 37.700 euro (Bureau Onderzoek en Statistiek,
2013), dit ligt hoger dan het jaarinkomen van de gemiddelde Amsterdammer: 31.900 euro.
Daarnaast wonen er veel autochtonen in Buitenveldert-Oost. Van de 7256 inwoners in 2013
hadden er 5451 de Nederlandse nationaliteit (Bureau Onderzoek en Statistiek, 2013). In heel
Buitenveldert zijn ontwikkelingen gaande in de bevolkingssamenstelling. “In het gebied
Buitenveldert & Prinses Irenebuurt is veel instroom van gezinnen met jonge kinderen, expats
en studenten. Dat biedt kansen, maar vraagt ook om aanpassingen en uitbreiding van
voorzieningen” (Wijkkrant, maart, 2016).
De woningen in Buitenveldert worden steeds duurder. De weinige sociale
huurwoningen die er zijn worden verkocht door woningcorporaties die in de schulden zitten.
Dit resulteert in meer woningen in het dure segment. Daarbij komt de integratie van een grote
hoeveelheid expats, waardoor er nog meer dure woningen worden gebouwd. Momenteel
wonen er 2000 mensen op de Zuidas. Naar verwachting komen tussen 2016 en 2030 12.000
mensen te wonen in het nieuwe woon-werkgebied op de Zuidas (Wijkkrant, april, 2016).
Deze bevolkingsinstroom zal waarschijnlijk een grote impact hebben omdat heel
Buitenveldert 20.000 inwoners heeft. (Wijkkrant, april, 2016). De grote instroom van expats
zorgde al voor veranderingen van het Gelderlandplein (Wijkkrant, april, 2016). De
opwaardering en vergroting van het plein zorgt voor de komst van concurrenten voor de
18
hebben twee grote gevolgen: de bewoners van Buitenveldert-Oost worden gemiddeld rijker en
wellicht meer divers in etniciteit door de expats die op de Zuidas komen te wonen.
3.2 Gebruikers van stoep en straat
Het drukke kruispunt waar de kiosken staan wordt door veel niet-bewoners van de wijk
gebruikt. Om te beginnen komen er direct vanaf de snelweg auto’s de wijk binnen en wordt de
autoweg ook veel gebruikt door werknemers van de Zuidas. Een tweede voordeel van de
ligging is de nabijheid van het Amstelpark, waar vooral bij goed weer veel dagjesmensen
komen. De hoofdingang van dit park ligt op twee minuten loopafstand van beide kiosken. Dit
park is in 1972 aangelegd in het teken van de Floriade: “de grootste tuinbouwvoorstelling die
ter wereld werd gehouden” (Floriade 1972, 2016). Een derde voordeel van de ligging van de kiosken is de nabijheid van station RAI (afbeelding 1). Wie vanaf station RAI Buitenveldert
in wil, komt langs het kruispunt waar de kiosken staan. Dit leidt tot een stroom van passanten.
Ten slotte liggen er twee viersterrenhotels op loopafstand van de kiosk. Het dichtstbijzijnde
hotel is het Novotel, dat op één minuut loopafstand van de viskiosk ligt (afbeelding 1). Maken
de dagjesmensen uit het Amstelpark en de toeristen ook een deel uit van de klantenkring van
19
Afbeelding 1: De buurt
Vis’Car Bert
Zwaan en van Slooten
Novotel & Holiday Inn
Gelderlandplein Bron: google maps
3.3 Woningen en kantoren
In de directe omgeving van de kiosken staan woon-werkflats en twee hotels.
De onderste twee etages van de woon-werkflats doen dienst als kantoorruimten. De woonruimten erboven bestaan uit drie- tot vijf kamer appartementen in de prijsklasse
€280.000 tot €450.000. Wie langs de A.J. Ernststraat richting het Gelderlandplein loopt (800 meter afstand) ziet aan weerszijden een reeks minder moderne flats. Deze zijn begin jaren zestig gebouwd in tijden van woningnood, en tellen drie verdiepingen. Deze flats zijn minder modern, en hebben een kleiner woonoppervlak (79 m²) dan de aan de kiosk grenzende woon-werkflats met de Edge Offices. De Edge Offices zijn kantoorruimten die werkplek bieden aan de medewerkers van verschillende bedrijven. Vandaag de dag kost een appartement in deze flats gemiddeld €250.000. Er wonen dus veel welvarende mensen op steenworpafstand van de kiosken. Daarnaast kijken er veel kantoormedewerkers uit op de kiosken. Vertegenwoordigen deze (oudere) welvarende bewoners en/of kantoormedewerkers een groot deel van de
klantenkring van de kiosken?
Amstelpark Station
20
3.4 De kiosken
Beide ondernemingen vallen onder ambulante handel. Dit houdt in dat ze een vaste
marktplaats hebben. Beide kiosken zijn op de huidige plek begonnen, een initiatiefplaats.
Hiervoor is een vergunning aangevraagd bij stadsdeel Zuid (Gemeente Amsterdam, 2016). Na
verlening van de vergunning kon er via het marktbureau een marktpas worden aangevraagd.
Dit geldt in ieder geval voor Vis’Car Bert. De bloemenkiosk staat er al veel langer en valt onder oudere regelingen. Vis’Car Bert was ooit een echte kar, tegenwoordig staat de kar vast aan de grond, net als het houten huisje van Zwaan en van Slooten.
Vis’Car Bert
Vis’Car Bert is een besloten vennootschap (B.V.) in beheer van Albertus (68), beter bekend als Bert. Sinds 1981 is hij zelfstandig ondernemer. De Vis’Car staat inmiddels acht jaar op
zijn huidige plek (afbeelding 2). “Dit is leuk met dat Park hier”, antwoordde Bert op de vraag
waarom hij voor deze plek koos. Van huis uit leerde hij het ondernemerschap van zijn vader,
een ondernemer in de schoonmaakbranche. Vervolgens begon hij zelf met ondernemen in de
confectiebranche. Daarna stapte hij over naar de Amsterdamse horeca. Hij beheerde een
brasserie en een koffiebar in het bruisende centrum. Als het aan Bert lag had hij nu op de Dam
gestaan met zijn viskar. Helaas waren de regels daarvoor te strikt en kon hij geen vergunning
krijgen zonder uitgebreid ondernemersplan met een verwachte winstmarge.
Sinds acht jaar staat hij in de luwte van het vergrijzende Buitenveldert-Oost, waar hij
van dinsdag tot en met zondag verse vis verkoopt, van 10:30 tot 17:00. ‘s Ochtens rijdt hij met
zijn blauwe Vespa van zijn woning in Amstelveen naar de viskiosk. Bij grote drukte belt hij
zijn vrouw Carla, zij staat altijd paraat om hem wat werk uit handen te nemen. Aan marketing
doet de eigenaar niet veel. Het bestaan van de Vis’Car staat vermeld op verschillende
21
de rechtsvorm van de onderneming en een paar foto’s. Wel is hij op google Maps te vinden
onder zijn bedrijfsnaam.
Afbeelding 2: Vis’Car Bert
Zwaan en van Slooten
Bloemenkiosk Zwaan en van Slooten (afbeelding 3) is een vennootschap onder firma
(V.O.F.), gerund door Gerrie Zwaan. De kiosk staat er al zeker dertig jaar en is officieel
eigendom van Willem van Slooten (76) en Gerardus Zwaan (33) (KvK, 2016). Inmiddels is
alleen Gerardus nog actief als verkoper (door ieder ‘Gerrie’ genoemd). De huidige eigenaar is
zakencompagnon met meneer van Slooten. De eerste eigenaar is inmiddels gepensioneerd,
maar komt nog elke week langs in de kiosk. Huidige eigenaar Gerrie is opgegroeid tussen de
bloemen. Zijn vader had een bloemenkiosk in Amsterdam Noord. Hij is nooit van plan
geweest de zaak van zijn vader over te nemen maar kwam na een onafgemaakte opleiding
toch in de bloemen terecht. De eigenaar is tweeëneenhalve dag per week in de zaak aanwezig,
vergezeld door Tina of Elise. Tina is rond de dertig, Elise rond de vijftig. De eigenaar en zijn
22
9:00 tot 19:00 draaiende houdt. Alleen op zondag openen ze een uur later, en sluit de kiosk
een uur eerder.
Net als Bert doet Gerrie niet veel aan internetmarketing. Hij is nu bezig met het
opzetten van een website. De kiosk staat op foursquare.nl, een site waar mensen op locaties
kunnen ‘inchecken’. Een aantal klanten heeft dit gedaan. Daarnaast komt de kiosk voorbij op sites waarop mensen een recensie kunnen plaatsen en staat het telefoonnummer plus locatie
van de bloemenkiosk op verschillende sites vermeld.
Afbeelding 3: Bloemenkiosk met eigenaar Gerrie in zijn zaak
3.5 Producten
Vis’Car Bert: haring vers van het mes
De eigenaar verkoopt verschillende vissoorten, maar staat vooral bekend om zijn verse haring
en garnalenkroketten van Holtkamp. Deze ‘croquetten’ komen uit een bekende patisserie in de
Vijzelstraat, waar sinds de jaren zestig kroketten worden gemaakt (Patisserie Holtkamp,
2015). Bert is zelf erg te spreken over zijn haring en kibbeling. “Die kibbeling op het
Gelderlandplein is geen echte kabeljauw. Dat is wijting of samengeperste witvis, dat smaakt
23
“ik haal elke dag vers als ik nodig heb, halfbevroren komen ze aan, en dan maak ik ze ter plekke schoon”, zegt Bert over zijn haringen. De producten zijn aan de prijs, voor een grote
kibbeling met saus betaal je €6,50. Het bakje is naar mijn mening wat aan de kleine kant.
Voor mensen met een krappe beurs is het handiger om een broodje of een haring te bestellen.
De haring (afbeelding 4) kost €2,75, en wordt ter plekke
schoongemaakt. De prijs van broodjes varieert. Een broodje viskoekje kost €2,50. Exclusief
saus. Saus kost ‘een kwartje’ extra, aldus Bert.
24 Zwaan en van Slooten: bijzondere bloemen
Het aanbod van Zwaan en van Slooten is veelzijdig. Ze hebben bijzondere bloemen die het goed
doen bij de rijkere mensen, aldus Tina. Volgens de eigenaar ligt hun sterkte in de
prijs-kwaliteitverhouding. “Een andere winkel in de Scheldestraat is duurder dan ik, ik betaal een
paar honderd euro per maand, en een winkel kost een paar duizend per maand”. Bij Zwaan en
van Slooten worden ’s ochtends al vroeg de bloementjes buiten gezet. Van buitenaf is er direct
zicht op het kleurige aanbod, wat mij uitnodigt om wat te kopen (afbeelding 5).
De prijzen liggen dan wel laag ten opzichte van bloemenwinkels, maar hoog ten
opzichte van andere kiosken en supermarkten. In eenzelfde soort kiosk in Amsterdam-West
kost een bos van twintig tulpen €5,-. Albert Heijn verkoopt tien tulpen voor €4,- . Bij deze aanbieders is de kwaliteit misschien lager, in dezelfde periode kostte een bos tulpen bij Zwaan
en van Slooten kost een bos tulpen €6,50. Bij Zwaan en van Slooten is garantie voor vroeg
bederf niet vooraf gegeven. Bij Albert Heijn wordt er een nieuwe bos beloofd als de bloemen
binnen een week niet meer mooi zijn. De medewerkers van Zwaan en van Slooten zijn wel
sympathiek; er wordt een nieuwe bos aangeboden als een klant klachten heeft over de
houdbaarheid van een gekocht of gekregen boeket.
25
3.6 Concurrentie
In Buitenveldert-Oost zitten verschillende concurrenten van Vis’Car Bert en Zwaan en van
Slooten. Vooral de bloemenkiosk heeft mogelijk veel concurrentie van andere
bloemenkiosken in de buurt. Een aantal concurrenten van de bloemenkiosk zitten op het
nabijgelegen Gelderlandplein. Dit plein opende haar deuren in 1966, en is de afgelopen jaren
flink verbouwd wegens het verouderde interieur. Burgemeester van der Laan opende op 8
april het hernieuwde Gelderlandplein, dat 7.000 vierkante meter groter is geworden
(Wijkkrant, april, 2016). Momenteel zijn er drie bloemenwinkels op het plein. Volgens de
eigenaar zijn er ook nog eens veel bloemenkiosken - zo’n tien stuks- in de buurt. Daarnaast
zijn er supermarkten die voor een lager bedrag bloemen aanbieden. De dichtstbijzijnde
supermarkten bevinden zich op een kwartier loopafstand, een voordeel voor Zwaan en van
Slooten. Bovendien is er nog de bloemenzaak in de Scheldestraat: Bloemsierkunst Scheepstra.
Deze bloemenwinkel verkoopt niet alleen boeketten van hoge kwaliteit, maar heeft ook een
website met overzicht van hun brede aanbod en een bezorgservice (Scheepstra, 2016).
Hetzelfde geldt voor nabijgelegen bloemenkiosk AliceBloemen. Gerrie heeft bijna alleen
maar vaste klanten en maakt zich niet zo druk :“als ik het rustig heb dan denk ik niet meteen,
ó concurrentie”.
Voor Bert is er niet veel directe concurrentie wat betreft soortgelijke ondernemingen.
Er zijn minder viskiosken dan bloemenkiosken in de omgeving, maar er zitten wel vishandels
in de buurt, en andere ondernemingen waar vis wordt verkocht. Op het Gelderlandplein zit de
Volendammer vishandel waar ook kibbeling wordt verkocht van echte kabeljauw. Een tweede
vishandelaar had vlak buiten het Gelderlandplein een reclamebord neergezet (afbeelding 7).
Deze kibbeling is niet ‘echt’, aldus Bert. Toch zijn er wellicht mensen die gebruik maken van deze goedkope deal. Bert houdt zich niet zo bezig met wat er buiten zijn Vis’Car gebeurt, en
geeft de recessie in 2008 de schuld van rustige tijden. Als ik hem vraag of hij last heeft van
26
Gerrie en Bert lijken zich niet druk te maken om de concurrentie. Gerrie is zich meer
bewust van de concurrentie dan Bert, maar heeft niet het gevoel dat hij nadeel heeft van de
grote concentratie van bloemenkiosken in Buitenveldert. Hij denkt te weten wat zijn sterke
punt is en dankt zijn klandizie daaraan.
Afbeelding 6: ‘neppe’ kibbeling
27
Hoofdstuk 4 Klanten
4.1 Vis’Car Bert klantentypologie
Vis’Car Bert heeft een heterogene klantenkring: er komen ouderen, jongeren, nette zakenlui maar ook ‘werkmannen’. Zoals al besproken in hoofdstuk vier maakte Lyn Lofland een typologie. De typologie die ik maak van beide klantenkringen is gemaakt op basis van
uiterlijke kenmerken, de tijd van het verblijf in de kiosk en wat de klant doet na aankoop van
het product. Hieruit volgen conclusies over beide klantenkringen en uiteindelijk de sociale
functies van beide kiosken.
De klanten van Bert zijn in de volgende ‘typen’ te categoriseren: de werkmannen, de kantoormedewerkers, de buurtbewoners en de passanten. Wat opvalt is dat de klantenkring
voor een groot deel uit mannen van middelbare leeftijd bestaat. Deze mannen komen vaak
alleen en zijn onder te verdelen in ‘werkmannen’ en ‘kantoormedewerkers’. Rond lunchtijd parkeren deze mannen hun auto naast de Vis’Car, om een broodje vis of een haring te
bestellen. Meerdere malen zie ik busjes van ondernemers parkeren, ze lijken te werken in de
bouwsector. De werkmannen gaan gekleed in kapotte spijkerbroeken en grote vesten,
waaronder ze grove schoenen dragen. De kantoormedewerkers zijn netter gekleed en
verschijnen in een (vaak dure) auto. Ze komen uit de richting van de Zuidas. In de zomer
maken ze weleens een wandeling die ze combineren een bezoek aan de viskiosk, aldus Bert.
Het derde type dat ik onderscheid is ‘buurtbewoners’. Deze klanten komen te voet of
met de fiets en komen vaak met z’n tweeën. Ze nemen vaker dan andere klanten de tijd voor
een onderonsje met Bert en eten hun vis vaker op in- of rondom de viskiosk. Binnen deze
groep is het grootste deel ouder dan vijftig. Een kleiner gedeelte is jonger, het komt echter
nauwelijks voor dat een twintiger de kiosk bezoekt. Toch zijn buurtbewoners waarschijnlijk
geen weerspiegeling van de gemiddelde buurtbewoner omdat ze ogenschijnlijk geen dure
28
Een vierde type is de ‘passant’. Dit zijn toeristen uit de hotels, de zogenaamde
dagjesmensen die bijvoorbeeld het Amstelpark bezoeken en de mensen die af en toe omrijden
voor Bert’s vis. Zo heeft Bert veel klanten uit Ouderkerk aan de Amstel. Het komt weleens voor dat er een bus Duitsers langskomt voor een broodje Hollandse Haring, of een Amerikaan
voor een hotdog, waarin Bert ook voorziet sinds de vraag toenam.
Aan het vervoermiddel kan in sommige gevallen worden afgeleid of de klant uit de
buurt komt. Ongeveer een derde van de viskioskklanten komt met de auto, er wordt
geparkeerd op de parkeerplaats naast de kiosk. Een kleiner deel van de klanten komt te voet.
Het derde en minst gebruikte vervoermiddel is de fiets. Van de wandelende en fietsende
klanten komt het overgrote deel direct uit de wijk, waar het grootste deel van de klanten
vandaan lijkt te komen (afbeelding 7). Op een zonnige dag (afbeelding 8) komt er meer
wandelend publiek. Het weer speelt een rol in het aantal klanten dat Vis’Car Bert bezoekt. Het
aantal fietsers is groter op een zonnige dagWat het weertype ook mag zijn, de auto blijft het
meest gebruikte vervoermiddel onder viskioskklanten.
Afbeelding 7: Woonplaatsen klanten Vis’Car Bert
29
De eigenaar van bloemenkiosk noemt Bert een ‘sociaal dier’. Bert zegt zelf het
volgende “het lijkt hier wel een bar, zonder alcohol! Iedereen kent elkaar, en iedereen wil z’n
verhaal kwijt”. Hieruit blijkt dat sommige klanten lief en leed delen met Bert. Gaat het echter
om alleen het contact tussen Bert en de klant, of speelt er in deze viskiosk meer mee dan de
dyade tussen de klant en Bert?
Afbeelding 8: klanten van Vis’Car Bert
30
4.2 Contact in- en rondom de kiosk
Bert’s uitspraak van de ‘bar zonder alcohol’ doet vermoeden dat een groot deel van de klanten uit de buurt komt. Uit het postcode onderzoek blijkt dat dat het geval is. In welke mate de
kiosk een sociale functie heeft als plek van herkenning en ontmoeting wordt onder andere
duidelijk tijdens de observaties en interviews met de klanten. De vraag is wat voor sociale
functie de viskiosk voor de klant heeft. Zijn er tekenen van publieke familiariteit of
amicaliteit?
Tijdens observaties bleek inderdaad dat ruim de helft van de klanten langer binnen
blijft dan de noodzakelijke tijd voor het doen van de bestelling, de bereiding en de betaling en
dus blijven hangen. Aan de hand van interviews kon ik achterhalen waar de gesprekken over
gaan. Op de vraag ‘maakt u weleens een praatje met de eigenaar’? krijg ik vaak bevestigend
antwoord. “Ja, deze man (doelend op Bert) staat hier al heel lang, het is een bekende geworden” (vrouw, ongeveer 35, Pools accent). Een buurtbewoner van middelbare leeftijd antwoordt: “ja, maar dat gaat altijd over koetjes en kalfjes, haha”! Een mannelijke passant van
rond de zestig knikt “Ja hoor, ik heb net ook even een babbeltje gemaakt”! Uit doorvragen blijkt dat vaak gesproken wordt over ‘koetjes en kalfjes’; “of ik vandaag van garnalen houd”,
(kantoormedewerker, ongeveer 40), of “wat er weer allemaal langskomt vandaag”. (passant,
ongeveer 60). De meeste dyades lijken vooral plaats te vinden tussen Bert en de klant. Vooral
de buurtbewoners en passanten lijken in te zijn voor een praatje. Tijdens de bezoekjes aan de
Vis’Car komt er veel meer aan het licht. Het is niet raar of ongebruikelijk om een langere tijd ‘niks’ te doen in de kiosk behalve luisteren en meepraten. Van deze gelegenheid maak ik gebruik en kom ik erachter dat er meer intieme onderwerpen worden besproken. Het sociale
contact lijkt een grote rol te spelen in het bezoek aan de kiosk, dit wordt echter niet direct
31
Ook ben ik erachter gekomen dat de gesprekken zich niet beperken tot Bert en de
klant. Meerdere keren heb ik meegemaakt dat andere klanten zich mengen in het gesprek,
waardoor en een triade ontstaat. Dit is bijzonder omdat Elisabeth Naumann dit in haar
onderzoek niet vaak meemaakte. Uit een interview met een kioskeigenaar kwam bijvoorbeeld
naar voren dat zich zelden een derde in het gesprek mengt (Naumann, 2003, p. 159). Al
tijdens mijn eerste bezoek kreeg ik een tip van een klant. Ik vroeg me af wat de lekkerste zalm
is voor door pasta. Bert antwoordt dat hij alleen gerookte zalm heeft. “Is dat lekker”? “Ja, antwoordt een mannelijke klant, ongeveer 40 jaar. “Eerst in plakjes snijden, en dan door de
pasta doen”. Nog een voorbeeld: op een koude lentedag kwam er een vrouw binnen van middelbare leeftijd. Ze was sportief gekleed. “Hoi Bert”! “Hee”! “Ben je nog gezond”? Grapt
Bert. De vrouw kijkt naar mij, en groet me. Bert en de vrouw beginnen te kletsen over
hartklachten en andere medische mankementen. Dan richt ze zich tot mij en zegt: “zo gaat dat
altijd hoor… we leuteren altijd over de gezondheid”. Dezelfde vrouw (buurtbewoner) vertelt
me dat ze vaker vaste klanten ziet, maar dat ze niet zo’n type is dat met iedereen in gesprek gaat. Dat contrasteert met het beeld dat ik nu van haar heb. Gaandeweg het onderzoek bleek
zo’n triade niet zeldzaam te zijn. klanten komen onderling in gesprek doordat ze in de gelegenheid komen mee te praten over het onderwerp dat besproken wordt tussen Bert en de
klant. Dit zorgt ervoor dat herkenning tussen vaste klanten groeit. Er blijkt een vast groepje
klanten te zijn dat iedere dag langskomt. De eigenaar van Zwaan en van Slooten zegt het
volgende: “een handjevol mensen komt elke dag langs, ze komen voor een praatje, en krijgen
haring erbij. Volgens mij vind Bert het hartstikke leuk”. Toch blijkt dat deze klanten geen
onderlinge band hoeven op te bouwen, zoals de vrouw zegt niet snel met vreemden in gesprek
te gaan, maar Bert de oren van het hoofd kletst. Uit verschillende gesprekken kreeg ik te
horen dat er niet vaak bekenden worden gezien in de kiosk, maar dat men wel mensen kent
32
4.3 Conclusie
Het is duidelijk dat Vis’Car Bert voor een aantal klanten een belangrijke sociale functie
vervult. De Vis’Car heeft een divers klantenbestand, waarvan een groot deel te definiëren is
als ‘vaste klant’. De diversiteit aan klanten hangt samen met de ligging van de kiosk. Dit maakt de viskiosk niet alleen toegankelijk voor buurtbewoners, maar ook voor werkmannen,
kantoormedewerkers en passanten. Van deze vier groepen is er één (de grootste:
buurtbewoners) die kan bijdragen aan de totstandkoming van een urban village. Dit blijkt
echter niet het geval om de volgende redenen: de klantenkring is zo divers dat het onmogelijk
is dat een groot aantal buurtbewoners elkaar regelmatig in de kiosk treft. Ten tweede heeft de
kiosk niet alleen maar fans, maar ook veel niet-klanten. Dit zijn zowel mensen uit de kantoren
als bewoners van Buitenveldert-Oost, die ook op het Gelderlandplein vis kunnen kopen. Een
derde argument voor het uitblijven van een urban village is de manier waarop klanten omgaan
met hun mede-klanten die ze herkennen. De sociale interacties blijven vaak beperkt tot
begroeting in de openbare ruimte. Vis’Car Bert draagt dus niet bij aan het ontstaan van een
urban village, waarbij de buurtsamenstelling zowel economisch als etnisch homogeen van
aard is.
In- en rondom de Vis’Car zijn er op kleine schaal tekenen van publieke familiariteit.
Het kleine aantal vaste klanten ziet elkaar regelmatig, en herkent elkaar. Dit betekent echter
niet dat de klanten iets doen met het de herkenning van deze klanten. Het verschilt per
persoon of men in is voor een triade met de andere klant en Bert, of zich liever beperkt tot een
33
4.4 Zwaan en van Slooten klantentypologie
De klantenkring van Zwaan en van Slooten is minder divers dan die van Vis’Car Bert. Wat
tijdens de observaties als eerst naar voren komt is de variatie in leeftijd en geslacht. Naast
ouderen komen er ook twintigers en dertigers, waardoor de gemiddelde leeftijd lager ligt dan
bij Vis’Car Bert. Ten tweede lijkt het erop dat Zwaan en van Slooten vooral wordt bezocht
door welvarende mensen. Interessant is dat zo’n 80% van de klanten met de auto komt, wat
betekent dat er wellicht veel klanten komen die elders in Amsterdam wonen, of zelfs
daarbuiten (afbeelding 9 en 10). Naast de gele sterretjes op de kaart zijn er nog meer plaatsen
waar klanten vandaan komen. In het weekend waren dit Vinkenveen, Hoofddorp, Gorssel,
Hilversum, Tilburg, Wormerveer, Almere, Hoofddorp, Keulen (Duitsland) Soest, Almere en
Monnickendam. Slechts 23 van de 75 klanten zijn afkomstig uit de directe omgeving
(postcodegebied 1082 en 1083). Dit gegeven roept de vraag op hoeveel klanten te
bestempelen zijn als ‘vaste klanten’. Door de grote hoeveelheid klanten die van buiten
Buitenveldert-Oost komen is te verwachtten dat het overgrote deel niet regelmatig terugkeert.
Dat blijkt echter niet zo te zijn.
Afbeelding 9: woonplaatsen klanten Zwaan en van Slooten
34
Afbeelding 10: woonplaatsen klanten Zwaan en van Slooten
Steekproef van 74 klanten zaterdag 16 en zondag 17 april 2016.
Lofland’s typologie als voorbeeld nemend (Lofland, 1973) onderscheid ik drie typen klanten:
‘passanten’, ‘buurtbewoners’ en ‘abonnement-klanten’. Het laatste type bestaat uit horeca, kantoren en winkels. Deze klanten zijn niet of nauwelijks in de bloemenkiosk aanwezig.
De groep ‘passanten’ is het grootst, en omvat andere mensen dan bij Vis’Car Bert. Het type passant bij Zwaan en van Slooten is op te delen in twee groepen: de visiteklanten en de
kantoormedewerkers. Beide groepen komen met de auto van huis, of werk. In het weekend
komen er meer visiteklanten: op bezoek bij familie/vrienden. De passanten bezoeken de
bloemenkiosk met sterk uiteenlopende regelmaat.
Het tweede type is buurtbewoner. Deze mensen zijn vaak ouder en netjes gekleed. De
meesten kopen al jaren bij Zwaan en van Slooten, ze komen meestal te voet. Ze waarderen de
bloemenkiosk om de goede kwaliteit. In tegenstelling tot de passanten zijn de buurtbewoners
vaak niet gehaast. Ze nemen de tijd om hun keuze te maken, soms maken ze een praatje met
de eigenaar of medewerkster. De groep buurtbewoners is meer dan bij Vis’Car Bert een
35
De derde groep is het kleinst en bestaat uit klanten die een abonnement hebben op
bloemen. Dit zijn kantoren, horeca ondernemingen en winkels. De abonnement-klanten zijn
verantwoordelijk voor 10% van de omzet. Deze klanten krijgen gemiddeld één keer per week
per bestelbus bloemen geleverd.
Het meest gebruikte vervoermiddel is de auto, waarmee 4/5e deel van de klanten de
kiosk bezoekt. Ondanks de homogene klantenkring is het niet aannemelijk dat deze kiosk een
sociale functie heeft voor de buurt, omdat de meeste klanten van buiten Buitenveldert-Oost
komen.
4.5 Contact in- en rondom de kiosk
De homogeniteit in economische klasse en etniciteit van de buurtbewoners wekt de indruk dat
er bij Zwaan en van Slooten gemakkelijker contact gelegd wordt tussen mensen die uit de
buurt komen. Volgens de theorie van Gans hebben mensen met eenzelfde economische en
etnische achtergrond sneller sociale binding met elkaar. In welke mate is er sprake van
herkenning en begroeting tussen klanten? Komen klanten vaak bekenden tegen en heeft de
klant ook een andere reden om de kiosk te bezoeken naast het halen van bloemen? Kortom,
wat voor sociale functie heeft Zwaan en van Slooten voor de klant?
Tijdens observaties bleek dat klanten niet snel een praatje maken in- en rondom de kiosk.
Klanten groeten elkaar, maar hebben geen onderling gesprek. Mensen die met z’n tweeën
komen overleggen soms over hun keuze, en gaan daarbij een triade aan met de eigenaar of
medewerkster. Vanuit observaties heb ik geen gesprekken kunnen opvangen tussen de klant
en de kioskeigenaar of medewerkster. De interviews brachten meer informatie op.
Van de twintig klanten die ik sprak gaven er twaalf aan geen praatje te maken met de
36
buurtbewoners meer tijd lijken te hebben voor een interview. Op de vraag of mensen weleens
een praatje maken met de eigenaar kreeg ik de volgende reacties: “Ja, maar heel kort. Die
mensen hebben ook hun werk, die zitten niet op zo’n oude man te wachten” (passant, rond de zeventig). Een andere klant: “ja, kort”, ik: “waarover, als ik vragen mag?”, klant: “over de
bloemen” (passant, rond de dertig). Een buurtbewoonster van een jaar of zeventig is al jaren vaste klant bij Zwaan en van Slooten. “Ja, je herkent elkaar, en dat babbelt makkelijk”.
Waarover de gesprekken gaan? “Tsja, simpele dingen… van het weer tot familie, soms vertel ik voor wie ik bloemen haal”. Een andere buurtbewoonster zegt ook vaste klant te zijn. “Ik
kom altijd hier voor bloemen, omdat het zulke fijne kwaliteit is en ze erg klantgericht zijn,
tsja, ik betaal er ietsje meer voor” (buurtbewoner, rond de vijftig).
Oud-klant J. Garritsen legde tijdens een interview uit dat hij voornamelijk voor de
kwaliteit naar kiosk ging. Hij waardeert de bloemenkiosk om de kwaliteit.
“Nouja, als je iets goeds wilt hebben, dan moet je naar een specialist gaan" Jumbo is iets algemeens. Ze kopen groot in, ze kopen een gemiddelde in, en nouja… dat is een AH, of een Jumbo, of wat dan ook. En als je naar een specialist gaat, nou ja, dan mag je verwachten dat je dus eerste kwaliteit krijgt.” (interview J. Garritsen).
Meneer Garritsen sprak de (oude) eigenaar/medewerker weleens, maar kwam hoofdzakelijk
voor het vakmanschap dat geleverd werd. Ik: en u kwam daar ook wel om een praatje te
maken of…" Garritsen: "nee, nee… Ik kwam daar weleens om bloemen te halen en ja, dan praat je weleens… Dan praat je makkelijk, naja… Dan klets je wel eventjes". Naarmate
meneer Garritsen er langer kwam, werden de gesprekken wat uitgebreider. Zoals over
politiek. Deze interactie was voor hem een bijzaak. Hij zegt de klantvriendelijkheid in de
huidige maatschappij te missen. Tijdens interviews krijg ik de voornaamste
gespreksonderwerpen te horen: bloemen, het weer, familie, gezondheidskwalen, politiek of
37
De groep passanten verschilt van de buurtbewoners als het gaat om wat ze zoeken bij
de bloemenkiosk. Ze dragen een ander hoofdmotief aan dan de goede kwaliteit, namelijk de
ligging. “Ja, hij komt er vaker voor feestjes, verjaardagen… het ligt op de route, en ’t is goede kwaliteit!” (man, midden veertig). Een andere passant zegt het volgende: “ik kom hier omdat
ik door ga naar m’n vriendin, die woont hier” (wijst naar flat). Hier lijkt de geografische factor het voornaamste motief te zijn van het bezoek. De nabijheid is onder passanten het
primaire bezoekersmotief, de kwaliteit is een prettige bijzaak. “Ik kom hier af en toe, zegt een
passant van rond de vijftig. “Misschien bij gebrek aan beter”,
4.6 Conclusie
Buurtbewoners zeggen de bloemenkiosk vooral voor de kwaliteit te bezoeken, terwijl
passanten de kiosk vooral uitzoeken op de ligging. Het tegenkomen van bekenden lijkt voor
alle typen een bijzaak. Door het grote aantal passanten gebeurt het nauwelijks dat bekende
buurtbewoners elkaar tegenkomen, waarmee de functie als urban village voor Zwaan en van
Slooten uitblijft. Dit is ook te wijten aan het aantal klanten dat op een ander tijdstip de kiosk
bezoekt. Wel zijn er kleine tekenen van publieke familiariteit tussen klanten. Vooral onder het
38
Hoofdstuk 5 De ondernemer
5.1 Een praatje bij de vis Afbeelding 11: Bert poseert bij zijn Vis’Car
Van dinsdag tot en met zondag is
Vis’Car Bert vanaf 10:30 geopend. In de winter ritst hij een voortent aan zijn
kar vast, ’s zomers heeft hij vrije aanloop aan zijn bar (afbeelding 11).
Iedereen is er welkom voor (een
broodje) vis en een praatje.
5.2 Sociaal dier
Als ik Bert vraag hoe hij zijn klanten zou omschrijven haalt hij zijn schouders op “ach, daar
heb ik nooit zo bij stil gestaan. Soms zeikerds, het lijkt wel alsof ze het erom doen! Vooral op
zondag.” Onder deze ‘zeikerds’ blijken ook vaste klanten te vallen. Zoals al besproken in het
vorige hoofdstuk is er geen sprake van een urban village, maar wel tekenen van publieke
familiariteit. Echter, uit het oogpunt van Bert is zijn Vis’Car zoals al gezegd werd een ‘bar
zonder alcohol’, waar ieder zijn verhaal kwijt kan. Dit gaat op voor een klein deel van de klanten. Wat bedoelt Bert met deze metafoor, en hoe ziet die ‘bar zonder alcohol’ eruit en wie
maken er deel uit van dit fenomeen? Hoe creëert Bert een bar zonder alcohol, zonder dat
klanten elkaar onderling niet of nauwelijks kennen?
De manier waarop Bert zijn klanten behandelt is bepalend voor de totstandkoming van de ‘bar
39
Ten eerste neemt hij alle rust om de klanten te helpen. De relaxte indruk die de
vakman maakt lijkt invloed te hebben op de gemoedstoetstand van de klanten. Vaste klanten
weten precies hoe het er in de Vis’Car aan toe gaat: relaxt en ongehaast.
Ten tweede heeft Bert een vlotte babbel. Hij kan meepraten over allerlei onderwerpen,
maar valt wel vaak terug op zijn arbeidsverleden. Naarmate ik hem beter leerde kennen begon
hij over zijn huwelijk, naar mijn mening een gespreksonderwerp met amicale toon. De
combinatie van de ongehaaste omgangsvorm en het gemoedelijke praatje zorgt ervoor dat
mensen langer blijven hangen dan nodig is.
Wat Bert ook kenmerkt is de roddels die hij verspreidt. De eigenaar praat niet alleen
met klanten, maar ook over klanten. Hij wijst bijvoorbeeld naar een hardloper en zegt: “Die
jongen zie ik altijd rennen in Amstelveen”. Een andere keer kom ik binnen terwijl er een klant uit Ouderkerk aan de Amstel in de kiosk staat. Ik vang op dat veel van de klanten uit
Ouderkerk komen en vraag Bert waarom. Hij legt het me uit en noemt erbij dat ‘die vrouw
van gister’ er vanochtend weer was, “twee haring twee makreel”. Op deze manier verschaft Bert informatie over klanten aan andere klanten. Zo komt het voor dat klanten onderling wat
over elkaar te weten komen, zonder dat ze elkaar spreken. Een ander voorbeeld: na een dyade
met een ‘bekende’ hielp Bert een andere bekende klant, die hij wees op het feit dat de vorige klant ook gezondheidsklachten had. Niet iedereen zal dit op prijs stellen, ook persoonlijke
problemen op relationeel en seksueel vlak passeren de revue.
Het kleinschalige urban village komt vooral tot stand doordat de eigenaar van de
Vis’Car veel energie steekt in het spreken van zijn ‘bekenden’ Zowel het product als het praatje dragen bij aan de kioskbeleving. Dit kan verklaren waarom Bert niet alleen maar fans
heeft; zo gaven bijvoorbeeld een aantal medewerkers van de Edge Offices expliciet aan geen
fan te zijn van Bert’s Vis’Car. Van de buurtbewoners, werkmannen, kantoormedewerkers
(vooral van de Zuidas) en passanten (toeristen en dagjesmensen) behoren de eerste drie typen
40
ook volgens Naumann heel belangrijk. Op Bert’s tv is voortdurend ‘Flodder’ te zien. Ik zag
twee jonge klanten gniffelen toen ze dit zagen. De vraag is echter, hoe groot het ‘urban
village’ is, en of de vaste klanten elkaar ook herkennen, begroeten of zelfs spreken.
De aard van het urban village blijft beperkt tot herkenning en begroeting van andere
vaste klanten waartussen Bert de schakel vormt. De eigenaar zelf reageerde niet heel duidelijk
op de vraag of er ontmoetingen zijn in de kiosk. “Ik kom hier meer bekenden tegen dan in de
Kalverstraat”, aldus Bert. Dat zegt iets over de band die hij zelf heeft met zijn klanten, en niet zozeer over de onderlinge contacten tussen klanten. Na het beantwoorden van mijn voor hem
nogal vreemde vraag loopt Bert de kar uit om voorbijgaande honden te voeren (afbeelding
12).
41
Bert is een ‘public character’ (Duyvendak & Wekker, 2015, p. 27), een man waarover gesproken wordt. Naumann zag tijdens haar kioskonderzoek dat er meerdere kiosken zijn
waar dit het geval is. Zo sprak ze de eigenares van een Duitse Zeitungskiosk die zei veel
mensen te hebben leren kennen via de kiosk, die ook enkel voor haar langskomen. “Sie
kaufen auch eigentlich nur, um mit mir zu reden” (Naumann, 2003, p. 156).
Er zijn drie eigenschappen die Bert tot ‘public character’ maken.
Ten eerste is Bert opmerkzaam. Tijdens één van mijn bezoeken ziet hij dat mijn
propvolle tasje van de Coffee Companie een hengsel mist, en vraagt me of ik een plastic tasje wil. “Met zo’n lief koppie, krijg je alles van me”! Pas enkele weken later zie ik dat ook Bert meedoet aan de nieuwe wetgeving, waarbij klanten vanaf 1 januari moeten betalen voor een tasje.
Een tweede eigenschap is zijn goede geheugen. Hij onthoudt wat klanten bestellen. Ik spreek een oudere buurtbewoner. Ze zegt één keer per paar maanden een makreel te halen. “Hij weet dat ik hem schoonmaak, terwijl ik echt niet vaak kom”!
Een derde eigenschap is zijn gevoel voor humor. Op een koude dag in maart stap ik de
viskiosk binnen. Ik ben nog niet binnen of er komt een vrouw binnen met haar dochtertje. Ze
hebben een Antilliaans uiterlijk. “Kijk, daar hebben we de dame van de goudvis”, zegt Bert
tegen het meisje. Hij legt me uit dat ze de vorige keer ‘goudvis’ zei toen ze de makreel zag
liggen. Hij neemt de bestelling op en gaat aan de slag. Bert besmeert vakkundig het broodje
met een flinke laag cocktailsaus en belegt het ruim met garnalen. Vervolgens verwarmd hij
het viskoekje in de magnetron. Hij vraagt of hij het even moet prakken, zodat het minder heet
wordt voor het kleine meisje. Bert’s humor en persoonlijke benadering maakt dit bezoek aan de viskiosk misschien een gezellig uitje voor moeder en dochter.
42
5.3 Conclusie
Kortom, de sociale interactie begint bij Bert, maar verspreidt zich snel. Vaste klanten
herkennen andere vaste klanten, maar spreken deze niet snel aan als ik hen vraag naar verder
contact met deze klanten. Begroetingen in de openbare ruimte rondom de kiosk komen
nauwelijks voor. Er is dus geen grond om aan te nemen dat er veel herkenning is tussen
buurtgenoten. Veel kiosk-bezoekers groeten elkaar in de kiosk, zonder elkaar te kennen. Het
is niet gemakkelijk te achterhalen of het gaat om publieke familiariteit. Wel geeft het aan dat
er een unieke sfeer hangt bij Vis’Car Bert, waar men bij binnenkomst en vaak ook bij vertrek
de andere klant(en) groet.
Hoewel er niet kan worden gezegd dat het sociale aspect voor het grootste deel van de
klantenkring een groot motief vormt voor het bezoeken van deze viskiosk, is het wel duidelijk
dat een groot deel van de buurtbewoners waarde hecht aan de ontmoeting met Bert. Publieke
familiariteit is een te oppervlakkig begrip als we kijken naar de verstandhouding tussen Bert
en zijn klanten. Het handjevol mensen dat elke dag de viskiosk bezoekt doet dat niet alleen
om vis te halen, maar ook –en soms in eerste instantie- voor gespreksstof. Deze klanten delen
lief en leed met Bert. Ze noemen elkaar bij naam, enkele mannen begroeten hem met ‘kerel’.
Deze verstandhouding kan ‘amicaal’ genoemd worden. Deze amicaliteit gaat volgens
Duyvendak en Wekker (2015), verder dan publieke familiariteit. De omgang met de klanten is
haast vriendschappelijk. Met betrekking tot de voorwaarden die Gans en Putnam stellen aan
sociale binding, kan gezegd worden dat het voor amicaliteit niet essentieel is om dezelfde
etniciteit te hebben of dezelfde economische positie te hebben.
Het gaat bij Vis’Car Bert meer om dat je van kletsen houd, en de tijd hebt. Bij amicaliteit gaat het er niet om wat voor levensstijl, culturele achtergrond en
sociaaleconomische positie je hebt, maar meer om de wat je (samen) doet. (Duyvendak &
Wekker, 2015). De amicale toon wordt enkel gevoed door aanwezigheid in de kiosk, waar