• No results found

Kijk jezelf gezond, of juist ongezond? : een experiment naar de invloed van het gedrag omtrent gezondheid in televisieprogramma's op het eetgedrag van de kijker

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kijk jezelf gezond, of juist ongezond? : een experiment naar de invloed van het gedrag omtrent gezondheid in televisieprogramma's op het eetgedrag van de kijker"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kijk jezelf gezond, of juist ongezond?

Een experiment naar de invloed van het gedrag omtrent gezondheid in televisieprogramma's op het eetgedrag van de kijker

Bachelor Thesis Communicatiewetenschap Persuasieve Communicatie

Willemijn Holst 10543767

Universiteit van Amsterdam Scriptiebegeleider: Lotte Salome 06.06.2016

(2)

Samenvatting

In dit onderzoeksverslag wordt er gekeken naar het effect van het gedrag omtrent gezondheid dat in een televisieprogramma wordt weergeven op het eetgedrag van jonge Nederlandse volwassenen. In de huidige wetenschappelijke literatuur wordt veel gerapporteerd over de effecten van reclames op het eetgedrag en wordt de inhoud van programma's zelf vaak achterwege gelaten. Uitgaand van de huidige kennis van zaken wordt in dit experiment verwacht dat de inhoud van televisieprogramma's met stimulerend gedrag omtrent gezondheid voor gezonder eetgedrag zorgt dan die van niet stimulerende programma's. Ook werd gekeken of de mate van tevredenheid over het uiterlijk hier een modererende rol in speelt. Jonge volwassenen die ontevreden zijn met hun uiterlijk zouden door stimulerende programma's tot gezonder eetgedrag aangezet worden. Uit de analyses blijken beide hypotheses niet aangenomen te mogen worden; er wordt geen significant effect gevonden. Toch zijn bepaalde aspecten van het onderwerp opgehelderd en is er bijdrage geleverd aan de wetenschappelijke kennis.

(3)

Inleiding

In 2014 stelde de World Health Organization vast dat 39% van de volwassenen van 18 jaar en ouder aan overgewicht leed. Wat nog verontrustender lijkt, is dat de gevolgen van overgewicht dodelijker blijken te zijn dan die van ondergewicht. Ondanks de toenemende kennis over de oorzaken en gevolgen van deze problematiek lijkt de trend, die voornamelijk te wijten is aan een veranderende manier van leven, nog niet af te buigen (World Health Organization, 2015).

Ook de cijfers in Nederland blijken deze wereldwijde trend aan te geven. Vooral bij volwassenen blijkt het aantal mensen met overgewicht de laatste jaren te zijn verdubbeld. Zo waren vier op de tien Nederlanders in 2011, volgens de normen van CBS, al veel te zwaar (CBS, 2012). De vele inzichten die deze zorgwekkende toename met zich meebracht, waren de laatste jaren aan behoorlijke veranderingen onderhevig. Tegelijkertijd bleek het gemiddelde aantal uur televisiekijken per dag bij Nederlanders de laatste jaren ook sterk te zijn gestegen. Volgens de gepubliceerde cijfers van de Stichting Kijkonderzoek (SKO) waren de uitkomsten nog nooit zo hoog geweest als in 2014. Gemiddeld zat een Nederlander 3 uur en 20 minuten per dag voor een televisiescherm (SKO, 2015).

Deze toenemende mediablootstelling staat niet volledig los van de toenemende mate van overgewicht. Zo merkten Derenne en Beresin (2006) en Fleming-Moran en Thiagarajah (2005) op dat de blootstelling aan televisie de kans op overgewicht met 50% verhoogt bij zowel mannen als vrouwen, wanneer er gecontroleerd wordt op eetgedrag en mate van lichamelijke activiteit. Volgens Snoek, van Strien en Janssens (2005) is dit te wijten aan bepaalde voedselsignalen die tijdens de blootstelling voedselkeuzes en voorkeuren van televisiekijkers beïnvloeden. Zo stellen Gore, Foster, DiLillo, Kirk en West (2003) dat televisiekijkers neigen naar een te grote calorie inname.

Hoewel veel onderzoekers Gore et al. (2003) gelijk geven, bestaat er tegenstrijdigheid in de wetenschappelijke wereld over het onderwerp om het bovenstaande met zekerheid vast te stellen. Deze bevindingen zijn afkomstig van onderzoek naar de invloed van reclames en advertenties op het eetgedrag. Zoals Harris, Bargh en Brownell (2009) al vermoedden, wordt de mogelijke invloed van de inhoud van televisieprogramma's zelf wellicht over het hoofd gezien. Leidt het totale televisieprogramma aanbod toch tot deze veronderstelde voedselkeuzes? Of zou het kunnen zijn dat bepaalde programma's juist lage calorie inname stimuleren? En speelt de mate van tevredenheid over het uiterlijk van de kijker hierin een rol? Uit het onderzoek van Derenne et al. (2006) en Tiggemann en Pickering (1996) blijkt dat de

(4)

aard van de blootstelling en niet de hoeveelheid gecorreleerd is met een negatief lichaamsbeeld. En zoals McFerran, Dahl, Fitzsimons en Morales (2010) hebben gevonden, zijn vooral mensen die ontevreden zijn met hun eigen uiterlijk geneigd om hun voedselkeuzes aan te passen aan hun sociale omgeving. In lijn met hun onderzoek zou het aannemelijk zijn dat men het eetgedrag van karakters in televisieprogramma's ook imiteert.

Anders gezegd is het volgens McFerran et al. (2010) mogelijk dat de algemene houding ten opzichte van voeding en lichaamsbeweging dat getoond wordt in een programma op televisie niet alleen invloed uitoefent op het eetgedrag, maar ook gemodereerd wordt door het wel of niet tevreden zijn met het uiterlijk. De sterke kracht die de media hebben in het vormen van fysieke idealen bij het publiek is namelijk onmisbaar (Derenne et al., 2006; Agliata & Tantleff-Dunn, 2004). Het voorafgaande leidt tot de volgende onderzoeksvraag:

In hoeverre heeft het gedrag omtrent gezondheid dat in een televisieprogramma wordt weergeven effect op het eetgedrag van jonge Nederlandse volwassenen en welke rol speelt de tevredenheid over het uiterlijk van de kijker hierin?

Het is maatschappelijk gezien interessant om te onderzoeken of de ene trend de andere kan laten af- of toenemen. Als blijkt dat het gedrag omtrent gezondheid, dat in een televisieprogramma zelf weergegeven wordt, daadwerkelijk van invloed is op het eetgedrag van de Nederlanders, dan zou dit vele implicaties hebben voor persuasieve communicatie via televisieprogramma's. Er worden tegenwoordig al steeds vaker subtielere marketingtechnieken ingezet om het gedrag van de consument te beïnvloeden (Harris et al., 2009). Een kijker zou dan onbewust aangezet kunnen worden tot gezonder eetgedrag en dit zou de toenemende trend van overgewicht kunnen helpen doorbreken. Het eetgedrag van de jonge volwassenen zal wetenschappelijk gezien op een ongebruikelijke manier gemeten worden. Wat normaliter in een werkelijke setting onderzocht zou worden, wordt hier fictief gemeten. Door middel van dit online experiment zal dus vastgesteld worden of de bovenstaande onderzoeksvraag überhaupt op deze manier onderzoekbaar is.

(5)

Theoretisch Kader

Beïnvloeding van gedrag

Een theorie die een verklaring biedt voor mogelijke onbewuste beïnvloeding van gedrag is de priming theorie. De belangrijkste gedachte achter priming is dat bepaalde eerder waargenomen stimuli reacties beïnvloeden en oproepen (Harris et al., 2009). Deze gedachtegang is ook toe te passen op eetgedrag. Zo zou het gedrag omtrent gezondheid dat in een televisieprogramma weergeven wordt het gedrag van de kijker kunnen beïnvloeden, zonder dat deze zich hier enigszins bewust van is (Dijksterhuis, Chartrand & Aarts, 2007). Dit fenomeen was door Harris et al. (2009) al onderzocht met betrekking tot voedseladvertenties. De onderzoekers concludeerden dat de blootstelling aan deze advertenties op televisie bij volwassenen een grotere onbewuste snackconsumptie veroorzaakte, in vergelijking met andere condities. De priming theorie was ook terug te vinden bij in de gedachtegang van Johnston (2002) die stelde dat het gedrag van anderen één van de belangrijkste gedragsindicatoren is. Mensen hebben namelijk de neiging om automatisch de voedselkeuzes, het eetgedrag en de hoeveelheid geconsumeerde voedsel van hun sociale omgeving te imiteren (Johnston, 2002). Het priming idee is in feite nauw verbonden met de onbewuste neiging tot imitatie van gedrag bij volwassenen (Bargh, 2005; Johnston, 2002; Chartrand & Bargh, 1999).

De rol van de media

Naast Harris et al. (2009) verdiepten vele wetenschappers zich in het bovenstaande fenomeen, de rol van media op gedrag. Zo merkten Roehrich en Goldman (1995) op dat de blootstelling aan alcohol primes in de media voor een grotere alcoholconsumptie zorgde. Een aantal jaar later kwamen Anderson en Bushman (2002) erachter dat kijkers agressief gedrag waar ze tijdens mediablootstelling aan onderworpen werden, imiteerden in de werkelijkheid. Deze bevindingen maken de veronderstelling dat media, waaronder advertenties en televisieprogramma's, een belangrijke bron van priming zijn zeker gegrond. Toch is het onderzoek naar de effecten van de inhoud van programma's zelf op gedrag nog beperkt. Grotendeels van de huidige bevindingen richten zich namelijk op advertenties en reclames op televisie terwijl het zou kunnen dat televisieprogramma's zelf al van invloed zijn (Harris et al., 2009).

In lijn met deze gedachte stelde Gerbner (1994) in zijn cultivatietheorie dat het beeld dat een individu van de werkelijkheid heeft in grote mate bepaald wordt door de televisie. De

(6)

informatie waaraan een kijker blootgesteld wordt, integreert deze namelijk in zijn eigen perceptie van de "echte" wereld. Zo veronderstelt de theorie dat hoe meer tijd mensen besteden aan televisiekijken, hoe groter de kans op distorsie van hun realiteit. De kijker gelooft steeds sterker in de sociale werkelijkheid zoals in populaire televisieprogramma's wordt weergeven en dit beïnvloedt de perceptie en interpretatie van de wereld (Schrum, Wyer & O'Guinn, 1998). De beelden en ideologieën die deze programma's verspreiden hebben in zeer zekere mate invloed op het gedrag. Vanuit deze gedachte kan gesteld worden dat televisie een gedragsveranderende tool is die niet meer over het hoofd gezien kan worden (Schrum et al., 1998). Nederlanders zitten in 2014 namelijk langer dan ooit voor hun televisie, waardoor de bloostelling aan televisieprogramma's die een bepaald gezondheidsbeeld weergeven bijna onvermijdelijk is (SKO, 2015).

Media en eetgedrag

De rol die televisie speelt in de huidige maatschappij neemt steeds toe, ondanks het feit dat andere media steeds meer in de belangstelling komen. Niet alleen oefent de televisie en vermakelijke en informerende rol uit, maar ook een gedragsvormende rol (Bakker & Scholten, 2011; Schrum et al., 1998). Als de perceptie van realiteit van een kijker beïnvloed kan worden door de realiteit zoals weergeven in een programma, dan zou dit ook het geval kunnen zijn met betrekking tot eetgedrag. Zoals Gore, Foster, DeLillo en West (2003) in hun onderzoek stelden zou televisiekijken zelf al een cue kunnen zijn om een bepaald eetgedrag te vertonen. Zo zou het kunnen dat mensen de handeling van televisiekijken zelf al associëren met snacken, maar reclames en de inhoud van televisieprogramma's zelf zouden daarentegen ook als trigger kunnen werken (Gore et al., 2003). De genoemde theorieën maken de mogelijke invloed die de inhoud van programma's zelf hebben op het eetgedrag onmiskenbaar. Het gedrag omtrent gezondheid dat in bepaalde televisieprogramma's wordt weergeven zou van invloed kunnen zijn op de voedselkeuzes die kijkers maken (Gore et al., 2003; Schrum et al., 1998; Harris et al., 2009). Zoals eerder gezegd, is het onderzoek naar de invloed van de inhoud van programma's nog beperkt. Toch wordt het steeds dringender aangezien de beïnvloeding van gedrag op steeds subtielere manieren plaatsvindt (Harris et al., 2009). Tegenwoordig komt namelijk steeds vaker voor dat traditionele marketingtechnieken vervangen worden door subtiele technieken, zoals bijvoorbeeld product placement in films en televisieprogramma's (Harris et al., 2009; Chester & Montgomery, 2007). Deze technieken zouden ook van mogelijke invloed kunnen zijn op automatisch en onbewuste voedselkeuzes (Chester et al., 2007).

(7)

Dit onderzoek zal het bovenstaande verduidelijken. Een individu neemt toch niet makkelijk aan dat de media daadwerkelijk invloed op hem uitoefent. Om dit uit te leggen, introduceerde Davidson in 1983 het concept van derde-persoonseffect. Deze stelt dat er discrepantie is tussen de veronderstelde invloed van mediaberichten op de persoon zelf en de verwachte invloed van deze berichten op anderen. Oftewel, het effect van media op anderen wordt overschat terwijl het effect van media op zichzelf wordt onderschat (Davidson, 1983; Innes & Zeitz, 1988). Dit derde-persoonseffect is ook van invloed op het gedrag en zou mogelijk het veronderstelde effect op eetgedrag onderuit kunnen halen, of juist het tegenovergestelde effect kunnen hebben (De Boer & Brennecke, 2009). Hoewel men hier van uit gaat, hebben de media in werkelijkheid namelijk ook invloed op de persoon zelf. Ook het Persuasion Knowledge Model zou mogelijke tegenstrijdigheid op kunnen leveren. Het model stelt namelijk dat consumenten in staat zijn om hun kennis over overredingskracht te gebruiken om beïnvloeding tegen te gaan en uiteindelijk hun eigen doel te bereiken (Friestad & Wright, 1994). Als televisiekijkers door hebben dat ze mogelijk beïnvloed worden, zouden ze juist heel anders kunnen reageren dan verwacht. Om vast te stellen of het toch mogelijk is dat de algemene houding ten opzichte van voeding en eventuele lichaamsbeweging dat getoond wordt in een programma op televisie van invloed is op het eetgedrag, zullen de volgende hypothesen getoetst worden:

H1: Wanneer het gedrag omtrent gezondheid dat in een televisieprogramma wordt weergeven stimulerend is, leidt dit tot gezonder eetgedrag dan wanneer het gedrag omtrent gezondheid in een televisieprogramma niet stimulerend is.

Jonge Nederlandse volwassenen

Mills, Polivy, Herman en Tiggemann (2002) maakten in hun onderzoek inzichtelijk hoe media een zeer complexe rol spelen in verstoord eetgedrag. De bevindingen rondom dit fenomeen beperken zich in een bepaalde mate tot effect onderzoek naar kinderen, ondanks het feit dat het zeer waarschijnlijk is dat televisie het eetgedrag van volwassenen anders beïnvloedt dan dat van kinderen (Gore et al., 2003). Het huidige onderzoek zal zich daarom richten op jonge volwassenen. Zoals Harris et al. (2009) ten slotte stelden, zijn volwassenen ook vatbaar voor de automatische effecten van voedseladvertenties op het eetgedrag. Dit zou ook het geval kunnen zijn voor de subtiele technieken die gebruikt worden in de inhoud van televisieprogramma's. Jonge volwassenen, van 18 tot en met 30 jaar, zijn "an important, yet overlooked, age for establishing long term health behavior patterns" (Nelson, Story, Larson,

(8)

Neumark-Sztainer & Lytle, 2008, p. 2205). Wat deze levensfase van de andere onderscheidt, volgens de auteurs, is dat men op die leeftijd zoekende is naar de eigen identiteit. Jonge volwassenen exploreren nieuwe ideologieën en ontwikkelen nieuwe gedragingen om zichzelf uit te drukken (Nelson et al., 2008). Het zijn juist de jongeren in deze leeftijdspanne, gekenmerkt door de belangrijke overgangen zoals het verlaten van het ouderlijke huis en de toenemende autonomie, die nog zeer beïnvloedbaar zijn en gevormd kunnen worden. In deze periode staan volwassenen open voor invloeden en kan hun gedrag, zoals bijvoorbeeld het eetgedrag, hierop worden aangepast (Nelson et al., 2008).

Tevredenheid over het uiterlijk

In het huidige mediatijdperk is de invloed van media op gedrag niet uit te sluiten (Bakker & Scholten, 2011). Hoewel nog niet precies bekend is wat voor invloed het gedrag omtrent gezondheid in een televisieprogramma op eetgedrag heeft, is het wel algemeen bekend dat televisie invloed uitoefent op zijn kijkers (Tiggemann, 2003; Slater & Tiggemann, 2014; Myers & Biocca, 1992). Niet alleen zijn jonge volwassenen door hun nieuwe insteek in het leven beïnvloedbaar, maar ze zijn zich ook zeer bewust zijn van hun eigen uiterlijk (Tiggemann, 2003; Nelson et al., 2008). Onderzoek naar het effect van mediablootstelling op het lichaamsbeeld is inmiddels voldoende uitgevoerd om vast te stellen dat het in de meeste gevallen ontevredenheid over het eigen lichaam veroorzaakt (Tiggemann, 2003; Slater et al., 2014). Oftewel, mediablootstelling creëert de drang om dunner en of gespierder te worden (Slater et al., 2014). Een theorie die een verklaring voor dit fenomeen biedt is de Social Comparison theorie van Festinger (1954). Mensen hebben de innerlijke behoefte om zichzelf voortdurend te beoordelen, vaak door zich te vergelijken met anderen (Festinger, 1954). Eén van de belangrijkste manieren waarop men dit doet, is door middel van sociale vergelijking; zichzelf analyseren in relatie tot anderen. Dit verklaart waarom de blootstelling aan het ideale lichaamsbeeld in de media de mate van tevredenheid over het uiterlijk doet afnemen (Festinger, 1954; Tiggemann, 2003; Slater et al., 2014). Hoewel de vergelijking meestal zo verloopt, zijn er uitzonderingen die de theorie onderuit halen. Zo kan er volgens Mills, Polivy, Herman en Tiggemann (2002) ook een "thin fantasy" tijdens mediablootstelling ontstaan. Dit houdt in dat kijkers die geconfronteerd worden met het ideaalbeeld zich verbeelden dat ze dun zijn en dit tijdelijke gevoel van dunheid ervaren.

De bovenstaande voorbeelden tonen duidelijk aan dat media, waaronder televisie, grote invloed hebben in het vormen van fysieke idealen bij jonge volwassenen (Agliata & Tantleff-Dunn, 2004). Omdat het ideaalbeeld niet hetzelfde is voor alle jonge volwassenen, is het

(9)

interessant om de mate van tevredenheid over het uiterlijk mee te nemen in het onderzoek. Gewicht wordt namelijk niet altijd gestigmatiseerd in de media en het gedrag omtrent gezondheid in de uitgebreide keuze aan televisieprogramma’s varieert (Puhl & Heuer, 2009). In lijn met de Social Comparison theory, blijkt dat men de neiging heeft om de voedselkeuzes van consumenten in hun omgeving te imiteren. Afhankelijk van hun eigen lichaamsbouw en diegene van de andere consument, worden deze keuzes aangepast. Deze aanpassing is sterker bij consumenten die een laag zelfbeeld hebben; deze voelen namelijk meer sociale druk (McFerran, Dahl, Fitzsimons & Morales, 2010). Zo zouden de voedselkeuzes van consumenten in televisieprogramma's ook geïmiteerd kunnen worden, vooral door jonge volwassenen die ontevreden zijn over hun eigen uiterlijk. De modererende rol die de mate van tevreden over het uiterlijk zou kunnen spelen in de mogelijke beïnvloeding van het eetgedrag luidt als volgt:

H2: Stimulerend gedrag omtrent gezondheid in een televisieprogramma leidt bij jonge Nederlandse volwassenen die ontevreden zijn met hun uiterlijk tot gezonder eetgedrag dan bij jonge Nederlandse volwassenen die tevreden zijn met hun uiterlijk.

Figuur 1: conceptueel model

Gedrag omtrent gezondheid in een televisieprogramma 1) Gezondheid stimulerende conditie 2) Gezondheid niet stimulerende conditie Eetgedrag

Mate van tevredenheid over het uiterlijk

H1

(10)

Methode

Onderzoeksdesign

Aan de hand van een online-experiment met vragenlijst in een between-subjects design zal geprobeerd worden de causaliteit tussen het gedrag omtrent gezondheid in een televisieprogramma en het eetgedrag aan te tonen. Niet alleen is het uitvoeren van een experiment geschikt omdat de relaties tussen variabelen in termen van oorzaak-gevolg zo verklaard kunnen worden, maar ook omdat er sprake is van manipulatie, meting, vergelijking en controle. Deze kenmerken zijn eigen aan het experiment. Door het manipuleren van de onafhankelijke variabele zijn er twee verschillende condities gecreëerd (stimulerend tot gezond gedrag versus niet stimulerend tot gezond gedrag). De afhankelijke variabele eetgedrag werd in elke conditie bij de deelnemers gemeten om zo een set van scores te krijgen. Vervolgens werden de verkregen scores voor de verschillende condities met elkaar vergeleken terwijl andere variabelen die van invloed zouden kunnen zijn op de onderzochte variabelen onder controle werden gehouden. Een 1 factorieel between-subjects design is het meest geschikt aangezien door maar aan één van de condities blootgesteld te worden, de kans dat de deelnemers door de lengte van het online-experiment uit zouden vallen kleiner werd. Mocht de onderzoeksvraag met een online-experiment beantwoord kunnen worden, dan zou deze bevinding kosten, tijd en ruimte besparend zijn voor toekomstig onderzoek.

Steekproef

In dit experiment was er sprake van een convenience sample. De deelnemers (N=94) waren studiegenoten of kennissen van de onderzoekers die beschikbaar waren om het online experiment met vragenlijst in te vullen. De benadering vond plaats aan de hand van Facebook en e-mails, waardoor er in een relatief korte tijdspanne veel deelnemers verzameld konden worden. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 22,08 (SD= 2,55) met een range van 18 tot 30 jaar. Wat betreft de steekproefverdeling, waren de variabelen geslacht, leeftijd en opleidingsniveau over beide condities ongeveer gelijk verdeeld. Per conditie kwamen de scores op deze variabelen ongeveer overeen met de scores van de gehele steekproef. Zo bestond conditie 1, de compilatie met de televisieprogramma's waarin stimulerend gedrag omtrent gezondheid weergeven werd, uit 46 deelnemers waarvan 23,9% mannen (n=11) en 76,1% vrouwen (n=35). De gemiddelde leeftijd was 22,09 jaar en 45,7% van de participanten had het wetenschappelijke onderwijs als hoogst genoten opleiding (n=21). Conditie 2, de compilatie met de televisieprogramma's waarin niet stimulerend gedrag omtrent gezondheid

(11)

weergeven werd, bestond uit 48 deelnemers. Hiervan waren 20,8% (n=10) mannen en 79,2% (n=38) vrouwen. De gemiddelde leeftijd was 22,07 en 70,8% van de deelnemers had het wetenschappelijke onderwijs als hoogst genoten opleiding (n=34). Aan de hand van bovenstaande gegevens kan aangenomen worden dat mogelijke significante verschillen in de resultaten niet aan de steekproefverdeling maar aan het manipulatiemateriaal te wijten zijn.

Pre-test

Voordat het onderzoek uitgevoerd kon worden, werd een pre-test uitgevoerd. Hieraan hebben 12 proefpersonen deelgenomen, waarvan 2 mannen en 10 vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 20,67 jaar. Deze pre-test bestond uit meerdere fragmenten die van de website YouTube waren gehaald. Drie van deze fragmenten waren afkomstig van de televisieprogramma's Honey Boo Boo, Flodder en The Valleys. Deze fragmenten behoorden tot de groep fragmenten waarvan de voorspelling was dat ze niet stimulerend waren tot gezond gedrag. De vier resterende fragmenten kwamen uit Nederland in beweging, Obese, Studio Sport en Victoria's Secret Show. Hiervan was de verwachting dat ze stimulerend tot gezond gedrag waren. De verwachtingen bleken te kloppen voor beide groepen fragmenten; de stimulerende fragmenten werden voornamelijk geassocieerd met beweging, gezond, afvallen, slank en sport terwijl de niet stimulerende fragmenten met ongezond, dik, slordig en asociaal werden geassocieerd. Ook werden de stellingen naar verwachting ingevuld. De eerste stelling "Dit fragment stimuleert mij tot gezond gedrag" kreeg bij de stimulerende fragmenten een gemiddelde score van 4,52 op een schaal van (1) helemaal niet mee eens tot en met (7) helemaal mee eens. Bij de niet stimulerende fragmenten was dit gemiddelde van 2,75 op dezelfde schaal. Op de tweede stelling "Dit programma geeft een gezonde levensstijl weer" scoorden de proefpersonen gemiddeld 3,98 bij de stimulerende fragmenten. Bij de niet stimulerende fragmenten was dit gemiddelde van 1,47 op dezelfde schaal van 1 tot en met 7. De conclusie die over het algemeen getrokken kan worden uit deze pre-test is dat het stimulusmateriaal aan de verwachtingen voldeed. Echter, werden naar aanleiding van de pre-test wel wat fragmenten aangepast of verwijderd en formuleringen in de stellingen aangescherpt.

Manipulatiemateriaal

Het manipulatiemateriaal van dit experiment bestond uit twee compilaties. De eerste compilatie, die bij de conditie met stimulerend gedrag omtrent gezondheid hoorde, bevatte korte samengevoegde fragmenten uit de televisieprogramma's Nederland in Beweging, Studio

(12)

Sport en Obese. Aan de hand van de pre-test werd bevestigd dat elk van deze fragmenten als stimulerend tot gezond gedrag werd beschouwd. De deelnemers die aan de conditie met niet stimulerend gedrag omtrent gezondheid werden toegewezen, kregen een compilatie van de volgende samengevoegde televisieprogrammafragmenten te zien: Honey Boo Boo, Geordie Shore en Flodder. Ook hier bleek uit de pre-test dat deze zoals verwacht als niet stimulerend tot gezond gedrag werden beschouwd. De compilaties zijn met behulp van iMovie in elkaar gezet.

Procedure

Gedurende de periode van begin april tot half april 2016, werden de participanten via Facebook benaderd. Ten eerste werd een korte omschrijving van het onderzoek zoals het onderwerp en de tijdsduur aan de deelnemers voorgelegd. Wanneer de link geopend werd, kregen de participanten een korte introductie te lezen over wat zogenaamd plaats zou vinden, de "cover story". Ook werden ze geïnformeerd over de ethische code waarin duidelijk uit werd gelegd dan ze op elk moment mochten stoppen met het experiment en hun anonimiteit gewaarborgd zou worden. Na het informed consent geaccepteerd te hebben, werden de deelnemers random aan één van de twee condities toegewezen. Na een aantal algemene demografische vragen, kregen de participanten de toegewezen compilatie te zien. Na deze af te hebben gekeken, kregen de participanten de rest van de vragen voorgelegd. Dit waren bijvoorbeeld vragen over hoe tevreden ze zijn met hun uiterlijk, de waardering en recall van de compilatie als coverstory, met doel om niet al te veel te verklappen, en de voedselkeuzes die ze naderhand zouden maken. Ter afsluiting van het online experiment zijn de deelnemers bedankt voor hun deelname en is het echte doel van het experiment bekend gemaakt. De gehele procedure, met afname van de vragenlijst, vond plaats via de online survey software Qualtrics.

Meting afhankelijke variabele Eetgedrag

De afhankelijke variabele "eetgedrag" werd in dit experiment gemeten door de deelnemers hun eigen maaltijden samen te laten stellen. Voor elke maaltijd (ontbijt, lunch, snack, avondeten) kregen de proefpersonen een aantal producten voorgelegd waaruit ze vervolgens keuzes uit moesten maken. Ze hadden elke keer de keuze tussen een gezonde optie of een minder gezonde optie op een zevenpuntschaal.

(13)

Om vast te leggen of de producten naar verwachting als gezond of ongezond beschouwd werden, werd er nog een pre-test vraag aan de hoofd vragenlijst toegevoegd. Hier moesten de deelnemers op een schaal van 1 (ongezond) tot en met 7 (gezond) aangeven in hoeverre ze het product als gezond beschouwden. Elke product waar de deelnemer de keuze uit had bij het samenstellen van de maaltijden, kwam hier aan bod. Aan de hand van deze pre-test, zijn de producten waarvan de scores niet zoals verwacht waren, verwijderd voor verdere analyses. Voor alle producten behalve één werd het naar verwachting ingevuld. Zo bleek de couscous als gezond beschouwd te worden (M=5,52, SD=1,56) terwijl de pasta als ongezond beschouwd werd (M=3,45, SD=1,44). Daarentegen werd het bij het product "tosti" niet naar verwachting als ongezond ingevuld (M=3,6, SD=1,72). De tosti en het product waarmee deze gepaard was, de lichte salade, zijn daarvoor buiten beschouwing gelaten voor verdere analyses.

Met de overblijvende scores op de productkeuzevragen is een factoranalyse uitgevoerd om te kijken of er zoals verwacht één schaal uit zou komen. Uit de factoranalyse met Varimaxrotatie bleken er 5 componenten te zijn met een factorlading hoger dan 1,00. De eerste component heeft een Eigenwaarde van 5,43 en een verklaarde variantie van 16,58%. De tweede component heeft een Eigenwaarde van 1,91 en een verklaarde variantie van 16,07%. Er is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd om te kijken of de items van zowel de eerste als tweede component samen een betrouwbare schaal voor het eetgedrag vormen. De schaal met de tien bijhorende items bleek betrouwbaar te zijn (α= 0,81). De betrouwbaarheid van de schaal kan niet verhoogd worden door een item te verwijderen. Omdat de verklaarde variantie van de eerste en tweede component samen sterker is, namelijk 32,64%, en de items samen een betrouwbare schaal voor het eetgedrag vormen, is er gekozen om de componenten samen te voegen tot één variabele "eetgedrag". De items die hier in meegenomen werden, waren qua lunch de panini, fruitsalade, hot dog en broccolisoep, qua snacks de koekjes, banaan, donut, chips, granola bar en wortels en qua avondeten de linzen, pasta, pizza, quinoa, zoete aardappel, macaroni, verse groenten en de friet. Samen vormden deze producten de variabele voor het eetgedrag.

Meting moderator

Mate van tevredenheid over het uiterlijk

De mate van tevredenheid over het eigen uiterlijk is gemeten aan de hand van 21 stellingen. De stellingen zijn afkomstig van de Body Esteem Scale van Mendelson, Mendelson & White (2001). De deelnemers moesten bij elk van deze stellingen aangeven hoe vaak ze het eens

(14)

waren met de stellingen, met als antwoordmogelijkheden nooit, zelden, soms, vaak of altijd. Hiermee gaf de participant aan hoe zeer deze zelfgenoegzaam was met zijn eigen fysieke voorkomen. Voorbeelden van deze stellingen zijn: "Mijn gewicht maakt mij ongelukkig" of "Ik wou dat ik er als iemand anders uitzag" (rest in bijlage).

Er is een factoranalyse uitgevoerd voor de latente variabele "tevredenheid over uiterlijk". Van tevoren moesten acht items gehercodeerd worden aangezien deze negatief geformuleerd waren. Na het hercoderen blijken er 4 componenten de totale verklaarde variantie van de 21 manifeste items te verklaren. Dit is ook te zien aan de Scree Plot waarin 4 items links boven de knik zaten. De component met de hoogste Eigenwaarde, namelijk 7,89, verklaart 20,46% van de variantie in de tevredenheid over het uiterlijk. De cumulatieve verklaarde variantie van de eerste en tweede component samen is van 36,87%. Dit wil zeggen dat deze twee componenten voor 36,87% de variantie in de 21 items verklaren. Daarvoor is er besloten om de twee componenten met de hoogste Eigenwaarden samen te voegen tot één schaal. Uit de betrouwbaarheidsanalyse met de 13 items die de hoogste factorladingen hebben op de eerste en tweede component blijkt de schaal namelijk betrouwbaar te zijn (α = 0,83). Deze schaal kan niet verbeterd worden door een item te verwijderen. Er is aan de hand van de 13 items een gemiddelde schaal voor "tevredenheid over uiterlijk" aangemaakt (M= 3,45, SD= 0,54). Ten slotte is de gehele aangemaakte schaalvariabele voor "tevredenheid over uiterlijk" veranderd in een dichotome variabele. De schaal die van 1 (nooit) tot en met 5 (altijd) ging is in twee gesplitst op het gemiddelde van de schaal, namelijk M= 3,45. De respondenten die tot de groep onder dit gemiddelde behoren worden als ontevreden over hun uiterlijk (N=44) beschouwd en diegene die hier boven zitten als tevreden over hun uiterlijk (N=50).

Controlevariabelen

De volgende variabelen worden in het experiment meegenomen als controlevariabelen, zodat deze geen invloed op de onderzochte variabelen kunnen hebben: geslacht, mate van bekendheid met de toegewezen televisieprogramma's en mate van trek. Niet alleen door deze onder controle te houden kan de invloed van deze extraneous variabelen geminimaliseerd worden, maar ook door de random toewijzing aan de condities die plaats heeft gevonden. Het geslacht wordt in de vragenlijst gemeten door de deelnemers te vragen of ze man of vrouw zijn. De mate van bekendheid met de toegewezen televisieprogramma's wordt gemeten door per fragment van een programma door middel van de volgende stelling bijvoorbeeld: "Ik ben bekend met het televisieprogramma Honey Boo Boo". Hierop kunnen de participanten

(15)

aangeven in hoeverre ze het er mee eens zijn op een schaal van (1) helemaal mee oneens tot en met (7) helemaal mee eens. De laatste controlevariabele is de mate van trek van de deelnemers. Dit is gemeten aan de hand van de volgende stelling "Ik heb op dit moment trek" waar weer op een 7-punts Likert schaal van (1) helemaal mee oneens tot en met (7) helemaal mee eens op geantwoord kon worden.

Analyseplan

Om de twee bovenstaande hypothesen te toetsen is er gebruik gemaakt van een variantieanalyse voor onafhankelijke waarnemingen (ANOVA). Het is een geschikte methode om de gemiddelden van twee verschillende groepen, oftewel twee condities, met elkaar te vergelijken en om de rol die de mate van tevredenheid speelt te bepalen. De afhankelijke variabele "eetgedrag" is op numeriek niveau gemeten, wat van belang is bij een ANOVA. Door middel van een tweewegs-variantieanalyse is het effect van het gedrag omtrent gezondheid dat in een televisieprogramma wordt weergeven getoetst (H1). Het verwachte modererende effect van de "mate van tevredenheid over het uiterlijk" is in dezelfde tweewegs-variantieanalyse meegenomen (H2). Voor beide resultaten is er rekening gehouden met de Levene's Toest voor gelijke varianties. Dit was om te kijken of de populatievariante als gelijk mochten worden beschouwd en of er sprake was van een normale verdeling. De rapportage van het voorafgaande wordt in het onderstaande resultatendeel vermeld.

Resultaten

Controlevariabelen

Na een kruistabel met Lambda als associatiemaat te hebben uitgevoerd, blijken de mate van trek en het geslacht geen covariaten te zijn in het huidige experiment aangezien de correlatie niet significant is. Er is een zeer zwakke correlatie van de mate van trek op de invloed van de condities op het eetgedrag, Lambda= 0,02, p= 0,32. Ook is er een zeer zwakke correlatie van het geslacht op het eetgedrag, Lambda = 0,02, p= 0,56. De mate van bekendheid met alle zes gebruikte televisieprogramma's (NOS, Studio Sport, Obese, Honey Boo Boo, Flodder en Geordie Shore) is ook geen covariaat. Uit een kruistabel met Pearson's correlatiecoëfficiënt r blijkt het effect van zowel NOS, r =0,06, p=0,56, Studio Sport, r =0,05, p=0,63 als Obese, r =0,05, p=0,62 zeer zwak en niet significant te zijn. Hetzelfde geldt voor Honey Boo Boo, r = -0,06, p=0,57, Flodder, r =-0,04, p=0,67 en Geordie Shore, r =-0,05, p=0,59. Ook hier zijn er

(16)

zeer zwakke verbanden tussen de mate van bekendheid van elk programma en het eetgedrag. Deze controlevariabelen hoeven in verdere analyses niet meegenomen te worden.

De invloed van de televisieprogramma's op het eetgedrag

Om de eerste hypothese, "wanneer het gedrag omtrent gezondheid dat in een televisieprogramma wordt weergeven stimulerend is, leidt dit tot gezonder eetgedrag dan wanneer het gedrag omtrent gezondheid in een televisieprogramma niet stimulerend is" te toetsten, is er een tweewegs-variantieanalyse uitgevoerd. Er is alleen naar het hoofdeffect gekeken om deze eerste hypothese te toetsen. De gemiddelde schaal die aangemaakt is voor de variabele "eetgedrag" vormt de afhankelijke variabele. De conditie waarin de deelnemers zitten, de stimulerende of niet stimulerende conditie, vormt de onafhankelijke variabele. Op basis van de Levene's F toets blijkt dat er van gelijke variantie uitgegaan mag worden aangezien de toets niet significant is, F(3,90) = 0,72, p = 0,55. Echter is deze toets eigenlijk overbodig omdat de groepen een gelijke grootte hebben.

In de tweewegs-variantieanalyse is er een geen verschil gevonden tussen de compilatie van televisieprogramma's met stimulerend gedrag omtrent gezondheid en de compilatie met niet stimulerend gedrag omtrent gezondheid wat betreft het eetgedrag van de jonge volwassenen tussen de 18 en 30 jaar, F(1, 90) = 0,06, p = 0,81. De respondenten uit de stimulerende conditie tonen geen significant gezonder eetgedrag (M= 4,36, SD= 1,15) dan de respondenten uit de niet stimulerende conditie (M= 4,26, SD= 1,22) wanneer deze blootgesteld worden aan televisieprogramma's waarin het gedrag omtrent gezondheid dat weergeven wordt stimulerend is. De eerste hypothese mag niet aangenomen worden.

De moderatie van de tevredenheid over het uiterlijk

De tweede en laatste hypothese, "stimulerend gedrag omtrent gezondheid in een televisieprogramma leidt bij jonge Nederlandse volwassenen die ontevreden zijn met hun uiterlijk tot gezonder eetgedrag dan bij jonge Nederlandse volwassenen die tevreden zijn met hun uiterlijk" is getoetst aan de hand van dezelfde tweewegs-variantieanalyse als de eerste hypothese. Hierbij was de onafhankelijke variabele de conditie waaraan de deelnemers werden toegewezen, de stimulerende of niet stimulerende conditie, en de afhankelijke variabele de gemiddelde schaal van het eetgedrag. Daarnaast is de variabele "tevredenheid over het uiterlijk", waarbij de ene groep de deelnemers bevat die ontevreden zijn over hun uiterlijk en de ander de deelnemers die tevreden zijn over hun uiterlijk, meegenomen als moderator om de tweede hypothese te kunnen toetsen.

(17)

Zoals eerder vermeld, mogen we uit gaan van gelijke populatievarianties aangezien Levene's F toets niet significant is, F(3, 90) = 0,72, p=0,55. Ook is er geen direct hoofdeffect van televisieprogramma's met stimulerend en niet stimulerend gedrag omtrent gezondheid op het eetgedrag gevonden, F(1, 90) = 0,06, p=0,81.

Wanneer de moderator "tevredenheid over het uiterlijk" meegenomen wordt in de analyse, dan blijkt het interactie-effect tussen de toegewezen conditie en de tevredenheid over het uiterlijk niet significant te zijn, F(1,90) = 0,11, p= 0,74. Deelnemers die aan televisieprogramma's met stimulerend gedrag omtrent gezondheid werden blootgesteld waren meer ontevreden met hun eigen uiterlijk (M=4,61 ,SD=1,05) dan tevreden (M=4,12 ,SD= 1,22). Deelnemers die aan niet stimulerende programma's werden blootgesteld waren ook meer ontevreden (M=4,63, SD=1,39) dan tevreden (M=3,97, SD=1,01) met hun eigen uiterlijk.

De tweede hypothese mag niet aangenomen worden. Stimulerend gedrag omtrent gezondheid in een televisieprogramma leidt bij jonge volwassenen dit ontevreden zijn met hun uiterlijk niet tot gezonder eetgedrag dan bij de jonge volwassenen die tevreden zijn met hun uiterlijk.

Conclusie en discussie

Met het huidige experiment is het effect van het gedrag omtrent gezondheid dat in televisieprogramma's wordt weergeven op het eetgedrag bij jonge Nederlandse volwassenen tussen de 18 en 30 jaar onderzocht. Daarnaast is er gekeken of de mate van tevredenheid over het uiterlijk een modererende rol speelt op dit effect. Aan de hand van een experiment met een online vragenlijst is de onderzoeksvraag "In hoeverre heeft het gedrag omtrent gezondheid dat in een televisieprogramma wordt weergeven effect op het eetgedrag van jonge Nederlandse volwassenen en welke rol speelt de tevredenheid over het uiterlijk van de kijker hierin?" beantwoord.

Uit het onderzoek blijkt dat het gedrag omtrent gezondheid dat in een televisieprogramma wordt weergeven geen effect heeft op het eetgedrag. Jonge volwassenen tonen geen gezonder eetgedrag wanneer ze blootgesteld worden aan televisieprogramma's met stimulerend gedrag omtrent gezondheid, en andersom. Hoewel deze uitkomst in strijd is met eerdere bevindingen, brengt dit wel bepaalde theoretische implicaties met zich mee die dit zouden kunnen verklaren. Zo blijkt het actief vermijden van gerichte boodschappen aan consumenten een

(18)

groeiende trend te zijn geworden. Op basis van dit vermijdingsgedrag is zelfs een nieuwe strategische marketingaanpak ontstaan, namelijk contentmarketing (Rowley, 2008). Wanneer de inhoud van reclames niet bij de behoeften van de consumenten aansluit, dan zijn deze in staat om hun eigen overredingskracht en kennis te gebruiken om mogelijke beïnvloeding tegen te gaan. Volgens het Persuasion Knowledge Model, zouden de jonge volwassenen door kunnen hebben dat ze mogelijk beïnvloed worden en anders reageren dan verwacht, zoals door reclames geheel te vermijden (Friestad & Wright, 1994). De bovenstaande bevinding brengt ook praktische implicaties met zich mee. Hoewel de eerste hypothese niet blijkt te kloppen, duidt dit erop dat jonge volwassenen hun eetgedrag niet zomaar aanpassen aan programma's die bepaald gedrag omtrent gezondheid weergeven. Vooralsnog lijkt dit een positieve uitkomst waarbij enige onafhankelijkheid van onze voedselkeuzes gewaarborgd blijft, maar de keerzijde is dat persuasieve communicatie via dit medium ingewikkelder ligt dan verwacht.

Zo gaven Harris et al. (2009) al aan dat tegenwoordig steeds vaker subtiele marketingtechnieken moeten worden ingezet om televisiekijkers tot bepaald gedrag aan te zetten. Dit kunnen boodschappen zijn die in televisieprogramma's verwerkt worden om gedragingen ten opzichte van het onderwerp dat ze behandelen te beïnvloeden (Moyer-Gusé, 2008). De verwachting dat er een duidelijk verschil zou zijn tussen het effect van programma's met stimulerend en niet stimulerend gedrag omtrent gezondheid op het eetgedrag, leidt tot de vraag welke consument gerichte boodschappen wel effectief zijn. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op hoe dergelijke boodschappen, die tot bepaald eetgedrag aan zouden moeten zetten, het beste overgebracht kunnen worden en wat het succes hiervan bepaalt bij de betreffende doelgroep.

De verklaring die gegeven kan worden voor de tekortkomingen van de hoofdvraag, toont grote overeenkomsten met de bevindingen van het tweede deel van de vraag, namelijk welke rol de mate van tevredenheid over het uiterlijk hierin speelt. Deze variabele blijkt geen modererende rol te spelen aangezien het effect van de consument gerichte boodschappen (stimulerend tot gezond gedrag versus niet stimulerend tot gezond gedrag) die in de televisieprogramma's verwerkt zijn geen effectieve invloed hebben op het eetgedrag. In geen enkele mate verzwakt of versterkt het wel of niet tevreden zijn met het eigen uiterlijk deze effectiviteit.

Mogelijke verklaring is dat niet elke consument zijn eigen gezondheid als een probleem ziet en zich daardoor niet aangesproken voelt door de boodschap die hierover verwerkt is in

(19)

bepaalde televisieprogramma's. Om het effect op het gedrag van de consument te maximaliseren, moet de informatie persoonlijk relevant zijn voor de kijker en deze alert maken op gezondheidspatronen die hij moet handhaven of op ten duur integreren in zijn levensstijl (Rothman, Bartels, Wlaschin & Salovey, 2006). Ondanks het feit dat consumenten hun eigen uiterlijk geen rol laten spelen in gezondheidsoverwegingen waar de gebruikte televisieprogramma's hen toe zouden moeten bewegen, moeten deze zich op ten duur afvragen of dit gerechtvaardigd is. Deze praktische implicatie wordt nog verder benadrukt door de Social Comparison Theory. De theorie stelt namelijk dat men de innerlijke behoefte heeft om zich voortdurend met anderen te vergelijken (Festinger, 1954). Zo zien televisiekijkers zichzelf in relatie tot karakters in televisieprogramma's, wat de mate van tevredenheid over het eigen uiterlijk niet onberoerd laat (Festinger, 1954; Tiggemann, 2003). Bij elkaar opgeteld, leiden deze verklaringen tot de vraag hoe je beste tot televisiekijkers kan doordringen. Voor vervolgonderzoek zou het interessant zijn om vast te stellen hoe jonge volwassenen het beste kunnen worden bereikt en aan het denken kunnen worden gezet. Ook de gebruikte karakters in televisieprogramma’s zijn volgens de Social Comparison Theory van invloed. Maar of het inzetten van afschrikwekkend uitziende karakters de effectiviteit van de boodschap vergroot of juist het tegenovergestelde effect heeft, moet nader onderzocht worden.

Het feit dat de onderzoeksvraag niet naar verwachting beantwoord kon worden, kan ook te wijten zijn aan de meting van het eetgedrag. Er is geen eenduidigheid over hoe eetgedrag precies gemeten kan en moet worden. De variabele is namelijk gemeten aan de hand van een vragenlijst die opgesteld was voor deze studie en nog nooit eerder was gebruikt. Dit zou de resultaten mogelijk kunnen hebben beïnvloed. Ook omdat de vragen van de variabele samengevoegd zijn terwijl uit de factoranalyse naar voren kwam dat er meer dan één component was. De samengevoegde items die de variabele "eetgedrag" meten, bevatten eigenlijk niet allemaal een onderliggend patroon of correlatie en dit zou voor vertekende resultaten kunnen hebben gezorgd.

De bovenstaande beperking van deze studie is niet de enige die ervoor gezorgd kan hebben dat niet alle resultaten significant waren. De steekproef was niet geheel representatief voor de Nederlandse samenleving. Deze bestond voornamelijk uit deelnemers met een wetenschappelijke opleiding en uit vrouwen. Daarnaast zijn de betreffende participanten geworven aan de hand van het sociale medium Facebook. Dit betekent dat de mensen die mee

(20)

hebben gedaan voornamelijk bekenden van de onderzoekers waren. Ook de externe validiteit wordt aangetast doordat relatief weinig deelnemers geparticipeerd hebben aan het onderzoek. Omdat het een online experiment met vragenlijst was, waren de omstandigheden waarin de participanten het onderzoek uitgevoerd hebben niet controleerbaar. Zo blijken veel participanten voor het eind van de vragenlijst te zijn gestopt. Een mogelijke verklaring hiervoor is de lengte van de gehele vragenlijst. Doordat de deelnemers ook nog eens verplicht de compilatie volledig moesten bekijken, is de hoeveelheid vragen hiernaast misschien te groot geweest. Het kan zijn dat ze te snel door de vragen heen zijn gegaan en minder geconcentreerd de vragen hebben beantwoord. Toch is een voordeel van een online onderzoek dat er naar waarschijnlijkheid weinig sociaal wenselijke antwoorden zijn gegeven aangezien het onderzoek anoniem is en uitgevoerd kon worden wanneer het uitkwam. Voor toekomstig onderzoek zou het zeker verstandig zijn om met het bovenstaande rekening te houden. Dit zou zowel de betrouwbaarheid als externe en interne validiteit verbeteren.

Al met al heeft dit experiment aan kunnen tonen dat de wetenschappelijke relaties met betrekking tot eetgedrag en televisieprogramma's die bepaald gedrag omtrent gezondheid weergeven van complexe aard zijn. Toch heeft dit onderzoek bepaalde aspecten van het onderwerp opgehelderd en bijdrage geleverd aan de wetenschap. De problemen gelieerd aan ongezond eetgedrag moeten zeker niet achterwege gelaten worden, aangezien de mate van overgewicht nog steeds een groeiende trend is. Zo werd hier door het tijdschrift HP De Tijd afgelopen maand nog op gehamerd. Nederlanders eten gemiddeld heel erg ongezond en het is van dringend belang dat het probleem op een of andere manier aangepakt wordt (Huigsloot, 2016). Instanties die zich bezig houden met het welzijn van het volk zouden de informatie uit dit onderzoek mee kunnen nemen om het probleem van overgewicht tegen te gaan. Nederlanders zitten nou eenmaal 3 uur en 20 minuten per dag voor een televisiescherm en de gedragsvormende rol van de televisie is niet uit te sluiten (SKO, 2015; Bakker & Scholten, 2011). Toch kwam de verwachting dat er een duidelijk verschil zou zijn tussen de blootstelling aan televisieprogramma's met stimulerend en niet stimulerend gedrag omtrent gezondheid niet uit; ook de rol van de mate van tevredenheid over het uiterlijk op dit effect werd uitgesloten. Voor een zo effectief mogelijke aanpak, moeten deze instanties de huidige bevindingen niet achterwege laten. Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op hoe televisiekijkende consumenten in de huidige maatschappij, met hun beïnvloeding vermijdende gedrag, het beste bereikt kunnen worden. Dit met het oog op hoe een consument gerichte boodschap het beste overgebracht kan worden en wat het succes hiervan bepaald. Ook de rol

(21)

die de tevredenheid over het uiterlijk speelt bij het doordringen bij consumenten, moet nader onderzocht worden. Een effectief consument gerichte boodschap zou televisiekijkers aan het denken kunnen zetten over hun eigen uiterlijk en als gevolg over hun eetgedrag.

(22)

Literatuurlijst

Agliata, D., & Tantleff-Dunn, S. (2004). The impact of media exposure on males' body image. Journal of Social and Clinical Psychology, 23(1), 7-22.

Anderson, C. A., & Bushman, B. J. (2002). The effects of media violence on society. Science,

295(5564), 2377-2379.

Bakker, P., & Scholten, O. (2011). Communicatiekaart van Nederland: Overzicht van Media

en Communicatie. Nederland: Kluwer.

Bargh, J. A. (2005). Bypassing the will: Toward demystifying the nonconscious control of social behavior. The New Unconscious, 37-58.

CBS. (2012, 3 juli). Steeds meer overgewicht. Geraadpleegd op 21 februari, 2016, van

http://www.cbs.nl/nl-nl/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-3651-wm.htm

Chartrand, T. L., & Bargh, J. A. (1999). The chameleon effect: The perception–behavior link and social interaction. Journal of Personality and Social Psychology, 76(6), 893-910.

Chester, J., & Montgomery, K. (2007). Interactive food and beverage marketing: Targeting

children and youth in the digital age. Berkeley, CA: Berkeley Media Studies Group.

de Boer, C., & Brennecke, S. I. (2009). Media en Publiek. Nederland: Boom Lemma.

Derenne, J. L., & Beresin, E. V. (2006). Body image, media, and eating disorders. Academic

Psychiatry, 30(3), 257-261.

Dijksterhuis, A., Chartrand, T. L., & Aarts, H. (2007). Effects of Priming and Perception on Social Behavior and Goal Pursuit. In J.A. Bargh (Ed.), Social Psychology and the

Unconscious: the Automaticity of Higher Mental Processes (pp. 51-132). Philadelphia:

(23)

Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human Relations, 7(2), 117-140.

Fleming-Moran, M., & Thiagarajah, K. (2005). Behavioral interventions and the role of television in the growing epidemic of adolescent obesity data from the 2001 Youth Risk Behavioral Survey. Methods of Information in Medicine, 44(2), 303-309.

Friestad, M., & Wright, P. (1994). The persuasion knowledge model: How people cope with persuasion attempts. Journal of Consumer Research, 21(6), 1-31.

Gore, S. A., Foster, J. A., DiLillo, V. G., Kirk, K., & West, D. S. (2003). Television viewing and snacking. Eating Behaviors, 4(4), 399-405.

Harris, J. L., Bargh, J. A., & Brownell, K. D. (2009). Priming effects of television food advertising on eating behavior. Health Psychology, 28(4), 404-413.

Huigsloot, N. (2016, april). We leven in een voedsel-jungle. HP De Tijd, 4(4), 20-29.

Innes, J. M., & Zeitz, H. (1988). The public's view of the impact of the mass media: A test of the ‘third person’effect. European Journal of Social Psychology, 18(5), 457-463.

Johnston, L. (2002). Behavioral mimicry and stigmatization. Social Cognition, 20(1), 18-35.

McFerran, B., Dahl, D. W., Fitzsimons, G. J., & Morales, A. C. (2010). I’ll have what she’s having: Effects of social influence and body type on the food choices of others. Journal of

Consumer Research, 36(6), 915-929.

Mills, J. S., Polivy, J., Herman, C. P., & Tiggemann, M. (2002). Effects of exposure to thin media images: Evidence of self-enhancement among restrained eaters. Personality and Social

Psychology Bulletin, 28(12), 1687-1699.

Moyer‐ Gusé, E. (2008). Toward a theory of entertainment persuasion: Explaining the persuasive effects of entertainment‐ education messages. Communication Theory, 18(3), 407-425.

(24)

Myers, P. N., & Biocca, F. A. (1992). The elastic body image: The effect of television advertising and programming on body image distortions in young women. Journal of

Communication, 42(3), 108-133.

Nelson, M. C., Story, M., Larson, N. I., Neumark- Sztainer, D., & Lytle, L. A. (2008). Emerging adulthood and college- aged youth: an overlooked age for weight- related behavior change. Obesity, 16(10), 2205-2211.

Puhl, R. M., & Heuer, C. A. (2009). The stigma of obesity: a review and update. Obesity,

17(5), 941-964.

Roehrich, L., & Goldman, M. S. (1995). Implicit priming of alcohol expectancy memory processes and subsequent drinking behavior. Experimental and Clinical

Psychopharmacology, 3(4), 402-410.

Rothman, A. J., Bartels, R. D., Wlaschin, J., & Salovey, P. (2006). The strategic use of gain‐ and loss‐ framed messages to promote healthy behavior: How theory can inform practice.

Journal of communication, 56(1), 202-220.

Rowley, J. (2008). Understanding digital content marketing. Journal of marketing

management, 24(5), 517-540.

Shrum, L. J., Wyer, Jr, R. S., & O'Guinn, T. C. (1998). The effects of television consumption on social perceptions: The use of priming procedures to investigate psychological processes.

Journal of Consumer Research, 24(4), 447-458.

SKO. (2015, 7 januari). Jaarpersbericht Kijkcijfers [Persbericht]. Geraadpleegd op 21 februari, 2016, van

https://kijkonderzoek.nl/images/Jaarpersberichten/Jaarpersbericht_2014.pdf

Slater, A., & Tiggemann, M. (2014). Media matters for boys too! The role of specific magazine types and television programmes in the drive for thiness and muscularity in adolescent boys. Eating Behaviors, 15(4), 679-682.

(25)

Snoek, H. M., van Strien, T., Janssens, J. M., & Engels, R. C. (2006). The effect of television viewing on adolescents’ snacking: individual differences explained by external, restrained and emotional eating. Journal of Adolescent Health, 39(3), 448-451.

Tiggemann, M. (2003). Media exposure, body dissatisfaction and disordered eating:

Television and magazines are not the same!. European Eating Disorders Review, 11(5), 418-430.

Tiggemann, M., & Pickering, A. S. (1996). Role of television in adolescent women's body dissatisfaction and drive for thinness. International Journal of Eating Disorders, 20(2), 199-203.

Van Strien, T., Frijters, J. E., Bergers, G., & Defares, P. B. (1986). The Dutch Eating

Behavior Questionnaire (DEBQ) for assessment of restrained, emotional, and external eating behavior. International Journal of Eating Disorders, 5(2), 295-315.

Wardle, J., Haase, A. M., Steptoe, A., Nillapun, M., Jonwutiwes, K., & Bellisie, F. (2004). Gender differences in food choice: the contribution of health beliefs and dieting. Annals of

Behavioral Medicine, 27(2), 107-116.

World Health Organization. (2015, januari). Obesity and overweight. Geraadpleegd op 21 februari, 2016, van http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs311/en/

(26)

Bijlage 1: Individueel onderzoeksinstrument

Ethische toetsing

Beste deelnemer,

U heeft aangegeven deel te nemen aan een onderzoek dat wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Graduate School of Communication, onderdeel van de Universiteit van Amsterdam.

Het onderzoek waar u aan deelneemt is getiteld “Herinnering van televisieprogramma’s”. In het online experiment wordt u blootgesteld aan een compilatie van verschillende televisieprogramma’s. Na deze compilatie wordt u gevraagd enkele vragen over de herinnering van elementen in het televisieprogramma te beantwoorden. Doel van dit onderzoek is het generen van meer inzicht in de invloed van televisie programma’s op de kijker. Het onderzoek duurt ongeveer 15 minuten. Omdat dit onderzoek onder de verantwoordelijk van de ASCoR, Universiteit van Amsterdam valt, heeft u de garantie dat:

1) Uw anonimiteit is gewaarborgd en dat je antwoorden of gegevens onder geen enkele voorwaarde aan derden worden verstrekt, tenzij u hiervoor van te voren uitdrukkelijke toestemming verleend.

2) U zonder opgaaf van redenen kunt weigeren mee te doen aan het onderzoek of uw deelname voortijdig kunt afbreken. Ook kunt u achteraf (binnen 24 uur na deelname) uw toestemming intrekken.

3) Deelname aan het onderzoek geen noemenswaardige risico’s of ongemakken met zich meebrengt, geen moedwillige misleiding plaatsvindt, en uw niet met expliciet aanstootgevend materiaal zult worden geconfronteerd.

4) Uw uiterlijk vijf maanden na afloop van het onderzoek beschikking kunt krijgen over een onderzoek rapportage waarin de algemene resultaten van het onderzoek worden toegelicht.

Voor meer informatie over dit onderzoek en de uitnodiging tot deelname kunt u ten allen tijde contact opnemen met de projectleiders Willemijn Holst (willemijn101010@hotmail.com) of Britt Albers (brittalbers@hotmail.com).

Mochten er naar aanleiding van uw deelname aan dit onderzoek klachten of opmerkingen bij u zijn, dan kunt u contact opnemen met het lid van de Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Postbus 15793, 1001 NG Amsterdam; 020-252 36580; ascor-secr-fmg@uva.nl. Een vertrouwelijke behandeling van uw klacht of opmerking is daarbij gewaarborgd.

Wij hopen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en danken u bij voorbaat hartelijk voor uw deelname aan dit onderzoek dat voor ons van grote waarde is.

Met vriendelijke groet,

(27)

Vragenlijst

Q1 Informed Consent Ik verklaar hierbij op voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard en methode van het onderzoek, zoals uiteengezet in de voorgaande verklaring. Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud daarbij het recht deze instemming weer in te trekken zonder dat ik daarvoor een reden hoef op te geven. Ik besef dat ik elk moment mag stoppen met dit onderzoek. Als mijn onderzoeksresultaten worden gebruikt in wetenschappelijke publicaties, of op een andere manier openbaar worden gemaakt, dan zal dit volledig geanonimiseerd gebeuren. Mijn persoonsgegevens worden niet door derden ingezien zonder mijn uitdrukkelijke toestemming. Als ik meer informatie wil, nu of in de toekomst, dan kan ik me wenden tot Willemijn Holst of Britt Albers. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kan ik mij wenden tot het lid van de Commissie Ethiek namens ASCoR, per adres: ASCoR secretariaat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Kloveniersburgwal 48, 1012 CX Amsterdam; 020-525 3680; ascor-secr-fmg@uva.nl.

 Ik begrijp de bovenstaande tekst en ga akkoord met deelname aan het onderzoek. (1) Q2 1. Wat is uw geslacht?

 Man (1)  Vrouw (2)

Q3 2. Wat is uw leeftijd?

Q4 3. Wat is uw hoogst genoten opleiding?  Middelbare school (1)  MBO (2)  HAVO (3)  VWO (4)  HBO (5)  Universiteit (6)

Q5 U krijgt nu een aantal vragen met betrekking tot uw persoonlijke mening over uw uiterlijk. Probeer deze zo zorgvuldig mogelijk te beantwoorden en geef aan in hoeverre u het met deze stellingen eens bent.

(28)

Q6 Geef aan hoe vaak u het eens bent met de volgende stellingen:

Antwoordmogelijkheden

Nooit (1) Zelden (2) Soms (3) Vaak (4) Altijd (5) Ik vind dat ik er

goed uit zie op foto's. (1)

    

Andere mensen beschouwen mij als iemand die er goed uit ziet. (2)

    

Ik ben trots op

mijn lichaam. (3)     

Ik houd mij bezig met het veranderen van

mijn lichaamsgewicht.

(4)

    

Ik denk dat mijn uiterlijk mij helpt bij het krijgen van een

baan. (5)

    

Ik kijk met plezier naar mijn

eigen spiegelbeeld. (6)

    

Er zijn veel dingen die ik zou

veranderen aan mijn uiterlijk als

ik dat zou kunnen. (7)      Ik ben tevreden met mijn lichaamsgewicht. (8)     

Ik zou willen dat ik er beter uitzag. (9)      Ik wou dat ik er als iemand anders uitzag. (10)     

Mensen van mijn leeftijdscategorie

vinden mijn looks leuk. (11)

    

Mijn looks maken mij van

streek. (12)

    

Ik zie er net zo goed uit als de meeste mensen.

(13)

(29)

Ik ben redelijk blij over de manier hoe ik eruit zie. (14)

    

Ik heb het gevoel dat ik het juiste gewicht heb voor

mijn lengte. (15)      Ik raak in een minder goed humeur als ik mijzelf weeg. (16)      Mijn gewicht maakt mij ongelukkig. (17)      Mijn uiterlijk helpt mij om dates te krijgen. (18)     

Ik maak mij druk over de manier waarop ik er uit zie. (19)      Ik vind dat ik een goed lichaam heb. (20)      Ik vind dat ik er dat ik er uit zie als ik zou willen.

(21)

    

Q76 Bekijk het onderstaande filmpje zorgvuldig. Het fragment duurt 4,5 minuut. Wij vragen u of u het fragment volledig wilt bekijken zodat u de vragen naar aanleiding van dit filmpje zo goed mogelijk kunt

beantwoorden.

Q41 In hoeverre bent u het eens met de volgende stelling? Ik ben bekend met de televisieprogramma's die ik zojuist heb gezien.

Helemaal mee oneens (1) oneens (2) Enigszins mee oneens (3) Neutraal (4) Enigszins mee eens (5) eens (6) Helemaal mee eens (7) NOS/Honey Boo Boo (1)        Nederland in Beweging/ Flodder(2)        Obese/ Geordie Shore (3)       

(30)

Q42 In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen? Helemaal mee oneens (1) oneens (2) Enigszins mee oneens (3) Neutraal (4) Enigszins mee eens (5) eens (6) Helemaal mee eens (7) Ik moest lachen tijdens het bekijken van de fragmenten. (1)        Ik vond de fragmenten leerzaam. (2)        Ik vond de fragmenten niet leuk. (3)        Ik vond de fragmenten vermakelijk. (4)        Ik vond de fragmenten oninteressant. (5)       

Q43 Welke drie woorden komen bij u op na het zien van de fragmenten? Associatie 1: (1)

Associatie 2: (2) Associatie 3: (3)

Q44 In hoeverre bent u het eens met de volgende stelling? Ik heb op dit moment trek.  Helemaal mee oneens (1)

 Oneens (2)

 Enigszins mee oneens (3)  Neutraal (4)

 Enigszins mee Eens (5)  Eens (6)

 Helemaal mee eens (7)

Q45 Stel, u moet uw ontbijt samenstellen. Welk product zou u eerder kiezen voor uw ontbijt? U zou kiezen voor... 1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) 5 (5) 6 (6) 7 (7) Smoothie:Cornflakes (1)        Havermout:Wafels (2)        Pannenkoeken:Speltbrood (3)        Magere Yoghurt:Wentelteefjes (4)       

(31)

Q46 Het is inmiddels bijna lunchtijd. U moet wederom keuzes maken wat betreft de lunch die u gaat eten. U zou kiezen voor... 1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) 5 (5) 6 (6) 7 (7) Panini:Fruitsalade (1)        Lichte Salade:Tosti (2)        Hot Dog:Brocollisoep (3)        Wrap:Couscous (4)       

Q47 Hoewel u niet al te lang geleden nog gelunched heeft, krijgt u wel zin in een snack rond een uur of 16h. U zou kiezen voor...

1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) 5 (5) 6 (6) 7 (7) Koekjes:Banaan (1)        Wortels:Chips (2)        Donut:Granola Bar (3)        Chocola:Noten (4)        Frozen Yoghurt:IJs (5)       

Q48 Een paar uur later is het alweer tijd om na te denken over het avondeten. Welke keuzes zou u maken tijdens dit proces? U zou kiezen voor...

1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) 5 (5) 6 (6) 7 (7) Maaltijdsalade:Hamburger (1)        Linzen:Pasta (2)        Pizza:Quinoa (3)        Verse Groeten:Friet (4)        Zoete aardappel:Macaroni (5)       

Q50 Nu volgen er enkele vragen over uw televisiekijkgedrag. Hoeveel minuten per dag kijkt u gemiddeld televisie?

Aantal minuten per dag: (1)

Q51 In hoeverre bent u het eens met de volgende stelling? Ik vind van mezelf dat ik teveel televisie kijk.  Helemaal mee oneens (1)

 Oneens (2)

 Enigszins mee oneens (3)  Neutraal (4)

 Enigszins mee eens (5)  Eens (6)

(32)

Q52 Kunt u drie programma's noemen die u regelmatig kijkt? Programma 1 (1)

Programma 2 (2) Programma 3 (3)

Q53 In hoeverre bent u het eens met de volgende stelling? Datgene dat ik op televisie zie beschouw ik als de werkelijkheid.

 Helemaal mee oneens (1)  Oneens (2)

 Enigszins mee oneens (3)  Neutraal (4)

 Enigszins mee eens (5)  Eens (6)

 Helemaal mee eens (7)

Q49 Tot slot, in hoeverre beschouwt u de volgende producten als gezond?

Ongezond (1) (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) 5 (5) 6 (6) Gezond (7) (7) Smoothie (1)        Macaroni (2)        Havermout (3)        Friet (4)        Pannenkoeken (5)        Quinoa (6)        Magere Yoghurt (7)        Pasta (8)        Cornflakes (9)        Hamburger (10)        Wafels (11)        Zoete aardappel (12)        Speltbrood (13)        Verse groenten (14)        Wentelteefjes (15)        Pizza (16)        Panini (17)        Linzen (18)        Lichte salade (19)        Maaltijdsalade (20)        Hot Dog (21)        Ijs (22)       

(33)

Wrap (23)        Noten (24)        Fruitsalade (25)        Granola bar (26)        Tosti (27)        Chips (28)        Brocollisoep (29)        Banaan (30)        Couscous (31)        Frozen Yoghurt (32)        Koekjes (33)        Chocola (34)        Wortels (35)        Donut (36)       

Q57 Wij willen u bedanken voor uw deelname aan dit onderzoek. U bent in dit online-experiment met

vragenlijst blootgesteld aan verschillende televisieprogramma’s die elementen bevatten die mogelijk juist wel of niet de kijker stimuleren tot gezond gedrag. Vervolgens hebben wij gekeken wat deze elementen voor effect hadden op uw eetgedrag en sportintentie. Mogelijk heeft tevredenheid over uiterlijk een effect op deze relatie. Indien u nog vragen en/of opmerkingen heeft, kunt u contact opnemen met de onderzoeker op het volgende email-adres: brittalbers@hotmail.com.

Stimulusmateriaal

Conditie A: stimulerend

https://www.youtube.com/watch?v=pzrxQpT4nIs

Conditie B: niet stimulerend

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In tarwe zitten gluten (eiwitten) waar veel mensen in meer of mindere mate intolerant voor zijn.. Probeer de tarwe eens te vervangen voor glutenvrije producten zoals boekweitmeel,

Wij vonden dat, in vergelijking met gezonde vrouwen, AN-patiënten de afstand tussen twee tactiele sti- muli overschatten, ze voelen dus letterlijk dikker met hun lichaam.

De afdeling heeft op het moment één of enkele gedetineerden die een duidelijk negatieve invloed hebben op de sfeer2. □ Ja, dat is

For the pur- pose of this study, we want to determine which SAPI factors can predict well-being as an outcome among Black and White emerging adults in South Africa.. ParticiPants

We hypothesise that the NBCSP-based strategy leads to lower costs and a lower proportion of true test results (TTR) compared to the hospital-based strategy and determine to what

In ons onderzoek kijken we naar de impact van langdurig flexwerk op de gezondheid van mensen die nieuw op de arbeidsmarkt instromen. We vol- gen mensen gedurende de eerste zes jaar

To continue with the strong association of high price for luxury brands, it is expected that the price perception does not only affect the favorability of luxury brand

In welke mate heeft de hoogte van locus of control invloed op het omzetten van CHB’s naar compensatory health behaviour op het gebied van lichaamsbeweging.. Door