• No results found

Onderzoek naar een bruikbare cautie : onderzocht bij gemiddeld begaafde jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar een bruikbare cautie : onderzocht bij gemiddeld begaafde jongeren"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoek naar een bruikbare cautie

Onderzocht bij gemiddeld begaafde jongeren

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam K. Smeitink 11272635 Begeleider: Prof. Dr. X. M. H. Moonen Tweede beoordelaar: Mw. Dr. F.B. van Rooij Amsterdam, juli 2017

(2)

1 Abstract

This study aims at finding a better and more suitable version of the Dutch version of the Miranda warning, so youths with and without Mild Intellectual Disabilities (MID) can understand it and can weigh the importance of their rights. Wennekes (2015) and

Ronnenbergh (2016), who assessed whether youths with and without MID understood the Dutch version of the Miranda warning, used video fragments to determine whether youths understood the Dutch version of the Miranda warning used in their project. Their results show that the meaning of the Dutch version of the Miranda warning, assessed with the video

fragments, was not fully understood by the participants. But it was unclear if this was an artefact of the video assessment procedure used. This study is divided into two studies.

Evaluation of this video-assessent procedure was included. In collaboration with professionals in the field of interrogation and comparing their answers with insights from literature, a new version of the Dutch Miranda warning was developed as was a new assessment procedure to determine whether youths without MID understood the new version of the Miranda warning. This new version contains three elements; 1. new short wording, 2. a visual tool and 3. a control question. Using the new version of the Miranda warning, the results of the new assessment procedure were compared with those of the video assessment procedure. Results showed that the new version of the Dutch Miranda warning in combination with the new assessment procedure was significantly better understood by the participants than results assessed with the video fragments procedure. It can be concluded that the video fragments cannot be used for assessment of understanding of the Dutch version of the Miranda warning. More research is needed to determine if the new version of the Miranda warning in

combination with the new assessment procedure is suitable for use with youth with MID.

Keywords: Dutch Miranda warning, assessment of understanding, video fragments, youth, youth with MID

(3)

2 Samenvatting

In deze studie is gezocht naar een betere en bruikbare versie van de Nederlandse cautie, zodat jongeren met en zonder licht verstandelijke beperkingen (LVB) het belang van de inhoud van de cautie kunnen begrijpen. Wennekes (2015) en Ronnenbergh (2016), die in hun studies onderzocht hebben of jongeren met en zonder LVB de Nederlandse cautie begrepen, gebruikten filmfragmenten om te bepalen of de jongen de cautie hadden begrepen. Uit de resultaten van hun onderzoek bleek dat de betekenis van de cautie, onderzocht met behulp van de filmfragmenten, niet volledig door de deelnemers met en zonder LVB werd begrepen. Echter was het onduidelijk of het mogelijk aan de gebruikte procedure met behulp van filmfragmenten zelf lag. Deze studie is opgedeeld in twee studies. Op grond van gesprekken met verhoor specialisten en toetsing van hun opvattingen aan de wetenschappelijke literatuur is er een nieuwe versie van de Nederlandse cautie ontwikkeld, en is er een nieuwe procedure om vast te stellen of de nieuwe versie van de Nederlandse cautie begrepen wordt. De nieuwe cautie bevat drie elementen; 1. een nieuwe formulering, 2. een visueel hulpmiddel en 3. een controlevraag. De nieuwe procedure is gebaseerd op drie vragen en is in dit onderzoek vergeleken met die met behulp van de filmfragmenten. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de nieuwe versie van de Nederlandse cautie op grond van de nieuwe procedure als meetinstrument door alle deelnemers begrepen werd, in tegenstelling tot de procedure met behulp van de filmfragmenten. Geconcludeerd kan worden dat de procedure met behulp van de filmfragmenten niet gebruikt kan worden om vast te stellen of jeugdigen zonder LVB de Nederlandse cautie begrijpen. Meer onderzoek is nodig om te bepalen of de nieuwe versie van de Nederlandse cautie in combinatie met de nieuwe procedure geschikt is voor jeugdigen met LVB.

Sleutelbegrippen: Nederlandse cautie, vaststellen van begrip cautie, filmfragmenten, normaal begaafde jongeren, jongeren met LVB

(4)

3 Inleiding

Jongeren met LVB in Nederland

In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5) worden

verstandelijk beperkingen (VB) omschreven als beperkingen in het intellectueel functioneren van een persoon waarbij wordt gekeken naar de wijze waarop en de mate waarin iemand zich aanpast aan de voor hem of haar typische omstandigheden op sociaal, conceptueel en

praktisch gebied (American Psychiatric Association, 2013). Aan de hand van de kwaliteit van het adaptieve gedrag dat mensen laten zien op het sociale, conceptuele en praktische gebied, worden in de DSM-5 mensen met VB ingedeeld in een van de vier zwaarteniveaus van verstandelijke beperkingen te weten licht, matig, ernstig en diep, (American Psychiatric Association, 2013).

In Nederland is er sprake van een groeiend aantal jongeren met licht verstandelijke beperkingen (LVB) die een beroep doen op de Jeugdzorg of in aanraking komen met Justitie (Van Nieuwenhuijzen, 2010). Het is nog niet zo lang geleden dat VB alleen geassocieerd werden met de mate van gebrekkige intellectuele vermogens van een individu. Met name het IQ werd van belang geacht om vast te kunnen stellen of iemand VB had of niet (Wennekes, 2015). Volgens Moonen en Verstegen (2006) kan niet alleen met de uitslag op een

intelligentietest bepaald worden of een persoon VB heeft of niet. Jongeren met LVB hebben een beneden gemiddelde intelligentie (IQ tussen de 50 en 85) én een beperkt sociaal

aanpassingsvermogen waardoor zij moeilijker functioneren in complexe sociale situaties. Dit leidt vervolgens tot langdurige behoefte aan ondersteuning. Deze behoefte is er met name op momenten van verandering en emotionele spanning (Moonen & Verstegen, 2006). Daarnaast wordt er bij deze jongeren bijkomende problematiek gezien zoals leerproblemen, psychische problemen of problemen binnen het gezin, die zich vervolgens kan uiten in ernstige

gedragsproblemen (Moonen & Verstegen, 2006).

In Tabel 1 laten Moonen en Verstegen (2006) zien wat de kenmerken zijn van

jongeren met LVB. Hier is duidelijk in te zien dat LVB niet enkel wordt bepaald door een IQ-score. In deze tabel moet de IQ-score gezien worden als een signaal van een mogelijke LVB. Als een jongere een IQ-score heeft tussen de 50 en 70 is er vrijwel zeker sprake van LVB. Als het een IQ-score tussen de 71 en 85 betreft is er nader onderzoek nodig op andere kenmerken om LVB vast te kunnen stellen (Moonen & Verstegen, 2006). Deze jongeren hebben vaak evenveel te maken met problemen als jongeren met een IQ-score tussen de 50 en de 70. In dit onderzoek wordt het begrip LVB zo breed mogelijk gehanteerd en wordt er uitgegaan van een

(5)

4 IQ-score, gebaseerd op het model van Moonen en Verstegen (2006), namelijk tussen de 50 en 85.

Tabel 1

Kenmerken LVB (Moonen & Verstegen, 2006)

LVB specifieke kenmerken: Bijkomende problematiek: Komen tot uiting in:

INTELLIGENTIE IQ 50-85 BEPERKT SOCIAAL AANPASSINGSVERMOGEN LEERPROBLEMEN PSYCHIATRISCHE STOORNIS MEDISCH – ORGANISCHE PROBLEMEN PROBLEMEN IN GEZIN EN SOCIALE CONTEXT ERNSTIGE GEDRAGSPROBLEMEN En leiden tot:

CHRONICITEIT/ LANGDURIGE BEHOEFTE AAN ONDERSTEUNING

Het begrijpen van taal van jongeren met LVB is nauw verbonden met hun specifieke problemen zoals vertraagde spraak-taal ontwikkeling, problemen met het taalbegrip, een beperkte woordenschat en het onvermogen om eigen gedachten en gevoelens te kunnen verwoorden (Ponsioen & Plas, 2008). Daarop aansluitend concluderen Van der Molen, Van Luit en Jongmans (2007) in hun onderzoek dat er bij jongeren met LVB sprake is van een beperkte capaciteit om binnenkomende verbale informatie op te slaan. Hierdoor is het noodzakelijk dat ouders, leraren en andere betrokkenen op een aangepaste manier

communiceren. Het is belangrijk om te praten in korte, simpele zinnen en gangbare concrete woorden te gebruiken (De Wit, Moonen en Douma, 2011). Informatie, opdrachten of

instructies dienen (veelvuldig) herhaald te worden. Het technisch leesniveau van jongeren met LVB bereikt een plafond op het niveau van acht- tot negenjarigen (Bartels, 2011).

Op grond van het onderzoek van Van der Molen et al. (2007) zou verbale informatie beter begrepen worden door jongeren met LVB als deze ondersteund wordt met visueel materiaal. Maes, Penne en Petry (2008) adviseren dat er bij de communicatie in dagelijkse

(6)

5 interacties met jongeren met LVB diverse vormen van ondersteunende communicatie gebruikt wordt, waaronder ook het gebruik van pictogrammen als visuele ondersteuning.

De Nederlandse cautie

De Nederlandse cautie is ‘het recht om te zwijgen’ van een verdachte die door de politie verhoord wordt. Deze cautie is er voor elke aangesprokene die als verdachte wordt aangemerkt en in het kader daarvan wordt ondervraagd. De cautie is de mondelinge mededeling aan een verdachte dat hij of zij niet verplicht is tot antwoorden op vragen.

De cautie dient altijd aan alle minder- en meerderjarige verdachten, gegeven te worden voorafgaand aan het verhoor (Stevens & Verhoeven, 2011). Dit recht is vastgelegd in artikel 29 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (1974). Het is belangrijk dat een verdachte weet wat de cautie is en deze begrijpt. Daarmee wordt hij namelijk beschermd en wordt er

voorkomen dat de verdachte ongewild meewerkt aan zijn of haar eigen veroordeling (Corn, 2011; Perez, 2009; Verhoeven, & Stevens, 2011). Als de cautie niet of niet voorafgaand aan het verhoor is gegeven wordt de verklaring van de verdachte als ongeldig geacht en kan deze niet meegenomen worden als bewijs in het strafproces (Art. 359a Sv; Bac, De Bruijn-Lückers, Mijnarends, Smilda, & Somsen, 2004).

Met name bij kwetsbare verdachten is er extra aandacht vereist. Een doelgroep die aangemerkt wordt als kwetsbaar tijdens het strafproces, zijn jongeren met LVB (Moonen, de Wit, & Hoogeveen, 2011; Moonen & Rispens, 2014). Een IQ-score van 85 is derhalve te beschouwen als de ondergrens van een gemiddeld intelligentieniveau. Door het beperkte intelligentieniveau en de problemen in het adaptief functioneren, weten jongeren met LVB hun persoonlijke belangen vaak minder goed te behartigen (Moonen et al., 2011). Daarnaast kennen zij een verhoogde kans om met vragen in te stemmen, ongeacht de inhoud van de vraag, zelfs als dit in tegenspraak is met hun eigen perceptie. Dit fenomeen wordt in de wetenschappelijke literatuur bestempeld als acquiescence (Moonen & Rispens, 2014). Gezien de genoemde problemen kan er gesteld worden dat deze kwetsbare doelgroep bescherming nodig heeft tegen een ongewilde medewerking aan hun eigen veroordeling. Hiervoor moeten zij hun rechten kennen. Eén van die rechten is het niet hoeven beantwoorden van de vragen die tijdens een verhoor gesteld worden. Dat men dit recht heeft, moet duidelijk worden uit de cautie. Er zijn echter meerdere onderzoekers (Fenner, Gudjonsson, & Clare, 2002;

Hoogeveen, 2011; Salekin, Olley, & Hedge, 2010) die concluderen dat jongeren en

adolescenten met LVB de cautie niet begrijpen. Dit zijn zorgelijke uitkomsten. De cautie kan namelijk wel verleend worden, maar als de jongeren met LVB de betekenis ervan niet

(7)

6 begrijpen dan kennen zij hun rechten niet voldoende en zullen zij mogelijk eerder ongewild meewerken aan hun eigen veroordeling.

Jeugdigen van 12 tot 16 jaar en in de regel ook tot 18 jaar worden in Nederland

doorgaans veroordeeld volgens het jeugdstrafrecht. Het jeugdstrafrecht heeft een pedagogisch karakter en daarbij gaat het uitdrukkelijk ook om het doel, het re-integreren van de jeugdige in de maatschappij (Mijnarends, Liefaard, & Bruning, 2013). Sinds 2014 is het

adolescentenstrafrecht ingevoerd. Dit betekent dat jongeren tussen de 16 en 23 jaar volgens het jeugdstrafrecht veroordeeld kunnen worden. In uitzonderlijke gevallen kan een jeugdige tussen 16 en 18 jaar veroordeeld worden volgens het volwassenstrafrecht. Hierdoor kunnen rechters en andere instanties meer maatwerk bieden (Bruning & Liefaard, 2016). De ene jongere is meer gebaat bij een gevangenisstraf en een andere jongere is meer geholpen door een taakstraf en gezinstherapie. Ook is het belangrijk dat adolescenten van die leeftijd, geestelijk nog niet volledig zijn ontwikkeld en in die zin niet volledig strafrechtelijk kunnen worden aangesproken (Kwakman, 2013). Jongeren met LVB functioneren doorgaans op het cognitieve niveau van acht tot tien jarigen (Ramakers & Ponsioen, 2007). Wanneer een jongere in de leeftijd van 16 tot 23 jaar LVB heeft kan dit een reden zijn om hem of haar conform het jeugdstrafrecht te veroordelen.

Zoals eerder aangegeven is het van belang dat de cautie begrepen wordt door jongeren met LVB, hierdoor wordt namelijk een ongewilde medewerking aan zijn of haar eigen

veroordeling voorkomen. Daarbij komen zij vaker in aanraking met justitie dan gemiddeld begaafde jongeren, en komen ze dus ook eerder in contact met de cautie. Veel onderzoek wijst in die richting. Collot d’Escury (2007) geeft als verklaring dat deze jongeren gemiddeld genomen met meer risicofactoren worden geconfronteerd en dat zij over minder protectieve factoren (kunnen) beschikken dan hun niet beperkte leeftijdsgenoten. Zij beschikken in mindere mate over het vermogen de intenties van anderen goed te kunnen inschatten. Tevens hebben zij minder cognitieve mogelijkheden om, als zij zich gestrest voelen, ‘op de rem’ te stappen. In betrekkelijk eenvoudige en weinig complexe situaties functioneren zij zoals alle jongeren kunnen functioneren.

Wennekes (2015) heeft onderzoek gedaan naar het begrijpen van de cautie door jongeren met LVB. Hij heeft hiervoor jongeren met een IQ-score onder de 85 vier

verschillende versies van de cautie voorgelegd: (1) de standaard cautie, in zijn onderzoek genoemd als normale cautie die opgesteld is door de deskundigen van de politieacademie namelijk: “Ik ga u nu verhoren, u bent niet verplicht te antwoorden” (2) de normale cautie ondersteund met een visueel middel, (3) de versimpelde cautie die opgesteld is door de

(8)

7 deskundigen van de politieacademie namelijk: “Ik ga je vragen stellen. Maar op die vragen hoef je geen antwoord te geven. Het mag wel, maar het hoeft niet. Dat mag jij zelf weten. Dat betekent dat jij het mag zeggen als je een vraag niet wilt beantwoorden. Dus als ik je een vraag stel, en jij denkt ‘dat wil ik niet vertellen’, dan hoef je geen antwoord te geven op die vraag” en (4) de versimpelde cautie ondersteund met een visueel middel. In het onderzoek van Wennekes (2015) zijn de participanten verdeeld in vier groepen van gelijke grootte en met overeenkomstige kenmerken. Elke groep kreeg via een geluidsfragment één vorm van de cautie te horen (dit om standaardisatie van het geven van de cautie te bewerkstelligen). Hierna werden er vier sets van filmfragmenten getoond. De filmfragmenten bestonden uit een

beginfilm waarin een verhoor werd nagespeeld, en twee vervolgfilms waarvan één een juiste weergave en één een foutieve weergave van de cautie liet zien. De jongeren moesten hierna aankruisen welke vervolgfilm het beste aansloot bij de cautie die zij te horen hadden

gekregen. Uit het onderzoek van Wennekes (2015) is gebleken dat geen enkele versie van de cautie volledig werd begrepen door de jongeren met LVB. Daarnaast werd er geen

significante samenhang gevonden tussen geslacht, leeftijd en hoogte van het IQ en het al dan niet begrijpen van de (verschillende vormen van de) cautie. De uitkomst van dit onderzoek laat dus zien dat de kans bestaat dat jongeren met LVB ongewild mee kunnen werken aan hun eigen veroordeling.

Dat jongeren met LVB de Nederlandse cautie niet begrijpen wordt door meerdere onderzoeken ondersteund. Hoe zit het met het begrip van deze Nederlandse cautie bij

jongeren zonder een LVB? Ook zij komen in aanraking met justitie en daarmee in contact met dezelfde Nederlandse cautie. Uit een onderzoek van Colwell et al. (2005) in de Verenigde Staten blijkt dat jongeren met een hoger intelligentieniveau de cautie (Miranda warning) beter begrijpen dan jongeren met een lager intelligentieniveau. Om een beter beeld van te krijgen van het begrip van de cautie door jongeren zonder LVB in Nederland, heeft Ronnenbergh (2016) hier onderzoek naar gedaan. Ronnenbergh (2016) heeft een replicatieonderzoek uitgevoerd op basis van het onderzoek van Wennekes (2015) bij gemiddeld begaafde

jongeren. Zij heeft exact hetzelfde onderzoek uitgevoerd als Wennekes, alleen met de vraag: begrijpen jongeren met een IQ van boven de 85 de Nederlandse cautie? Uit haar onderzoek bleek dat slechts 45% tot 60% van de proefpersonen een van de vormen van de cautie volledig begreep. Ook werd er door haar verwacht dat de versimpelde versies van de cautie beter zouden worden begrepen dan de normale versies van de cautie, omdat deze cauties een uitleg bevatten met meerdere versimpelde zinnen. Maar er werden geen significante

(9)

8 van de cautie. Dit betekent dat door het gebruik van versimpelde zinnen en/of visuele

ondersteuning het begrijpen van de cautie niet verbeterde. Een niet beantwoorde vraag is of de gevonden resultaten wellicht te wijten waren aan de onderzoeksmethode met behulp van de filmfragmenten. Met andere woorden, werd het begrijpen van de cautie op een valide en betrouwbare manier gemeten in de onderzoeken van Wennekes (2015) en Ronnenbergh (2016)?

Als de meetmethode wel betrouwbaar en valide was laten de onderzoeken van zowel Wennekes (2015) als Ronnenbergh (2016) eigenlijk zien dat er in Nederland geen vorm van het geven van de cautie bestaat die volledig begrepen wordt door jongeren met en zonder LVB. Jongeren in Nederland weten hierdoor mogelijk niet wat hun rechten zijn. De kans is daarmee groot dat al deze jongeren, dus met en zonder LVB, ongewild meewerken aan hun eigen veroordeling. Dit moet vermeden worden. Er dient een nieuwe bruikbare manier van het geven van de cautie ontwikkeld te worden, die in de eerste instantie begrepen wordt door jongeren zonder LVB. De redenering hierachter is dat als er al, tijdens het ontwikkelen van de nieuwe procedure, rekening gehouden is met de taalzwakte van jongeren met LVB, en (bijna) alle jongeren zonder LVB deze nieuwe procedure en de formulering van de cautie wel

begrijpen dit de grootste kans biedt dat ook jongeren met LVB deze cautie zouden moeten kunnen begrijpen.

Het onderzoek

In het huidige onderzoek wordt er van uitgegaan dat er in de toekomst maar één vorm van de cautie is in Nederland. Deze zou voor alle jongeren geschikt moeten zijn. In het huidige onderzoek is een mogelijk meer bruikbare manier van formulering en het geven van de cautie (verder te noemen de nieuwe Nederlandse cautie) onderzocht die gebaseerd is op kennis over hoe een tekst geformuleerd en aangeboden moet worden wil deze ook bruikbaar zijn voor jongeren met LVB. Maar deze tekst en procedure moet, willen we in de toekomst maar één vorm van de cautie gebruiken, ook bruikbaar zijn bij jongeren zonder LVB en dat is in deze masterscriptie onderzocht. Als deze jongeren deze nieuwe cautie en nieuwe procedure kunnen hanteren en begrijpen, zal de procedure en de wijze van vaststelling van het begrijpen in hoogstwaarschijnlijk correct zijn. Vervolgens kan deze cautie en de nieuwe assessment procedure voor het vaststellen van het begrijpen van de inhoud van de cautie dan ook gebruikt worden in onderzoek bij jongeren met LVB, waarvoor de nieuwe cautie, in ieder geval

theoretisch, al is gemaakt. Om de nieuwe cautie bij gemiddeld begaafde jongeren te kunnen onderzoeken is het onderzoek opgedeeld in twee onderzoeken.

(10)

9 Het eerste onderzoek was gericht op het verzamelen van de meest recente praktische informatie bij deskundigen over het gebruik van de cautie in het verhoor van jongeren met LVB en toetsing van hun adviezen aan wetenschappelijke literatuur. Hierbij werd zowel gekeken naar de formulering van de cautie als naar informatie hoe de assessment procedure verbeterd zou kunnen worden.

Het tweede onderzoek richtte zich op het toetsen van het begrijpen van een nieuwe cautie die was samengesteld op grond van de uit onderzoek 1 verkregen informatie, met gebruikmaking van een nieuwe op onderzoek 1 gebaseerde procedure gevolgd door de door Wennekes (2015) en Ronnenbergh (2016) gebruikte procedure. Vervolgens werd op grond van de nieuwe procedure bepaald of de cautie door de proefpersonen begrepen werd en werd dit resultaat vergeleken met de door Wennekes (2015) en Ronnenbergh (2016) gebruikte procedure.

De Medisch – ethische toetsingscommissie van de Universiteit van Amsterdam heeft toestemming gegeven om dit onderzoek uit te voeren.

Onderzoek 1 Methode

Participanten

De eerste onderzoeksvraag luidde: “hoe kijken professionals op het terrein van

verhoren aan tegen de vormgeving en inhoud van de huidige Nederlandse cautie, die gebruikt wordt bij het verhoren van jongeren met LVB en kan op basis van hun input een nieuwe Nederlandse cautie worden ontwikkeld?” Voor het beantwoorden van de eerste

onderzoeksvraag werd een kwalitatief descriptief onderzoek uitgevoerd met gebruikmaking van interviews afgenomen bij deskundigen van de politie, gespecialiseerd in het verhoren van kwetsbare verdachten. Daarnaast werd er een literatuurstudie gedaan naar de meest recente wetenschappelijke literatuur over het verhoren van jongeren met LVB en het gebruik van de cautie daarbij.

Procedure

De planning was 5 a 10 deskundigen van de politie uit te nodigen om deel te nemen aan dit onderzoek via mail- of telefonisch contact. De onderzoeker startte schriftelijk of mondeling met een inleiding over het huidige onderzoek. Daarna werden er vijf vragen opgesteld (zie bijlage 1).

Aanvullend aan de interviews is er nog gezocht naar relevante literatuur over verhoren van jongeren met LVB en het gebruik van de cautie daarbij, om de aanbevelingen van de

(11)

10 geïnterviewden beter te kunnen onderbouwen. Daarbij werd er gebruik gemaakt van de online catalogus van de Universiteit van Amsterdam, Google Scholar en Picarta. De volgende

zoektermen werden daarbij gebruikt: jongeren met LVB, Nederlandse cautie, Miranda warning, verhoren van jongeren met LVB, controlevraag LVB, politieverhoor jongeren.

Instrumenten

Tijdens het onderzoek is gebruik gemaakt van vooraf opgestelde vragen (zie bijlage 1) die de leidraad vormden voor de interviews. Het waren open vragen waardoor de

politiefunctionaris uitgenodigd werd om zijn/haar kennis en ideeën te delen.

Resultaten

Om de eerste onderzoeksvraag, te weten “hoe kijken professionals op het terrein van verhoren aan tegen de vormgeving en inhoud van de huidige Nederlandse cautie, die gebruikt wordt bij het verhoren van jongeren met LVB en kan op basis van hun input een nieuwe Nederlandse cautie worden ontwikkeld?”, te beantwoorden hebben er interviews

plaatsgevonden met twee politiefunctionarissen uit de praktijk. Zij zijn gespecialiseerd in het verhoren van kwetsbare verdachten, waaronder jongeren met LVB. De onderzoekster nam één interview met een politiefunctionaris middels mailcontact af en één interview met een

politiefunctionaris middels telefonisch contact. De vijf vragen werden per mail naar de

politiefunctionaris opgestuurd en middels telefonisch contact aan de andere politiefunctionaris gesteld. Door middel van doorvragen (heeft u nog meer informatie, heeft u andere

voorbeelden) werd er per mail en middels telefonisch contact meer gedetailleerde informatie verkregen. Het telefonisch interview duurde ongeveer een half uur. Het interview per mail ongeveer 15 minuten. Volgens de geïnterviewden is de huidige vormgeving/formulering van de cautie ingewikkeld. Verhoorders geven de cautie op veel verschillende manieren aan de jongere waarbij de zin “je bent niet tot antwoorden verplicht” het meeste gebruikt wordt. De geïnterviewden vonden dat een nieuwe bruikbare cautie geïndiceerd was. Ze benadrukten het belang van het herkennen van LVB door verhoorders en advocaten. Een jongere met LVB wordt volgens hen lang niet door iedere verhoorder of advocaat herkent. Voor het

ontwikkelen van een nieuwe Nederlandse cautie werd geadviseerd om met drie elementen te gaan werken. 1. Met korte, duidelijk zinnen, 2. met een visueel hulpmiddel en tot slot met het stellen van een controlevraag om te toetsen of de jongere de cautie begrepen heeft. Tot slot werd het belang van oefenen en herhalen met de jongere door de geïnterviewden benadrukt.

Op grond hiervan werd er aanvullend literatuuronderzoek gedaan. In de inleiding is element 1 (korte, duidelijke zinnen) uitgebreid beargumenteerd. Wennekes (2015) had in zijn

(12)

11 onderzoek een vorm van de cautie geformuleerd die aan een aantal van deze criteria voldeed. De formulering is daarom bijna integraal voor dit onderzoek overgenomen. Ook het tweede element (het visuele hulpmiddel) is in de inleiding beargumenteerd en werd ook door Wennekes (2015) in zijn onderzoek gebruikt.

Het laatste element dat aan de nieuwe cautie zou moeten worden toegevoegd was de controlevraag. Uit de literatuur bleek dat het van belang is om te controleren of de jongere hetgeen dat zojuist gecommuniceerd is daadwerkelijk heeft begrepen. Wanneer dit letterlijk gevraagd wordt, zal het kind echter bijna altijd met ‘ja’ antwoorden (Van der Molen et al., 2007). Om dit te voorkomen adviseren De Wit, Moonen en Douma (2011) om de jongere in eigen woorden te laten herhalen wat er gezegd is. De vraag moet dus zo geformuleerd worden, dat de jongere niet slechts ‘ja’ of ‘nee’ kan zeggen. Ook Grisso (1999) sluit hierop aan met zijn onderzoek. Hij maakte gebruik van een controlevraag na iedere gegeven vorm van de cautie, en activeerde de participanten hiermee om op eigen wijze na te denken over de betekenis van de cautie.

Aan de hand van de aanbevelingen van de politiefunctionarissen en het aanvullende literatuuronderzoek is de nieuwe cautie als volgt vormgegeven: ‘Ik ga je vragen stellen. Op die vragen mag je een antwoord geven. Maar je hoeft geen antwoord te geven. Dat mag jij zelf weten. Dus als je geen antwoord op de vraag wilt geven dan zeg je ‘ik wil geen antwoord geven’. Tegelijkertijd met het mondeling voorleggen van de nieuwe cautie, werd er een visueel hulpmiddel ingezet (element 2). Het visueel hulpmiddel bestond uit een aantal pictogrammen. Het eerste pictogram stond bovenaan de pagina waarop te zien was dat een persoon werd ondervraagd door de politie. Van deze pictogram vandaan liepen twee pijlen die elk naar een ander daaropvolgend pictogram leidde. Namelijk een pictogram waarop iemand stond die antwoord gaf en een pictogram waarop iemand stond die zweeg (zie bijlage 4). Tot slot is als derde element de controlevraag toegevoegd te weten; “dus als ik jou een vraag stel moet je dan antwoord geven of mag je antwoord geven?”

Aan de hand van de aanbevelingen van de politiefunctionarissen over de controlevraag werd er ook een nieuwe assessment procedure vormgegeven. Omdat, naast de controlevraag, ook het belang van oefening en herhaling door de politiefunctionarissen werd aangehaald werden er drie sets van oefenvragen (dus 6 controlevragen in totaal) geformuleerd. Deze sets van oefenvragen zijn kort, duidelijk en op dusdanige manier geformuleerd dat de jongere niet met ‘ja’ of ‘nee’ kon antwoorden, maar zelf een antwoord moest formuleren (zie bijlage 5).

(13)

12 Methode

In het tweede onderzoek werd de op grond van de informatie verkregen uit onderzoek 1 ontwikkelde nieuwe cautie, getoetst bij jongeren zonder LVB. Op grond van een nieuwe assessment procedure (met de drie sets van oefenvragen) werd het begrijpen van de cautie bij de jongeren bepaald.

De vraagstellingen van dit onderzoek waren:

1. Wordt de nieuwe Nederlandse cautie gemeten met de nieuwe assessment procedure, begrepen door jongeren zonder LVB?

2. Wordt de nieuwe Nederlandse cautie gemeten met de filmfragmenten, begrepen door jongeren zonder LVB?

Er werd verwacht dat de jongeren zonder LVB de nieuwe cautie zouden begrijpen ongeacht of er gebruik gemaakt werd van de nieuwe assessment procedure of aan de hand van de filmfragmenten.

Participanten

Voor de eerste en tweede onderzoeksvraag werd een kwantitatief onderzoek gedaan naar het begrijpen van de nieuwe cautie door gebruik te maken van de nieuwe assessment procedure met behulp van drie maal twee vragen gevolgd door een onderzoek bij dezelfde proefpersonen met gebruikmaking van de filmfragmenten, uit de onderzoeken van Wennekes (2015) en Ronnenbergh (2016).

Aan dit tweede onderzoek werkten jongeren zonder LVB mee. Alle jongeren waren afkomstig van het reguliere middelbare onderwijs. De jongeren volgden onderwijs op HAVO/VWO niveau. Op basis van IQ-scores die doorgaans bij verschillende

opleidingsniveaus passen, is ervoor gekozen om alleen participanten te includeren met een opleidingsniveau van het HAVO/VWO of hoger. Bij een niveau van VMBO-T of lager is er meer kans op (het functioneren op het niveau van) LVB.

In totaal zijn er 25 jongeren tussen de 12 en de 18 jaar benaderd voor deelname aan het onderzoek. Voorafgaand aan het onderzoek vielen er 5 jongeren af vanwege hun deelname aan het stageproject van school dat plaatsvond op dezelfde dag. In totaal hebben er 20

jongeren aan het onderzoek geparticipeerd.

Procedure

Het onderzoek werd uitgevoerd op de scholen van de jongeren. Allereerst werden de scholen benaderd voor hun medewerking. De jongeren die geworven werden zaten in een HAVO en/of VWO klas. Vervolgens ontvingen alle ouders van de participerende jongeren een informatiebrief met bijgevoegde bezwaarbrief (zie bijlage 2).

(14)

13 De procedure is iedere keer individueel met een jongere uitgevoerd in een rustige en bekende omgeving. De kans dat de jongere afgeleid werd was hierdoor het kleinst. Per jongere duurde het onderzoek ongeveer 20 minuten. De onderzoeker heeft bij binnenkomst informatie gegeven over het onderzoek. Daarbij werd benadrukt dat deelname vrijwillig was, de gegevens anoniem werden verwerkt en werd er aan de jongere gevraagd om de in bijlage 3 bijgevoegde toestemmingsverklaring te ondertekenen.

Als eerste werd de nieuwe Nederlandse cautie mondeling aan de jongere voorgelegd. Vervolgens werd gekeken of de cautie daadwerkelijk begrepen was, door aan de jongere drie oefenvragen voor te leggen. De oefenvragen bestonden uit een zin die in een politieverhoor gesteld kan worden, bijvoorbeeld “waar was jij een half uur geleden?”. Na iedere

oefenvraag, volgden twee vervolgvragen. De eerste vervolgvraag stond in het teken van ‘geen antwoord willen geven’ en wat de jongere dan hoort te zeggen, namelijk “ik wil geen

antwoord geven”. De tweede vervolgvraag stond in het teken van de keuze om ‘wel antwoord te willen geven’ en wat de jongere dan hoort te zeggen namelijk, “ik wil wel antwoord geven” of een antwoord dat betrekking had op de vraag zoals “toen was ik in de les”. Dit werd drie keer herhaald met de jongere. Wanneer de jongere driemaal de controlevragen, behorende bij de betreffende oefenvraag (dus zes in totaal) goed had beantwoord werd verondersteld dat de jongere de nieuwe cautie begrepen had (zie bijlage 5).

Daarna werd de nieuwe Nederlandse cautie wederom mondeling voorgelegd aan de jongere. Vervolgens werd er aan de hand van filmfragmenten, ontwikkeld door Wennekes (2015) getoetst of de jongere de voorgelegde cautie begrepen had. Allereerst kreeg de jongeren een beginfilm te zien. Dit is een scene waarin door twee acteurs een politieverhoor wordt nagebootst. De vier beginfilms verschilden van elkaar wat betreft de reden dat de verdachte was opgepakt en eindigden allen met een open vraag aan de verdachte. Vervolgens kregen de jongeren twee vervolgfilmpjes van ieder 10 seconden te zien. Een van de twee filmpjes gaf correct weer wat de nieuwe cautie inhield, bij het andere filmpje handelde de verdachte niet conform de inhoud van de cautie. De jongere werd gevraagd om een keuze uit twee antwoord categorieën te maken: hij of zij kon op een invulformulier een van de filmpjes aankruisen als correcte weergave van de inhoud van de cautie of kan zeggen ‘ik weet het niet’. Dit werd vier keer herhaald, met elke keer een ander beginfilmpje.

(15)

14 Tabel 2

Inhoud van de sets van filmfragmenten

Set Beginfilm Vervolgfilm 1 Vervolgfilm 2 1 De verdachte werd

uitgelegd verdacht te zijn van een overval en werd gevraagd waar zij die avond was.

Verdachte handelde niet conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie: “Ik wil

het niet zeggen, maar u kijkt me zo aan, ik ...”

Verdachte handelde conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie en gaf aan geen antwoord te willen geven: “Ik wil geen antwoord

geven op uw vraag.”

2 De verdachte werd uitgelegd gezien te zijn bij een vechtpartij en werd gevraagd wat zij daarvan weet.

Verdachte handelde conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie en gaf aan wel antwoord te willen geven: “Ik wil het wel

vertellen.”

Verdachte handelde niet conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie: “Ik wil het niet zeggen, maar u

kijkt me zo aan, ik ...”

3 De verdacht werd

uitgelegd verdacht te zijn van een straatroof en werd gevraagd wat zij daarvan weet.

Verdachte handelde niet conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie: “Ik wil

het niet zeggen, maar u kijkt me zo aan, ik ...”

Verdachte handelde conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie en gaf aan wel antwoord te willen geven: “Ik wil het wel vertellen.”

4 De verdacht werd

uitgelegd opgepakt te zijn omdat zij iemand

geslagen heeft en

gevraagd daar iets over te vertellen.

Verdachte handelde conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie en gaf aan geen antwoord te willen geven: “Ik wil geen antwoord

geven op uw vraag.”

Verdachte handelde niet conform de keuzemogelijkheid verwoord in de cautie: “Ik wil het niet zeggen, maar u

kijkt me zo aan, ik ...”

Als een jongere bij alle vier de pogingen het correcte antwoord gaf, werd verondersteld dat die betreffende jongere de cautie begrepen had.

De jongere kreeg geen terugkoppeling over de juistheid van een gemaakte keuze. Na afloop werd de jongere bedankt voor zijn medewerking.

Met gebruikmaking van een checklist (zie bijlage 6) is er voor gezorgd dat iedere afname op dezelfde manier is verlopen. In de checklist stonden de te doorlopen stappen en zinnen die de onderzoeker kon gebruiken indien dit noodzakelijk was. Door het hanteren van deze checklist is verhoging van de procedurele betrouwbaarheid nagestreefd.

Instrumenten

De proefpersonen kregen de nieuwe Nederlandse cautie met de drie eerder beschreven elementen voorgelegd.

Voor het onderzoeken van het begrijpen van de nieuwe Nederlandse cautie is in dit onderzoek gebruik gemaakt van een nieuwe assessment procedure bestaande uit drie sets van twee oefenvragen (zie bijlage 5).

(16)

15 Als tweede assessment procedure werd er gebruik gemaakt van filmfragmenten. Er waren vier sets van drie filmfragmenten. Per set was er een beginfilm van ongeveer 22 seconden. Hierin werd de situatie uitgelegd door de politieverhoorder. De scripts van de vier beginfilms verschilden van elkaar qua reden waarom de verdachte opgepakt was en eindigden allemaal met een open vraag naar de verdachte. Na de beginfilms volgden twee vervolgfilms waarin de verdachte een antwoord gaf op de vraag van de verhoorder. In de ene vervolgfilm handelde de verdachte niet conform de keuzemogelijkheid zoals verwoord in de cautie en in de andere vervolgfilm handelde de verdachte wel conform de keuzemogelijkheid zoals verwoord in de cautie.

Analyseplan

De nieuwe assessment procedure kende drie controlevragen die ieder twee

vervolgvragen kenden. Wanneer de twee vervolgvragen beide goed beantwoord waren, werd dit omgezet in de score 1. Wanneer een vervolgvraag of beide vervolgvragen niet goed beantwoord waren, werd dit omgezet in een score 0. Als de jongere bij alle drie

controlevragen een 1 scoorde, werd er verondersteld dat de betreffende jongere de cautie begrepen had. De scores op de drie oefenvragen werden per jongere bij elkaar opgeteld. Bij een totaalscore van 3 op de oefenvragen werd er aangenomen dat de jongere de cautie begrepen had.

Bij de procedure met de filmfragmenten werd dezelfde scoreberekening gebruikt als in het onderzoek van Wennekes (2015) en Ronnenbergh (2016). De antwoorden van de jongeren werden omgezet in de scores 0 of 1. Elk goed antwoord werd omgezet in een 1, elk fout antwoord in een 0. Een 0 betekende dat de cautie niet begrepen was. De keuze “ik weet het niet” betekende ook dat de cautie niet begrepen was, en daarom werd ook deze keuze omgezet in een 0. Als een jongere bij alle vier de vragen het correcte antwoord gaf, werd er verondersteld dat die betreffende jongere de cautie begrepen had. De scores van de vier vragen zijn per jongere bij elkaar opgeteld. Bij een totaalscore van 4 werd er aangenomen dat de jongere de cautie begrepen had.

Om beide assessment procedures met elkaar te kunnen vergelijken werd er een Paired-samples t-test uitgevoerd. Door middel van deze t-toets werden de twee verschillende

procedures met elkaar vergeleken op basis van hun gemiddelden. Vervolgens werd er gekeken of er een significant verschil bestond tussen deze twee gemiddelden van de gebruikte

procedures om het begrip van de cautie te meten.

(17)

16 Om de eerste onderzoeksvraag te weten: “wordt de nieuwe Nederlandse cautie

gemeten met de nieuwe assessment procedure, begrepen door jongeren zonder LVB?” te kunnen beantwoorden is er gekeken naar het aantal goede antwoorden dat de jongere gaf op de drie sets oefenvragen van de nieuwe assessment procedure. Alle 20 jongeren hebben de 6 controlevragen van de drie sets oefenvragen correct beantwoord. Dat betekent dat 100% van de jongeren, op grond van deze assessment procedure, de nieuwe Nederlandse cautie

begrepen had. De bijbehorende hypothese te weten: “er werd verwacht dat de jongeren zonder LVB de nieuwe cautie begrijpen wanneer er gebruik gemaakt wordt van de nieuwe assessment procedure” wordt aangenomen.

Om de tweede onderzoeksvraag: “wordt de nieuwe Nederlandse cautie gemeten met de filmfragmenten, begrepen door jongeren zonder LVB?” te kunnen beantwoorden is gekeken naar de scores van dezelfde jongeren op de procedure met behulp van de

filmfragmenten. In tabel 3 zijn deze scores weergegeven. Van de 20 jongeren beantwoordden 14 jongeren (70%) alle vragen goed en kan geconstateerd worden, dat zij bij deze wijze van scoring, de nieuwe Nederlandse cautie met de drie elementen volledig begrepen hadden. Dat betekent dat de overige 30% van de jongeren de nieuwe Nederlandse cautie met de drie elementen, op grond van deze wijze van scoring, niet had begrepen. Drie van de 20 jongeren hadden de helft van de antwoorden fout. De bijbehorende hypothese te weten: “er werd verwacht dat de jongeren zonder LVB de nieuwe cautie begrijpen wanneer er gebruik gemaakt wordt van de assessment procedure aan de hand van de filmfragmenten” wordt verworpen.

Tabel 3

Aantal goede antwoorden gegeven bij het meetinstrument ‘filmfragmenten’ Aantal antwoorden goed Frequentie Percentage

0 antwoorden 0 0% 1 antwoord goed 0 0% 2 antwoorden goed 3 15% 3 antwoorden goed 3 15% 4 antwoorden goed 14 70% Totaal 20 100%

Tot slot zijn de twee assessment procedures met elkaar vergeleken. Om het verschil tussen de twee assessment procedures te toetsen zijn door middel van een Paired-samples

(18)

t-17 test de gemiddelden van de twee procedures met elkaar vergeleken. Uit de resultaten komt naar voren dat er een significant verschil was tussen de procedures filmfragmenten (M = .88, SD = .21) en de nieuwe instructie oefening (M = 1.00, SD = .00) gegeven; t(19) = 2.70, p = .014. Dit betekent dat de vorm van de assessment procedure voor het meten van het begrijpen van de nieuwe Nederlandse cautie een significante invloed had op het bepalen van het begrip van de cautie door jongeren zonder LVB. De nieuwe assessment procedure werd significant beter begrepen door de deelnemende jongeren zonder LVB dan de procedure met behulp van de filmfragmenten. De hypothese, dat de jongeren zonder LVB de nieuwe cautie begrijpen ongeacht of er gebruik gemaakt wordt van de nieuwe assessment procedure of aan de hand van de filmfragmenten, wordt verworpen.

Discussie

In deze studie is onderzoek gedaan naar een buikbare Nederlandse cautie, naar aanleiding van de studies van Wennekes (2015) en Ronnenbergh (2016). Deze onderzoekers hebben destijds gebruik gemaakt van een procedure van het geven van de cautie met een tekst en het gebruik van pictogrammen en zij hebben het begrijpen van de cautie door jongeren met respectievelijk zonder LVB vastgesteld met behulp van een onderzoeksmethode met behulp van filmfragmenten. Zij vonden dat deze cautie, vastgesteld met een assessment procedure met filmfragmenten, door zowel jongeren met als zonder LVB niet goed genoeg begrepen werd.

Dit onderzoek is in twee delen uitgevoerd. In het eerste onderzoek is, op grond van informatie van politiefunctionarissen en met gebruikmaking van wetenschappelijke literatuur, een nieuwe vorm van geven van de Nederlandse cautie ontwikkeld. Hierbij is een nieuwe formulering gebruikt plus een visueel hulpmiddel en een controlevraag. Daarnaast is er een nieuwe procedure ontwikkeld om het begrijpen van de nieuwe Nederlandse cautie te kunnen vaststellen. De bedoeling was om tussen de vijf en tien politiefunctionarissen te spreken in het kader van dit onderzoek. Echter de twee functionarissen die gesproken zijn, zijn

hoofdfunctionarissen en aanspreekpunt van hun regio voor het onderwerp verhoren van kwetsbare verdachten en zijn daarmee op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op dit gebied. Daarom is er voor gekozen om slechts met deze twee functionarissen te spreken en was het niet meer nodig om meerdere functionarissen te benaderen.

In het tweede onderzoek is de nieuwe Nederlandse cautie getest. Alle respondenten bleken deze, getoetst met een nieuwe assessment procedure, te begrijpen. Daarnaast zijn de nieuwe assessment procedure en de procedure aan de hand van filmfragmenten met elkaar

(19)

18 vergeleken. De nieuwe cautie werd door alle jongeren begrepen als de nieuwe assessment procedure gebruikt werd, maar door 30% van dezelfde jongeren niet of onvoldoende begrepen wanneer de filmfragmenten als meetinstrument gebruikt werden.

Een mogelijke verklaring waarom deze jongeren zonder LVB de nieuwe cautie beter begrepen aan de hand van de nieuwe assessment procedure, kan zijn omdat deze nieuwe procedure korte, concrete informatie bevat over de cautie. Deze wordt namelijk mondeling gegeven in korte, simpele zinnen. De drie oefenvragen uit deze nieuwe procedure bestaan tevens uit korte, simpele zinnen zodat de onderzoeker dit kernachtig aan de jongere kan voorleggen. Onderzoek van De Wit et al. (2011) bevestigt deze manier van vereenvoudigd taalgebruik namelijk door aan te bevelen kernachtig te spreken met de jongere en korte enkelvoudige zinnen te formuleren. De procedure met de filmfragmenten heeft daarentegen een erg lange uitleg. De jongeren begrepen mogelijk de onderzoeksprocedure niet goed omdat zij zowel veel informatie over de cautie kregen als over de verschillende filmfragmenten. Tijdens de uitvoering van de procedure in het huidige onderzoek viel op dat de jongeren de procedure soms lastig te volgen vonden. Hierdoor is mogelijk de constructvaliditeit in het geding gekomen. Op deze momenten werd er wellicht met name gemeten in hoeverre de jongere alle informatie tot zich kon nemen en kon onthouden, in plaats van het begrip van de nieuwe cautie te meten. Hierdoor geeft de filmfragment procedure mogelijk geen goed beeld van het daadwerkelijke begrip van de nieuwe cautie. In de nabespreking werd meerdere malen door de jongeren aangegeven dat zij de oefening met de oefenvragen het beste vonden omdat deze het meest duidelijk was. Bij de nieuwe procedure werden de oefenvragen kort en bondig gehouden en werd er een kort antwoord verwacht van de jongeren. Daarnaast moesten zij zelf een antwoord formuleren wat hun aandacht er mogelijk beter bij hield en waardoor zij zelf een betekenis moesten geven aan de nieuwe cautie. Moonen en Rispens (2014) sluiten hierbij met als tip een jongere zelf te laten vertellen en spaarzaam te zijn met het gebruik van

meerkeuzevragen.

Een andere verklaring waarom de jongeren zonder LVB de nieuwe cautie beter begrepen gemeten met de nieuwe procedure als meetinstrument, is omdat er in de nieuwe Nederlandse cautie een controlevraag toegevoegd was. Op deze manier werd de jongere actief aan het denken gezet om de cautie nogmaals in zijn/haar eigen woorden te formuleren. Dit zorgde er mogelijk voor dat zij het format van de oefenvragen die volgden herkenden en de vragen beter konden beantwoorden. Op deze oefenvragen moesten de jongeren tevens zelf mondeling een antwoord formuleren. Het gebruik van een controlevraag sluit aan bij onderzoek van Grisso (1999) die ook gebruik maakte van een controlevraag na iedere vorm

(20)

19 van de cautie die hij onderzocht. In zijn onderzoek moesten de participanten op een actieve wijze nadenken over de betekenis van de cautie. De assessment procedure met de

filmfragmenten maakte gebruik van al voor-geformuleerde antwoordmogelijkheden. Deze bestond namelijk uit twee vervolgfilms. Een met een foute weergave van het gebruik van de cautie, en een met de correcte weergave van het gebruik van de cautie. De jongeren hebben vier keer een filmfragment gezien en de foutieve weergave van de cautie kwam na ieder filmfragment op hetzelfde moment terug. De mogelijkheid bestaat dat er bij de jongeren een herkenning van het antwoordpatroon ontstaan is. Dit kan de beantwoording van de vragen beïnvloed hebben. Een jongere kan bijvoorbeeld wel of juist niet voor het antwoord gekozen hebben, omdat dit als goed of fout werd gezien.

Een andere verklaring voor waarom de jongeren de nieuwe cautie middels de filmfragmenten minder goed of niet begrepen, kan zijn dat de jongeren de

antwoordmogelijkheden van de filmfragmenten op een andere manier interpreteerden. Bij de foutieve weergave van de cautie, die bij elk filmfragment terugkwam, begint de actrice haar zin met ‘ik wil het niet zeggen,.. maar…’. Een van de goede weergaven van de cautie luidt ‘ik wil geen antwoord geven op uw vraag’. De jongeren kunnen hierdoor in verwarring zijn geraakt. De twee antwoorden lijken op elkaar, in die zin dat de actrice geen antwoord wil geven en daarmee de cautie eigenlijk goed begrijpt. Mogelijk waren de jongeren te snel in hun oordeel toen ze de optie ‘ik wil het niet zeggen’ hadden gehoord en luisterden ze niet meer naar de rest van de zin van de actrice. Tijdens het onderzoek viel op dat de jongeren bij deze antwoordmogelijkheden zichtbaar twijfelden en moeite hadden om het filmfragment te volgen. Op de antwoordbladen is meerdere malen de optie ‘weet ik niet’ aangekruist wanneer de betreffende vervolgfilm gebruikt werd.

Een onderdeel van de nieuwe Nederlandse cautie is de ondersteuning van de

gesproken tekst door een visueel hulpmiddel, met gebruikmaking van pictogrammen. Volgens Van der Molen et al. (2007) wordt verbale informatie beter begrepen door jongeren met een LVB wanneer deze ondersteund wordt met visueel materiaal. De pictogrammen werden door de gever van de cautie aangewezen tijdens de nieuwe formulering van de cautie. De jongeren keken daarbij naar iedere pictogram. Een aantal van hen keek ook, voordat zij antwoord gaven op de oefenvragen van de nieuwe procedure, weer even op het blad met de

pictogrammen. Mogelijk heeft dit de jongeren geholpen bij het beter begrijpen van de nieuwe cautie. De toegevoegde waarde van deze pictogrammen is echter niet expliciet onderzocht in huidig onderzoek. In vervolgonderzoek kan er nauwkeuriger gekeken worden naar dit

(21)

20 Dit huidige onderzoek kent een aantal beperkingen. De totale onderzoeksgroep van deze studie is met 20 jongeren klein. De jongeren werden geworven via middelbare scholen. Schoolvakanties, eindexamens en andere projecten zorgden voor weinig animo voor huidig onderzoek. Door deze kleine onderzoeksgroep zijn de resultaten niet te generaliseren naar alle jongeren zonder LVB met HAVO/VWO niveau. Wellicht zijn in dit onderzoek net de 20 jongeren getroffen die de nieuwe cautie begrepen. Hierdoor kunnen de resultaten beperkt van waarde zijn. In vervolgonderzoek dient de onderzoeksgroep van jongeren zonder LVB uitgebreid te worden, zodat met meer zekerheid gezegd kan worden dat de nieuwe Nederlandse cautie daadwerkelijk door deze jongeren begrepen wordt.

Een andere beperking van het onderzoek was dat alle jongeren de leeftijd 14 t/m 16 hadden terwijl de werving zich richtte op 12 t/m 18 jarigen. Mogelijk waren de resultaten anders uitgevallen als er meer variatie zat in de leeftijden van de participanten. Een jongere van 16 jaar heeft doorgaans meer kennis en levenservaring dan een jongere van 12 jaar.

De laatste beperking van dit onderzoek heeft betrekking op de opzet van het tweede onderzoek waarbij de twee assessment procedures met elkaar werden vergeleken. De twee assessment procedures zijn onderzocht bij dezelfde groep jongeren op hetzelfde moment. Mogelijk is er daardoor een herkenningseffect ontstaan binnen de onderzoeksgroep en zijn de resultaten minder betrouwbaar. Mogelijk is het noodzakelijk om de twee assessment

procedures nogmaals te onderzoeken bij een andere groep jongeren zonder LVB.

In het huidig onderzoek is een nieuwe cautie bestaande uit drie elementen ontwikkeld die alle deelnemende jongeren zonder LVB begrepen wanneer dit getoetst werd aan de hand van een nieuwe assessment procedure bestaande uit drie oefenvragen met twee

antwoordmogelijkheden. De resultaten van het onderzoek laten zien dat jongeren zonder LVB de nieuwe Nederlandse cautie begrijpen. Met als kanttekening dat hierbij de nieuwe procedure met de drie oefenvragen (zes controlevragen) als meetinstrument gebruikt moet worden. Dit is, ondanks de kleine onderzoeksgroep, een sterk punt van dit onderzoek en levert een bijdrage aan de wetenschappelijke kennis.

Een implicatie van dit onderzoek is dat de nieuwe cautie, die mogelijk ook geschikt is voor jongeren met LVB, in ieder geval bruikbaar is voor jongeren zonder LVB. Dit lijkt een eerste stap in de richting van een algemeen bruikbare cautie voor alle jongeren. De drie

onderdelen van de nieuwe Nederlandse cautie te weten de formulering, het visuele hulpmiddel en de controlevraag dienen afzonderlijk nog beter onderzocht te worden.

Dit onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek naar het verhoren van jongeren met LVB en het begrip van de Nederlandse cautie daarbij. Wat betekenen de resultaten van

(22)

21 huidig onderzoek voor jongeren met LVB? Een van de redenen om dit onderzoek te richten op jongeren zonder LVB was dat de nieuwe Nederlandse cautie duidelijk en begrijpelijk vormgegeven zou moeten zijn. Bij de vormgeving van deze nieuwe procedure en de nieuwe assessment procedure is rekening gehouden met de taalzwakte van jongeren met LVB. De nieuwe Nederlandse cautie zou dus te begrijpen moeten zijn voor jongeren met LVB. Maar dit is niet getoetst. Alle jongeren zonder LVB begrepen de nieuwe procedure aan de hand van de nieuwe assessment procedure in ieder geval wel. Er is een gerede kans dat jongeren met LVB de nieuwe procedure voor het geven van de Nederlandse cautie ook kunnen begrijpen. Dit onderzoek is een goede stap in de richting van een bruikbare cautie voor alle jongeren. De bruikbaarheid van deze nieuwe Nederlandse cautie, en ieder onderdeel daar van, dient

uiteraard verder onderzocht te worden bij jongeren met LVB.

Belangrijk blijft dat LVB beter herkent dient te worden door verhoorders zodat de manier van verhoren aangepast kan worden. Niet herkennen kan als gevolg hebben dat de jongere met LVB niet verhoord wordt door een deskundige op het gebied van verhoren van kwetsbare verdachten. Met name jongeren met LVB zijn kwetsbaar als het gaat om het begrijpen van de implicaties van de cautie. Om een snelle indicatie te krijgen of er sprake is van LVB bij een jongere kan er gebruik worden gemaakt van de Screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking (SCIL; Kaal, Moonen, & Nijman, 2015). Mocht er sprake zijn van LVB bij de jongere, kan het verhoor uitgevoerd worden door een ter zake deskundige.

Op grond van het huidige onderzoek wordt er geadviseerd de filmfragmenten niet meer als meetinstrument te gebruiken om het begrijpen van de cautie te onderzoeken. De resultaten van dit huidige onderzoek en het mogelijke vervolgonderzoek onder jongeren zonder LVB, kunnen gebruikt worden om de nieuwe Nederlandse cautie en de nieuwe onderzoeksprocedure verder te evalueren. Daarna kan deze in een grotere studie getoetst worden bij jongeren met LVB zodat verhoorders in Nederland straks een valide, betrouwbare en bovendien begrijpelijke Nederlandse cautie op basis van een getoetste procedure in handen hebben.

(23)

22 Dankwoord

Het moment is aangebroken om mijn dankwoord te mogen schrijven voor deze masterscriptie. Het was een hele intensieve en leerzame periode. Graag wil ik stil staan bij de mensen die mij deze afgelopen periode enorm hebben gesteund en geholpen bij het onderzoek en het schrijven van mijn masterscriptie.

Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider dhr. Moonen bedanken voor zijn begeleiding de afgelopen periode. Zijn feedback op de verschillende versies van de scriptie was af en toe veel, maar dankzij hem heb ik deze masterscriptie naar een hoger niveau weten te tillen.

Ik wil daarnaast alle jongeren bedanken die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Zonder hen was het onderzoek en het schrijven van deze scriptie niet mogelijk. De jongeren waren allemaal enthousiast en gemotiveerd om mee te werken. Daarnaast schroomden zij niet om mij tips en feedback mee te geven voor het verdere onderzoek.

Dankzij dhr. Kloppers van de Vrije School was het mogelijk om het onderzoek bij zijn leerlingen uit te voeren. Ik wil hem speciaal bedanken voor zijn gastvrijheid, enthousiasme en interesse in het onderzoek.

Daarnaast wil ik de politiefunctionarissen bedanken die bereid waren om mijn vragen te beantwoorden en mee te denken over de vormgeving van een nieuwe Nederlandse cautie. Mede dankzij hun kritische blik en aanbevelingen was het mogelijk een nieuwe Nederlandse cautie te ontwikkelen die verder in de praktijk onderzocht kan worden.

Als laatste wil ik mijn vriend en vrienden bedanken die mij gesteund hebben tijdens het schrijven van mijn scriptie en mij motiveerden om door te zetten als het schrijven even niet zo makkelijk ging.

(24)

23 Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2013). Appendix II: Neurodevelopmental disorders. In Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). doi:

10.1176/appi.books.9780890425596.514988

Bac, J. R., De Bruijn-Lückers, M. L. C. C., Mijnarends, E. M., Smilda, F., & Somsen, M. A. E. (2004). De jeugdige verdachte en het recht. Amsterdam: Reed Business B.V. Bartels, A. A. J. (2011). Licht verstandelijk beperkte jongeren. In N. Duits & J. A. C. Bartels

(Red.), Jeugdpsychiatrie en recht. Wetgeving, zorgveld en praktijk (pp.122-125). Assen: Van Gorcum.

Bexkens, A. (2013). Risk-taking in adolescents with mild-to-borderline intellectual disability and/or behavior disorder: An experimental study of cognitive and affective processes. (Proefschrift, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen: Psychology Reserach Institute, Universiteit van Amsterdam, Nederland). Verkregen via

http://dare.uva.nl/document/2/131123

Bruning, M., & Liefaard, T. (2016). Jeugdrecht en jeugdhulp. Amsterdam: Reed Business B.V.

Collot d’Escury, A. (2007). Lopen jongeren met een lichte verstandelijke beperking meer kans om in aanraking te komen met justitie? Kind en Adolescent, 28, 128-137. doi: 10.1007/BF03061031

Colwell, L. H., Cruise, K. R., Guy, L. S., McCoy, W. K., Fernandez, K., & Ross, H. H. (2005). The influence of psychosocial maturity on male juvenile offenders’ comprehension and understanding of the Miranda warning. The Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law, 33, 444-454.

Corn, G. S. (2011). The missing Miranda warning: Why what you don’t know really can hurt you. Utah Law Review, 3, 761-796. doi:10.2139/SSRN.1762896

De Wit, M., Moonen, X., & Douma, J. (2011). Richtlijn effectieve interventies LVB. Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVG.

Fenner, S., Gudjonsson, G. H., & Clare, I. C. H. (2002). Understanding of the current police caution (England and Wales) among suspects in police detention. Journal of

Community & Applied Social Psychology, 12, 83-93. doi: 10.1002/casp.658 Grisso, T. (1999). Instruments for assessing understanding and appreciation of Miranda

rights. Psychiatric Services, 50, 1508. doi:10.1176/ps.50.11.1508

Hoogeveen, M. (2011). Het begripsvermogen van mensen met een verstandelijke beperking in een verhoorsituatie (niet gepubliceerde masterthesis). Vrije Universiteit: Amsterdam.

(25)

24 Kaal, H., Moonen, X., & Nijman, H. (2015). SCIL: Screener voor intelligentie en licht

verstandelijke beperking: Handleiding voor SCIL 18+ en SCIL 14-17. Amsterdam: Hogrefe Uitgevers.

Kwakman, N. J. M. (2013). Het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht. In Casu, 20, 41-43. Maes, B., Penne, A., & Petry, K. (2008). Kinderen en jongeren met een verstandelijke

beperking. In H. Grietens, J. Vanderfaeillie, W. Hellinckx & W. Ruijssenaars (Red.), Handboek orthopedagogische hulpverlening (pp. 127-160). Leuven/Voorburg: Acco. Mijnarends, I., Liefaard, T., & Bruning, M. (2013). De doorwerking van het IVRK in het

Nederlandse jeugdstrafrecht. NJCM-Bulletin, 38, 532-544.

Moonen, X., De Wit, M., & Hoogeveen, M. (2011). Mensen met een licht verstandelijke beperking in aanraking met politie en justitie. Proces, 90, 235-250.

Moonen, X., & Rispens, I. (2014). De politie en mensen met een licht verstandelijke

beperking. In: H. Kaal, N. Overvest, & M. Boertjes (2014). Beperkt in de keten, (pp. 83-94). Den Haag: Boom Lemma uitgevers.

Moonen, X., & Verstegen, D. (2006). LVG-jeugd met ernstige gedragsproblematiek in de verbinding van praktijk en wetgeving. Onderzoek & Praktijk, 4, 23-28. Verkregen van

http://www.kenniscentrumlvb.nl/images/oenp/oenpvoor2006.pdf

Perez, A. R. (2009). Understanding Miranda: Interpreter rights during interrogation for Spanish-speaking suspects in Iowa. Journal of Gender, Race and Justice, 12, 603-619. Ponsioen, A., & Plas, J. (2008). Verstandelijke beperking. In P. Prins & C. Braet (Red.),

Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (pp. 449-475). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Ramakers, G. J. A., & Ponsioen, A. J. G. B. (2007). Neuropsychologische kenmerken van kinderen en adolescenten met een (lichte) verstandelijke beperking. Kind en Adolescent, 28, 78-87. doi: 10.1007/BF03061025

Ronnenbergh, Q. (2016). Het begrijpen van de Nederlandse cautie door jongeren zonder een licht verstandelijke beperking met een IQ hoger dan 85. Een replicatieonderzoek (niet gepubliceerde masterthesis). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Salekin, K. L., Olley, J. G., & Hedge, K. A. (2010). Offenders with intellectual disability: Characteristics, prevalence, and issues in forensic assessment. Journal of Mental Health Research in Intellectual Disabilities, 3, 97-166.

(26)

25 Stevens, L., & Verhoeven, W. J. (2011). Wat is er mis met een “goed gesprek”? Een

exploratief onderzoek naar pressie tijdens politiële verdachtenverhoren en risico’s op valse bekentenissen. Delikt en Delinkwent, 2, 114-131.

Van der Molen, M. J., Van Luit, H. E. H., Jongmans, M. J., & Van der Molen, M. W. (2007). Het werkgeheugen van jongeren met een licht verstandelijke beperking. Kind en Adolescent, 28, 88-96. doi: 10.1007/BF03061026

Van Nieuwenhuizen, M. (2010). De (h)erkenning van jongeren met een licht verstandelijke beperking. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Wennekes, P. (2015). Begrijpen jongeren met een licht verstandelijke beperking de

Nederlandse cautie? (niet gepubliceerde masterthesis) Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

(27)

26 Bijlage 1 Interview vragen politiefunctionarissen

1. Wat vindt u van de vormgeving/formulering van huidige Nederlandse cautie?

2. Hoe wordt deze cautie tijdens het verhoren van jongeren met en zonder LVB gebruikt? 3. Wat vindt u ervan als er een nieuwe manier van het geven van de cautie wordt ontwikkeld? 4. Hoe zou dit vormgegeven kunnen/moeten worden?

(28)

27 Bijlage 2 Informatie en toestemmingsformulier voor ouders/verzorgers

Onderzoek naar het begrip van het zwijgrecht bij normaal begaafde jongeren Informatiebrief ouders

Beste ouder(s)/verzorger(s)/voogd,

Met deze brief willen ik u graag op de hoogte stellen van een onderzoek dat binnenkort van start gaat. Mijn naam is Karlijn Smeitink, student Forensische Orthopedagogiek van de Universiteit van Amsterdam. Onder leiding van Prof. dr. Xavier Moonen ga ik onderzoek doen naar het begrip van het zwijgrecht bij normaal begaafde jongeren. Omdat uw zoon of dochter de leeftijd van 18 nog niet heeft bereikt, vind ik het belangrijk dat u als

ouder(s)/verzorger(s)/voogd ook op de hoogte bent van dit onderzoek.

Waarom dit onderzoek?

In dit onderzoek zullen jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar onderzocht worden of ze het zwijgrecht begrijpen. Het zwijgrecht krijgt iemand te horen zodra hij of zij als verdachte in aanmerking komt met de politie. En het is één van de belangrijkste rechten die de verdachte heeft gedurende de opsporing en vervolging van zijn strafzaak. Daarom wordt in dit

onderzoek onderzocht of normaal begaafde jongeren het zwijgrecht begrijpen.

Wat is de bedoeling?

Op donderdag 23 maart 2017 komt de onderzoeker naar de Vrije School om het onderzoek af te nemen met uw zoon of dochter. Dit betekent dat hij/zij het zwijgrecht krijgt te horen, enkele filmpjes krijgt te zien en moet vertellen welk filmpje het beste past bij het zwijgrecht. Het afnemen van het onderzoek duurt ongeveer 20 minuten. Ik let er goed op dat het

onderzoek niet te belastend is voor uw zoon of dochter. Belangrijk om te weten:

1. De jongeren hoeven niet mee te werken aan het onderzoek. Het gaat om vrijwillige deelname, dus alleen wanneer uw kind het zelf ook wil.

2. Alle informatie wordt vertrouwelijk behandeld. De gegevens worden niet aan anderen gegeven en worden bewaard in een veilige omgeving.

3. Al onze onderzoekers hebben een beroepsgeheim; alles wat uw kind vertelt blijft tussen de onderzoeker en het kind.

4. De resultaten worden anoniem gerapporteerd; we doen geen uitspraken over individuele jongeren, alleen over groepen jongeren. De informatie wordt gebruikt voor onderzoek en zal niet te herleiden zijn naar uw zoon of dochter.

Als u niet wilt dat u kind aan ons onderzoek deelneemt, verzoeken wij u onderstaand formulier in te vullen en per mail retour te sturen naar de onderzoeker Karlijn Smeitink (karlijn.smeitink@student.uva.nl). Als u geen bezwaar heeft dat uw kind mee werkt aan het onderzoek, hoeft u verder niets te doen.

Mocht u nog vragen of opmerkingen hebben na het lezen van deze brief, dan kunt u tevens contact opnemen met Karlijn Smeitink (karlijn.smeitink@student.uva.nl). Met eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot Loes van Rijn- van Gelderen

(29)

(L.vanRijn-28 vanGelderen@uva.nl) van de Commissie Ethiek van de Faculteit Maatschappij- en

Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Met vriendelijke groet,

Karlijn Smeitink (Onderzoeker)

Prof. dr. X.M.H. Moonen (Onderzoeksbegeleider)

Onderzoek naar het begrip van het zwijgrecht bij normaal begaafde jongeren Ik wil NIET dat mijn kind deelneemt aan het onderzoek naar het begrip van het zwijgrecht bij normaal begaafde jongeren, dat wordt uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam. Datum:……….. Plaats:……… Naam kind:……… ….

Naam Ouder(s)/ Verzorger(s)/

Voogd………

Handtekening Ouder(s)/ Verzorger(s)/

Voogd………...

(30)

29 Bijlage 3 Toestemmingsformulier jongeren

TOESTEMMINGSFORMULIER

Dit formulier hoort bij de schriftelijke informatie die je hebt ontvangen over het onderzoek waar je aan deelneemt. Met ondertekening van dit formulier verklaar je dat je de informatie hebt gelezen en begrepen.

Ben je het met onderstaande afspraken eens? Zet dan de datum van vandaag, je naam en je handtekening op de puntjes onder het kopje [DEELNEMER].

1. Je wilt mij helpen bij een onderzoek. 2. Je begrijpt waar het onderzoek over gaat.

3. Je weet dat je niet hoeft mee te doen als je dat niet wilt.

4. Je begrijpt dat de onderzoeker jouw informatie op een veilige plek bewaart en niet aan anderen wordt gegeven.

5. Je begrijpt dat niemand anders dan jij en de onderzoeker de antwoorden ziet.

[DEELNEMER]

“Ik heb de informatie gelezen en begrepen en geef toestemming voor deelname aan het onderzoek. Ik weet dat ik op ieder moment kan stoppen zonder hiervoor een reden te geven.”

Datum: ……….

………... …….………

Naam jongere Handtekening jongere

[ONDERZOEKER]

“Ik heb toelichting verstrekt op het onderzoek. Ik verklaar mij bereid nog opkomende vragen over het onderzoek naar vermogen te beantwoorden.”

Datum: ………..

………... ………

(31)

30 Bijlage 4 Visueel hulpmiddel

(32)

31 Bijlage 5 Procedure instructie ‘geven van de cautie’

De instructie is:

Instructie ‘geven van de cautie’

Ik ga je vragen stellen. Op die vragen mag je een antwoord geven. Maar je hoeft geen antwoord te geven. Dat mag jij zelf weten. Dus als je geen antwoord op de vraag wilt geven dan zeg je ‘ik wil geen antwoord geven’

‘Dus als ik jou een vraag stel moet je dan antwoord geven of mag je antwoord geven?’

Voor het onderzoek naar het begrijpen van de cautie wordt er gecontroleerd door drie controlevragen na de uitleg van de cautie te stellen.

We gaan nu kijken of ik het goed heb uitgelegd.

Ik ga je vragen stellen. Op die vragen mag je een antwoord geven. Maar je hoeft geen antwoord te geven. Dat mag jij zelf weten. Dus als je geen antwoord op de vraag wilt geven dan zeg je ‘ik wil geen antwoord geven’

1. Ik vraag jou: ‘waar was je een half uur geleden?’

Je wilt geen antwoord geven op de vraag, dan zeg je:

Ik wil geen antwoord geven

Ik weet het niet

Je wilt wel antwoord geven op de vraag, dan zeg je:

Ik wil wel antwoord geven

Ik weet het niet

2. Ik vraag jou: ‘waar heb je die schoenen gekocht?’

Je wilt geen antwoord geven op de vraag, dan zeg je:

Ik wil geen antwoord geven

Ik weet het niet

Je wilt wel antwoord geven op de vraag, dan zeg je:

Ik wil wel antwoord geven

Ik weet het niet

3. Ik vraag jou: ‘waar heb jij die broek/rok gekocht?’

Je wilt geen antwoord geven op de vraag, dan zeg je:

Ik wil geen antwoord geven

Ik weet het niet

Je wilt wel antwoord geven op de vraag, dan zeg je:

Ik wil wel antwoord geven

Ik weet het niet

(33)

32 Bijlage 6 Checklist afname filmfragmenten

Checklist afname onderzoek cautie

De testleider pak de laptop erbij en legt het volgende deel van het onderzoek als volgt uit: “Nu laat ik een filmpje zien, dat is een voorbeeld van een politieverhoor. (…)Daarna volgen twee vervolgfilmpjes, die aansluiten op het eerste filmpje. (…) De zin die je net hoorde moet je gebruiken voor de vervolgfilmpjes, (…)een van die twee filmpjes laat zien wat de zin van net betekent. (…)Van jou wil ik graag weten welk filmpje dat is. Dat mag je hierop aankruisen. (…) Als je het niet weet kruis je ‘weet ik niet’ aan. (…) Ik zal je niet vertellen of je antwoord goed of fout is. Dit doen we vier keer.”

Film A

De testleider laat nu filmpje A zien.

En zegt daarna: “Dit was het film A. De volgende twee sluiten op dit filmpje aan. Welk filmpje past het beste bij de zin?”

De testleider laat de twee filmpjes, A.1 en A.2 zien.

Tussen filmpje A.1 en filmpje A.2 door zegt hij “Dit was het 1ste vervolgfilmpje.” Na filmpje A.2 zegt hij “Dit was het 2de vervolgfilmpje.”

Hij wijst aan waar de respondent het antwoord aan mag kruizen. En zegt “hier mag je aankruisen welk vervolgfilmpje, filmpje 1 of 2, het beste bij de zin past. Als je het niet weet kruis je ‘weet ik niet’ aan.”

Als de respondent na 10 seconden niks heeft ingevuld herhaalt de testleider de volgende zin “hier mag je aankruisen welk vervolgfilmpje het beste bij de zin past. Als je het niet weet kruis je ‘weet ik niet’ aan.”

Als de respondent na de volgende 10 seconden nog niks heeft ingevuld, spoort de testleider hem nog een keer aan met “Hier kan je je antwoord aankruisen.”

Als de respondent na weer 10 seconden nog steeds niets heeft ingevuld zegt de testleider “Oke, je hebt geen antwoord gegeven, laten we naar het volgende fragment gaan.” Nadat de respondent zijn antwoord heeft aangekruist zegt de testleider “Dank je wel. We

gaan nu naar de volgende.” Film B

De testleider laat nu filmpje B zien.

En zegt daarna: “Dit was het film B. De volgende twee sluiten op dit filmpje aan. Welk filmpje past het beste bij de zin?”

De testleider laat de twee filmpjes, B.1 en B.2 zien.

Tussen filmpje B.1 en filmpje B.2 door zegt hij “Dit was het 1ste vervolgfilmpje.” Na filmpje B.2 zegt hij “Dit was het 2de vervolgfilmpje.”

Hij wijst aan waar de respondent het antwoord aan mag kruizen. En zegt “hier mag je aankruisen welk vervolgfilmpje, filmpje 1 of 2, het beste bij de zin past. Als je het niet weet kruis je ‘weet ik niet’ aan.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij de getopte en ongetopte planten in de tweede teelt is het verschil tussen deze behandelingen opgevangen door bij de getopte planten 2 druppelaars per plant te gebruiken..

Professional development in data use: The effects of primary school teacher training on teaching practices and students' mathematical proficiency.. Groningen: University

We constructed a phylogenetic tree based on genome-wide SNP analysis using data for 30 USA300 MRSA iso- lates, including 24 field isolates recovered from patients and a nurse from

Met zijn boosheid, zijn rokkenjagerij en zijn verlangen naar liefde, maakt Wieg vóór alles de indruk een stuurloos man te zijn, iemand die zich nauwelijks raad weet met zichzelf,

When various wine yeast strains ferment- ed Beaujolais grape juice under static conditions, the highest glycerol levels were found at 20°C, whereas under agitated

This chapter presents the conclusion of the study, titled: „A strategy for a mini-education system to support transformational development in a developing

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit