• No results found

Persoonlijkheid en Risicobesluitvorming. Het effect van persoonlijkheid in de omgang met risico’s en mogelijke incidenten van de energietransitie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Persoonlijkheid en Risicobesluitvorming. Het effect van persoonlijkheid in de omgang met risico’s en mogelijke incidenten van de energietransitie"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Persoonlijkheid en Risicobesluitvorming

Het effect van persoonlijkheid in de omgang met risico’s en mogelijke incidenten van de energietransitie.

Auteur: H.R.B. Beune

Studentnummer: 4461541

Opleiding: Master Bestuurskunde

Faculteit der Managementwetenschappen Radboud Universiteit Nijmegen

Publicatie: Oktober 2020

Begeleider: dr. J.H.M.M. Tholen Tweede lezer: Prof. dr. T. Brandsen

(2)

Voorwoord

Veiligheid is een concept wat de mens door de geschiedenis bezig houdt. Dat is tijdens mijn master besturen van veiligheid alleen maar duidelijker geworden. Veiligheid zit overal. Hoe de samenleving daarmee omgaat is belangrijk. Veiligheid is een publiek belang net zoals anderen. Daartussen moet een goede balans ontstaan wil de samenleving kunnen floreren. Een onderdeel binnen de veiligheidskunde die de balans ontwricht, is de risico-regelreflex. Dit onderzoek heeft gepoogd om een alternatieve verklaring voor het optreden van de reflex te vinden. Zodat deze in de toekomst beter kan worden bestreden.

Dit onderzoek is voltooid met de hulp van meerdere mensen. Om te beginnen de werknemers van de afdeling Warmte & Ondergrond en dan specifiek het Mijnbouwbeleid van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, voor het faciliteren van een prettige werkomgeving. Bijzondere dank gaat uit naar Jan van Tol en Rob Smal voor hun ondersteuning tijdens het proces van het schrijven van dit onderzoek.

Zonder mijn begeleider dr. Tholen was dit onderzoek nooit tot stand gekomen. Zijn reflecties op de stukken hebben voor een continue verbetering van het onderzoek gezorgd. De reflecties waren nooit heel direct waardoor ik werd gestuurd zelf mijn fouten te corrigeren. Deze manier van feedback heeft ervoor gezorgd dat ik het onderwerp beter begreep dan dat ik op voorhand had verwacht. Daardoor heb ik mijzelf in de laatste stadium meer kunnen ontplooien dan ik voor ogen hield.

Als laatste moet ik mijn familie en vrienden bedanken voor de continue steun door mijn studieperiode. Door deze groep heb ik kunnen groeien tot de persoon die ik vandaag ben. In het bijzonder mijn ouders voor het lezen en becommentariëren van menig essay en dit onderzoek en Steven voor de hulp en motivatie tijdens de master.

Harmen. R.B. Beune 15-10-2020

(3)

Abstract

This thesis tries to explain the occurrence of the risk-regulation reflex. Often the lack of knowledge in cases of crisis is believed to be the primary source of the reflex. This thesis investigates another explanation. Because of the strong link between decision making and personality, the big five personality traits were chosen as explanatory variable. The research question is: which personality traits can explain the occurrence of the risk-regulation reflex?

The analysis showed that every personality trait has an influence on the occurrence. Conscientiousness and extraversion have a positive influence. Agreeableness, openness to experience and emotional stability have a negative influence. There is a caveat, however, in this conclusion. Due to an insufficient dataset the statistical results that we report on are not significant.

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord...2 Abstract...3 Hoofdstuk 1: Inleiding...6 Probleemstelling...8 Leeswijzer...8 Maatschappelijke relevantie...10 Wetenschappelijke relevantie...10 Hoofdstuk 2: Beleidskader...11 Risico-regelreflex...12 De aanjagende krachten...13 De dempende krachten...14 Risicoacceptatie...15 Risicoperceptie...15 Disproportionaliteit...16

Hoofdstuk 3: Theoretisch Kader...17

Persoonlijkheidstheorie...17

De Vijf Factoren...18

Commentaar op de Vijf Factoren...19

Commentaar op het aantal factoren...19

Commentaar zelf-rapporten...19

Effect van impliciete persoonlijkheidstheorieën...19

Besluitvorming en persoonlijkheid...20

Rationele keuze theorie...20

Organisatorische context...20

Effect persoonlijkheid op besluitvorming...20

Onderzoek bij bestuurders...21

Conceptuele modellen...24

Hoofdstuk 4: Methodologie...25

Onderzoeksdesign...25

Respondenten...25

Mogelijke bias in de sample...25

Operationalisering casusvragen...26

Mogelijke bias in de casusvragen...26

(5)

Analyse...27 Persoonlijkheid...28 Controle variabelen...29 Statistische toets...29 Hoofdstuk 5: Analyse...31 Dataset...31

Assumpties logistische regressie...31

Interpretatie van de data...32

Beantwoording empirische deelvragen...33

Eerste empirische deelvraag...33

Tweede empirische deelvraag...33

Derde empirische deelvraag...34

Beantwoording hoofdvraag...35 Conclusie...36 Aanleiding...36 De onderzochte vragen...37 Kanttekeningen...38 Referentielijst...39

Appendix 1: Enquête Openbaar bestuurders...42

De omgekeerde vragen...46

Appendix 2: Breed uitgezette enquête...47

Appendix 3: Tabellen...48

Tabel 1: Lineariteit...48

Tabel 2: Coëfficiënten tabel met multicollineariteit...48

Tabel 3: Variantie...48

Tabel 4: Odds ratio en significantie...49

Tabel 5: Frequentie tabel openbaar bestuurders...49

Tabel 6: Frequentie tabel overig...49

Histogrammen openbaar bestuurders...50

(6)

Hoofdstuk 1: Inleiding

Na een incident worden regelmatig disproportionele maatregelen genomen om het incident in de toekomst te voorkomen. De maatregelen worden in die gevallen op voorhand niet goed gewogen op de kosten en baten. Daarom hebben de maatregelen vaak amper effect op de kans reductie, maar kosten ze wel veel geld. Een voorbeeld daarvan is in Limburg. In dat geval is een geothermieproject stopgezet na het materialiseren van het aardbevingsrisico. Hoewel het ging om een zeer lichte beving (minder dan twee op de schaal van Richter met een zeer geringe aardverschuiving) heeft het Staatstoezicht op de Mijnen de werkzaamheden van het geothermie-project laten stilleggen (Staatstoezicht op de Mijnen, 2019; 1Limburg, 2019). Bovendien kon geen causaal verband worden gelegd tussen het project en de bevingen (NRC, 2019). Elke aardbeving in de regio, hoe klein ook en ongeacht de oorzaak, was genoeg om het project te stoppen. Het gevolg van de maatregel is dat aardwarmte in de regio niet mogelijk is. De maatregel verminderde het risico op aardbevingen amper. De schade die de maatregel voorkomt, weegt waarschijnlijk niet op tegen de schade die de maatregel veroorzaakt. De warmte die nu niet duurzaam word opgewekt, moet worden opgewekt via fossiele brandstof. Die opwekking heeft schadelijke gevolgen voor de gezondheid. Het risico op gezondheidsschade is waarschijnlijk groter dan dat van een beving. In elk geval zijn deze gezondheidsrisico’s niet meegenomen in de afweging.

Dat een dergelijke overreactie plaatsvindt, is niet nieuw. In het verleden is het vaker voorgekomen. In de wereld van de veiligheidsstudies wordt ook wel gesproken over de risico-regelreflex (Van Tol, Helsloot & Mertens, 2011). Om te voorkomen dat disproportionele veiligheidsmaatregelen telkens weer zouden worden genomen, heeft de Rijksoverheid gepoogd om de kennis en kunde van lokale bestuurders in de omgang met risico’s te vergroten. De Rijksoverheid heeft die kennis en kunde proberen te vergroten door een programma te starten met de naam Risico’s en Verantwoordelijkheden (2011). Dat programma heeft een tool box gepresenteerd op de Dag van het Risico (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, z.j.). De tool box, Handreiking Bestuurlijk Balanceren met Risico’s en Verantwoordlijkheden (2015), had als doel inzicht te geven in het optreden van de risico-regelreflex. Die inzichten moesten de bestuurders de kennis en kunde bieden om de risico-regelreflex te vermijden.

De grondgedachte van deze aanpak van de Rijksoverheid is dat hetzelfde aanbod voor iedere bestuurder voldoende zou zijn in het tegengaan van de risico-regelreflex. In de aanpak van de risico-regelreflex werd geen onderscheid gemaakt tussen bestuurders, iedereen kreeg dezelfde handvatten om de reflex tegen te gaan. De assumptie dat een eenvormig aanbod volstaat is echter niet vanzelfsprekend. Dat zou namelijk betekenen dat bestuurders volgens dezelfde manieren handelen. Dat blijkt echter niet het geval te zijn want de handelingsperspectieven die zijn opgesteld in de tool box werden niet altijd nageleefd. Dat kan impliceren dat alleen het aanbieden van aanvullende kennis over het fenomeen niet toereikend is om de risico-regelreflex te bestrijden. Er zijn meerdere casussen waar aanvullende kennis aanwezig was en toch in de risico-regelreflex is getrapt. Zoals het beleid omtrent elektromagnetische straling (Kennisplatform EMV, z.j.; Muller, 2012, p. 380).

De manier waarop tegenwoordig kennis over de risico-regel-reflex wordt overgebracht lijkt onvoldoende om het optreden van de risico-regelreflex tegen te gaan. Daarom moet naar andere variabelen worden gekeken die van invloed kunnen zijn op besluitvorming. In wetenschappelijke literatuur is de relatie tussen besluitvorming en persoonlijkheid meermaals beschreven (Lauriola & Levin, 2001; Mendes, Mendes & Salleh, 2019). De persoonlijkheid van een bestuurder zou een mogelijke verklaring kunnen zijn waarom de risico-regelreflex wel of niet optreedt. Dat verband gaat dit onderzoek analyseren.

(7)

Als dat verband aanwezig is, zou op een andere manier de risico-regelreflex moeten worden bestreden. Het vergroten van kennis en kunde heeft namelijk geen veranderend effect op de persoonlijkheid van de bestuurders. Een compleet andere methode moet dan worden ontwikkeld om te zorgen dat minder vaak disproportionele veiligheidsmaatregelen worden genomen.

Dit onderzoek heeft een toetsend karakter. Het mogelijke verband tussen persoonlijkheid van de beslisser en zijn geneigdheid om bij reflex te gaan regelen, zal worden onderzocht door enquêtes te verspreiden. De gegevens zijn deels verzameld onder lokale bestuurders met portefeuille veiligheid of energietransitie en deels onder een bredere groep burgers.

(8)

Probleemstelling

Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is de trekker van de energietransitie. Het ministerie is verantwoordelijk voor het uitzetten van het beleid om de klimaatdoelstellingen van het Parijsakkoord te halen. In de visie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Samen werken aan een duurzaam en ondernemend Nederland, staat dat de lasten en lusten een evenwichtige verdelingen moeten hebben. Vergaande maatregelen passen daar niet in. Tevens wordt beschreven dat de reflex tot overregulering moet worden vermeden. (Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, 2019, p. 30). Voorheen werd overregulering tegengaan door extra kennis en kunde te geven. Het is gebleken dat die extra kennis en kunde overregulering niet altijd tegen gaat. Daarom moet worden gezocht naar een andere verklarende factoren om overregulering tegen te gaan. Uit eerder onderzoek is gebleken dat een verband tussen persoonlijkheid en besluitvorming bestaat. Dat heeft geleid tot de volgende doelstelling en probleemstelling. Er is gekozen voor deze doelstelling omdat nog geen onderzoek is gedaan tussen persoonlijkheid en de risico-regelreflex. Elk inzicht in een mogelijk verband draagt bij aan het tegengaan van de risico-regelreflex. Waardoor onnodige maatschappelijke kosten kunnen worden voorkomen.

Doelstelling: Het verband vast stellen tussen persoonlijkheidseigenschappen en het optreden van de risico-regelreflex om zo een bijdrage te leveren aan het voorkomen van de reflex en het tegengaan van suboptimaal inzetten van gemeenschapsgeld.

Vraagstelling: kunnen verschillen in persoonlijkheidseigenschappen het optreden van de risico-regelreflex verklaren?

De deelvragen die zijn afgeleid van de vraagstelling zijn onderverdeeld in theoretische en empirische. Deze zijn als volgt geformuleerd:

Theoretische deelvragen

- Welke persoonlijkheidseigenschappen kan een persoon hebben?

- Wanneer is sprake van disproportionele besluitvorming (risico-regel-reflex)?

- Welk verband is er volgens de theorie tussen de vijf persoonlijkheidseigenschappen en de wijze van besluitvorming?

Empirische deelvragen

- Wat is de verdeling van persoonlijkheden over de twee populaties?

- Welk aandeel van de sample vertoont de neiging om disproportionele maatregelen te treffen?

- Wat is de verhouding tussen persoonlijkheidseigenschappen en het toegeven aan de risico-regelreflex?

Leeswijzer

In het eerste hoofdstuk werd het onderwerp geïntroduceerd, het effect van persoonlijkheid op het nemen van disproportionele veiligheidsmaatregelen. Hoofdstuk twee zal het beleidskader bevatten. In dat hoofdstuk zal de deelvraag omtrent disproportionaliteit worden beantwoord. Hierin staat het huidige beleid omtrent de externe veiligheid beschreven. Tevens worden wetenschappelijke inzichten en begrippen over risico’s uiteengezet. Aan deze inzichten wordt getoetst en de begrippen komen in de antwoorden van de respondenten voor. In hoofdstuk drie wordt het theoretisch kader beschreven. Hierin wordt de wetenschappelijke literatuur over de vijf

(9)

persoonlijkheidseigenschappen beschreven en de relatie tussen deze vijf en besluitvorming uiteengezet. Het vierde hoofdstuk zet de gebruikte methodologie en bijbehorende literatuur uit. Het hoofdstuk daarna zal de analyse van de data weergeven. Het laatste hoofdstuk zal de conclusie bevatten. In de appendix zijn de vragenlijsten weergegeven die door de populaties zijn afgenomen.

(10)

Maatschappelijke relevantie

De energietransitie is in volle gang. De overgang naar de duurzame energie vraagt al om forse investeringen en mogelijke offers van de burgers. Het is de taak van de Rijksoverheid om het belastinggeld van de burger op een goede manier te besteden. Daarom moet het beleid van de energietransitie goed worden afgewogen. Een onderdeel van dat beleid is het risicobeleid, waar de focus van dit onderzoek op ligt. Verkeerd risicobeleid kan leiden tot disproportionele maatregelen en kosten. Wanneer een maatregel is genomen, is deze moeilijk terug te draaien. Waardoor de kosten een structureel probleem worden. Daarom moet de Rijksoverheid en het lokaal bestuur waken voor het nemen van disproportionele maatregelen die leiden tot disproportionele kosten. Er kunnen verschillende verklarende factoren zijn voor het nemen van een beleidsbeslissing. Dit onderzoek richt zich op beslissingen die buitenproportioneel zijn en beschreven zijn als de risico-regelreflex. De Rijksoverheid ziet voornamelijk kennis en kunde als verklaring voor het nemen van deze beslissing. Dit onderzoek probeert een ander verband te zoeken. Dat van persoonlijkheid en besluitvorming. Als een verband wordt gevonden kan dat bijdragen aan de ondersteuning van bestuurders. Waardoor in de toekomst bestuurders minder snel trappen in de risico-regelreflex. Wat de disproportionele inzet van belastinggeld tegengaat.

Wetenschappelijke relevantie

Er is afzonderlijk onderzoek gedaan naar besluitvormingsprocessen en de risico-regelreflex. Daarin wordt aangegeven dat besluitvorming invloed heeft in het optreden van de risico-regelreflex. De verklarende variabele voor de besluitvorming is in dat onderzoek kennis (Blanc, Macrae & Ottimofiore, 2015, p. 21). Uit ander onderzoek is gebleken dat persoonlijkheid van invloed is op het nemen van besluiten (Mendes, Mendes & Salleh, 2019). De relatie tussen de risico-regelreflex en persoonlijkheid is nog niet uitvoerig beschreven. Dit onderzoek draagt bij aan die beschrijving.

In tegenstelling tot ander onderzoek kijkt dit onderzoek naar verklarende factoren als voorspeller. Eerder onderzoek keek naar de omstandigheden die aanwezig waren toen de risico-regelreflex optrad. Dit onderzoek probeert te voorspellen of de risico-regelreflex zal optreden. Het onderzoek draagt bij aan de ontwikkeling van voorspelfactoren voor de risico-regelreflex. Dat kan andere onderzoekers stimuleren om andere voorspelfactoren te identificeren en te onderzoeken.

(11)

Hoofdstuk 2: Beleidskader

In het Nederlandse externe veiligheidsbeleid wordt een onderscheid gemaakt tussen twee normen: het plaatsgebonden individueel risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon komt te overlijden door een ongeluk op een specifieke plek per jaar (Helsloot, Pieterman & Hanekamp, 2010, p. 107). Voor de norm van het plaatsgebonden risico is de kans van één op de miljoen per jaar vastgesteld.

Het groepsrisico is de kans dat één groep op een bepaalde plek komt te overlijden door een ongeluk. De norm van het groepsrisico is vastgesteld op één op de honderdduizend maal het aantal mensen dat in de groep zit. Bij een minimum aantal van tien personen. De kans dat het risico zich mag materialiseren neemt af als de groep groter wordt (ibid., p. 108).

Een risico wordt uitgedrukt in de kans dat het kan optreden en het effect dat het risico heeft (meestal in dodelijke slachtoffers uitgedrukt). Er is ook een maatstaf voor de kosten van een maatregel vastgesteld. Een mens wordt gemiddeld tachtig jaar en de monetaire waarde van een statistisch leven is vastgesteld op zes miljoen per jaar (ibid., p. 115). Dat betekent dat een maatregel vijfenzeventigduizend euro mag kosten per gewonnen gezond levensjaar (ibid.). Een bedrag aan een mensenleven koppelen is omstreden, daarom is het bedrag voornamelijk een maatstaf voor beleidsmakers om maatregelen af te kunnen wegen aan de hand van effectiviteit en kosten (ibid.).

Er zijn verschillende culturen binnen het veiligheidsdomein, de risico-, schuld- en voorzorgcultuur (Helsloot, Pieterman & Hanekamp, 2010, p. 34). De heersende cultuur is tegenwoordig de voorzorgcultuur. Dat houdt in dat ervan wordt uitgegaan dat elke materialisatie van een risico kan worden voorkomen. In een wereld waar de middelen niet oneindig zijn is dit standpunt niet houdbaar. Daarom werkt de overheid met uitgangspunten om het risicobeleid evenwichtig te houden. Voor de energietransitie heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat deze voorlopige uitgangspunten over de risico’s van de energietransitie opgesteld (interne communicatie).

De uitgangspunten betekenen voor het beleid dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voert dat goede afwegingen dienen te worden gemaakt tussen de voordelen van de overgang naar duurzame energie en de nadelen van de nieuwe risico’s die de nieuwe technieken met zich meebrengen . Voor lokale overheden betekent dat bestuurders invulling moeten geven aan de uitgangspunten via de regionale energiestrategieën. De uitgangspunten moeten ertoe leiden dat een veilige energietransitie tot stand komt en dat in de toekomst overregulering wordt tegengegaan. De burger moet goed worden geïnformeerd over deze nieuwe risico’s. Daartegenover staat dat de overheid geen onevenredige kosten mag maken om die risico’s te beperken. Dure maatregelen hebben een negatief effect op de economie wat ten koste kan gaan van de gezondheid van de Nederlandse burger.

(12)

Risico-regelreflex

Dit onderzoek focust zich op het optreden van de risico-regelreflex. De risico-regelreflex is de reflex (van de overheid of andere organisatie) om na het publiek worden van een risico (al dan niet naar aanleiding van een incident) te besluiten tot het nemen van maatregelen om het risico te verminderen zonder de baten en kosten van de maatregelen bewust te wegen. Met maatregelen worden alle soorten interventies bedoeld, dat wil zeggen zowel wet- en regelgeving als normstelling, toezicht en uitvoeringsmaatregelen. De kosten en baten kunnen zowel materieel als immaterieel zijn (Helsloot & Scholten, 2015, p. 11-12). Het inwerking treden van de risico-regelreflex kan gebeuren door verschillende aanjagende krachten. Tevens kan het worden tegengewerkt door dempende krachten.

Wanneer de risico-regelreflex in werking is getreden, worden disproportionele maatregelen genomen. De burger raakt aan de maatregelen gewend en heeft een groter veiligheidsgevoel gekregen. Waardoor het terugdraaien van de maatregelen moeilijk is. Om te analyseren of de bestuurders trappen in de risico-regelreflex, worden de aanjagende- en dempende krachten gebruikt uit het boek de Krachten rond de risico-regelreflex beschreven en geïllustreerd in 27 voorbeelden. Er zijn krachten die het proces van de risico-regelreflex versterken en verzwakken, de aanjagende- en dempende krachten, (Helsloot & Scholten, 2015, p. 13). Bij elke kracht wordt een kenmerkende uitspraak gegeven. Deze wordt meegenomen als voorbeeld en vergelijkingsmiddel voor het meten van de risico-regelreflex. De krachten zijn onderdeel van het besluitvormingsproces waardoor deze los staan van de persoonlijkheidseigenschappen. De krachten worden onderstaand in een overzicht gegeven. Daarna zal per kracht een toelichting worden beschreven. De toelichting wordt gebruikt om vast te stellen of de overwegingen van de respondenten overeenkomen met de aanjagende- of dempende krachten.

De aanjagende krachten zijn als volgt geformuleerd: 1. De overtuiging dat burgers risico’s niet accepteren 2. Specialistisch (éénzijdig) advies

3. Oneindige professionalisering van de uitvoering 4. Bestuurlijke en politieke dadendrang

5. Angst voor aansprakelijkheid 6. Veiligheid als kerntaak 7. Veiligheid boven alles 8. Veiligheid als camouflage 9. Bestuurlijke fragmentatie

10. De overtuiging dat alle ongevallen voorkomen kunnen worden De dempende krachten zijn als volgt beschreven:

1. Bestuurlijke moed om op basis van feiten te beslissen 2. Burgers zijn risicorealisten

3. Vertrouwen in (begrensde) professionaliteit van de uitvoering 4. Het laten verrichten van een risicovergelijking

5. Het in beeld brengen van kosten en baten van veiligheidsmaatregelen 6. Een expliciet beroep doen op andere waarden dan veiligheid

7. Verantwoordelijken van andere actoren expliciet benoemen 8. Erkenning van het noodlot

9. Empathie zonder meer

(13)

De overtuiging dat burgers geen risico accepteren stelt dat de burger risicoavers is geworden. Elk risico zou onacceptabel zijn en er wordt verwacht dat het openbaar bestuur daartegen optreedt. Zodat het risico tot nul wordt gereduceerd (ibid., p17). Bestuurders verwachten maatschappelijke onrust waardoor het risico moet worden beperkt. Uitspraak: ‘vanwege de maatschappelijke onrust zal ik…’ of ‘we moeten geen slapende honden wakker maken’.

Specialistisch advies bevordert één veiligheidsaspect zonder aandacht te schenken aan de koste-baten verhouding van de voorgestelde maatregel. Een specialist heeft hart voor zijn vak waardoor het lastig is binnen het vakgebied binnen proportie te blijven (ibid., p.18). Wanneer het risico onzeker is, neemt de kans op deze aanjagende kracht toe. De kracht leidt tot voorzorg. Uitspraak: ‘uit voorzorg moeten we dit niet willen’ of ‘de veiligheid van … is gebaat bij’.

Professionals voeren steeds verdergaande professionalisering in. De vraag om meer professionalisering leidt tot verhogende maatregelen zonder reflectie op de kosten en baten. De professionele standaard wordt daarmee verhoogd of de verantwoordelijkheid wordt verplaatst naar de professionals (ibid., p. 19). Uitspraak: ‘we moeten meer professionele kwaliteit leveren’ of ‘de veiligheid moet gebord worden in betere procedures’.

Een gevoel van urgentie leidt ertoe dat bestuurders actie willen ondernemen, er is bestuurlijke dadendrang. Er moet iets gebeuren, maar het maakt niet uit wat. Dit kan zich manifesteren in beleid dat ineffectief is of dat na een incident wordt gezocht naar een schuldige. Uitspraak: ‘we moeten nu handelen’.

De angst voor aansprakelijkheid komt voort uit het aansprakelijk stellen via een juridische procedure na het materialiseren van een risico. Soms hebben de procedures bestuurlijke gevolgen gehad, maar even regelmatig bleek de angst ongegrond (ibid., p. 21). Uitspraak: ‘de risicopositie van de gemeente betekent dat we maatregelen moeten treffen’.

Een aantal bestuurders hebben de opvatting dat het voorkomen van alle ongevallen een kerntaak van de overheid is. De overheid moet zoveel mogelijk verantwoordelijkheid nemen in het voorkomen dat risico’s zich materialiseren. Incidenten geven het falen van de overheid aan. Maatregelen dienen te worden genomen om herhaling te voorkomen (ibid.). Uitspraak: ‘het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de overheid om de veiligheid van haar burgers te garanderen’.

Veiligheid boven alles stelt dat niks zo belangrijk is als veiligheid. Veiligheid is belangrijker dan alle andere waarden. Dit leidt ertoe dat waarden zoals privacy buiten beschouwing worden gelaten in de afweging bij het nemen van een maatregel (ibid.). Uitspraak: ‘dit is noodzakelijk vanwege de veiligheid’, elke dode is één teveel’ of ‘de veiligheid moet worden gegarandeerd’.

Het onderwerp veiligheid kan worden gebruikt om andere belangen te behartigen. Het beroep doen op de veiligheid kan het eigenbelang van de bestuurder bevorderen. De kracht kan worden herkend doordat een zeer specialistische maatregel wordt voorgedragen, terwijl de oorzaak van het incident nog niet bekend is (ibid., p. 22). Uitspraak: ‘deze bezuiniging tast de veiligheid aan’.

Bestuurlijke fragmentatie is het wijzen naar een andere bestuurslaag na het publiek worden van een risico. De andere bestuurslaag had de verantwoordelijkheid. Het wijzen gaat meestal gepaard met een oproep aan de andere bestuurslaag actie te ondernemen (ibid.). Voor decentrale overheden is een uitspraak: ‘het is een verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid.

Als bestuurders overtuigd zijn dat de wereld zonder veiligheidsrisico’s zou moeten bestaan. Dan betekent dat een incident aantoont dat het systeem faalt. Er moet van het

(14)

incident worden geleerd. De oproep zal zich vertalen in nieuwe regels zonder deze goed af te wegen. De kracht hangt samen met veiligheid boven alles. Uitspraak: ‘dit nooit meer’.

De dempende krachten

Deze kracht wordt als belangrijkste aangeduid en is het meest voorkomend onder de dempende krachten, bestuurlijke moed. Het beslissen op basis van feiten. De bestuurder houdt zijn rug recht en weegt zorgvuldig af voordat een beslissing word genomen (ibid., p.24). Dit kan bij de omgang met risico’s en de aanbevelingen uit de evaluaties. Uitspraak: ‘ik sta voor een afgewogen beslissing over dit risico’.

Bestuurders zien in dat de meerderheid van de burgers een redelijke inschatting kunnen maken over de aard en omvang van een risico, burgers zijn risicorealisten. De burger verwacht ook dat het openbaar een rationele afweging maakt. De kracht is zichtbaar waar burgers in de media verschijnen (ibid., p. 25).

Het uitspreken van vertrouwen in de professionaliteit van de uitvoering voorkomt dat maatregelen moeten worden genomen. Het oordeel moet gaan over de kwaliteit die geleverd is door de professionals en niet over het oordeel van de professionals (ibid.). Uitspraak: ‘laten we de uitvoering maar aan professionals overlaten’.

Een risicovergelijking zet een risico in perspectief met een ander risico. Hierdoor kan het beter worden ingeschat. Daardoor wordt duidelijk dat het nemen van maatregelen tegen een klein risico disproportioneel zijn, vergeleken met het grotere risico (ibid., p. 26). Uitspraak: ‘dit risico is vergelijkbaar met het risico dat’.

Het in beeld brengen van de materiële en immateriële kosten van een maatregelen kunnen leiden tot het dempen van de maatregel. De analyse geeft ook de publieke meerwaarde van het risico weer. Met de kosten-batenanalyse kan de effectiviteit van de maatregel worden weergegeven. Als die te laag wordt bevonden, treedt de maatregel niet in werking. Uitspraak: ‘eerst de feiten op tafel’ of ‘we hebben niets aan symbolische maatregelen die de vorige ramp gaan bestrijden’.

Een beroep doen op andere waarden dan veiligheid, zoals grondrechten kan vergaande maatregelen in het geding houden. Het benoemen van het algemeen maatschappelijk belang kan de regeldruk dempen. Zoals het benadrukken dat belastinggeld moet worden besteed aan beleid dat effectief is (ibid. , p. 27). Uitspraak: ‘veiligheid is niet het enige maatschappelijke belang’ of ‘voorkomen is soms erger dan genezen’.

Door het benoemen van de verantwoordelijkheid van de risicoveroorzaker kan de vraag om regelgeving afnemen. Dit speelt een grotere rol bij risico’s die vrijwillig zijn genomen. Uitspraak: ‘de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de risicoveroorzaker’ of ‘wie zijn billen brandt moet op de blaren zitten’.

Het expliciet benoemen dat ongelukken nou eenmaal gebeuren, kan nieuwe maatregelen tegengaan. Ongelukken kunnen onvermijdelijk zijn, maatregelen hebben dan geen effect op het voorkomen van het ongeluk. De wijze waarop dit wordt geuit, is het benadrukken dat het ongeval uniek is (ibid.). Uitspraak: ‘het betreft een tragisch maar uniek incident’. De dempende kracht van empathie tonen is zonder meer zeer relevant voor het onderzoek. Het gaat om duiding. Een boegbeeld van het openbaar bestuur benoemt het gevoel van de maatschappij zonder beloften eraan te verbinden. (ibid., p. 28). Uitspraak: ‘iedereen zal even geschokt zijn door wat hier is gebeurd’ of ‘niemand wil zonder reden zijn familieleden blootstellen aan een extra risico’.

(15)

Risicoacceptatie

Niet alleen de overheid kan de risico-regelreflex tegengaan, daar kan de burger ook een rol in spelen. De burger kan risico’s accepteren, als de burger het risico accepteert dan zal de vraag van de burger aan openbare besturen om extra maatregelen te nemen minder - of geheel afwezig zijn. Onderdeel van de risicoacceptatie is de risicoperceptie die de burger heeft.

Risicoacceptatie is na een weloverwogen keuze extra risico nemen en voor het nemen van het risico zelf de verantwoordelijkheid te dragen. Als er schade materialiseert, is de overheid niet verantwoordelijk. De burger kan zich via de markt verzekeren tegen het extra risico (Helsloot, Pieterman, Hanekamp, 2010, p. 84). Onderdelen van risico acceptatie zijn de juiste kennis over het risico en keuzevrijheid. Door de voordelen en nadelen af te wegen kan de burger een goede keuze maken. Die keuze maakt de burger vrijwillig waardoor de gevolgen worden geaccepteerd (ibid., p.183). Een onvrijwillig risico is een risico waar de burger aan wordt blootgesteld zonder daar invloed op te hebben. Omdat de burger geen keuze heeft, draagt de overheid de verantwoordelijkheid voor het beperken van het risico tot een aanvaardbaar niveau. Uit een onderzoek van Starr is gebleken dat mensen vrijwillige risico’s duizend keer sneller aanvaarden dan onvrijwillige risico’s (1969, p. 1237).

De overheid maakt voornamelijk beleid over onvrijwillige risico’s. Bij vrijwillige risico’s hebben burgers namelijk de keuze om wel of niet blootgesteld te worden aan het risico. Het is dan aan de burger om mitigerende maatregelen te nemen als de burger het risico te hoog acht. Omdat bij onvrijwillige risico’s de burger geen keuze heeft, moet de overheid het risiconiveau terugdringen naar een acceptabel niveau.

De tool box van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft een handelingsperspectief opgezet over onvrijwillige risico’s. Deze is van belang omdat de respondenten deze kunnen aanhalen in de antwoorden. Als dat gebeurt, is het mogelijke indicatie voor het feit dat de tool box aanwezig is bij bestuurders.

Het handelingsperspectief luidt als volgt. in de planfase voor het ‘opleggen’ van een onvrijwillig risico verdient het aanbevelingen om burgers vanaf het begin te betrekken bij de risicobeleidsvorming. Hierbij is dan wel als spelregel belangrijk dat het voor alle betrokkenen duidelijk is dat zal worden besloten op basis van het algemeen belang. Daarom moeten de in het beleidsproces participerende burgers ook worden uitgenodigd om de zaak te bekijken vanuit het algemeen belang. Daarvoor is een transparante maatschappelijke kosten-en-baten analyse noodzakelijk waarbij ook andere waarden dan alleen veiligheid expliciet worden benoemd. Essentieel onderdeel van de risicobeleidsvorming is een discussie over het waarom en over mogelijke vormen van compensatie (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, 2015, p. 4).

Risicoperceptie

Risicoperceptie is het beoordelen van risico’s niet alleen volgens rationele argumenten, maar ook door middel van emoties, waarden en instincten (Ropeik, 2004, p. 57). Hoe de burger het risico ervaart, komt niet overeen met de wetenschappelijke kennis die daarover bestaat. Dit werkt twee kanten op, risico’s met een hogere letaliteitskans worden als ongevaarlijk ingeschat en risico’s met een lage letaliteitskans worden als gevaarlijk gezien. Veelal gebruiken mensen mentale ‘shortcuts’ om risico’s te beoordelen. De hoeveelheid media aandacht die het risico krijgt, is van invloed op deze mentale ‘shortcuts’ (Helsloot, Pieterman & Hanekamp, 2010, p. 125). Als het een bestaand risico is kunnen burgers door hun ervaring de mening van de media overnemen of tegengaan. Indien het om een nieuwe risico gaat, is die correctie niet mogelijk vanwege de ontbrekende ervaring met het risico (ibid., p. 126). Wat het geval is bij de risico’s van de energietransitie.

(16)

Een andere factor die meespeelt, is de ernst van het incident. Hoe erger de gevolgen, hoe groter mensen het risico inschatten. Daarbij wordt de kans op het plaatsvinden van het risico buiten beschouwing gelaten, dit staat bekend als de ‘probability neglect’ (ibid.). Als de perceptie over de omvang en kans van het risico niet juist. Als de burger moeite heeft met het juist inschatten van het risico, zal de burger ook moeite hebben met het inschatten van het effect van de maatregel. Waardoor mogelijk om vergaande maatregelen wordt gevraagd die niet effectief het risico bestrijden.

De bovengenoemde aspecten van het Nederlandse risicobeleid en inzichten van de wetenschap zijn van belang wanneer een afweging dient te worden gemaakt bij het nemen van mogelijke maatregelen. Daarom kunnen deze termen terugkomen in de antwoorden van de bestuurders op de gestelde vragen.

Disproportionaliteit

Het vaststellen van disproportionaliteit is niet exact te doen. De gehanteerde definitie van disproportionele veiligheidsmaatregelen is dat de kosten van de maatregelen niet opwegen tegen de maatschappelijke baten (Helsloot & Scholten, 2015, p. 12). Er zijn maatstaven die als richtlijn kunnen worden gehanteerd. De statistische waarde van het leven is de voornaamste. Die waarde stelt dat één gezond levensjaar maximaal vijfenzeventigduizend euro mag kosten (Helsloot, Pieterman & Hanekamp, 2010, p. 136). Als de kosten van de maatregel onder dat bedrag ligt dan is de maatregel proportioneel en kan deze worden doorgevoerd. Als de waarde hoger ligt, kan de maatregel nog steeds proportioneel zijn. Het verschil zit erin dat als de waarde erboven ligt een openbaar bestuurder een afgewogen keuze moet maken over het wel of niet invoeren van de maatregel. Bij die keuze worden andere aspecten dan geld meegenomen, zoals maatschappelijke onrust waardoor het proportioneel kan zijn om de maatregel te treffen. Concluderend, een maatregel is disproportioneel als de kosten boven de vijfenzeventigduizend ligt en geen afgewogen keuze over het invoeren van de maatregel is gemaakt.

(17)

Hoofdstuk 3: Theoretisch Kader

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de theoretische deelvragen. Om tot de beantwoording te komen, worden eerst de typen van persoonlijkheid onderscheiden; daartoe volgt dit onderzoek het in de psychologie veel gebruikte model van de Big Five. Vervolgens komt de invloed van persoonlijkheid op besluitvorming aan bod. Ten slotte worden de hypotheses gepresenteerd.

Persoonlijkheidstheorie

Een theorie organiseert bevindingen en vertelt een coherent verhaal. Dat verhaal brengt focus in de problemen en fenomenen die dienen te worden verklaard. Persoonlijkheid kan niet als theorie worden bestempeld, maar als een systeem. Een theorie van persoonlijkheid zou een definitie van het systeem moeten geven, een specificatie van de componenten, een model van de organisatie en de interactie en weergave van de ontwikkeling van het systeem (McCrae & Costa Jr., 2008, p. 159). Het five factor model doet een poging om een dergelijk construct te creëren. Tot een overkoepelende theorie van persoonlijkheid is het model echter nog niet gekomen.

Het five factor model maakt gebruik van de basis principes van de trait theory. De theorie stelt dat individuen kunnen worden gekarakteriseerd in termen van voortdurende gedachtenpatronen, gevoelens en handelingen (ibid., p. 160). Dat leidt tot hetzelfde gedrag in verschillende situaties.

In dit onderzoek wordt de definitie persoonlijkheidseigenschap overgenomen uit het hoofdstuk van McCrae en Costa Jr. in het handboek van persoonlijkheid. Persoonlijkheidseigenschappen zijn min of meer consistent. Het is een terugkerend patroon van handelen en reageren. De eigenschappen zorgen tegelijkertijd ook voor onderscheid tussen individuen. Daarnaast zijn de eigenschappen empirisch te generaliseren, het handelen van mensen met dezelfde eigenschappen is te voorspellen (ibid., p. 160).

Het five factor model wordt ook wel de big five genoemd. De twee zijn niet precies hetzelfde, maar in veel literatuur worden de termen door elkaar gebruikt. Het five factor model bestaat uit 30 facetten, 6 facetten per factor (De Raad & Mlačić, 2015, p. 561). Het is een strikter model dan de big five. De big five zijn ontstaan na een analyse van 1203 eigenschappen (De Raad & Doddema-Winsemius, 2006, XXII). Het model is ontstaan in de jaren ‘60 door Guilford, Catell & Eysenck. Tot de jaren ‘80 is het model amper gebruikt. Daarna kreeg het model een opleving binnen de psychologie. Vanaf dat moment werd ontdekt dat de factoren fundamenteel zijn voor het beschrijven van persoonlijkheid (McCrae & John, 1992, p. 176). Ongeacht de gebruikte instrumenten of de onderzoeker. Tevens bleken de factoren niet te veranderen bij volwassenen over decennia heen (ibid.) Er is voor de big five in dit onderzoek gekozen, omdat het een wereldwijd geaccepteerd systeem is om persoonlijkheidseigenschappen in normale taal uit te drukken (De Raad, & Doddema-Winsemius, 2006, IX). De basiseigenschappen van de big five zijn in meerdere talen en culturen teruggevonden wat de wetenschappelijke validiteit bevestigt (ibid.). De vijf factoren zorgen voor een complete beschrijving van de persoonlijkheid van iemand. Ondanks het complete karakter is er wel commentaar op de methode (McCrae & John, 1992, pp. 188-189). Het commentaar zal beschreven worden na de uiteenzetting van de vijf factoren.

(18)

De Vijf Factoren

Er bestaat over de definitie van de vijf factoren op detailniveau nog onenigheid. Die details zijn belangrijk voor de conceptualisatie van de factor. De conceptualisatie is van belang bij het meten van de factor. Dit onderzoek maakt gebruik van een bestaand meetinstrument, de Big Five Inventory, waardoor het onderzoek zich niet uitlaat over de conceptualisatie. De basiskwaliteiten die worden beschreven in de big five zijn: emotionele (in)stabiliteit, extraversie, vriendelijkheid, zorgvuldigheid en intellectuele autonomie. Deze basis kwaliteiten representeren een uiteinde van een dimensie. Elke kwaliteit heeft ook een bijbehorende tegenpool (De Raad, & Doddema-Winsemius, 2006, IX).

Er bestaat de minste controversie over emotionele stabiliteit, beter gezegd de tegenpool daarvan, beter bekend onder de Engelse term neuroticism. De mensen die emotioneel instabiel zijn, zijn eerder vatbaar voor psychische problemen (De Raad & Doddema-Winsemius, 2006, XI). Emotionele instabiliteit wordt gelinkt aan het hebben van angst, depressie, schuldgevoel etc. Individuen die deze eigenschap bezitten, hebben irrationele gedachten en slechte controle over impulsen (McCrae & John, 1992, p. 195). De factor is van belang voor hoe een persoon omgaat met uitdagingen, obstakels en stress (De Raad & Doddema-Winsemius, 2006, XII). Deze aspecten zijn van belang bij het nemen van beslissingen onder druk, waar de valkuil van de risico-regelreflex schuilt. Doordat de oude benaming van de factor een negatieve lading had, is de factor veranderd naar emotionele stabiliteit. Mensen die hoog scoren op emotionele stabiliteit hebben niet direct een goede mentale gezondheid. Deze mensen worden gekenmerkt als rustig en on-temperamentvol (McCrae & John, 1992, p. 195).

In 1917 werd voor het eerst onderzoek gedaan naar extraverte en introverte persoonlijkheden (De Raad & Doddema-Winsemius, 2006, XI). Ondanks de lange onderzoeksgeschiedenis is er een mindere consensus over extraversie dan over emotionele instabiliteit. Mensen die hoog scoren op extraversie zijn avontuurlijk, energiek en hebben de overhand in de omgang etc. Mensen die laag scoren zijn stil, terughoudend, schuw en teruggetrokken (ibid.).

De factor vriendelijkheid is samen met zorgvuldigheid het minst onderzocht in de persoonlijkheidspsychologie (ibid., XII). Vriendelijkheid bevat de humane aspecten zoals onzelfzuchtig, zorgzaam en het verlenen van emotionele steun. Het andere uiteinde van de factor wordt gekenmerkt door vijandigheid, onverschilligheid tegenover anderen, egocentrisch en jaloezie (McCrae & John, 1992, p. 197). Vriendelijkheid heeft betrekking op interpersoonlijk contact en is fundamenteel om sociale oriëntaties te beschrijven (De Raad & Doddema-Winsemius, 2006, XII). Een zorgvuldig persoon is iemand die netjes is, goed georganiseerd en prestatiegericht. Zorgvuldigheid speelt een belangrijke rol in de taken waar prestaties van belang zijn. In situaties met een taakstructuur, waar georganiseerd en efficiënt moet worden gewerkt, is zorgvuldigheid van invloed (ibid.). De eigenschap wordt gekoppeld aan het hebben van hoge functie.

Intellectuele autonomie kent de grootste controversie in de formulering van de vijf factoren. Er bestaan verschillende formuleringen van deze factor zoals intellect, intellect van cultuur, intellect van creativiteit en in andere kringen staat het bekend als openstaan voor ervaringen (De Raad, Doddema-Winsemius, 2006, XII). Deze factor is dus geen maatstaf voor intelligentie. Voor dit onderzoek is het onderdeel, het komen met oplossingen voor ontstane problemen relevant (De Raad & Doddema-Winsemius, 2006, XII). Na een incident moeten bestuurders vaak naar oplossingen zoeken. Bestuurders die hoog scoren op deze factor, zouden makkelijker een oplossing moet kunnen aandragen.

(19)

Commentaar op de Vijf Factoren

In dit gedeelte komt het commentaar op het vijf factor model aan bod. Het algemene commentaar is dat geen overkoepelende theorie van persoonlijkheid ten grondslag ligt aan het five factor model. Het niet voldoen aan de eisen van theorie, kan leiden tot minder betekenisvolle classificaties van het model (Epstein, 1994, p. 122). Dat heeft ertoe geleid dat het model niet onomstreden is. Verschillende wetenschappers hebben kanttekeningen bij het model geplaatst.

Commentaar op het aantal factoren

Er worden kanttekeningen geplaatst bij het aantal factoren dat het model heeft. Vijf zou te weinig zijn om alles samen te kunnen vatten, wat bekend is over de menselijke persoonlijkheid (McCrae & John, 1992, p. 189). De voorstanders van het vijf factor model ontkennen deze claim niet. De wetenschappelijke gemeenschap vraagt zich af of andere factoren bestaan die andere persoonlijkheidseigenschappen beschrijven. Die zijn tot op heden nog niet ontdekt. Het ontdekken van een nieuwe factor lijkt onwaarschijnlijk vanwege de hoeveelheid onderzoek die naar het model is gedaan (ibid.).

Andere onderzoekers stellen juist dat er teveel factoren zijn. De onderzoekers die dit standpunt uitdragen, hebben het model aangepast naar minder factoren. Uit onderzoek dat is gedaan om het aantal factoren vast te stellen, is gebleken dat de vijf factoren perfect passen (ibid., p. 192). Als meer of minder factoren werden gebruikt in een onderzoek dan kwamen de resultaten niet overeen met andere samples. Als de vijf factoren werden gebruikt, was dat wel het geval (ibid.).

Commentaar zelf-rapporten

Er zou een scherpe scheidslijn tussen persoonlijkheidsbeoordeling door anderen en zelf-rapporten zijn. Het vijf factor model is alleen adequaat voor het beschrijven van de eerste (ibid., p. 192). Dit zou problematisch kunnen zijn omdat de het model vaak gebruikmaakt van zelf-rapporten. Uit vervolg onderzoek bleek de structuur van persoonlijkheidsbeschrijving bijna identiek tussen zelf-rapporten en beoordeling door anderen (ibid.).

Effect van impliciete persoonlijkheidstheorieën

De impliciete persoonlijkheidstheorieën die worden gebruikt bij het beoordelen van elkaar in de termen van persoonlijkheidseigenschappen, lijken gestructureerd door dimensies die lijken op het vijf factor model. Dat verhoogt de kans dat het vijf factor model niet meer is dan een weerspiegeling van de cognitieve biases van de mens (ibid., p. 193). Veel psychologen hebben dit commentaar verworpen. Ten eerste gaat de cognitieve bias theorie ervan uit dat de vijf factoren in de taal verweven zijn. Het dubbel beschrijven van een factor komt niet doordat eigenschappen samenhangen, maar dat de taal die wordt gebruikt om de eigenschap te beschrijven synoniemen kent (ibid.). Ten tweede is het lastig voor cognitieve ficties om menselijk gedrag te verklaren. Dit is volgens Epstein ook het grootste nadeel van het model. Het model is beschrijvend van aard. Maar heeft geen verklarend karakter. Het kan persoonlijkheid beschrijven, maar de achterliggende patronen bepalen en beschrijven is niet mogelijk (1994, p. 120). Er mist een causale verbandlegging in het model. Dit commentaar wordt niet gedeeld door McCrae & John. Het model is wel degelijk in staat in om gedrag en uitkomsten in het dagelijks leven te voorspellen. Persoonlijkheid heeft namelijk invloed in de te nemen keuzes die resulteren in het gedrag (McCrae & John, 1992, p. 193).

(20)

De bovenstaande commentaren op het model geven aan dat het model nog steeds in ontwikkeling is. De commentaren zijn in het eigen vakgebied weerlegt. Uit onderzoek is gebleken dat het hanteren van vijf factoren op dit moment het juiste aantal factoren zijn om persoonlijkheid te meten (ibid., p. 194). De scheidslijn tussen zelf-rapporten en observaties is niet aanwezig, dat heeft eerder onderzoek aangetoond. Tevens is de waarheidsgetrouwheid van de factoren onderzocht en gevonden. Dit geeft aan dat het model goed persoonlijkheid kan meten. Daarom zijn de big five geschikt om te gebruiken voor dit onderzoek.

Besluitvorming en persoonlijkheid

Besluitvorming is een complex fenomeen. Het omvat verschillende fasen of stadia. Dat maakt besluitvorming een proces. Dat proces kan op verschillende manieren tot uiting komen. De verschillende uitkomsten van besluitvorming kunnen verschillende oorzaken hebben. Er zijn veel factoren die invloed hebben op het besluitvormingsproces. Allereerst wordt ingegaan op de rationele keuze theorie. Vervolgens worden overige invloeden beschreven, zoals de organisatorische context. Als laatste komt een eerder onderzoek bij openbaar bestuurders aan bod.

Rationele keuze theorie

Besluitvorming kan plaatsvinden volgens rationele overwegingen. De rationele keuze theorie beschrijft dit verband. De theorie stelt dat mensen keuzes maken aan de hand van rationele afwegingen van voordelen en kosten in het licht van preferenties. De keuze zou moeten worden gemaakt met als optimum het Nash equilibrium. Uit de praktijk blijkt dat niet altijd het geval te zijn (Ostrom, 1998, p. 6). Zoals al beschreven is in de inleiding. Dat individuen niet de optimale rationele beslissing nemen, kan verschillende oorzaken hebben. Het zou aan de (organisatorische of culturele) context kunnen liggen. De oorzaak kan echter ook op individueel niveau liggen (Turpin, Marais, 2004).

Organisatorische context

De organisatorische context stelt dat besluitvorming voorgeprogrammeerd is in procedures, net zoals het geroutineerde denken van de betrokken actoren (ibid., p. 145). Voor risicobesluitvorming zou dat betekenen dat de optimale besluitvorming in procedures zou zijn vastgelegd. Als dat is vastgelegd dan zou de risico-regelreflex niet plaatsvinden. Cultuur heeft ook een mogelijke invloed op besluitvorming (Weber & Hsee, 2000).

Een andere invloed is die van het individu op besluitvorming. De invloed van het individu komt voort uit de persoonlijkheid van de persoon (Turpin, Marais, 2004, p. 146). Dit onderzoek kijkt naar die invloed. Het effect dat persoonlijkheid heeft op besluitvorming is meermaals onderzocht en vastgesteld. Dat verband zal onderstaand verder worden beschreven.

Effect persoonlijkheid op besluitvorming

Uit aanvullende onderzoeken blijkt dat in verschillende situaties wordt verwacht dat één of meerdere persoonlijkheidseigenschappen van invloed zijn op besluitvorming. Daarbij is gekeken naar de invloed van persoonlijkheid op de uitkomst van de besluitvorming (Dewberry et al., 2013), besluitvorming onder druk (Byrne et al., 2014) en het nemen van risico’s in besluitvorming (Lauriola & Levin, 2001).

(21)

De hypotheses en resultaten van de onderzoeken worden onderstaand uiteengezet. Wat in dit onderzoek kan worden herhaald om een bijdrage te kunnen leveren aan de literatuur die het verband beschrijft. Tevens kunnen de gebruikte hypotheses bijdragen aan het formuleren van de hypotheses van dit onderzoek.

Allereerst wordt het onderzoek van Dewberry et al. beschreven. Dat onderzoek heeft het primaire verband tussen besluitvorming en persoonlijkheid vastgesteld. Vervolgens dat van Byrne et al. Dit onderzoek vult het primaire verband aan met de variabele tijdsdruk. Het onderzoek van Lauriola en Levin onderzoekt de invloed van persoonlijkheid op het nemen van risico’s in besluitvorming.

Het onderzoek van Dewberry et al. naar besluitvormingscompetentie en persoonlijkheid heeft een hypothese geformuleerd, waarbij een effect van zorgvuldigheid (positief), en extraversie en emotionele instabiliteit (negatief) op de besluitvormingsstijlen en competentie in alledaagse besluitvorming verwachten (Dewberry, Juanchich & Narendran, 2013, p. 785). De resultaten van het onderzoek bevestigen de hypothese. Extraversie en emotionele stabiliteit verklaren daarnaast nog unieke variantie.

Het effect van persoonlijkheid met tijds- en sociale druk op besluitvorming is in een experimentele setting onderzocht. Tijdens het eerste experiment werd een verband vastgesteld tussen de big five en besluitvorming (Byrne, Silasi-Mansat & Worthy, 2014, p. 26). Daarna is een tweede experiment uitgevoerd. In dat experiment zijn tijd- en sociale druk toegevoegd. Zodat het effect van druk op besluitvorming kon worden getoetst. Emotionele instabiliteit en vriendelijkheid hadden beide een negatief significant verband met besluitvorming onder tijds- en sociale druk (ibid.). Een bevinding uit een eerder experiment, een mogelijk effect van zorgvuldigheid, werd in het tweede experiment weerlegd (ibid.). Ondanks de weerlegging is het verband in experiment interessant genoeg om het verband mee te nemen in dit onderzoek. Dat komt mede doordat het verband in een ander onderzoek wel is vastgesteld.

Persoonlijkheid heeft ook invloed op risicovolle besluiten. Net zoals bij risicovolle besluiten is de opbrengst bij besluiten na veiligheidsincidenten onbekend. Extraversie, emotionele instabiliteit en een combinatie van tekortkomingen aan zorgvuldigheid en intellectuele autonomie zouden invloed hebben op het nemen van risicovolle besluiten (Lauriola & Levin, 2001).

Het positieve effect van extraversie werd niet gevonden als werd gecontroleerd op demografische gegevens. Emotionele instabiliteit, extraversie en intellectuele autonomie hadden een significant verband. Respondenten die emotioneel stabiel, extravert en intellectueel autonoom zijn, namen meer risico in besluitvorming die draaide om het behalen van winst (ibid., p. 221). Risicovolle besluitvorming om een verlies te voorkomen ervaarde een minder tot geen effect van persoonlijkheid.

Onderzoek bij bestuurders

Er is al een onderzoek uitgevoerd naar een deel van de populatie van dit onderzoek. Het onderzoek heeft de invloed van vriendelijkheid op de leiderschapsstijl van burgemeesters onderzocht. Er is gekozen voor vriendelijkheid omdat een gewenste kerncompetentie van burgemeesters empathie is (De Vries, De Hoogh & De Dreu, 2016, p. 403). Empathie maakt onderdeel uit van de factor vriendelijkheid. Het resultaat is dat vriendelijkheid negatief correleert met autocratisch leiderschapsgedrag en effectiviteit (ibid., p. 410). Een kanttekening die wordt gegeven door de onderzoekers is dat de overige persoonlijkheidseigenschappen in vervolgonderzoek zouden moeten worden meegenomen. Vanwege het effect dat de andere eigenschappen kunnen hebben op besluitvorming. Dat advies is overgenomen in dit onderzoek.

(22)

Uit de literatuur is af te leiden dat aangenomen kan worden dat een verband bestaat tussen besluitvorming en alle persoonlijkheidseigenschappen. Niet alle persoonlijkheidseigenschappen bleken een statistisch significant verband te hebben. Alleen de eigenschappen: emotionele stabiliteit, vriendelijkheid, intellectuele autonomie hadden een significant verband. Ondanks dat ervoor de eigenschappen extraversie en zorgvuldigheid geen significant verband is gevonden, worden deze persoonlijkheidseigenschappen toch meegenomen in de analyse omdat de literatuur een verband verwachtte.

Hypotheses

Uit de bovenstaande teksten zijn verschillende hypotheses af te leiden. Er is gekozen om elke persoonlijkheidseigenschap waar in de literatuur een mogelijk verband tussen die eigenschap en besluitvorming wordt geschetst op te nemen als hypothese, dat zijn alle vijf de eigenschappen. De hypotheses zullen hier beneden worden geformuleerd. Eerst worden de theoretische deelvragen beantwoord. De theoretische deelvragen waren als volgt geformuleerd: Welke persoonlijkheidseigenschappen kan een persoon hebben en welk verband is er tussen de vijf persoonlijkheidseigenschappen en de uitkomst van besluitvorming?

Het antwoord op de eerste theoretische deelvraag is, personen bezitten de big five persoonlijkheidseigenschappen. De big five zijn: emotionele stabiliteit, vriendelijkheid, intellectuele autonomie, extraversie en zorgvuldigheid. Personen die de eigenschap emotionele stabiliteit bezitten, worden gekenmerkt door rust en het zijn van on-temperamentvol in handelingen. Personen die vriendelijkheid als eigenschap bezitten zullen zorgzaam, onzelfzuchtig en emotionele steun verlenen. Wat als kerncompetentie van een burgemeester word geacht. Een persoon die intellectueel autonoom is, zal eigen oplossingen voor problematiek bedenken. Een extraverte bestuurder is avontuurlijk, energiek en heeft de overhand in vergadering. Zorgvuldige personen zijn goed georganiseerd en prestatiegericht.

Uit de tweede theoretische deelvraag worden de hypotheses afgeleid. Er is een negatief verband gevonden tussen emotionele stabiliteit en (risicovolle) besluitvorming. Vriendelijkheid heeft een negatief effect op competente besluitvorming. Intellectuele autonomie zou een positieve invloed hebben op (risicovolle) besluitvorming. Een persoon die hoog scoort op extraversie zou meer (risicovolle) besluiten moeten nemen. Als laatste heeft zorgvuldigheid een negatief effect op besluitvorming (onder druk).

Op basis van bovenstaande constateringen uit de literatuur zijn de volgende hypotheses geformuleerd:

- Bestuurders die hoog scoren op emotionele stabiliteit zullen minder geneigd zijn om in de risico-regelreflex te trappen. Dat komt vanwege de relatie tussen emotionele instabiliteit en het nemen van risicovolle besluiten.

- Bestuurders die de eigenschap vriendelijkheid bezitten, zullen eerder snel in de risico-regelreflex trappen. Vanwege het tonen van empathie en luisteren naar adviseurs.

- Bestuurders die hoog scoren op intellectuele autonomie zullen eerder in de risico-regelreflex trappen. Dat komt doordat intellectuele autonomie leidt tot nemen van risicovollere beslissingen.

- Bestuurders die extravert zijn, zullen eerder in de risico-regelreflex trappen. Omdat extraverte personen meer risico nemen in besluiten.

- Een bestuurder die zorgvuldig is, zal de maatregelen goed afwegen. Waardoor proportionele maatregelen genomen worden en de risico-regelreflex niet optreedt.

(23)
(24)

Conceptuele modellen

-Emotionele stabiliteit Risico-regelreflex +

Vriendelijkheid Risico-regelreflex

+

Intellectuele autonomie Risico-regelreflex +

Extraversie Risico-regelreflex

-Zorgvuldig Risico-regelreflex

Het onderzoek verwacht de bovenstaande specifieke verbanden tussen de persoonlijkheidseigenschappen en risicobesluitvorming. De centrale vraagstelling van het onderzoek is daarentegen breder. De doelstelling is het vaststellen van een verband waardoor elk verband tussen de persoonlijkheidseigenschappen en risicobesluitvorming relevant is. Dat komt omdat het onderzoek wil bijdragen aan de uitbreiding van de wetenschappelijke inzichten over de risico-regelreflex.

(25)

Hoofdstuk 4: Methodologie

In dit hoofdstuk wordt de gebruikte methode uiteengezet. Het hoofdstuk begint met een uiteenzetting van design. Vervolgens wordt ingegaan op de respondenten. Aansluitend worden de mogelijke nadelen van de respondenten beschreven. Daarna wordt de vaststelling van de casusvragen beschreven. Daar wordt ingegaan op de mogelijke nadelen, de gebruikte triangulatie en hoe de data wordt geanalyseerd. Nadat de casusvragen over de risico-regelreflex zijn beschreven is de persoonlijkheidstest aan bod. Vervolgens worden de controle variabelen beschreven. Als laatste wordt de gebruikte statistische toets uiteengezet. De betrouwbaarheid en validiteit worden per onderdeel benoemd.

Onderzoeksdesign

Het onderzoek heeft een toetsend karakter. Om de hypotheses te toetsen wordt gebruikgemaakt van een enquête. Er is gekozen voor deze vorm van toetsing vanwege de eigenschappen van een enquête. Enquêtes zijn een goede basis om hypotheses te toetsen. De enquête is online verspreid door middel van het programma Qualtrics. De verspreiding is niet random gedaan. De enquête was onderdeel van een bestuurlijke workshop over de veiligheidsdilemma’s van de energietransitie. De deelnemers van deze workshop hebben de enquête toegestuurd gekregen. Er is gekozen voor deze manier van verspreiding om de gewenste respons te halen. Bestuurders hebben een drukke agenda en door de enquête onderdeel te maken van een workshop worden bestuurders in een zekere mate verplicht deze in te vullen.

Ondanks de zekere mate van verplichting heeft het niet geleidt tot de gewenste respons. Daarom is de enquête in een aangepaste vorm bij een andere populatie opnieuw uitgezet.

Respondenten

Het uitzetten van de enquête via de bestuurders-bijeenkomst heeft als gevolg dat de sample een zelfselectie zal zijn. Dit kan een nadelig effect hebben op de generaliseerbaarheid van de data. Bestuurders die affiniteit hebben met risicobesluitvorming zullen eerder geneigd zijn om deel te nemen aan de workshop en ervoor te kiezen de enquête in te vullen. Dat kan ertoe leiden dat deze groep van de populatie oververtegenwoordigd is. Wat kan leiden tot een onjuiste conclusie over de populatie. De sample is afkomstig uit de populatie van lokale bestuurders. De bestuurders die de portefeuille veiligheid of energietransitie hebben, zijn de populatie van de eerste enquête. De resultaten van het onderzoek worden gebruikt bij een bestuurlijke handreiking over de risico’s van de energietransitie.

De enquête bestaat uit twee delen. Een gedeelte met casusvragen dat het wel of niet optreden van de risico-regelreflex zal meten. Het tweede gedeelte bestaat uit meerkeuzevragen die de persoonlijkheid van de respondent moeten meten. Voorafgaand aan de casusvragen worden vragen gesteld, waaronder demografische gegevens, om daar in de analyse voor te kunnen controleren.

Mogelijke bias in de sample

Helaas heeft de bovenstaande manier niet geleid tot een goede respons, waardoor de enquête opnieuw is verspreid. Dit keer is er geen specifieke doelgroep benaderd. De enquête is uitgezet onder familie, medestudenten en gemeenteraadsleden van de gemeente Overbetuwe. Een nadeel is dat het kan leiden tot verschillende biases in de

(26)

data. De generaliseerbaarheid van de data is door de verandering van de populatie een probleem. Openbaar bestuurders krijgen te maken met de risico-regelreflex. De kennis over het fenomeen zal buiten de doelgroep gering zijn. Daarnaast bestaat de kans dat men weinig affiniteit heeft met het openbaar bestuur, waardoor inleven in de rol van openbaar bestuurder lastig zal zijn. Een manier om dit te corrigeren zou het onderzoek bij bestuurskunde studenten uit te zetten. Vanwege de tegenvallende respons bij de eerste poging is gekozen om de enquête breed uit te zetten en deze tekortkomingen te accepteren.

Een andere mogelijke oorzaak die kan leiden tot een vertekening van de resultaten is het verkeerd interpreteren van jargon. De casusvragen zijn hetzelfde voor beide enquêtes. Hierdoor is een vergelijking mogelijk tussen de openbaar bestuurders en de brede uitzet. Dit resulteert erin dat de enquête gebruikmaakt van jargon. De jargon kan verkeerd worden geïnterpreteerd, wat kan leiden tot vertekende resultaten. In extreme gevallen begrijpt een respondent de vragen niet waardoor dataverzameling überhaupt niet mogelijk is.

Operationalisering casusvragen

Er is gekozen voor casusvragen met een ja/nee antwoord vanwege verschillende redenen. De risico-regelreflex treedt op als disproportionele veiligheidsmaatregelen worden genomen. Daarom is een ja/nee antwoord op de vraag of de respondenten maatregelen treffen gewenst bij de casusvragen. Door binair te vragen of de respondenten bereid zijn tot het nemen van maatregelen wordt dat onderdeel van de risico-regelreflex getoetst. De casusvragen zijn zo geformuleerd dat geen extra maatregelen nodig zijn. Elke actie tot maatregelen is een overreactie. Een ander voordeel is dat door ja/nee antwoorden mee te nemen, is dat deze kunnen worden omgezet in dummy variabelen waardoor een logistische regressieanalyse mogelijk is.

De andere manier om het optreden van de risico-regelreflex te analyseren is de overwegingen die voorafgaand aan het wel of niet optreden van de maatregel te onderzoeken. Door de overwegingen mee te nemen, kan een beter beeld worden geschetst van het proces. De antwoorden worden getoetst aan de aanjagende- en dempende krachten. Die zijn beschreven in hoofdstuk twee, het beleidskader.

Om die overwegingen uit het besluitvormingsproces mee te nemen, maakt het onderzoek gebruik van het eerder beschreven onderscheid in het beleidskader tussen de dempende en aanjagende krachten. Dat zijn de factoren die zijn aangewezen als factoren die de risicoregel-reflex versterken of afremmen (Helsloot & Scholten, 2015). Die krachten zullen worden gebruikt in de analyse van de overwegingen en argumenten van de bestuurders. Naarmate bestuurders meer verwijzen naar de versterkende krachten in de motivering beschouwt het onderzoek dat als indicatie voor de geneigdheid tot de risicoregel-reflex, naarmate wordt verwezen naar de dempende krachten is dat een indicatie voor de weerstand tegen de risico-regelreflex.

Mogelijke bias in de casusvragen

Een probleem bij deze manier van meten is dat als een bestuurder niet verwijst naar één van de krachten de overweging niet kan worden meegenomen in de analyse. De onderzoeker is ook niet in staat om door te vragen, omdat een online enquête is gebruikt. Dat kan ertoe leiden dat de argumentatie van de respondenten niet aansluit bij de krachten, maar wel een mogelijke indicator kan zijn van de risico-regelreflex. Door de gekozen onderzoeksmethode kan de onderzoeker daar niet achter komen. Doordat het onderzoek tevens het ja/nee aspect in de vragen heeft verwerkt, kan het antwoord wel worden gebruikt in de analyse en hoeft het niet als missing worden weergegeven.

(27)

Door de mogelijkheid om het antwoord op de ja/nee vraag plus de overwegingen te kunnen analyseren, kan het construct van de risico-regelreflex beter worden begrepen. Als de antwoorden op de ja/nee aansluiten op de overwegingen kan het onderzoek vaststellen dat de overwegingen in staat zijn om de risico-regelreflex te toetsen. Als uit de data blijkt dat de overwegingen niet overeenkomen met de overwegingen zal het ja/nee antwoord de doorslaggevende factor zijn. Indien het voorkomt dat een discrepantie aanwezig is tussen het ja/nee antwoord en de overwegingen, kan het onderzoek aanbevelingen doen voor vervolgonderzoek over het meten van de risico-regelreflex.

Triangulatie

Het gebruikmaken van meerdere methoden om de data te analyseren heet triangulatie (Van Thiel, 2015, p. 53). Dit onderzoek maakt gebruik van triangulatie door de risico-regelreflex op meerdere manieren te meten. Door het antwoord op de ja/nee vraag en de overwegingen die voorafgaand aan die beslissing stonden te analyseren. Triangulatie heeft een positief effect op de validiteit en betrouwbaarheid. Dat komt omdat de data wordt gecontroleerd tijdens de analyse doormiddel van het dubbel meten. Door te meten aan de hand van de aanjagende- en dempende krachten is de consistentie geborgd. Omdat het meetcriteria op voorhand is vastgesteld. Validiteit is of het onderzoek meet wat het wil meten en of het onderzoek te generaliseren is (ibid., p.49). De generaliseerbaarheid van het onderzoek is afhankelijk van de zelfselectie van de respondenten. Als teveel oververtegenwoordiging van bepaalde groep van de populatie aanwezig is, is het onderzoek moeilijk te generaliseren. Betrouwbaarheid is de nauwkeurigheid en consistentie van meting. Door vooraf te bepalen wat de criteria zijn, is de nauwkeurigheid en consistentie geborgd. Daarnaast hebben meurkeuzevragen ook een positief effect op de validiteit en betrouwbaarheid. Daarom zijn de meeste demografische gegevens meerkeuzevragen.

Analyse

De risico-regelreflex is nog niet eerder op een dergelijke manier gemeten, in hypothetische situaties. Voorheen werd onderzocht waarom de risico-regelreflex wel of niet was opgetreden. Voor het wel of niet optreden werd een verklaring gezocht. Uit dat onderzoek zijn de krachten naar voren gekomen. Dit onderzoek meet de risico-regelreflex op voorhand. Het onderzoek kan geen casussen gebruiken die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarom is een meetinstrument voor de risico-regelreflex ontwikkeld. Het meetinstrument maakt gebruik van de antwoorden op de ja/nee vraag plus de overwegingen van de respondenten, die worden getoetst aan de aanjagende- en dempende krachten. De validiteit en betrouwbaarheid van het meetinstrument is op voorhand niet te meten. Dit kan problemen geven voor de conclusies die kunnen worden getrokken uit de data. Als het meetinstrument de risico-regelreflex niet goed meet kunnen de getrokken conclusies een verkeerd beeld schetsen. Waardoor het vaststellen van een verband niet mogelijk is. Dan is het niet mogelijk om de hypotheses te toetsen. Wel kan het onderzoek dan aanbevelingen doen hoe in de toekomst de risico-regelreflex kan worden vastgesteld.

Het onderzoek zal tevens lastig te herhalen zijn. Een deel van de sample van de eerste enquête is naar de workshop gegaan over de risico’s van de energietransitie. De risico-regelreflex zal tijdens deze workshop worden behandeld. De workshop zal de kennis en kunde vergroten van de bestuurder. Ondanks dat eerder is gebleken dat kennis en kunde de risico-regelreflex niet altijd tegen gaat, heeft het wel effect op de bestuurders. Daarnaast dient het onderzoek als input voor een bestuurlijke handreiking die geschreven gaat worden over de risico’s van de energietransitie. De input kan ertoe leiden dat bestuurders bewust worden van het effect van persoonlijkheid op besluitvorming en daar in de toekomst voor zullen corrigeren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

al (2012) dat mensen die denken dat stress een negatief effect op hun gezondheid heeft meer kans op een vroegtijdig overlijden hebben dan mensen die dit niet denken. Maar

• Mensen die hoog op neuroticisme scoren gebruiken meer negatieve emotie woorden dan mensen die minder hoog op neuroticisme scoren. • Mensen die hoog op extraversie scoren

extraversie, mildheid en/of emotionele stabiliteit en dus minder constructief te werk gaan binnen conflicten, kunnen sterke interpersoonlijke bekwaamheden deze relatie tegoed

The same can be said for the reflexive pronoun “theirselves” in the sentence “the Noise that men spill outta theirselves” (Ness, 2008, p. 18), without the eye dialect. In

It consists of three main elements, the channel (in light red) between source (S) and drain (D), a gate dielectric (insulator) and the gate itself. Applying a voltage to the

Focus Motivate and facilitate innovation in companies, idea management Operation Method Consultancy, (open) innovation services, organization of events, crowd-.

Een verklaring voor de significante positieve relatie tussen gemiddelde huidgeleiding tijdens VR en scenario’s en het maken van risicovolle keuzes is dat de low arousal theory in

Onderzoek naar de veronderstelde relatie tussen persoonlijkheid en integriteit bekeken vanuit MKB- bestuurders uit de sectoren groothandel en dienstverlening is nog niet