Bodemeisen van Leuce-populieren
Soil requirements of Leuce poplars
J. van den Burg,
Rijksinstituut voor onderzoek in de
bos- en landschapsbottw 'De Dorschkamp', Wageningen
Samenvatting
In de literatuur is een aantal gegevens en uiÍspraken te vinden over de eisen die door soorten van de sectie Leuce van het geslacht Populus worden gesteld aan de bodem. Het
bosbouw-kundig onderzoek
in
Nederland heeft aan deze soorten beperkte aandacht besteed. De-
vaak slechÍs kwalitaÍiefte omschrijven-
eisen aan de groeiplaats, de watervoorziening, de bodemvruchtbaarheid en de pH, zijn hier samengevat. Tevens is een overzicht gegeven van het bemestingsonderzoek, het bladanalytische onderzoek en de toepassing van de bladana-lyse.Summary
Soil
requirementsof
Leuce poplarsin
silviculture are uncompletely known.Minima
arepH(KCl)
3.0for
Populus tremula and Populus x canescens, and 3.5for
Populus alba. Leuce poplars tolerate total P = 9 mg Pl 100 g. N supply is generally poor on soils withc/N
> 34, and adequateif ClN <
26 à 21. Populus tremula has good growth on soils with soil water supplyclass 3-1 (100
->
200 mm), but not on soils with class 4 (50-100 mm) (classes of the Dutch Soil Suitability Systemfor
Forestry). Criteriafor
the assessment of mineral nutrient status byfolíar
analysis have been tabulated.
1.
Inleiding2. Natuurlijk
voorkomen
en
algemeneomschrijving van de groeiplaatsen Leuce-populieren vormen voor het
Neder-landse bosbouwkundig onderzoek
in
delaatste jaren het stiefkind van het geslacht Populus. Toch behoren ze ten dele
tot
deinheemse flora (33). De kennis over de bo-demeisen
van
deze populierenkon
door 'De Dorschkamp' slechts op enkeleonder-delen
wordenuitgebreid, o.a. door
eengroeiplaatseisenonderzoek
van
diverse kunstmatige kruisingen van Populus trernu-/a(8)
en door een pH-trappenproef (11).De
uitkomsten van deze onderzoekingen deden de belangstelling voor de in de litera-tuur aanwezige gegevens over debodemei-sen van Leuce-populieren
-
hoe algemeen ook geformuleerd-
toenemen.Dit
artikel vormt de neerslag vandit
literatuuronder-zoek.Voor
Nederlandis
kennis over de groei-plaatseisen van Populus tremula, Populus xcanescens en Populus alba van belang. De Amerikaanse literatuur bevat verwijzingen naar de groei en de groeiplaatsen van de
meÍ Populus trentLrlo verwante soorten Po-pulus lremuloides en PoPo-pulus
grandidenta-la.
Volgens Houtzagers (36)zijn
de eisenvan Populus
tremuloides...'...
aan bodem en watervoorzieningvrijwel
op éénlijn
te stellen met die van Populus Íremula'. Deli-teratuur over de Amerikaanse Leuce-po-pulieren kan dus worden gebruikt om debodemeisen van Populus tremula zo goed mogelijk te formuleren.
2.1.
Populus tremulaVaak duidt men deze soort aan als'bodem-vaag' (21, 29, 36, 46, 50). Deze aanduiding
blijkt
echter betrekking te hebben op het natuurlijke verspreidingsgebied, maar niet op de groei.De
natuurlijke groeiplaatsen worden omschreven als'magere'zandgron-den,
zware
leemgronden,rivierdalgron-den,
natte venige gronden, veengronden (43),kalkrijke
duinzandgronden, holtpod-zolgronden, en zand- en veengronden (70). Op extreme, arme of zure gronden zou de soort zich kunnen handhaven, maar geen groei van betekenis hebben(39,44,
45).Een vegetatiekundige formulering van de
groeiplaatsen
geven Ellenberg
(21)
en Houtzagers (35), die eiken-berkenbosgron-denen
berkenbroekgronden beschouwenals natuurlijke groeiplaatsen, als deze gron-den niet te arm en niet te zuur zijn.
Dit
laat-ste wijst er op dat gronden metpH-KCl
3-31lz nog kunnen behoren tot de natuurlijke groeiplaatsen van de esp.
Het
van naturevoorkomen
op
kalkhoudende
gronden(pH-KCl
2
ca. 6tlz) wordt door Barth (4) aangenomen, maar door Becker (5) betwij-feld voor Oost-Frankrijk, waar de esp voor-al is aan te treffen op gronden metpH-KCl
3tlz-5 à 5tlz, en soms op gronden met pH-KCI 5 à 5tlz - 6tlz, maar niet opkalkhouden-de gronden.
In
Nederland uitgevoerd onderzoek naar en Nederlandse waarnemingen(2,
6,
30, 48) van het verband tussen de groei van deesp en de bodemgesteldheid geven de vol-gende informatie:
-
de esp heeft de beste groei op sterklemi-ge gronden (17U2-50''/"
<
50 pcm)-
veengronden, zandgronden, oudebouw-landen
en
veen-kleiassociatieszijn
ge-schikt-
op arme, zure zandgronden (haarpodzol-grondenen
veldpodzolgronden)is
degroei van de esp slecht.
2.2.
Populus x canescensDe uitdrukking'bodemvaag' wordt
behal-ve voor de esp ook voor de grauwe abeel ge-bruikt (36, 46). De eisen aan de bodem zou-den dezelfde zijn als die van Populus Íremu-la, of iets hoger (36). De soort komt van na-ture voor in rivierdalen (40,43 ,70) , en in de
binnenduinen
(40, 70). De
geschiktheid van grauwe abeel voor veengronden is om-streden(40,44),
maarlijkt
meer samen te hangen met de bodemvruchtbaarheid dan met de soms lage pH van deze gronden.2.3.
Populus albaDe omschrijving van de groeiplaatseisen in de literatuur laat wel zeer veel mogelijkhe-den open. Uitersten
zijn
Houtzagers (36) en Mayer (a6) die de soort als bodemvaag omschrijven, en Schreiner (55) die de maxi-mumeisen van de witte abeel ongeveerge-lijkstelt met
die van Aigeiros-populieren. Schreiner (55)trekt
in ieder geval de tole-rantie van Populus alba tegen arme gron-denin twijfel.
E,en middenpositie nemen Houtzagers (36) en Wolterson (70)in,
die duinzandgrondentot
de natuurlijke groei-plaatsen rekenen, en verder die grondenof
iets rijkere die de natuurlijke groeiplaatsen vormen van Populus tremula. Ookrivierda-len
behoren hiertoe(43).
Volgens Ellen-berg (21) worden sterk zure gronden (pH-KCI<
4) van nature door de witte abeelge-meden. Men
vindt
hem wel op zwak zure gronden (pH-KCl 4-5 r/z), en vooral op zwak
zure
tot
zwak basische gronden(pH-KCl
5112-7).
2.4.
Populus tremuloides en Populus gran-didentataDe eerste soort is niet zo bodemvaag als wel eens
wordt
verondersteld.Hierop
is door Houtzagers (36)duidelijk
gewezen. Dena-tuurlijke
groeiplaatsenzijn
bij
voorkeur t-tsterk en zeer sterk lemige gronden (I7tlz-50"/" < 50 ptm), en humeuze gronden (32). De tweede soort is al op zijn plaats op gron-den die een leemgehalte
(Á
<
50 pm)heb-ben
van I0-I7%
(zwak lemige gronden)(25). De bodemeisen van Populus grandí'
dentata
zijn
dus iets geringer dan die van Populus tremuloides.3. Watervoorziening
3.1.
Populus tremulaOver het algemeen is men van mening dat
de esp het beste groeit op vochtige
gron-den,
die
niet
uitdrogen
en waarin het
grondwater
in de vegetatieperiode
niet
tehoog staat (2,79,55,70). Droge gronden
worden niet verdragen (48, 53, 70), grote verschillen tussen GLG*) en GHG**) wel (19), maar hoge grondwaterstanden mogen
niet
in
de
vegetatieperiode voorkomen (29), hetgeen de gevoeligheid voor stagne-rend water verklaart (29 , 43).De gelijkstelling van de esp met de fijnspar
voor wat
de eisen aan het vochtleverend vermogen van de bodem betreft (53) leidttot de conclusie dat gronden met
Vl--grada-ties (zie (1) voor de betekenis hiervan) 1-3
geschikt zullen zijn voor de esp maar gron-den met VL 4 niet meer. Deze conclusie is
ook te trekken uit de resultaten van Neder-lands onderzoek naar groeiplaatseisen van de esp (8). Op gronden met
Vl-gradatie
1-3 bedroeg in jonge beplantingen de j aarlijk-se hoogtegroei gemiddeld 1,0-1,3 m. jaar-r,en
op
grondenmet
VL 3
á 4
0,6-1.,0 m.jaarr (zie ook 3.4).
3.2.
Populus x canescensDe uitspraken over de eisen van deze soort
aan de
waterhuishoudinglopen uiteen.
Men neemt wel aan dat de soort droogtere-sistent is (redroogtere-sistenter dan Populus alba; 43,44),
of
matig droogteresistent (resistenter dan Aigeiros-populieren; 55), maar ook datop
droge grondende
grauwe abeel nietmeer op zijn plaats is (a8), en zelfs dat hij
matige tot hoge eisen aan de
watervoorzie-ning stelt
(19).
Stagnerendwater
(hoge grondwaterstanden in de vegetatieperiode)zou worden verdragen
(43, 44,56).
Ver-moedelijk
is
Populus
x
canescens ieÍs droogteresistenter dan Populus tremula, en zou hij daarom gronden metVl-gradatie
3-4 kunnen tolereren.3.3.
Populus albaVan
nature zou deze soort niet op droge,maar wel op vochtige gronden voorkomen
(21). De
eisen aande watervoorziening
worden matig
genoemd(19). Soms ziet
men dat de uitdrukking
'Trockenpappel'.)
GLG:
Gemiddelde LaagsteGrondwater-stand
**)
GHG:
Gemiddelde HoogsteGrondwater-stand
>34
32-27 26-2\ wordt gebruikt om aan te duiden dat dewit-te
abeel droogtetoleranteris
dande
esp (a3). De indruk bestaat dat de witte abeeliets
droogtetoleranteris
dan
de grauwe
abeel.3.4.
Populus tremuloidesOnderzoek naar de betekenis van de grond-waterstand gaf als conclusie dat de
Ameri-kaanse esp in zijn natuurlijke verspreidings-gebied duidelijk reageert op de hoogte van
de
grondwaterstand. Volgens Stoeckeler (58) isGLG
100-200 cm-m.v.
optimaal, enneemt de groei bij GLG
<
50 en>
250cm-m.v.
sterkaf. Het
optimumtraject van deGLG
is volgens Wilde en Pronin (68) nogbeperkter, nl. 50-120 cm
-m.v.
Uit een
literatuuronderzoek naar de eisen van boomsoorten aan de waterhuishouding (13) valtafte
leiden datdeze eisen voor de Amerikaanse esp ongeveer liggen tussen die van de beuk en de zomereik. De groeineemt
bij de overgang
vanVl-gradatie
3naar 4 sterker af dan bij de zomereik het
ge-val is. Dit wijst op een niet al te grote
droog-tetolerantie van
Populus tremuloides, engeeft eveneens een aanwijzing dat Populus tremula geen geschikte boomsoort is voor
droge grorrden.
4. Bodemvruchtbaarheid
4.1.
Populus tremulaIn algemene zin worden de eisen van de esp
aan
de
bodemvruchtbaarheidmatig
ge-noemd (19,24,48, 55), dat wil zeggen lager dan die van Aigeiros-populieren. Op arme gronden is de groei slecht (24).
Zijn
opti-mum vindt de esp volgens Adema (2) o.a. op sterk lemige gronden (l7Uz-50"/"
<
pm).Uit de onderzoekingen van Bouman
(8) inNederland en van Schónbach (53)
in
Fin-land volgt dat voor goede groei van de esp
het P-totaal-cijfer
=
13 mg P/100 g (30 mgP2O5/100 g) moet bedragen, en voor gemid-delde groei 9 mg P/100 g (20 mg P2O5/100
g). In een natuurlijke verjonging van
Popu-lus tremulaop een lemige zandgrond met
P-totaal
:
9 mg P/100 g (21 mg PrOy'100 g)werd soms zeer
licht
P-gebrekwaargeno-men.
Voor
Aigeiros-populieren
rekent men met 18 mg P/100 g (40 mg P2O5/100 g)als minimum-eis voor goede groei.
De
eisen aan de stikstofuoorziening zijn-N-voorzienin gl N - s up p ly
slechtllow
matig-voldoen del mo de r ate -me dium
goedladequate
<I,7
r,8-2,1
>2,2-2,8
zoals voor alle boomsoorten
-
slechts in al-gemenezin te
formuleren. Volgens Bou-man (8) is op gronden met N-totaal> 0,03
à 0,08% goede groei mogelijk.De
gelijk-stelling van de eisen aan de N-voorziening van de esp en de fijnspar
(23,53,67)
geeït onderstaande indicatie voor de beoordelingvan de N-voorziening
door
de bodem oplange
termijn.
Deze indicatie heeft
een oriënterend karakter, en mag daarom niet als een strakke norm worden gehanteerd (Tabel 1).Stikstofbemesting
zou
geengroot effect
hebben als de CAl-waarde van de minerale bovengrond kleiner is dan 24 à 26 (N -oÍ9.>2,2à2,4%).
4.2.
Populus x can€scensDe omschrijvingen van de bodemeisen zijn
nogal vaag, en lopen uiteen van'lagere
ei-sen dan Populus tremula'
(30,44),via'mati-ge tot hoge eisen' (19), tot'vergelijkbaar met balsempopulieren' (24, 29)
en'iets
minderdan die van Aigeiros-populieren' (55). Op venige gronden zou de groei goed kunnen
zijn
(56).Blijkbaar
is voor voldoende totgoede groei toch wel een minimum van
P-totaal
:
13 mg P/100 g (30 mg P2O5/100 g) vereist.4.3.
Populus albaDe witte abeel komt volgens Ellenberg (21) van nature niet voor op stikstofarme gron-den. De bodemeisen zijn blijkbaar niet al te
laag (19,
24,29,55). Op
arme grondenkrijgt de
soort een struikvorm (30).Voor
Populus alba geldt als benadering dat het
P-totaal-cijfer van
de minerale bovengrond minstens 9-13 mg P/100 g zal moeten bedra-gen voor goede groei.4.4.
Populus Íremuloides en Populus gran-didentaÍaDiverse auteurs
(26,32,58,64) wijzen op
het belang van een vrij hoog niveau van bo-demvruchtbaarheid voor Populustremulo-ides.
Yoor goede
groeizijn
gronden met een leemgehalte(%
<
50 ptm) I1tlz à 30-507" een vereiste. Deze gronden hebben als N-totaal-cijfer 0,04 à 0,08-0,12% (58, 64) en N-org. 2-7% (ClN29-8).De eisen van Populus grandidentataliggen iets lager. Goede groei is vaak al mogelijk op zware lemige
tot
sterk lemige grondenTabel
1
N-org.-waarde van de minerale bovengrond als indicatie voor de N-voorziening van Populus tremulaTable
1
The valueof N-org.
of the
mineral top soil as an indicationof the
N
supplyfor
Populus tremulabodemchemische criteria/so il chemic al cr ite ria
(>
10 à 77Ut"/">
50 pm) (25)5.
Zuurgraad (pH)5.1.
Populus tremulaDe esp tolereert een
vrij
ruim pH-traject,en zure gronden (pH-KCl 3-3rlz) worden al-leen gemeden als ze arm zijn (21). Voor de
houtteelt zijn gronden met pH-KCl 4,0-6,2
(39) en
3Uz-4(55)
geschikt.In
Finland schijnt de groei slecht tezijn
op gronden met pH-KCI<
3,8 (22,53). Kalkhoudende gronden(pH-KCl
>
ca.6tlz) worden goed verdragen (9).Nederlands onderzoek geeft enige aanvul-lende informatie
(8).
Uit
een opname van diverse groeiplaatsenbleek dat
de groei goedkon
zijn(> I
m. jaar-r) op gronden met pH-KCl3,4-7,7.In
een potproef tole-reerdede
esppH-KCl 3,3,
een waardewaarbij
Populusalba en
Populus nigra (maar niet Populus x canescens) afstierven (11). De groeiin
deze proef nambij
hoge pH-KCl-waarden(>
6,5) wat sterker af dan die van Populus alba, Populus x canescensen
Populusnigra,
maarer zijn
geen ver-schijnselen van kalkchlorose (ijzer- of man-gaangebrek) waargenomen.5.2.
Populus x canescensDe grauwe abeel wordt zuurtoleranter
ge-noemd dan Populus alba (44), en zou van nature op gronden met pH-KCl 3-4 kunnen voorkomen,
wat
voor
Popttlusalba
niet meer mogelijk is (21). De soortzo:ud,ezelf-de pH-eisen stellen als balsempopulieren, zodat gronden met
pH-KCl >
3Uz à 4 alge-schikt zouden
zijn.
Uit
een potproef (11) volgt de hoge tolerantie van grauwe abeel tegen lage pH-KCl-waarden:pH-KCl
3,3 werd overleefd.De hoge tolerantie van de grauwe abeel
te-gen kalk
in de
bodem(pH-KCl
>
6tlz) wordt door diverse auteurs vermeld (7, 9,11,44,52).
Goede groei op kalkhoudende gronden is mogelijk.5.3.
Populus albaDe opvattingen over de pH-tolerantie van de witte abeel lopen nogal uiteen. Volgens Ellenberg
(21)
zo:ude soort van
nature gronden metpH-KCl <
4 mijden. Volgens Fowells (24)lijkt
de soort in zijn pH-eisen op Aigeiros-populieren, hetgeen eveneens betekent dat gronden met pH-KCl(
4 niet geschiktzijn.
Daarentegen komt men ookde opvatting tegen dat Populus alba zuurre-sistenter
is
dan Populus tremula(43,
46) hetgeen gronden met pH-KCl 3-3rlu voor desoort geschikt zou doen
zijn.
Uit
een Ne-derlands onderzoekin
een potproef (11) volgt dat Populus alba minder zuurresistentis
dan Populus tremula, enpH-KCl
<
31/zniet meer tolereert.
5.4.
Populus tremuloidesOver deze soort staat een aantal
literatuur-gegevens
ter
beschikking,die
hieronder worden samengevat:-
De
natuurlijke
groeiplaatsenzijn
vaak gronden met pH-KCl 3,4-5,7(26,32,58,
64), maar gronden met hogere pH-waar-den worpH-waar-den niet gemepH-waar-den.-
Goede groei is mogelijk op gronden metpH-KCl
3Uz-4 (32). Stoeckeler (58) vonddaarentegen slechte
groei
op
grondenmet pH-KCl
3,6-3,8 en goede groei op gronden met pH-KCl 4,1-5,0.-
De soort is kalktolerant en groeit goed opkalkrijke
leemgronden (25).Voor
kwe-kerijen
stelt men het pH-KCl-optimumop
4-5, omdatop
grondenmet
hogere pH-KCl-waarden (6-7,3)de
groei toch geringer is (69). Op extreem droge,kalk-rijke
gronden
(pH-KCl
>
6,2)
kan kalkchlorose (ijzer-of
mangaangebrek) optreden (66).Popultts tremuloides vertoont met betrek-king tot de pH blijkbaar hetzelfde karakter als Populus tremula. De soort is
kalktole-rant,
maarde
groeiis op
kalkhoudende gronden relatief geringer dan bijvoorbeeld*r:""
Populus alba en Populusx
canes-5.5
Populus grandidentataDe
opgaven over deze soort zijnvrij
alge-meen.
Het
pH-KCl-optimum
is
4,0-5,2maar
lagereen
hogere waarden worden goed verdragen (25, 57).5.6.
Samenvattingvan de
pH-eisen van Leuce-populierenIn
Nederland worden tamelijk zure gron-den(pH-KCl
3Uz-4) niet meer geschiktge-acht voor
Aigeiros-populieren, maar welvoor
Leuce-populieren (30).In
een inter-nationaal handboekover de
populieren-teelt
(51)wordt
meegedeeld dat grondenmet pH-KCl 3,7 à3,8 nog juist geschikt zijn
voor
deteelt
van Populus tremuloides enPopulus trenuila. De tolerantie tegen lage pH-waarden zou van Populus
x
canescenshet grootst zijn, en van Populus tremulahet geringst. Populus alba
zot
een tussenposi-tie innemen (43). Een samenvatting van de pH-eisen vindt men in tabel 2.Een potproef uitgevoerd door De Dorsch-kamp (11) heeft aannemelijk gemaakt dat
in
niet te arme gronden de tolerantie van grauwe abeel en esp tegen lage pH-waar-den tamelijk groot is, en van witte abeel ge-ringer. De uitkomsten van deze proef zijn samengevat in tabel 3.6.
BemestingsonderzoekBemestingsonderzoek met Leuce-populie-ren is weinig uitgevoerd. In opstanden van Populus tremuloides
in
boreale bossen inAmerika
zijn enkele
bemestingsproeven aangelegd(17,20, 62,
63). Van de uitge-voerde bemestingen met N, P en K had al-leen N-bemesting (110 kg N.ha-r) eenposi-tief
effect op de groei.Dit
komt overeen met resultaten van ander onderzoek in bo-reale bossen, waar wegens de lage tempera-tuur de N-mineralisatie langzaam verloopt. De groei van Populus tremulain
een pot-proef op zure leemgrond werd door N-, P-,K-,
en
Mg-bemestingpositief
beïnvloed (18). Jonge Leuce-populieren onder gecon-ditioneerde omstandigheden(31, 37)
re-ageerden met een vermeerderde groei op N-bemesting. Recent afgesloten onderzoekvan 'De Dorschkamp' met
varkensdrijf-mestin
beplantingen van Populus alba enPopulus x conescens gaf als resultaat dat op een matig vochtige heideontginnings zand-grond een gedurende
vijfjaar
herhaalde be-mesting met 33-100 m3. ha'r de hoogte- enTabel
2
De betekenis van de pH-KCl van minerale gronden voor de teelt van Leuce-popu-lieren *)Table
2
The sigtrificance ofpH(KCl)
of mineral soilsfor
silicttlture of Leuce poplars*) Soort Species ongeschikt unsuitable optimnaal optimal geschikt suitableweinig
geschiktgeschikt
suitable (kans op struikvorm)/ low suitability (sometíntes shrubby habittts) Populus tremula Populus x canescens Populus alba<3
<3
<3tlz 3-3Uz 3-3Uz 31lz-4 31lz-4 31lz-4 4-4112 4-6tlz 4-8 4112-8 6rlz-8* *)*)
In veengronden isbij
een voldoende minerale-voedingsstoffenvoorziening (P-voorzie-ning!) de pH-tolerantie groter; pH-KCl-waarden 3-4 worden dan vermoedelijk goedge-tolereerd/
pH
tolerance of Leuce poplars on peaty soils ls-
at adequate mineral nutrient supply (P supply) greater; presumablypH(KCl)
3-4 is tolerated.**)
Op kalkrijke zavel- en kleigronden is geen kalkchlorose te verwachten/Tabel
3 De invloed van de
pH op de overleving en de lengtegroei van Leuce-populieren in een potproef (11)/Table
3
TheinfluenceofpHonsurvivalandheightgrowthof Leucepoplarsinapottrial(11)
percentage overlevende planten
na één groeiseizoen/ percentage of surviving plants after one growing season
pH-
Populus
Populusx
PopulusKCI
tremula
canescens albarelatieve lengtegroei na één groeiseizoen/ relative height growth
after one growing season
Populus x
canescens
zijn
bekend als zinkaccumulatoren (3,27).
DiÍ
verschijnselvan het
optreden van hoge zinkgehalten in het blad is ook van andere Populus-soorten bekend. Dehoge zinkgehalten vindt men
bij
bomen op gronden met een'normale'zinkvoor-ziening. De bomen zijn ondanks deze
ho-ge
zinkgehalten
(enkele honderden
mg.kg-l) gezond. Een hoge zinkopname is echter geen bewijs voor tolerantie te-gen hoge zinkgehalten in de bodem. De esp reageerde even negatief op een met
zink
verontreinigdegrond
als andere
soorten in een potproef en reageerdepo-sitief op
bekalkingen organische
stof(14).
Over
de relatie tussen demineralenvoor-ziening
door
de bodem en de mineralen-voorziening van het blad van Leuce-popu-lieren is weinig bekend. Wel is in een aantal gevallen het verband tussen de groei, het optreden van zichtbaregebreksverschijnse-len
bij
het blad,
en de bladsamenstelling van Leuce-populieren onderzocht. Metbe-hulp van deze bladsamenstellingsgegevens
kan
mende
voorzieningmet
macro-ele-Populus tremula Populus alba3,28
333,65
223,97
224,15
784,25
1004,35
894,65
78s10
566,17
676,90
677,99
678,07
67 0 89 100 89 67 100 78 78 100 100 100 89 0 0 100 100 100 100 100 100 89 89 100 100 1 306l
90 83 83 87 80 92 100 90 83*)
*) 9 18 63 80 95 81 90 00 86 97 97 98 0 4 JJ 75 87 84 90 92 00 98 929I
1*) geschatte waarde/estimated value
vooral de diametergroei van beide soorten stimuleerde. Op deze niet optimaal van
wa-ter
voorziene grond(Vl-gradatie
3 à 3-4) reageerde Populus alba positiever dan Po-pulus x canescens.Bekalkingsonderzoek meÍ Populus alba en
Populus
x canescens
hadin een
potproefeen positief resultaat (11). Bekalking van
P o p ulus tre mula in een potproef verbeterde de groei soms
wel
(11: toename vanpH-KCI van 3,5 naar 4,1), soms niet (18: toena-me van
pH-KCl
van 3,7 naar 5 ,7) . Een be-kalkingsproef in een opstand had eveneens geen resultaat (23).7. Minerale voeding
De literatuur
bevat een aantal uitspraken over de minerale voeding vanLeuce-popu-lieren
(3,
10, 12, 15, 1.6, 17, 18, 20, 23, 27, 28, 31, 34, 38, 41, 42, 47, 49, 54, 61, 62, 63,65,66,71). Aan deze publikaties is het
vol-gende te ontlenen:
-
Zichtbaar stikstofgebrek wordt weinigof
niet
waargenomen, evenmin zichtbaarfosforgebrek. Wel
zijn
Populus tremulaen
Populus tremuloides soortendie
op veel groeiplaatsen positief zullen reage-ren op stikstofbemesting.-
De kaliumvoorziening neemt afbij
hoge pH-waarden. De eisen aan de K-voorzie-ning zoudenvrij
hoog kunnenzijn.
Uit
Russisch onderzoek (42) volgt als opti-maleN
:
P:
K-verhouding van hetzo-merblad (gebaseerd op gehalten van de
droge
stof)
100ll:74,
terwijl
voor veel boomsoortenN
: K
:
100:50aIalsopti-maal geldt.
-
Populus tremula en Populus tremuloidesTabel
4 Bladsamenstelling van Leuce-populieren
als criterium voor de beoordeling van de minerale voedingstoestand van cultures en beplantingen (gehalten als percentage van de droge stof van volgroeid zomerblad, in augustus)/Table
4
Foliar compositionof
Leuce poplars as criterionfor
the assessment of míneral nu-trient status of young plantations and stands of Leuce poplars (concentration asper-centage of dry matter of
fully
developed summer foliage, in August)optimaal/ optimum onvoldoende/ voldoende/
insufficient
sufficíent boomsoort/ species element/ nutrient grenswaarde voor zicht-baar gebrek/ threshold valuefor
visual deficiency Populus tremula Populus x canescens Populus alba (1,4) 0,10 (0,4)1,5
(à 1,8) (0,13) 0,6 (0,2) N PK
Ca Mg N PK
Ca Mg N PK
Ca Mg(1,s).)
0,10* *) 0,5 (0,08) (0,08)(r,4)
0,10 (0,4) (0,08)1,6
(à2,0)0,t2
0,6 (0,2) t,7-3,2 0,13-0,49 0,8-1,2 0,7-2,3 0,r4-0,47 r,5-3,4 0,t6-0,37 0,7-2,2 0,6-2,s 0,17-0,40 t,8-3,2 0,17-0,80 0,7-1.,6 0,3-2,6 0,21.-0,54(>
2,8)(>2,s)
1,6-1 ,8 (0,13) 0,6 (0,2)*)
Grasondergroei (vooral kweekgras) kan er de oorzaak van zijn dat bij hogereN-gehal-ten N-gebreksachtige verschijnselen optreden (klein, bleekgroen blad)/
Grass vegetation may cause small and light greenfoliage, but no lowfoliar N concentration
**)
Vermoedelijk P-gebrek als N/P > 15/Presumably P deficiency if
NlP
>
15.menten (N, P, K, Ca, Mg) enigszins beoor-delen (tabel 4).
Een onvoldoende voorziening met sporen-elementen komt bij Leuce-populieren wei-nig voor. De
in
deliteratuur
aangetroffen gegevens hebben bijna altijd betrekking op situatiesvan
een voldoende voorzieningmet Cu, B, Zn, Fe, Mn
enMo.
Tabel 5geeft een overzichtvan deze literatuurgege-vens.
Literatuur
Tabel
5
Overzicht van micro-elementgehaltenin
het blad van Leuce-populieren, waarbij geen gebreksverschijnselen zijn waargenomen (gehalten als mg.kg-r van de droge stof van volgroeid zomerblad, in augustus/Table
5 Foliar
micro nutrient concentrationsof
Leucepoplars,
without vísual deficiency symptoms (concentrations as mg.kgt dry. matter offully
developed summer foliage, in August)boomsoort/specles
Cu Zn B Fe Mn Mo Populus tremula Populus x canescens Populus alba Populus tremula x tremuloides*) 10,9-16,5 5,7 -I1,0 6,4-r7,9 349-1501 36-426 6t-1.411 63-82 47 -51 66-840 60-294 80-587 32-t306 2r-934 1.8-231 30-739 0,01-0,181.65-746
20-73
t65-2s0*)
De gegevens zijn bedoeld voor aanvullende informatie over Leuce-populieren/ These data are included as additional informationfor
Leuce poplars.1 Aanleg en beheer
van
bossenen
beplantingen. 1982. (P.R.Schiitz en G. van
Tol
(red.). Pudoc, Wageningen. Adema,K.
1977. Populus tremula. Populier 8: 27-29.Bamberg,
K.K.
1976. Some general patterns in the concentra-tions of minor elements of plants in Latvia (Russisch met se samenvatting). Latvijas PSR Zinátsu AkadëmijasV
69-77.bemesting met kalk, gips, fosfaat en organische stof op de groei van enkele loof- en naaldhoutsoorten op een met zink verontrei-nigde grond (verslag van
in
1975 en 1976 uitgevoerde potproe-ven).!.appo1t Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschaps-bouw 'De Dorschkamp', Wageningen , nr . I25.
15.
Catrina,L, A.
Popa,V.
Constantinescu and C.Huluta.
1971.Synergetic effects of processes of mineral nutrition in euroameri-can-and_indigenous poplars. Paper
XVth IUFRO
Congres Secti-on 21, Gainesville (Florida). 8 p.16.
Courtois, J.E., C. Chararas, J. Labat et J. Chardenon. 1966.Contribution à l'étude de manifestations chlorotiques de divers
lopulus
dans les régions arides de Turquie. Comptes-Rendus de I'Académie des Sciences, Parijs, Tome262, SérièD:
153g-1541.17
.
Coyne, P.I. and K. Van Kleve. t977 .Fertilizer induced morpho-logical and chemical responses of a quaking aspen stand in inleri-or Alaska. Finleri-orest Science 23: 92-102.18. Czerney, P., und H.J. Fiedler. 1986. Gefássversuch mit Werms-dorfer Staumblehm zum Einfluss der Dtingung auf einigen Na-del- und Laubhólzer. Archiv
fiir
Forstwesen 18: 133-15í. 19. Dietze, W . 1972. Standorte, Begnindung und pflege beimpap-pelanbau. Die Holzzucht 26: 8-1.L.
20.
Einspahr,D.W.
1971. Growth and nutrient uptake of aspen hy-brids using sand culture techniques. Silvae Geneti ca20:I32-l3i
.21.
E_llenberg,H.
1978. Vegetation Mitteleuropa,s mit den Alpen in ókologischer Sicht, 2. Auflage. Ulmer, Stultgart. 981 S.22.
Evers,F.H.
1961. Funktionen und Abhàngigkeiten der Mine-ralstoffanlieferungin
Waldbóden.Mitteilungen Vereins
ftir
forstliche Standortskunde und ForstplanzenztièhtungNr.
11, S.61-65,
23. Fiedler,
H.J.,
W.
Nebeund
F. Hoffmann.
1973. Forstliche Pflanzenernàhrung und Dtingung. Fischer, Stuttgart. 481 S.24.
Fowells,H.A.
1965. Silvics of forest trees in the United States. Agriculture HandbookUSDA,
Forest Service, No. 271.25.
Frólich,H.J.,
und W. Grosscurth. 1973. Ziichtung, Anbau undI
eistungder
Pappeln.Mitteilungen der
Hessisèhen Landes-forstverwaltung, Band 10.267 S.26.
Gagnon, G.,L.
Carrier et J. Thomas. 1978. Recherche et déve-loppement sur le peuplier dans la région de I'Est-du-euebecX.
Classification écologique des peupleraies naturelles des comtés de Montmogny à Rimouski. Mémoire Direction Génerale desForêts, Service
de la
Recherche,No. 42.
Gouvernement du Quebec, Ministère des Terres et Forêts.27.
Gerloff., G.C.,D.G.
Moore andJ.T. Curtiss, 1966. Selectiveab-sorption of mineral
elementsby
native plantsof
Wisconsin. Plant and Soil 25: 393-405.28.
Gladysz,A., L.
JansonandZ.
Szczlbialka.lgTT. Nutrient con-tent.in lea_ves of two years old poplars (pools met Engelse samen-vatting). Sylwanl2l:
2I-32.29. Grosscurth,W.
1972. Standortsanspniche und Sortenwahl von Pappeln der Sektionen Aigeiros, Lèuce und Tacamahaca. Die2 3
Engel-ëstis 1:
4.
Barth, A.1942. Aspen, its culture and treatment for quality pro-duction (Noors, Engelse vertaling door P.J. Zehngraft). publi-cationF.H.
Frolich Fundfor
advancementof
aspen manage-ment, nr. 1.Lake States Forest Experiment Station, USDA, Forest Service.
5.
Becker,M.,
F. le Tacon et J. Timbal. 1980. Les plateaux calcai-res de Lorraine-
Types de stations et potentialités forestières. École Nationale duGénie Rural, des Eaux et des Forêts. 216 p.+ LII
bijlagen.6.
Bevorderingvan de
aanplantvan
espen. 1974. Werkgroep Plantsoen en Rassen van de Nationale Populierencommissie. Populier 11,:69-71.7.
Birkenháger,B.
1982. Beoordeling en selectie van klonen van grauwe abeel (Populus x canescens), voornamelijk in de IJssel-meerpolders.Populier
19: 35-40; Mededeling Rijksinstituutvoor
onderzoekin
de bos- en landschapsbouw'De
Dorsch-kamp', Wageningen, nr. 201.8.
Bouman,M.
I974. Oriënterend onderzoek naar de groeiplaats-eisen van de esp (Populus tremula)in
Nederland. Ong-enum-merd rapport Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- enland-,
schapsbouw'De Dorschkamp', Wageningen. 13 p.+
bijlagen.9.
Breitwieser,H.
1981. Probleme der Pappelwirtschaft insiidbay-erischen Flussauen, dargestellt am Beispiel des Lehrforstamtês Freising. Allgemeine Forstzeitschrift 36i 352-355.
10. Burg. J. van den. 1972.Minerale voeding van populier
V-blad-analytische gegevens van diverse cultivars. Rapport Rijksinsti-tuut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw ,De Dorsch-kamp', Wageningen, nr.l2l.
11. Burg, J. van den. 1981. De invloed van de
pH
op de groei van Leuce-populieren en Populus nigra-verslag van een pótproef in1981. Rapport Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en land-schapsbouw'De Dorschkamp', Wagenin gen, nr. 325.
12. Burg, J. van den. 1986a. Foliar analysis for determination of tree nutriênt status
-
a compilation of literature data. RapportRijks-instituut voor
onderzoekin
de bos-en
landschapsbouw ;De Dorschkamp', Wageningen , nr. 4L4.13. Burg, J. van den. 1986. Relaties tussen het vochtleverend ver-mogen van de grond, het waterverbruik en de groei van een aan-tal boomsoorten
-
een literatuurstudie. SWNBL-rapport project 7c (manuscript). Studiecommissie Waterbeheer Bós,Naiuui
enLandschap, Utrecht.
Holzzucht 26:21.30.
30.
Handboek voor de populierenteelt. 1976.H.A' van der Meiden
(red.).KNHM,
Arnhem. 4e druk, 304 P.31.
Hansen,E.A.
1976. Determining moisture-nutrient require-mentsfor
maximum fiber yield. Intensive Plantation Culture-Five Years Research. General Technical Report North Central
Forest Experiment Station NC-21 , p . 43-46. USDA, Forest
Ser-vice.
32.
Heinselman,M.L., andZ.A.
Zasada. 1955. A review ofliteratu-re literatu-relating to quaking aspen sites. Station Paper Lake States Fo-rest Experiment Station, No. 32.
USDA,
Forest Service.33.
Hendriks, J.L.J. 1978. De populier en het natuurbehoud.Popu-lier 15: 16-20.
34.
Henry,D.G.
1973. Foliar nutrient concentrations of someMin-nesota forest species. MinMin-nesota Forestry Research Note, No.
24I.
College of Forestry, University of Minnesota. 4 p.35.
Houtzagers,G.
1937. Het geslacht Populus in verband met zijnbetekenis voor de houtteelt. Dissertatie Landbouwhogeschool Wageningen. 262 p.
36.
Houtzagers, G. 1954. Houtteelt der gematigde luchtstreek, deel1: De houtsoorten. Tjeenk
Willink,
Zwolle.576 p.37. Janson,
L.
1976. Effects of mineral fertilization of parentseed-lings of poplar (section Leuce) on the results
oftheir
vegetative propagation. Voluntary paper, XVIIth IUFRO Congress, Oslo.38. Járó,
Z.
tnd
L.
Horvath. t962. Die periodischen und mengen-màssigen Ànderungen einiger Nàhrstoffein
den Blàttern der Laubbáume. Hungarian Forestry Scientific Review.39.
Joachim,H.F. 1953.
Untersuchungen riber dieWurzelausbil-dung und
die
Standortsansprtichevon
Pappelsorten. Wissen-schaftliche Abhandlungen, Deutsche Akademie derLandwirt-schaftlichen Wissenschaften, Band 7. Berlijn.
40.
Koster,R.
1968. De grauwe abeel. Populier 5: 46-50.41.
Langille,W.M., and
K.S.Maclean.
1976. Some essentialnu-trient
elemehts in forest plants as related to species, plant part, season and location. Plant and Soil 45: 17-26.42.
Lavriëenko,V.M.
1968.Die
Bestimmung desDiingemittelbe-darfs der Wàlder (Russisch). Lesnoe chozjajstvo 8:41-43.
43.
Marcet, E.1954. Aspe und Weisspappeln, waldbaulich undwirt-schaftlich
wichtige
Baumartender Zukunft.
SchweizerischeZeitschrift
fiir Forstwesen
105 425-450.44.
Marcet, E. 1961. Taxonomische Untersuchungen in der SektionL e uc e D uby der Gattun g Pop ulus L. Mitteilungen der Schweize-rischen Anstalt ftir das forstliche Versuchswesen, Band 37,
Heft
4.
45.
Marcet, E.1963. Die Aspe und ihr Anbau. Hespa-Mitteilungenl 3(3).
46.
Mayer,H.
1977 . Waldbau auf soziologisch-ókologischerGrund-lage. 483 S. Fischer, Stuttgart.
47. McColl,
J.G.
1980. Seasonalnutrient
variationin
tremblingaspen. Plant and Soil 54:323-328.
48.
Meiden,H.A. van
der. 1969. Eigenschappen en gebruiksmoge-lijkheden van populierensoorten en -rassen. Populier 6: 50-54.49. Mitchell,
H., and
R.F.
Chandler.1939. The nitrogennutrition
and growth
of
certain deciduous trees of Northeastern UnitedStates. Black Rock Forest Bulletin No. 11.
50. Noack,
H.
1977. Die Aspe, Espe oder Zitterpappel. Baumzei-tung 11:9-10.51.
Poplars and willowsin
wood production and land use. 1980.Food and Agriculture Organisation of the United Nations,
For-estry Series
No.
10, 328 p. (published under the auspices oftheInternational Poplar Commission).
52.
Schmidt, P. 1978. Wachstum und Wassergebrauch von Báumen-
Methodische Experimente und Untersuchungen anPappelklo-nen. Dissertatie Albrecht-Ludwigs-Universitát Freiburg
i.
Br. 2t7 S.53.
Schónbach,1952. Zum Anbau der Aspe (Populus tremulaL.).
Der Wald-
Zeitschriftfiir Forstwirtschaft-Holzwirtschaft.
Son-dernummer'Die
Pappel', S. 6-13. Ministeriumfir
Land- und Forstwirtschaft derDDR.
54. Schónnamsgruber,
H.
1955. Studien tiber den Phosphathaushalt von jungen Holzpflanzen insbesondere von Pappeln. Mitteilun-gen deiwtirttembergischen forstlichen Versuchsanstalt. Band12,
Heft2.
Ulmer, Stuttgart.55. Schreiner, E.J. 1959. Production of poplartimberinEurope and its significance and application in the United States. USDA, Fo-rest Service, Agriculture Handbook No. 150.
56.
Schróck, O.1952.Die
Graupappel, eine wertvolleMischholz-art. Der Wald
-
Zeitschriftfiir Forstwirtschaft-Holzwirtschaft.
Sondernummer'Die
Pappel', S. 14-18. Ministeriumfrir
Land-und Forstwirtschaft derDDR.
57.
Slabaugh, P.E. 1958. Silvical characteristics of Big Tooth Aspen (Populus grandidentata). Station Paper Lake States Forest Ex-periment Station, No. 233.58. Stoeckeler,
J.H.
1960. Soil factors affecting the growth of qua-king aspen forests in the Lake States. Technical BulletinUniver-sity of Minnesota, Agricultural Experiment Station, No. 233.
59.
Strothmann,R.O.
Evaluatingthe
growth potentialof
aspenlands in Northern Minnesota. Station Paper Lake States Forest Experiment Station, No. 86.
USDA,
Forest Service.60.
Strothmann,R.O.,
andZ.A. Zasada.1957. Silvical
characteris-tics
of
quaking aspen (Populus tremuloides). Station Paper, Lake States Forest Experiment Station, No. 49.USDA,
Forest Service.61. Tew,
K.
1970. Seasonal variation in the nutrient content of aspenfoliage. The Journal of Wildlife Management 34: 475-478.
62. Yan Kleve,
K.
1973. Short-term growth response to fertilizationin young quaking aspen. Journal ofForestry 71':758-759.
63. Van Kleve,
K.,
andL.K.
Oliver. 1982. Growth response ofpost-fire quaking aspen (Populus tremuloides Michx.) to N, P and K
fertizilation.
Canadian Journalof
Forestry Research 12: 1'60-165.64.
Voigt,G.K., M.L.
HeinselmanandZ.A. Zasada.
1957. Theef-fect
of
soil characteristics on the growthof
quaking aspen inNorthern Minnesota. Soil Science Society of America Journal
2I:649-652.
65. Walker,
L.C.
1955. Foliar analysis as a method of indicating po-tassium-deficient soils for reforestation. Soil Science Societyof
America Proceedings 19 : 233-236.66.
Wall, R.E., Y.P.
Kalra and R. Prasad. 1971. Concentrationof
micronutrients in foliage of aspen (Populus tremuloides Michx.) in Manitoba. Information Report Forest Research Laboratory, Edmonton, Alberta, No. A-X-47.
67. Wehrmann,
J. 1963.
Die
Beurteilung der Stickstoffernáhrung von Fichten- und Kiefernbestànden. Allgemeine Forstzeitschrift 18: 502-504.68.
Wilde, S.A., andD.T.
Pronin. 1949. Growth of trembling aspen in relation to groundwater and soil organic matter. Soil Science Society of America Proceedings 13:.345-347.69.
Williams,
R.D.,
andS.H.
Hanks. 1976. HardwoodNursery-man's Guide.
Agriculture
HandbookUSDA,
Forest Service,No.473.
70.
Wolterson, J.F. 1971. Espen in Nederland. Populier 8: 88-93.71.
Wood,G.W., D.W.
Simpson andR.L.
Dressler. 1973. Effects of spray irrigation of forests with chlorinated sewage effluent on deer and rabbits. In: W.W. Sopper andL.T.
Cardos (eds.). Re-cycling treated municipal waste water and sludge through forest and crop land. Proceedingsof
a symposium conducted by the College of Agriculture and the Institutefor
Research on Landand