• No results found

Onder welke voorwaarden is naming and shaming effectief? : een sociaal psychologische blik op de werking van naming and shaming als handhavingsmiddel voor regelnaleving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onder welke voorwaarden is naming and shaming effectief? : een sociaal psychologische blik op de werking van naming and shaming als handhavingsmiddel voor regelnaleving"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onder welke voorwaarden is Naming and

Shaming effectief?

Een sociaal psychologische blik op de werking van naming and shaming als handhavingsmiddel voor regelnaleving

Bachelorthese Sociale Psychologie Naam: Maartje Min

Studentnummer: 10003285 Datum: 15 mei 2014 Begeleider: M.L.W. Vliek Aantal woorden: 6191

(2)

1 Abstract

Het Ministerie wil naming and shaming inzetten bij regelnaleving. Om te bepalen of dit gaat werken is het bestraffende aspect én de sociaal-emotionele gevoelswereld van mensen onderzocht. Straffen werkt bij normatieve gedragsverandering, mits uitgevoerd door een autoriteit én bij morele emoties, zoals schaamte. Hieraan zit een ‘lelijke’ én een ‘mooie’ kant, en ontstaat bij overtreding zowel herstel- als ontwijkgedrag . Toepassing van naming and shaming blijkt te werken, behalve bij mensen met macht. Voorkomen van regelovertreding is echter beter dan genezen. Onderzoek naar de preventieve werking van schaamte toont dat negatieve geanticipeerde emoties zorgen voor normatieve gedragsverandering. Al met al zijn de resultaten over de werking van naming and shaming paradoxaal: is er sprake van

geanticipeerde schaamte of angst voor bestraffing?

(3)

2 Inhoudsopgave

Abstract 3

Onder Welke Voorwaarden is Naming and Shaming Effectief? 4

De Invloed van Straffen op Gedragsverandering 7

De Invloed van de Morele Emotie Schaamte op Gedragsverandering 11 De Toepassing van Naming and Shaming op Micro en Macro Niveau 13 De Invloed van Geanticipeerde Schaamte op Gedragsverandering 17

Conclusie & Discussie 20

(4)

3 Onder Welke Voorwaarde is Naming and Shaming Effectief?

Bij het Ministerie van Financiën leeft constant de vraag hoe regelnaleving zo goed mogelijk gehandhaafd en verbeterd kan worden. Minister Dijsselbloem ziet transparantie als dé sleutel voor een vernieuwde toezichtstrategie. Openheid over alle informatie waarover de overheid beschikt is daarom zijn devies. Dus ook als het gaat om naleving van regels. De manier van handhaving die in dit licht wordt overwogen is het toepassen van naming and shaming. Door bestuurskundige Van Erp (2009) omschreven als “de actieve niet

geanonimiseerde publicaties van overtredingen en sancties door publieke toezichthouders”. Deze publicaties zijn negatief van aard en kunnen worden toegepast bij individuen én

ondernemingen, met als doel afkeurend gedrag te verhelpen en zo mogelijk te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door bedrijven die hun belasting niet betalen op zogenaamde shame-lijsten te zetten of via de media publiekelijk aan de schandpaal te nagelen. Naming and shaming is in Nederland al meerdere malen succesvol toegepast, zoals in de horecasector, bij

kredietverstrekkers (Keuzenkamp, Theeuwes & De Nooij, 2003), in de scheepsvaart

(Michiels, 2007) en in de gezondheidszorg (Van Erp, 2009). Ook in ander landen, zoals op de Amerikaanse website van The California Department of Justice (http://www.meganslaw.ca. gov/) worden persoonsgegevens van regelovertreders en seksdelinquenten online te gezet.

In het kader van bovenstaande context is het interessant te onderzoeken of naming and shaming specifiek voor het Ministerie van Financiën een adequaat beleidsinstrument kan zijn voor regelnaleving. De evidentie over de effectiviteit van naming and shaming zou meer inzicht kunnen geven in de factoren die de slagingskans positief beïnvloeden, zowel in het voordeel van de overheid als voor de maatschappij. Burgers en bedrijven krijgen hiermee de kans beredeneerde keuzes te maken over met wie ze wel of niet in zee gaan en worden

(5)

4 beschermd tegen ondeugdelijke organisaties (Misztal, 1996). Tegelijkertijd kan de overheid op deze manier nalatige burgers bestraffen en niet-functioneel gedrag voorkomen.

Alhoewel naming and shaming evident based lijkt, is het doorvoeren van deze vorm van transparantie nieuw voor het Ministerie van Financiën. Daarom is het van belang op basis van gegronde literatuurstudie en toegepast onderzoek, een weloverwogen en degelijk onderbouwde beslissing te nemen. Bij naming and shaming kunnen verschillende belangrijke sociaal psychologische aspecten van menselijk gedrag onderzocht worden, waarvan er twee opvallen: het bestraffende karakter én de sociaal-emotionele gevoelswereld van mensen (Braithwaite, 1989).

Cleckley (2003), die voortbouwt op eeuwenoude ideeën van onder andere filosoof Hobbes, was van mening dat mensen van nature slecht en egoïstisch zijn, en hiervoor gecorrigeerd moeten worden. Mensen maken zich ook frequent schuldig aan het overtreden van de wet (Michiels, 2007).

Skinner bracht als een van de eerste in 1983 ‘straffen’ in kaart om inzicht te krijgen in de manier waarop ongewenst gedrag gecorrigeerd kon worden en wenselijk gedrag

aangeleerd. Daaruit bleek dat straffen leidde tot afname van onwenselijk gedrag. In de

afgelopen twintig jaar zijn er meer sancties uitgedeeld door uiteenlopende landen en nationale en internationale organisaties dan ooit tevoren (Allen, 2005) Het is desalniettemin continu een punt van debat in hoeverre sancties effectief zijn voor regelnaleving. Economische sancties tegen landen en organisaties met een afwijkend beleid bleken slechts in één derde van de gevallen voor effect te zorgen (Drezner 2007). Nederland maakt echter veel gebruik van bestraffingen, zoals geldboetes, gevangenisstraf en straatverbod. De ruim 8 miljoen

uitgeschreven boetes bij verkeersovertredingen in 2014 (Rijksoverheid, 2015) illustreren dit. Op basis van de prevalentie van de toepassing van straffen zou daarmee verondersteld

(6)

5 kunnen worden dat de overheid achter het algemene succes van straffen staat. De theoretische evidentie voor straffen zal later in dit literatuuroverzicht nader worden besproken.

Naast het aspect van autoritair straffen, speelt naming and shaming in op de sociale kant van mensen. Het heeft namelijk betrekking op sociale zelfbestraffing. Mensen zijn wezens die zichzelf staande moeten houden in een sociale omgeving. Bij een groep horen is daarom van belang (Baumeister & Leary, 1995). Constante interactie tussen mensen wekt emotionele reacties op die ons wegwijs maken in hoe we ons moeten gedragen (Baumeister, Vohs, De Wall, & Zhang, 2007). Ze hebben daarmee een substantiële persoonlijke en sociale functie.

Bij naming and shaming worden specifiek morele emoties aangesproken, in reactie op morele overtredingen of ter motivatie van moreel gedrag (Haidt, 2003). Omdat we gevoelig zijn voor onze sociale status, vergelijken we ons zelf constant met anderen om te kijken waar we staan ten opzichte van de groep. Het behouden van face is daarom in het kader van

normcongruentie van betekenis om reputatieschade te voorkomen (Tiedens & Fragale, 2003). Een belangrijke morele emotie is volgens westerse onderzoekers ‘schaamte’

(Dalgleish & Power, 1999).

Schaamte is een negatieve zelfevaluatie die zorgt voor zelfbestraffing over hetgeen is overtreden (Taylor, 1985). Voorbeelden hiervan zijn sociale klunzigheid of gedragingen die tegen de algemene moralen van de samenleving ingaan. Schaamte wordt opgewekt door iemands eigen perceptie over een normovertreding (Keltner & Buswell, 1996). Een kernpunt van schaamte is namelijk dat het falen van het voldoen aan de standaarden wordt

toegeschreven aan het ‘zelf’ in plaats van aan een gebeurtenis, zoals in het geval van schuld. Schaamte is een erg pijnlijke emotie, die het zelfvertrouwen maar ook de reputatie van een persoon of groep kan aantasten (Lewis, 1971). Mensen willen daarom van dit vervelende gevoel af.

(7)

6 Tangney (1991) stelt dat er een vermijdende actietendens in werking wordt gezet om nog meer schade te voorkomen. Dit uit zich in verminderde sociale toenadering, ontwijking van het probleem en het inhiberen van assertief gedrag.

Er wordt daarom gesproken van een “lelijke” emotie (Tangney, 1991). Aan de hand van de bijbehorende actietendens zou men verwachten dat er geen verandering plaatsvindt om normgedrag na te streven en het dus geen functionele emotie is voor regelnaleving. Er is echter ook bewijs gevonden dat schaamte juist fungeert als een ultieme drang om

reputatieverlies tegen te gaan, want “de zwaarste straf is reputatieverlies” (Van Erp, 2007). Om dit reputatieverlies te voorkomen, stellen Loewenstein en Lernen (2003) dat er naast emoties als reactie op morele overtredingen ook nog een soort toekomstgeoriënteerde morele emotie bestaat, namelijk geanticipeerde schaamte. Dit is een ‘virtuele’ gebeurtenis die niet eerder is voorgevallen, maar waar wel een levendige affectieve voorstelling van kan worden gemaakt (Wilson & Gilbert, 2003). Gleicher et al. (1995) stellen dat er schaamte wordt opgeroepen die preventief werkt op het voorkomen van een toekomstige gebeurtenis. Een voorbeeld hiervan is het gevoel van schaamte dat wordt opgeroepen bij de gedachte om op een openbare lijst te komen in geval van belastingontduiking.. De gedachte alleen al zou genoeg zijn om de belastingregels netjes na te leven.

Ondanks de veelheid en diversiteit van bovengenoemd onderzoek over de

verschillende aspecten van naming and shaming, is er nog onvoldoende duidelijkheid over de precieze werking op gedragsverandering. Daarom staat in dit literatuuroverzicht de vraag centraal onder welke voorwaarden naming and shaming effectief is.

Sociaal psychologische aspecten van de werking van naming and shaming zullen afzonderlijk belicht worden. Als eerste komt de invloed van straffen op gedragsverandering aan de orde. Daarna wordt de morele emotie schaamte en de toepassing daarvan op

(8)

7 gedragsverandering bekeken en het laatste deel betreft anticipatie van deze emotie op

gedragsverandering.

De Invloed van Straffen op Gedragsverandering

Om de werking van straffen op gedragsverandering te bekijken zullen er in deze paragraaf een aantal factoren besproken worden die de effectiviteit van straffen kunnen beïnvloeden.

Bestraffingsystemen zijn namelijk eerder gerelateerd aan normatieve gedragsverandering (Fehr & Gächter, 2002). Normatief gedrag is gewenst gedrag, bepaald en gestuurd door de standaarden van een maatschappij of groep (Elsenbroich & Xenitidou, 2012). De overheid als bestraffer lijkt overtuigd van de werking van straffen als beleidsinstrument, maar of dit ook geldt voor de bestrafte is nog onduidelijk.

In dat licht onderzochten Houghton, Merrett en Wheldall (1988) de attitude en

verwachtingen over de effectiviteit van bepaalde beloningen en bestraffingen op gedrag onder 886 middelbare scholieren in de West Midlands. Elke student moest aan de hand van een vragenlijst aangeven in hoeverre hij de voorkeur gaf aan een bepaalde bestraffing en in hoeverre hij deze effectief achtte. Hieruit bleek dat studenten hogere scores gaven ten aanzien van hun voorkeur voor belonen dan voor bestraffen. Daarentegen werd hoger gescoord op de effectiviteitsvragen over bestraffen dan belonen. Het hoogst werd gescoord op de

doeltreffendheid van ‘een brief van de leraar naar ouders’en ‘melding van overtreding naar schooldirectie’. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er weliswaar een positievere attitude heerste over belonen dan bestraffen, maar dat bestraffen desalniettemin effectiever zou zijn op gedragsverandering.

Het valt op dat kinderen veel waarde hechten aan de mening van de leraar over hun gedrag. Dit zou kunnen suggereren dat een autoritaire bestraffer van invloed is op de effectiviteit van de bestraffing. Bestraffing door een autoriteiten werkt volgens O’Gorman,

(9)

8 Henrich & Van Vugt (2009) ook beter dan bijvoorbeeld door een mede collega, omdat een autoriteit wo

rdt gepercipieerd als legitieme partij voor het uitvoeren van straffen.

Daarom onderzochten Baldassarri en Grossman (2011) de invloed van bestraffing door een autoriteit op het normatieve gedrag. Er werden 1543 Oegandese boeren random verdeeld over twee condities waarin variaties van een public good game werden gespeeld. Iedere deelnemer ontving 100 shillings. Bij elke ronde moest hij 10 shillings verdelen over, ofwel het eigen privéaccount of een groepsaccount. De deelnemers werden random verdeeld over een baselineconditie of en autoriteitsconditie. In de autoriteitsconditie werd één boer verkozen die de macht kreeg drie shillings af te pakken van deelnemers waarvan hij vond dat ze niet eerlijk het geld verdeelden. In de baselineconditie was er geen sprake van interventie op het spelgedrag van de deelnemers door een autoriteit. De mate van verandering van pro-sociaal gedrag werd gemeten aan de hand van de hoeveelheid shilling die afgedragen werd aan het groepsaccount. Het resultaat was dat de deelnemers in de autoriteitsconditie significant meer geld gaven aan het groepsaccount dan deelnemers in de baselineconditie. Hieruit kan

geconcludeerd worden dat bestraffing door een autoriteit een positieve werking heeft op normatieve gedragsverandering.

Bovenstaand onderzoek maakt het aannemelijk dat een instantie als de overheid een goede en legitieme macht zou bezitten om bestraffen voor regelnaleving succesvol uit te voeren. Aan de hand van voorgaande conclusies tekenen de voorwaarden voor straffen zich steeds scherper af als indicator voor normconforme gedragingen. Volgens Prooijen, Van den Bos en Wilke (2004) heeft een autoritaire macht naast invloed op gedrag ook invloed op het gevoel deel uit te maken van een groep. Wanneer een autoriteit ons namelijk niet eerlijk behandelt, voelen wij ons minder onderdeel van deze groep en gaan ons minder bekommeren en conformeren aan de norm (Tyler & Lind, 1992).

(10)

9 Daarom onderzochten Prooijen, Gallucci en Toeset (2008) de invloed van consistent straffen op normatief gedrag. Ze deden onderzoek naar pro-sociale gedragsverandering onder 120 studenten van de Vrije Universiteit. Deze studenten werden random verdeeld over 3 condities: de consistente bestraffingsconditie, de inconsistente bestraffingsconditie en de controle conditie. Elke deelnemer moest gelijktijdig met vier andere deelnemers een

computer-based trust game spelen (Fehr & Rochenbach, 2003). Een geldschieter investeerde een aantal munten en vroeg vervolgens aan de groep een bedrag weer terug te boeken. In de consistente bestraffingsconditie werd verteld dat elke deelnemer die minder dan het bevraagde bedrag aan de investeerder teruggaf, zelf vier munten moest inleveren. In de inconsistente bestraffingsconditie kregen deelnemers juist te horen dat alleen zij als individu gestraft zouden worden en andere deelnemers niet. In de controleconditie werd niemand bestraft. De resultaten lieten zien dat deelnemers in de inconsistente bestraffingsconditie significant minder munten teruggaven aan de investeerder dan in de consistente bestraffingsconditie en de controleconditie. Er kan geconcludeerd worden dat consistent straffen er inderdaad voor zorgt dat normatief gedrag wordt vertoond.

Tot nu toe zijn voorwaarden voor het effectief uitvoeren van straffen besproken. Het gevoelsaspect van straffen is echter nog buiten beschouwing gelaten. De emotionele reactie van de bestrafte op bestraffing is wel degelijk relevant. Emoties maken namelijk deel uit van motivaties voor normatieve gedragsverandering Iyer, Schmader en Lickel (2007).

Hopfensitz en Reuben (2009) bouwden voort op de veronderstelling dat emoties van invloed zijn op de effectiviteit van bestraffing. Een groep van 162 studenten speelde een social dillema game (Berg, Dickhaut & McCabe, 1995; Akerlof, 1982; Fehr, Kirchsteiger & Riedl, 1993) tegen een anonieme tegenstander. In de controlecondities begon speler 1 met 150 punten en speler 2 met 100 punten. Speler 1 kon aangeven genoegen te nemen met de gegeven 150 punten, speler 2 ontving hierna automatisch ook zijn 100 punten en dit

(11)

10 betekende het einde van het spel. Speler 1 kon ook kiezen voor een samenwerkingsoptie, waarin hij een bedrag van 50 punten afstond en dit bedrag werd verzesvoudigd (300 punten) en aan speler 2 gegeven. Speler 2 kreeg hierna de opties om óf de helft (150 punten), het geschonken bedrag (50 punten) óf helemaal niets terug te geven. In de bestraffingsconditie werd dit proces ook doorlopen. Daarin werd echter aangegeven dat speler 2 gestraft zou worden wanneer hij niet de samenwerkingsopties zou kiezen (150 punten retour). Speler 2 vulde na de eventuele bestraffing en voor zijn eigen keuze van teruggave een

zelfrapportagelijst in over ervaren emoties van dat moment. Het social dilemma game liet zien dat speler 2 uit de bestraffingsconditie gemiddeld meer munten teruggaf dan speler 2 uit de controleconditie, alleen was dit effect niet erg sterk. Maar speler 2 uit de bestraffingsconditie die hoger scoorde op de sociale emotievragen (schaamte en schuld) van de zelfrapportagelijst, gaf vaker de 150 punten dan de 50 of 0 punten optie terug aan speler 1 dan speler 2 uit de bestraffingconditie of controleconditie die lager scoorde op deze sociale emoties. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de ervaring van morele emoties zoals schuld en schaamte resulteert in meer normatief gedrag.

Al met al kan geconcludeerd worden uit bovengenoemde onderzoek dat bestraffen van invloed is op normatieve gedragsverandering. Allereerst blijkt namelijk dat de bestrafte zelf denkt dat straffen effectiever is dan belonen. Daarnaast lijkt bestraffen ook te werken onder de voorwaarde dat een autoriteit op een consistente manier straft. Verder komt naar voren dat bestraffen effect sorteert wanneer er emoties aanwezig zijn die het gedrag sturen. Het valt op dat het hier gaat om morele emoties. In het licht van morele emoties en de werking van naming and shaming lijkt het onderzoeken van het shaming aspect daarom relevant. Shaming onderschrijft de normatieve orde waarin het plegen van overtredingen gewoonweg

onacceptabel is (Hoogenboom, 2011). Shaming is dus niet primair bestraffend bedoeld in termen van vergelding, maar zoals Braithwaite (1989) dat noemt: ‘morele educatie’.

(12)

11 De Invloed van de Morele Emotie Schaamte op Gedragsverandering

Er is tot nu toe veel nadruk gelegd op de ‘lelijke’ kant van schaamte en de negatieve consequenties zoals de ontwijkende actietendens, die volgens (Tangney, 1991) niet

functioneel lijkt voor gedragsverandering. Er echter zit echter volgens Haidt (2003) ook een morele kant aan schaamte die gelinkt is aan de interesse van andere mensen. Wanneer er een conflict ontstaat tussen kiezen voor jezelf of luisteren naar iemand anders, zoals bij sociale dilemma’s, zorgen morele emoties er juist voor dat wij rekening houden met andermans interesses. Dit suggereert dat er toch een ‘mooie’ kant zit aan schaamte.

De Hooge, Breugelmans en Zeelenberg (2008) onderzochten het idee dat schaamte een functie heeft bij normatieve gedragsverandering. Als eerste werd er via een computer onder 150 studenten een Triple Dominance Measure of Social Value Orientations (Van Lange, Otten, De Bruin, & Joireman, 1997) afgenomen om te kijken of iemand proself was

(egoïstisch) of prosocial (meer gaf om sociale waarden). Ze kregen te horen dat zij een groep zouden vormen en dat alle groepsleden twee intelligentietesten overgenomen van Van

Harreveld, Van Der Pligt, Nordgren en Claasen (in press) moesten doen, waarna de resultaten openbaar werden gemaakt. Deelnemers in de schaamteconditie zagen op hun scherm dat ze laag begaafd scoorden ten opzichte van hun groepsgenoten, die zeer begaafd scoorden. Deelnemers in de controleconditie waren allemaal even gemiddeld begaafd. Vervolgens moesten alle deelnemers een 10-coin-give-some dilemma game (Van Lange & Kuhlman, 1994) spelen met een interactiepartner van een andere groep. De deelnemer kreeg 10 punten die elk 0,5 munt waard waren en 1 munt voor de interactiepartner. De interactiepartner kreeg ook 10 punten die voor hemzelf 0,5 munt waard was en voor de deelnemer 1 munt. De deelnemer moest kiezen hoeveel munten hij zou weggeven aan de interactiepartner zonder te weten wat de interactiepartner zou teruggeven. Het resultaat was dat proselfs meer munten

(13)

12 weggaven aan de interactiepartner wanneer zij zich schaamden dan proselfs in de controle conditie. Er werd geen verschil gevonden tussen prosocials en de controle conditie in de hoeveelheid munten die waren afgestaan aan de interactiepartner. Er kan derhalve geconcludeerd worden dat schaamte inderdaad een functie heeft bij normatieve gedragsverandering, namelijk het in actie krijgen van proselfs.

Schaamte kan er dus zelfs voor zorgen dat mensen die van nature voor eigen gewin gaan, toch hun gedrag aanpassen. Schaamte lijkt je ‘bewust’ te maken van de sociale context

waarbinnen gedrag plaatsvindt. Dit zou betekenen dat naming and shaming goed toepasbaar is op het juiste scala aan mensen; de egoïstische regelovertreders. Beiden actietendensen kunnen op basis van theorie en bovenstaand onderzoek dus geactiveerd worden. Het is nog niet duidelijk wat maakt dat er voor de één of voor de ander wordt gekozen.

De Hooge, Zeelenberg & Breugelmans (2010) gaven de verklaring van verschillende normatieve gedragsreacties op schaamte in termen van herstel en bescherm motieven. Ze bekeken het idee dat motieven een mediërende factor zijn bij het veranderen van normatief gedrag. Er werden 216 studenten random verdeeld over een schaamte- of controleconditie. Deelnemers in de schaamteconditie moesten een scenario lezen waarbij ze zich voorstelden dat ze een slechte presentatie gaven en volledig voor schut stonden. Deelnemers in de

controleconditie moesten zich inbeelden dat zij een presentatie gaven die net zo goed was als die van hun klasgenootjes. Vervolgens kreeg iedereen een voorstel om de presentatie

nogmaals te doen en aan te geven in hoeverre ze bereid waren dit te doen. Als laatste vulde iedereen een vragenlijst in, geconstrueerd door Den Hooge et al. zelf, over de onderliggende herstel- of beschermmotieven met betrekking tot hun keuze voor een extra presentatie. Het resultaat was dat deelnemers in de schaamteconditie significant hoger scoorden op de herstel- en ontwijkmotief vragen dan de deelnemers in de controleconditie. Meer deelnemers in de schaamteconditie kozen ervoor èn waren eerder bereidwillig om de presentatie nogmaals te

(14)

13 doen dan deelnemers in de controleconditie. Dit significante effect werd niet-significant wanneer de vragen over het herstel en de ontwijkmotieven werden toegevoegd aan de regressieanalyse. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat schaamte zowel herstel- als ontwijkmotieven activeert, en dat deze twee motieven het effect van schaamte op de

normatieve gedragsverandering mediëren.

Dit suggereert dat laten schamen van mensen voor zowel herstel- als ontwijkgedrag kan zorgen. Deze constatering sluit de werking van schaamte bij naming and shaming nog niet uit. De theorie laat aan de ene kant zien dat schaamte een ‘lelijke’ onfunctionele emotie is (Dalgleish & Power, 1999) maar ook dat er wel degelijk functionele actietendensen kunnen ontstaan na schaamte. De theoretische en empirische onderzoeken naar het schaamteaspect lijken dus nog niet congruent over de werking van naming and shaming. Daarom is het verstandig te gaan kijken naar toegepast onderzoek en de gevolgen van naming and shaming.

De Toepassing van Naming and Shaming op Micro en Macro niveau

Het publiekelijk te schande zetten van een overtreder heeft volgens Hoogenboom (2011) ingrijpende gevolgen. Gezien het grote belang van reputatie voor mensen en bedrijven, wordt volgens hem bij shaming een ‘reputatiemechanisme’ geactiveerd. Het zou dé drijfveer zijn om gedrag aan te passen, omdat wij ons altijd zorgen maken over het beeld dat anderen van ons hebben. Een negatieve reputatie kan zelfs voor financiële schade zorgen als men geen zaken meer wil doen met onbetrouwbare organisaties. Het is derhalve interessant te bekijken of de toepassing van naming and shaming in verschillende sectoren meer inzicht kan geven in de slagingskans bij het Ministerie van Financiën.

Besley, Bevan & Burchardi (2009) onderzochten de invloed van naming and shaming op normatieve gedragsverandering in de Zorg sector. Engelse ziekenhuizen werden gezien als

(15)

14 experimentele conditie. De lengte van wachttijden in ziekenhuizen was een groot probleem. Ter interventie plaatste de overheid de wachttijden op een online lijst van Primaire Care Trusts en te rankten via het “star systeem”. Hoe minder sterren hoe slechter het met de wachttijden gesteld was. Ziekenhuizen in Wales dienden als controle conditie. Er werd hier geen actie ondernomen om de wachttijden te verkorten. De gemiddelde wachttijd per patiënt was voorafgaande aan de metingen voor beiden landen ongeveer 18 maanden. Hun target was een afname van 3 maanden wachttijd per jaar over 3 jaren, met als einddoel een maximum van 9 maanden. Na de 3 jaar bleek dat alhoewel in Engeland het eerste target van

wachttijdafname naar gemiddeld 15 maanden niet werd behaald, het tweede en derde target van 12 maanden en 9 maanden wel werd behaald. In Wales werd niet één target behaald. Er kan geconcludeerd worden dat naming and shaming in Engeland inderdaad een positieve werking had op normatieve gedragsverandering in de Zorg.

In bovenstaand onderzoek werd er één manier van naming and shaming besproken, namelijk het publiceren op een openbare website. Daarom ging Krain (2012) in op de invloed van verschillende soorten publicaties van naming and shaming op normatieve

gedragsverandering. Hij deed een analyse van genocide data van de betrokken landen over een tijdbestek van 33 jarig (1976 – 2008). Verschillende soorten publicaties van naming and shaming werden via uiteenlopende publiciteitskanalen geanalyseerd, te weten: NGO’s (door Amnesty International), Westerse media en de VN. Het aantal genocides werd bekeken aan de hand van een lijst van The Political Instability Task Force (Marshall, Gurr & Harff, 2005). Het resultaat was dat er na toepassing van naming and shaming in 2008 voor elk van de onderzochte publiciteitskanalen een significante verbetering optrad van de hoeveelheid genocides vergeleken met 1975, zelfs voor extreme wreedheden. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de toepassing van naming and shaming door NGO’s, de media, en de VN een positieve invloed had op normatieve gedragsverandering.

(16)

15 Naming and shaming kan dus een hoge mate van maatschappelijke waarde hebben en zelfs gewelddadige overtredingen aanpakken op een geweldloze manier. Elstad (2009) stelt echter dat er een bepaalde voorwaardeaanwezig moet zijn voor de werking van naming and shaming, namelijk dat overtreders zich verantwoordelijk voelen voor hun ongewenste gedrag. In dat geval zijn ze gemotiveerd hun beschadigde positie verbeteren (Thomas et al., 2007).

Elstad (2009) onderzocht de invloed van verantwoordelijkheid op normatieve gedragsverandering bij naming and shaming aan de hand van drie case studies over

schoolresultaten in Noorwegen. School één was gelegen in Oslo, waar schoolorganen externe normen en targets definiëren om zo hoog mogelijke schoolresultaten te behalen. In 2002 voldeed deze school niet aan de geformuleerde standaarden. Middels naming and shaming kwamen ze onderaan op een shame-lijst in de lokale nieuwsbrief. Leraren bleken te neer geslagen en hun zelfvertrouwen was beschadigd. Ze werden als groep aangesproken door hun directie om te komen tot een systematische verbeteraanpak en deze te implementeren. Een jaar later bleek dat de schoolgemiddelden net zo hoog waren als het gemiddelde van Noorwegen. School twee was ook een school in Oslo die niet aan de verwachte targets voldeed en op dezelfde manier te schande werd gezet. Alle leraren inclusief het schoolhoofd voelden zich onwaardig als professional. In tegenstelling tot de actie bij de eerste school kwam hier geen mobilisatie op gang. Sommige leraren probeerden zelf verbeteringen aan te brengen Na een jaar bleken de schoolresultaten niet verbeterd, ondanks de externe druk van scholenorganen en de media. School drie was gelegen in een klein stadje waar geen targets opgelegd waren en de leraren volledig autonomie hadden over hoe ze schoolresultaten wilden behalen. Ze scoorden in 2002 het laagste wiskundegemiddelde van heel Noorwegen. Door openbaarmaking van de slechte resultaten voelden de leraren zich aanvankelijk onvoldoende competent. Het werkte wel als een wake-up call om zich met elkaar te bezinnen over een nieuwe aanpak. Er ontstond een natuurlijke collectieve mobilisatie die niet van bovenaf

(17)

16 hoefde te worden aangestuurd. Een jaar later bleek dat de gemiddelde wiskundescores fors waren gestegen. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat collectieve

verantwoordelijkheid in het geval van naming and shaming nodig is om in actie te komen, ongeacht of dit intrinsieke verantwoordelijkheid vanuit de groep betreft of dat de groep wordt aangesproken op hun collectieve verantwoordelijkheid. Als er geen sprake is van een gedeeld gevoel, ontstaat er een gevoel van schaamte en incompetentie op individueel niveau dat verlammend werkt en daarmee niet leidt tot gedragsverandering.

Bovenstaande onderzoeken kijken naar gedragsverandering van gewone burgers . Voor een persoon met macht is een goede reputatie van groot belang. Volgens Hoogenboom (2011) vinden bedrijven schade aan de reputatie erger dan een formele straf. Dit zou kunnen betekenen dat ze derhalve ook meer bereid zijn hun gedrag bij naming and shaming aan te passen om reputatieschade te voorkomen.

Braithwaite en Drahos (2002) onderzochten in dat licht of macht van invloed is op de effectiviteit van naming and shaming. Ze deden dit aan de hand van de toepassing op overtreders met politieke of zakelijke macht én de toepassing op gewone burgerlijke overtreders. Als eerste namen ze het voorbeeld van de Indonesische bezetting van Oost Timor. Amerika steunde het Indonesische leger met wapens. Minster John Howard van Australië zette president Clinton in de pers hiervoor publiekelijk te schande. Clinton had de positie te beschikken over een groep mensen (communicatieadviseurs en spindoctors), die diende als zakelijke dekmantel ter bescherming van zijn reputatie. Er werden verschillende perspublicaties in de wereld verspreid om het idee van shaming te reframen. Het tweede voorbeeld betrof een regelovertreder, die niet deze zakelijke dekmantel aan PR experts achter zich had. Hij was verantwoordelijk voor zijn eigen gedragingen en kon de afkeuring van zijn achterban niet ontwijken. Hieruit kan geconcludeerd worden dat naming and shaming geen

(18)

17 effectief beleidsinstrument is bij overtredingen van mensen met macht, maar het wel

functioneel kan zijn om gewone burgers publiekelijk te schande te zetten.

Uit voorgaand onderzoek lijkt naming and shaming te werken voor de ziekenhuissector. Ook op internationaal niveau is bij publicatie van wandaden in verschillende

communicatiekanalen effect gemeten op normatieve gedragsverandering Daarnaast is geconstateerd dat er een collectief verantwoordelijkheidsgevoel nodig is om mensen in beweging te krijgen Als laatste is bewijs gevonden dat naming and shaming effectiever is voor gedragsverandering bij het te schande zetten van mensen met macht dan mensen zonder macht. Het ultieme doel is natuurlijk om niet te hoeven straffen, maar regelovertredingen te voorkomen. Daarom is het interessant te kijken of schaamte ook een preventieve werking kan hebben op regelnaleving.

De Invloed van Geanticipeerde Schaamte op Gedragsaanpassing

Tot nu toe is in alle bovenstaande onderzoeken alleen gekeken naar de emotionele ervaring nadat naming and shaming al is toegepast. Loewenstein en Lernen (2003) stellen echter dat er nog een soort toekomst georiënteerde morele emotie bestaat, namelijk

geanticipeerde emoties. Deze emotie kan erg relevant zijn voor de werking van naming and shaming, omdat het preventief kan worden ingezet. Regelovertreding kan hierdoor worden voorkomen in plaats van genezen.

Carrus, Passafor en Bonnes (2008) onderzochten in hoeverre geanticipeerde emoties werken op normatieve gedragsverandering. Hiervoor kregen 154 deelnemers een vragenlijst over de factoren van gedragsverandering van het model of goal-directed behaviour (Perugini & Bagozzi, 2001) waaronder positieve en negatieve geanticipeerde emoties en intenties om te recyclen. Positieve en negatieve geanticipeerde emoties werden vastgesteld door de

(19)

18 deelnemers bepaalde positieve en negatieve situaties in de toekomst te laten inbeelden.

Daarna moesten ze invullen in hoeverre ze bepaalde emoties ervoeren. De gedragsintenties om te recyclen werden gemeten aan de hand van de vraag: “De komende twee weken zal ik meer recyclen”. Een analyse van bivariate correlaties liet zien dat negatieve geanticipeerde emoties significante voorspellers bleken van gedragsintenties om te recyclen. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de negatieve geanticipeerde emotie ‘schaamte’ normatieve gedragsverandering positief beïnvloedt.

Alhoewel er een positief effect van geanticipeerde schaamte gevonden werd, is in dit onderzoek niet erg duidelijk uitgelegd op welke manier de geanticipeerde schaamte

gemanipuleerd is. Derhalve is het goed te kijken of het effect ook nog aanwezig is wanneer er een duidelijke beschrijving van de ingebeelde toekomstige situatie gebruikt is.

In dat licht onderzochten Perugini en Bagozzi (2001) ook de invloed van geanticipeerde emoties op normatieve gedragsverandering . Ze bekeken bij 108 studenten of het duidelijk inbeelden van het behalen van een toekomstig dieetresultaat hielp om hun lichaamsgewicht te reguleren. Deelnemers die aangaven dat ze wilden afvallen of hun gewicht behouden, kregen vragen aan de hand van de factoren van het model of goal-directed behaviour, waaronder geanticipeerde emoties en intenties om af te vallen. De geanticipeerde emoties over diëten en sporten werden gemeten door deelnemers zich voor te laten stellen dat ze het beoogde doel niet zouden bereiken en aan te geven in hoeverre ze positieve dan wel negatieve emoties ervoeren. De intenties om ook daadwerkelijk het gedrag uit te oefenen werden gemeten door bijvoorbeeld de vraag: “Ik ben van plan deze week fysieke training te doen om op mijn streefgewicht te komen”. Bij de dataverwerking werd een CFA model toegepast (Bagozzi & Kimmel, 1995). Het resultaat was dat deelnemers die aangaven dat ze positieve

geanticipeerde emoties ervoeren hoger scoorden op intenties om het streefgewicht te behalen dan deelnemers met negatieve geanticipeerde emoties zoals schaamte ervoeren. Hieruit kan

(20)

19 geconcludeerd worden dat positieve geanticipeerde emoties een positievere invloed hebben op gedragsintenties dan negatieve geanticipeerde emoties.

Er is dus tegenstrijdige evidentie over de werking van geanticipeerde emoties op gedragsverandering in de toekomst. Dit kan mogelijk worden verklaard door de mate van schade aan het zelf. Lichaamsgewicht en uiterlijk zijn erg zichtbaar en bepalend voor het beeld dat mensen van ons hebben. Het is daarom juist erg pijnlijk wanneer het voldoen aan de norm op deze punten niet lukt. Wel valt op dat geanticipeerde schaamte alleen is bekeken op individueel niveau van identiteit.

Onze identiteit bestaat echter ook uit sociale identiteit. Ellemers, Pagliaro, Barreto, & Leach, (2008) stellen dat moraliteiten en normen hierin belangrijke aspecten zijn.

Geanticipeerde groepsemoties zoals schaamte worden ervaren wanneer het image van de hele groep wordt geschonden door een overtreding (Ferguson, 2005), mits mensen zich

identificeren met de in-groep (Doosje, Branscobe, Spears & Manstead, 1998). Men zou dus verwachten dat bij overtreding van deze moralen, ook het zelfregulatie mechanisme van morele emoties in gang wordt gezet om niet alleen de eigen persoonlijke identiteit te behouden, maar tevens de groepsidentiteit.

Shepherd, Spears en Manstead (2013) onderzochten of geanticipeerde emoties over

in-group overtredingen voor normatieve gedragsverandering kunnen zorgen. De 186 deelnemers

moesten een rapport lezen en hun mening geven over een vermeend nieuw programma van Iran om nucleaire raketten te ontwikkelen, tegen de regels van de VN in. Er werd aangegeven dat Iran’s nucleaire basis mogelijk gebombardeerd zou worden als niet werd voldaan aan de eisen van de VN. De deelnemers moesten scoren in hoeverre ze emoties zouden ervaren bij het doorvoeren van deze militaire interventies. Daarna werd bekeken in hoeverre ze intenties hadden om actie te ondernemen en eventuele schade aan groepsreputatie te herstellen. Een voorbeeldvraag is: “Ik wil graag meedoen aan een demonstratie van Engeland tegen Iran”.

(21)

20

Het bleek dat wanneer deelnemers na het lezen van het rapport aangaven dat ze schaamte ervoeren over de mogelijke interventies, ze meer bereid waren om collectieve acties te ondernemen en eventuele schade te repareren. Er kan geconcludeerd worden dat

geanticipeerde emoties over in-group overtredingen, in dit geval schaamte, voor normatieve gedragsverandering kunnen zorgen. Dit is een interessante bevinding omdat het aantoont dat mensen corrigeren voor anderen. Het zou kunnen suggereren dat het appelleren aan

collectieve normen al zoveel effect resulteert dat naming and shaming op individueel niveau niet eens nodig zou zijn. Vervolgonderzoek zou moeten uitwijzen of hiermee de effectiviteit van naming and shaming inderdaad wordt verbeterd.

Conclusie & Discussie

Uit dit literatuuronderzoek komt naar voren dat de hoofdvraag: Onder welke voorwaarden is naming and shaming effectief? niet eenduidig en overall te beantwoorden is. Er zijn echter wel degelijk resultaten gevonden die helderheid geven over de werking van afzonderlijke aspectenvan naming and shaming zoals straffen, schaamte en geanticipeerde schaamte op normatieve gedragsverandering.

Er is een redelijk eenduidig beeld gevonden ten aanzien van de positieve invloed van straffen op normatieve gedragsverandering. Het lijkt evident dat straffen werkt onder

voorwaarde dat een autoriteit op een consistente manier straft. Opvallend is dat morele emoties erg belangrijk zijn voor het proces van gedragsverandering bij straffen. Naming and shaming gaat dus niet alleen primair om straffen.

Bij het bekijken van het schaamteaspect van naming and shaming bleek dat er een ‘lelijke’ en een ‘mooie’ kant aan schaamte zit. Schaamte brengt namelijk bij proselfs gedragsverandering te weeg, maar de literatuur liet ook zien dat er zowel herstel- als

(22)

21 ontwijkgedrag kan ontstaan naar aanleiding van het overtreden van een eigen norm. Deze constatering sluit de werking van schaamte bij naming and shaming daarmee dus nog niet uit.

Toegepast onderzoek van naming and shaming liet meer consistentie zien. De stelling van Hoogenboom (2011) dat de werking van naming and shaming een reputatiemechanisme activeert om reputatieschade te voorkomen, werd deels met evidentie bevestigd.

Voorts werd geconcludeerd dat er bij naming and shaming collectieve

verantwoordelijkheid nodig is om te komen tot actie. Ook werd bewijs gevonden dat naming and shaming minder voor normatieve gedragsverandering zorgt bij het te schande zetten van mensen met macht dan mensen zonder macht.

Echter, regelovertreding zou men liever voorkomen dan genezen. In dat licht bleek een preventieve werking uit te gaan van geanticipeerde schaamte over zowel persoonlijke als in-group overtredingen op normatieve gedragsverandering.

Dit literatuuronderzoek biedt een rijke conclusie die zowel antwoorden geeft op de hoofdvraag maar ook nieuwe vragen oproept. Die vragen maken het juist zo interessant en relevant om gericht vervolgonderzoek te doen op een aantal specifieke punten. Ten eerste moet voorzichtig worden omgegaan met de interpretatie over de werking van het toepassen van naming and shaming, aangezien het voor de hand ligt dat shaming als gevolg van naming ontstaat en gedragsverandering te weeg brengt. Bij de toepassing van naming and shaming is echter nooit aan de kant van de overtreder gevraagd in hoeverre hij zich schaamde. Wel laat literatuur over de toepassing een gedragsverandering zien na het publiekelijk te schande zetten. Daarnaast lijkt straffen een zeer effectieve manier van handhaving. Maar wat maakt het nou precies dat naming and shaming werkt? Is de gedragsverandering een gevolg van de geanticipeerde schaamte om reputatieschade te voorkomen, of is het een angst om bestraft te worden? Mocht er sprake zijn van geanticipeerde schaamte, dan zitten er nog wel beperkingen aan het nut van de resultaten.

(23)

22 Ten tweede werd weliswaar aangetoond dat geanticipeerde schaamte kan zorgen voor een gedragsintentie, maar dit zegt nog niet of er ook daadwerkelijk gedragsverandering optreedt. Deze beperking is problematisch omdat er wel een gedegen onderbouwing nodig is om naming en shaming als beleidsinstrument voor gedragsverandering in te gaan zetten. Perugino & Bagozzi (2001) illustreren aan de hand van the model of goal-directed behaviour (MGB). Dit laat zien dat het verlangen om een doel te bereiken leidt tot een intentie om gedrag te veranderen. Echter, of het gedrag ook daadwerkelijk plaatsvindt is nog maar de vraag. Daarom is het nuttig vervolgonderzoek uit te voeren waarbij er een gedragsmeting wordt gedaan. Dit kan bijvoorbeeld door deelnemers via een polscomputertje aan te laten geven wat voor fysieke trainging (naar school fietsen, naar de sportschool, de hond uitlaten) ze per dag doen. Voorafgaand aan deze meting zou een baseline afgenomen moeten worden, om vast te kunnen stellen of de intentie ook daadwerkelijk heeft geleid tot ander gedrag.

Ten derde is er evidentie gevonden voor de functionele en niet-functionele

aspecten/actietendensen van schaamte (De Hooge, Breugelmans en Zeelenberg, 2008; 2010). Daarmee is nog steeds niet helder op basis van welke indicatoren het beste invulling kan worden gegeven aan een beleidsinstrument, om te zorgen dat het ook echt in de praktijk gaat werken. Daarentegen is door meerdere onderzoekers consistent bevestigd dat schuld een veel functionelere emotie is dan schaamte met betrekking tot gedragsverandering. Schuld wordt net als schaamte ook opgeroepen bij het overtreden van morele regels, maar bij schuld evalueert de persoon zijn acties als slecht, maar niet zijn gehele zelf (Lazarus, 1991). Het is een minder pijnlijke emotie voor het zelf en maakt de schade van de actie herstelbaar. Daarom zou er gesteld kunnen worden dat de morele emotie schuld beter als beïnvloedende factor kan worden gebruikt bij publieke bekendmaking van regelovertredingen. Dit zou pleiten voor vervolgonderzoek naar de werking van naming and blaming. Aangezien het verschil tussen toepassing van schaamte en schuld in het beleidsinstrument zo klein is, zou er wellicht vaker

(24)

23 ongemerkt sprake geweest kunnen zijn van naming and blaming. Dit kan vastgesteld worden door bestaande publicaties en shame-lijsten op specifieke punten te onderzoeken, die duiden op schuld én punten die relateren aan schaamte. Interessant hierbij is of de overtreding wordt toegeschreven aan de overtreder of aan een situatie of actie. Een voorbeeld hiervan zou kunnen zijn een onderzoek te doen naar de hoge bonussen van bestuurders bij banken. Ondanks alle maatschappelijke en politieke ophef willen de bestuurders hun gedrag niet veranderen ten aanzien van het bonusbeleid. Om te kijken of bestuurders eerder hun gedrag veranderen wanneer er sprake is van schuld of schaamte (naming and blaming) zou een analyse van bestaande perspublicaties gedaan kunnen worden. Het kan mogelijk verschil maken of de minister de uitspraak doet: “ABN topman is crimineel” of “ABN maakt de verkeerde beslissing over het uikeren van bonussen in het huidige tijdsbeeld” en deze uitspraken door de media worden overgenomen als kop op de voorpagina.

(25)

24 Literatuurlijst

Akerlof, G. A. (1982). Labor contracts as partial gift exchange. The Quarterly Journal of Economics, 543-569.

Allen, S. H. (2005). The determinants of economic sanctions success and failure. International Interactions, 31(2), 117-138.

Baldassarri, D., & Grossman, G. (2011). Centralized sanctioning and legitimate authority promote cooperation in humans. Proceedings of the National Academy of Sciences, 108(27), 11023-11027.

Bagozzi, R. P., Kimmel, S. K. (1995). A comparison of leading theories for the predicition of goal-directed behaviors. British Journal of Social Psychology, 34(4), 437-461.

Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological bulletin, 117(3), 497. Baumeister, R. F., Vohs, K. D., DeWall, C. N., & Zhang, L. (2007). How emotion shapes

behavior: Feedback, anticipation, and reflection, rather than direct causation. Personality and Social Psychology Review, 11(2), 167-203.

Berg, J., Dickhaut, J., & McCabe, K. (1995). Trust, reciprocity, and social history. Games and

economic behavior, 10(1), 122-142.

Besley, T. J., Bevan, G., & Burchardi, K. (2009). Naming & Shaming: The impacts of different regimes on hospital waiting times in England and Wales (CEPR Discussion Paper No. 7306). Geraadpleegd op Centre for Economic Policy Research website: http://www.cepr.org

Braithwaite, J. (1989). Crime, shame and reintegration. Cambridge University Press.

Braithwaite, J., & Drahos, P. (2002). Zero tolerance, naming and shaming: Is there a case for it with crimes of the powerful? Australian & New Zealand Journal of

(26)

25 Criminology, 35(3), 269-288.

Carrus, G., Passafaro, P., & Bonnes, M. (2008). Emotions, habits and rational choices in ecological behaviors: The case of recycling and use of public transportation. Journal

of Environmental Psychology, 28(1), 51-62.

Cleckley, H. M. (2003). The mask of sanity: An attempt to clarify some issues about the so called psychopathic personality. Textbook Pub.

Dalgleish, T., & Power, M. J. (1999). Handbook of cognition and emotion. Chicester, UK: Wiley.

De Hooge, I. E., Breugelmans, S. M., & Zeelenberg, M. (2008). Not so ugly after all: when shame acts as a commitment device. Journal of Personality and Social

Psychology, 95(4), 933.

De Hooge, I. E., Zeelenberg, M., & Breugelmans, S. M. (2011). A functionalist account of shame induced behaviour. Cognition and Emotion, 25(5), 939-946.

De Hooge, I. E., Zeelenberg, M., & Breugelmans, S. M. (2007). Moral sentiments and

cooperation: Differential influences of shame and guilt. Cognition and Emotion, 21(5), 1025-1042.

De Hooge, I. E., Zeelenberg, M., & Breugelmans, S. M. (2010). Restore and protect motivations following shame. Cognition and Emotion, 24(1), 111-127.

Dearing, R. L., & Tangney, J. P. E. (2011). Shame in the therapy hour. American Psychological Association.

Drezner, D. W. (2011). Sanctions Sometimes Smart: Targeted Sanctions in Theory and Practice. International Studies Review,13, 98-108.

Doosje, B., Branscombe, N. R., Spears, R., & Manstead, A. S. (1998). Guilty by association: When one's group has a negative history. Journal of Personality and Social

(27)

26

Ellemers, N., Pagliaro, S., Barreto, M., & Leach, C. W. (2008). Is it better to be moral than smart? The effects of morality and competence norms on the decision to work at group status improvement. Journal of personality and social psychology, 95(6), 1397.

Elsenbroich, C, & Xenitidou, M. (2012). Three kinds of normative behavior: minimal requirements for feedback models. Computational and Mathematical Organization

Theory, 18(1), 113-127.

Elstad, E. (2009). Schools which are named, shamed and blamed by the media: School accountability in Norway. Educational Assessment, Evaluation and

Accountability, 21(2), 173-189.

Fehr, E., & Gächter, S (2002). Altruistic punishment in humans. Nature, 415(6868), 137-140.

Fehr, E., Kirchsteiger, G., & Riedl, A. (1993). Does fairness prevent market clearing? An experimental investigation. The Quarterly Journal of Economics, 437-459.

Fehr, E., & Rockenbach, B. (2003). Detrimental effects of sanctions on human altruism. Nature, 422(6928), 137-140.

Frijda, N. H., Kuipers, P., & Ter Schure, E. (1989). Relations among emotion, appraisal, and emotional action readiness. Journal of personality and social psychology, 57(2), 212. Ferguson, T. J. (2005). Mapping shame and its functions in relationships. Child Maltreatment,

10(4), 377-386.

Gleicher, F., Boninger, D. S., Strathman, A., Armor, D., Hetts, J., & Ahn, M. (1995). With an eye toward the future: The impact of counterfactual thinking on affect, attitudes, and behavior. In N. J. Roese & M. M. Olson (Eds.), What might have been: The social psychology of counterfactual thinking, 283-304. Mahwah, NJ: Erlbaum.

282-304.

Goffman, E. (1967). Interaction ritual: Essays on face-on-face behavior. New York: Anchor Books.

(28)

27

Gurr, T. R., Woodward, M. R., & Marshall, M. G. (2005). Forecasting Instability: Are Ethnic

Wars and Muslim Countries Different?. Political Instability Task Force. Haidt, J. (2003). The moral emotions. Handbook of affective sciences, 11, 852-870.

Van Harreveld, F., Van Der Pligt, J., Nordgren, L. & Claassen, L. (in press). The relativity of bad decisions: Social comparison as a means to alleviate regret. British Journal of Social Psychology.

Hoogenboom. B. (2011). Naming and shaming. Verkregen op 20 april 2015, via Nyenrode Corporarte Governance Instituut Website: http://www.nyenrode.nl/ncgi.

Hopfensitz, A., & Reuben, E. (2009). The importance of emotions for the effectiveness of social punishment. The Economic Journal, 119(540), 1534-1559.

Houghton, S., Merrett, F., & Wheldall, K. (1988). The attitudes of British secondary school pupils to praise, rewards, punishments and reprimands: A further study. New Zealand Journal of Educational Studies.

Iyer, A., Schmader, T., & Lickel, B. (2007). Why individuals protest the perceived transgressions of their country: The role of anger, shame, and guilt.Personality and Social Psychology Bulletin.

Keuzenkamp, H. A., Theeuwes, J. J., & de Nooij, M. (2003). Aan de schandpaal, de

economische betekenis van 'Naming and shaming'. SEO, Stichting voor Economisch

Onderzoek der Universiteit van Amsterdam.

Keltner, D. & Buswell, B. N. (1996). Evidence for the distinctness of embarrassment, shame and guilt: A study of recalled antecedents and facial expressions of emotion. Cognition and Emotion, 10(2), 155-171.

Klöckner, C. A., & Matthies, E. (2004). How habits interfere with norm-directed behaviour: A normative decision-making model for travel mode choice. Journal of

(29)

28 Krain, M. (2012). J’accuse! Does Naming and Shaming Perpetrators Reduce the Severity of

Genocides or Politicides? 1. International Studies Quarterly, 56(3), 574-589. Lazarus, R. S. (1991). Emotion and adaption. Oxford University Press.

Lewis, H. B. (1971). Shame and guilt in neurosis. International University Press.

Lind, E. A., & Tyler, T. R. (1992). A relational model of authority in groups. Advances in Experimental Social Psychology, 25, 115-92.

Lindsay-Hartz, J. (1984). Contrasting experiences of shame and guilt. American Behavioral Scientist, 27(6), 689-704.

Lopez, S. J., & Snyder, C. R. (2009). Oxford handbook of positive psychology. Oxford University Press.

Loewenstein, G. & Lernen, J. S. (2003). The role of affect in decision making. Oxford University Press.

Meijer, A. (2007). Does transparency lead to more compliance. European Food & Feed Law Review, 264.

Michiels, T. (2007) Te kijk gezet. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2007.

Misztal, B. (1996). Trust in modern societies: The search for the bases of social order. New York: John Wiley & Sons.

O'Gorman, R., Henrich, J., & Van Vugt, M. (2009). Constraining free riding in public goods games: designated solitary punishers can sustain human cooperation. Proceedings of

the Royal Society B: Biological Sciences, 276(1655), 323-329.

Pawson, R. (2002). Evidence and policy and naming and shaming. Policy Studies, 23(3), 211- 230.

Perugini, M., & Bagozzi, R. P. (2001). The role of desires and anticipated emotions in goal- directed behaviors: Broadening and deepening the theory of planned behavior. British Journal of Social Psychology, 40(1), 79-98.

(30)

29

Prooijen, J. W., Gallucci, M., & Toeset, G. (2008). Procedural justice in punishment systems: Inconsistent punishment procedures have detrimental effects on cooperation. British

Journal of Social Psychology, 47(2), 311-324.

Shepherd, L., Spears, R., & Manstead, A. S. (2013). ‘This will bring shame on our nation’: The role of anticipated group-based emotions on collective action. Journal of

experimental social psychology, 49(1), 42-57.

Skinner, B. F. (1938). The behavior of organisms: An experimental analysis. New York: Appleton Century Crofts.

Tangney, J. P. (1991). Moral affect: The good, the bad, and the ugly. Journal of Personality and Social Psychology, 61(4), 598.

Taylor, G. (1985). Pride, shame, and guilt: Emotions of self-assessment. The Philosophical Review, 97(4), 585-592.

Thomas, S., Peng, W. J., & Gray, J. (2007). Modelling patterns of improvement over time: value added trends in English secondary school performance across ten cohorts. Oxford Review of Education, 33, 261-295.

Tiedens, L. Z., & Fragale, A. R. (2003). Power moves: complementarity in dominant and submissive nonverbal behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 84(3), 558.

Van Erp, J. (2011). Naming without shaming: The publication of sanctions in the Dutch financial market. Regulation & Governance, 5(3), 287-308.

Van Lange, P. A., De Bruin, E., Otten, W., & Joireman, J. A. (1997). Development of prosocial, individualistic, and competitive orientations: theory and preliminary evidence. Journal of Personality and Social Psychology, 73(4), 733.

(31)

30

partner's honesty and intelligence: A test of the might versus morality effect. Journal

of Personality and Social Psychology, 67(1), 126.

Van Prooijen, J. W., van den Bos, K., & Wilke, H. A. (2004). Group belongingness and procedural justice: social inclusion and exclusion by peers affects the psychology of voice. Journal of Personality and Social Psychology,87(1), 66.

Wartna, B. S. J., Tollenaar, N., Blom, M., Verweij, S., Alberda, D.L., & Essers, A.A.M. (2012). Actualisering recidivemeting santies 2012. Den Haag: WODC.

Wilson, T. D. & Gilbert, D. T. (2003). Affective Forecasting. Advances in Experimental Social Psychology. 35(1), 345-411.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Of course, on the basis of the present data we cannot completely rule out lexical activation in case ex- isting words are used as targets, but the fact that even second syllable

The current study aimed to find differences between patients with temporal lobe epilepsy and healthy participants in narrative discourse production tasks, and also.. investigate

We research two peer reviews in the OECD, namely the WGB and the Economic and Development Review Committee (EDRC); two UN peer reviews, namely the UPR of human rights and

Dit verschil in benadering en aanpak bij terrorismebestrijding was al aanwezig in de jaren tachtig, het is daarom binnen dit onderzoek interessant om te kijken of er een

In particular, inappropriate association of Atg4 with its substrate on autophagosomal membranes and the opening of the catalytic groove to cleave Atg8-PE, would be blocked by

21 Con- sistent with this observation, in the phase I/II trial of brigatinib, the median PFS of patients with advanced ALK-positive NSCLC who previously received crizotinib (most

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright