• No results found

Het effect van de lengte van een dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf: Kan verplichte roulatie van audit-kantoren earnings management beperken?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van de lengte van een dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf: Kan verplichte roulatie van audit-kantoren earnings management beperken?"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van de lengte van een dienstverband van een

audit-kantoor bij een bedrijf: Kan verplichte roulatie van

audit-kantoren earnings management beperken?

Bachelor Thesis – Proefversie

Student Gert-Jan Rotteveel Studentnummer 10259392 Inleverdatum 17 juni 2014

Supervisor dhr. drs. B.J.M. van Dam

BSc Accountancy and Control, 2013-2014

(2)

Abstract

De Raad van Europa heeft recent ingestemd met hervormingsvoorstellen van de audit-markt. Een belangrijke nieuwe wetgeving hierin is dat bedrijven van openbaar belang in Europa na maximaal 10 jaar verplicht moeten wisselen van audit-kantoor. Deze hervorming is er op gericht om de kwaliteit van de audit te verbeteren. De verwachting is dan ook dat earnings management zal afnemen door de nieuwe wetgeving. Deze thesis draagt bij aan een

kennisvermeerdering in de literatuur in factoren die earnings management kunnen beperken. Het doel van het onderzoek is om te ontdekken wat de relatie is tussen de lengte van het dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf en earnings management. Om dit te onderzoeken is een literatuuronderzoek gedaan. Er is gevonden dat in een omgeving waarin roulatie niet verplicht is in de eerste jaren van het dienstverband meer earnings management wordt toegestaan. In een middellang dienstverband staat het audit-kantoor minder earnings management toe. Wat er gebeurd bij een lang dienstverband is niet helemaal duidelijk. In een omgeving waarin roulatie (semi-)verplicht is lijkt het erop dat er in de eerste jaren na de wissel van audit-kantoor minder earnings management voor komt. Hier worden wel

kanttekeningen bij geplaatst. In een omgeving waarin partnerroulatie verplicht is wordt in de eerste jaren van het dienstverband minder earnings management toegestaan. In de jaren erna neemt earnings management toe. Er wordt gekeken in hoeverre deze resultaten kunnen worden gegeneraliseerd naar een omgeving van verplichte kantoorroulatie. De conclusie van deze thesis is dat in de omgeving waarin het verplicht is voor bedrijven om de 10 jaar van audit-kantoor te wisselen er in de eerste jaren waarschijnlijk meer earnings management voorkomt en dat de gekozen termijn van 10 jaar waarschijnlijk niet goed gekozen is.

(3)

Inhoudsopgave

Abstract 1

Inhoudsopgave 2

1. Introductie 3

1.1 Achtergrond 3

1.2 Doel van het onderzoek 3

1.3 Motivatie van het onderzoek 4

1.4 Onderzoeksvraag 5

2. Literatuur overzicht en analytisch kader 5

2.1 Wat is earnings management 6

2.2 Herkennen van earnings management 7

2.3 Lengte van het dienstverband 9

2.4 Belangrijkste regels SOX 10

2.5 Verband tussen de lengte van het dienstverband

en earnings management (theorie) 11 2.6 Tegenstellingen in de literatuur 12

3. Analyse 14

3.1 Analyse in een omgeving waarin kantoorroulatie

niet verplicht is 15

3.1.1 Kort dienstverband (tot 3 jaar) 15 3.1.2 Middellang dienstverband (4 tot 10 jaar) 18 3.1.3 lang dienstverband (langer dan 10 jaar) 20 3.2 Analyse in een omgeving waarin kantoorroulatie

(semi-)verplicht is 22

3.2.1 Begin/kort dienstverband (tot 3 jaar) 23 3.3 Analyse in een omgeving waarin partnerroulatie

verplicht is 25

3.3.1 Kort dienstverband (tot 3 jaar) 26 3.3.2 Middellang dienstverband (4 tot 10 jaar) 27 3.4 Generalisatie van aspecten audit-partnerroulatie

naar kantoorroulatie 28

4. Discussie 29

5. Conclusie 32

Literatuurlijst 34

(4)

1. Introductie

1.1 Achtergrond

In het afgelopen decennium hebben zich verschillende boekhoudschandalen voorgedaan. In de Verenigde Staten zijn bekende voorbeelden Enron en WorldCom. Bekende gevallen uit Europa zijn Parmalat en Ahold. Door deze schandalen wordt er weer veel gesproken over de rol van de accountant. Hebben de accountants hun werk wel goed gedaan? Hadden zij niet moeten ontdekken dat de financiën van het bedrijf niet klopten. De schandalen komen voort uit het feit dat dat managers zich verrijken door de financiële toestand van het bedrijf anders voor te doen dan deze in werkelijkheid is. Managers kunnen de financiële toestand van het bedrijf anders voordoen door aan earnings management te doen. Belanghebbenden van deze bedrijven (voornamelijk aandeelhouders) worden hierdoor gedupeerd. Becker, DeFond, Jiambalvo & Subramanyan stellen dat er veel onderzoek is gedaan naar de motivaties van managers om aan earnings management te doen, maar dat er minder onderzoek is gedaan naar factoren binnen bedrijven die earnings management kunnen beperken (1998). In de literatuur komen verschillende factoren naar boven die van invloed kunnen zijn op het wel of niet beperken van earnings management. Éen van de factoren die genoemd wordt is de lengte van het dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf.

1.2 Doel van het onderzoek

De doelstelling van dit onderzoek is om een bijdrage te leveren aan de kennisvermeerdering in de factoren die earnings management kunnen beperken. Het onderzoek wordt gedaan door middel van een literatuuronderzoek.

(5)

1.3 Motivatie van het onderzoek

Nadat het Europees parlement en de Europese lidstaten eind 2013 al overeenstemming hadden bereikt over de hervorming van de accountantsmarkt, heeft de Raad van Europa middels een persbericht op 14 april 2014 laten weten dat het akkoord is met de hervormingsvoorstellen. De hervorming is er op gericht om de transparantie en het vertrouwen in de audit-markt te vergroten door de geloofwaardigheid van het door een auditor gecontroleerde jaarverslag te verbeteren. Het betreft hier de jaarverslagen van ondernemingen van openbaar belang zoals banken, verzekeringsmaatschappijen en beursgenoteerde bedrijven (Persbericht Raad van Europa, 2014).

In deze hervorming is belangrijke nieuwe wetgeving opgenomen. In tegenstelling tot eerdere hervormingsplannen waarin bedrijven na 6 jaar van accountantskantoor zouden moeten wisselen worden bedrijven nu verplicht om na een periode van 10 jaar van

accountantskantoor te wisselen. Deze periode kan nog eens met 10 jaar verlengd worden als er een nieuwe tender is uitgeschreven. Dit is een procedure waarbij door middel van

inschrijving getracht wordt de dienst te verkrijgen.

De hervormingen zijn er mede op gericht de geloofwaardigheid van het jaarverslag te vergroten. Dit zou er dus ook toe moeten leiden dat er minder aan earnings management gedaan kan worden. Zoals gesteld door Becker e.a. is de lengte van het dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf één van de factoren die invloed kan hebben op earnings

management (1998). Het is daarom interessant om te onderzoeken of de lengte van het

dienstverband invloed heeft op earnings management en of de gestelde periode van 10 jaar de juist gekozen periode is. De bevindingen van het onderzoek kunnen interessant zijn voor beleidsmakers die zich bezighouden met de regels voor de audit-markt.

(6)

1.4 Onderzoeksvraag

In dit gedeelte wordt de onderzoeksvraag beschreven en wordt hier een toelichting op gegeven.

De onderzoeksvraag waar een antwoord op gegeven wordt is:

‘In hoeverre heeft de lengte van het dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf een effect op earnings management?’

Allereerst wordt onderzocht of er een relatie is tussen de lengte van het dienstverband en earnings management. Uit de literatuur, die wordt besproken in hoofdstuk 2, wordt duidelijk dat er een verband bestaat. Daarnaast is het, zoals in de motivatie van het onderzoek is besproken, interessant om te onderzoeken welke lengte een dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf dan zou moeten hebben. Daarom wordt onderzocht wat het effect op earnings management is bij verschillende lengtes van een dienstverband. Dit is voornamelijk interessant om te kijken of de in Europa wettelijk aangenomen termijn van verplicht rouleren van audit-kantoor na 10 jaar, de juiste termijn is volgens de literatuur. Daarnaast wordt besproken wat het effect is van verplichte partnerroulatie en of aspecten hiervan gegeneraliseerd kunnen worden naar verplichte roulatie van audit-kantoren.

2. Literatuur overzicht en analytisch kader

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van belangrijke literatuur die helpt bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag. In paragraaf 1 wordt besproken wat earnings management is. Vervolgens wordt in paragraaf 2 besproken hoe earnings management ontdekt kan worden. Daarna wordt in paragraaf 3 besproken wat wordt verstaan onder de

(7)

lengte van een dienstverband. Vervolgens worden in paragraaf 4 de belangrijkste regels voor deze thesis van de invoering van SOX besproken. Tenslotte wordt in paragraag 5 en paragraaf 6 een overzicht gegeven van een aantal onderzoeken naar het verband tussen de lengte van het dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf en earnings management.

2.1 Wat is earnings management

Een veel gebruikte definitie in de literatuur komt van Healy en Wahlen. Zij beschrijven earnings management vanuit het perspectief van een manager. Earnings management komt voor wanneer managers een oordeel moeten geven over bepaalde waarderingen in het jaarverslag of bepaalde transacties zo structureren waardoor sommige belanghebbenden van het bedrijf worden misleid, of om contractuele uitkomsten te beïnvloeden die afhankelijk zijn van de gerapporteerde cijfers (Healy & Wahlen, 1999). Managers hebben een bepaalde discretie wanneer zij het jaarverslag maken.

Volgens Dechow & Skinner (2000) is earnings management een breed begrip. Volgens hun is financiële fraude de meest extreme vorm van earnings management. Zij stellen dat dit volgens regelgevers een bewuste verkeerde weergave van of het weglaten van materiële feiten is, waardoor de gebruiker van deze informatie, die hij samen met alle andere gepubliceerde informatie beoordeelt, zijn keuze zal veranderen. Verder is het volgens Dechow en Skinner soms lastig om bepaalde vormen van earnings management te herkennen. Ze stellen bijvoorbeeld dat income smoothing lastig te onderscheiden is van passende accrual accounting keuzes.

Managers kunnen met het doen aan earnings management dus binnen de regelgeving blijven maar kunnen ook de wet overtreden in het geval van financiële fraude. Voor de vraag wat earnings management is maakt dat eigenlijk niet zo veel uit. In beide gevallen wordt er

(8)

informatie gepresenteerd die niet (helemaal) waarheidsgetrouw is, en die belanghebbenden van het bedrijf kan misleiden.

2.2 Herkennen van earnings management

Zoals Dechow en Skinner stellen is het soms lastig om earnings management te herkennen. In deze paragraaf wordt besproken hoe in de literatuur earnings management wordt gemeten. Jones, Krishnan & Melendrez doen onderzoek naar de populaire modellen die gebruikt worden om earnings management te herkennen (2008). Zij stellen dat er verschillende modellen zijn in de literatuur die earnings management proberen te herkennen (Jones,

Krishnan & Melendrez, 2008). Een veel gebruikt model is het Jones model. Jones gebruikt de waarde van de discretionary accruals als een indicator voor earnings management. Een discretionary accrual is een niet verplichte uitgave die nog gedaan moet worden maar wel al wordt opgenomen in het jaarverslag. Het management van het bedrijf kan haar eigen discretie gebruiken of ze zulke accruals opneemt in het jaarverslag. Managers kunnen gebruik maken van discretionary accruals om de winst te sturen, en zo bijvoorbeeld een bonus te halen. Jones maakt gebruik van de totale waarde van de discretionary accruals omdat managers

waarschijnlijk meerdere accruals gebruiken om earnings te sturen (Jones, 1991). Zij stelt dat een hoge discretionary component van totale accruals, een indicator is van earnings

management. In het model van Jones wordt een schatting van de dicretionary component van totale accruals gemaakt.

Jones bouwt verder op het model van DeAngelo om de waarde van de discretionary accruals te schatten. Het model van DeAngelo ziet er als volgt uit:

TA = (TAt – TAt-1) = (DAt – DAt-1) - (NAt – NAt-1)

Waarin TA de verandering is in de totale waarde van accruals, TAt de totale accruals op

tijdstip t, DAt de waarde van discretionary accruals op tijdstip t, en NAt de waarde van

(9)

dicretionary accruals op tijdstip t. DeAngelo neemt TAt-1 als maatstaf voor de normale waarde

waarde van totale accruals. De verandering van deze waarde in de volgende periode kan worden opgesplits in een een verandering in de discretionary accruals en een verandering in de non-discretionary accruals. DeAngelo heeft als aanname in het model dat (NAt – NAt-1)

gemiddeld nul is. De verandering in de waarde van totale accruals is dus geheel toe te schrijven aan een verandering in de waarde van de discretionary accruals (Jones, 1991).

Jones stelt dat verschillende working capital accounts waarin accruals worden gebruikt afhankelijk zijn van de economische omstandigheden waarin het bedrijf verkeerd (1991). Bijvoorbeeld wanneer non-discretionary accruals samenhangen met omzet kan het zo zijn dat de verandering in totale accruals komt door een verandering in de waarde van

non-discretionary accruals in plaats van een verandering in non-discretionary accruals. Jones voegt in haar regressiemodel daarom de waarde van de materiële vaste activaen de verandering in omzet toe. Zo wil zij er voor zorgen dat de verandering van totale accruals die komt door een verandering van non-discretionary accruals niet wordt toegeschreven aan een verandering van de discretionary accruals. Ze stelt dat in totale accruals veranderingen zitten die worden veroorzaakt door veranderingen in working capital accounts, zoals debiteuren, crediteuren en voorraad. Ze stelt dat deze posten gedeeltelijk samenhangen met omzet en een verandering in de omzet zorgt voor een verandering in de waardes van non-discretionary accruals. De waarde vanmateriële vaste activais toegevoegd om het gedeelte van totale accruals te identificeren welke is toe te schrijven aan non-discretionary afschrijvingslasten.

Het model van Jones ziet er als volgt uit:

Ut= TAt /At-1 – (α (1/(At-1) + β1 ( REVt /At-1) + β2 (PPEt / At-1)

Waarin Ut de waarde is van de discretionary accruals in jaar t, TAt de waarde van totale

accruals in jaar t, At-1 de waarde van totale activa in jaar t-1, REVt de verandering in

inkomsten in jaar t, en PPEt de waarde van de materiële vaste activa in jaar t.

(10)

Van het eerste model van Jones is het Modified Jones Model afgeleid (Jones, Krishnan & Melendrez, 2008). Dechow, Sloan en Sweeney hadden kritiek op het eerste Jones Model (1995). Zij stelden dat de discretionary accruals met dit model fout konden worden gemeten omdat opbrengstcijfers kunnen worden gemanipuleerd. Hierdoor bestaat volgens hen de kans dat de waardes van de discretionary accruals te laag worden ingeschat. Ze gaan er vanuit dat operationele opbrengten non-discretionary zijn. Maar verkopen op krediet kunnen

discretionary zijn. Ze splitsen daarom de verandering in de omzet op in de verandering van de verkopen minus de verandering in debiteuren. Het Modified Jones Model ziet er als volgt uit: Ut= TAt /At-1 – (α (1/(At-1) + β1 ( Salest- Rect /At-1) + β2 (PPEt / At-1)

Waarin Ut de waarde is van de discretionary accruals in jaar t, TAt de waarde van totale

accruals in jaar t, At-1 de waarde van totale activa in jaar t-1, Salest de verandering in

verkopen in jaar t, Rec de verandering in debiteuren en PPEt de waarde van de materiële

vaste activa in jaar t.

In het Jones Model en het Modified Jones Model wordt dus door middel van een regressie de waarde van de discretionary accruals geschat. Dit wordt gedaan door van de totale accruals de non-discretionary accruals af te halen. Alles wordt afgezet tegen de waarde van de totale activa van het bedrijf. Jones stelt dat de waardes van de discretionary accruals een maatstaf zijn om earnings management te herkennen. Ze stelt dat hogere waardes betekenen dat er meer earnings management voor komt.

2.3 Lengte van het dienstverband

De lengte van het dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf wordt omschreven als het aantal jaren dat een audit-kantoor door een bedrijf wordt behouden als degene die de audit uitvoert (Myers, Myers & Omer, 2003). In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen een kort, middellang en lang dienstverband. De meest voorkomende termijn voor een

(11)

kort dienstverband is een periode van het begin van het dienstverband tot 3 jaar. Deze periode wordt ook in deze thesisaangehouden. Over de vraag wanneer een dienstverband als een lang dienstverband kan worden aangemerkt bestaat in de literatuur veel verschil van mening. Voor deze thesis wordt een dienstverband als lang aangemerkt wanneer een dienstverband langer dan 10 jaar is. Er is voor deze periode gekozen omdat volgens de nieuwe wetgeving bedrijven in Europa na 10 jaar verplicht van audit-kantoor moeten wisselen. De middellange periode is de periode tussen een kort en lang dienstverband in. Dit is in deze thesis dus de periode tussen 4 en 10 jaar.

De lengte van een dienstverband van een audit-partner bij een bedrijf is het aantal jaren dat dezelfde partner achtereen als audit-partner de controle uitvoert bij een bedrijf. Hiervoor worden dezelfde periodes aangehouden als bij de lengte van een dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf.

2.4 Belangrijkste regels SOX

Een aantal onderzoeken die gebruikt worden in hoofdstuk 3 bestrijken de periode waarin SOX is ingevoerd. Het is van belang om de belangrijkste regels uit deze wet te bespreken omdat de invoering van deze wet invloed kan hebben gehad op de conclusies die worden getrokken uit de onderzoeken.

Op 30 juni 2002 is de Sarbanes-Oxley Act in de Verenigde Staten aangenomen. Volgens artikel 404 moeten bedrijven jaarlijks een uitspraak doen over de betrouwbaarheid van de interne controle. Wanneer dit niet goed wordt gedaan kunnen er strenge straffen volgen. De auditor moet, naast zijn taak om een uitspraak te doen over de betrouwbaarheid van de gegevens in de jaarrekening, nu ook beoordelen of hij het eens is met de uitspraak betreffende de betrouwbaarheid van de interne controle. In artikel 203 is vastgelegd dat een audit-partner maximaal 5 jaar achtereen de controle mag doen bij een bedrijf (Roos, 2003).

(12)

2.5 Verband tussen de lengte van het dienstverband en earnings management (theorie) In de literatuur wordt duidelijk dat er een verband is tussen de lengte van het dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf en earnings management. Volgens Chen, Lin & Lin maken regelgevers zich zorgen dat wanneer de lengte van het dienstverband toeneemt, de kwaliteit van de audit afneemt (2008). Auditors keuren jaarverslagen eerder goed omdat ze te vriendschappelijk met het management van het bedrijf worden en omdat ze het bedrijf graag als klant willen houden. Hierdoor neemt de kans voor het management van het bedrijf om aan earnings management te kunnen doen toe.

Voorstanders van verplichte roulatie van audit-kantoren beargumenteren dat deze kans afneemt wanneer er na een bepaalde vooraf vastgestelde periode verplicht gerouleerd moet worden. Daarnaast zal de kwaliteit van de audit door verplichte roulatie omhoog gaan doordat het nieuwe audit-kantoor met een ‘frisse blik’ naar het jaarverslag van het bedrijf kijkt (Nagy, 2005).

Chen, Lin & Lin stellen dat tegenstanders van verplichte roulatie juist bang zijn dat auditors bij kortere dienstverbanden niet genoeg klantspecifieke kennis hebben van het bedrijf om te kunnen zien of de accounting keuzes van het bedrijf wel kloppen (2008). Ze hebben dus niet genoeg klantspecifieke kennis om earnings management in het begin van het

dienstverband te ontdekken. Dit komt doordat auditors door het gebrek aan klantspecifieke kennis meer moeten vertrouwen op schattingen en interpretaties van het management (Gul, Fung & Jaggi, 2009). Gul, Fung & Jaggi stellen wel dat dit gebrek aan klantspecifieke kennis bij een kort dienstverband in minder sterke mate leidt tot meer earnings management,

wanneer de audit bij een bedrijf gedaan wordt door een specialist in de industrie waar het bedrijf zich in bevind. Daarnaast stellen zij dat er in de eerste jaren van een dienstverband meer earnings management voor zal komen door low balling.Dit houdt in dat een audit-kantoorlagere kosten berekend aan het bedrijf voor het doen van de audit om zo klanten te

(13)

verkrijgen en behouden. Ze verwachten eventuele verliezen in de eerste jaren goed te maken wanneer het dienstverband langer voortduurt (DeAngelo, 1981). Er wordt verondersteld dat er meer earnings management voor kan komen aan het begin van het dienstverband omdat de auditors in de eerste jaren minder streng controleren omdat ze het bedrijf moeten behouden om de verliezen uit de eerste jaren goed te maken (Gul, Fung & Jaggi, 2009).

Samenvattend kan gesteld worden dat de tegenstanders van verplichte kantoor-roulatie verwachten dat bij een kort dienstverband er meer sprake zal zijn van earnings management. Dit is het gevolg van het ontbreken van klantspecifieke kennis en van low balling.Wanneer de lengte van het dienstverband toeneemt verdwijnen deze effecten en is de verwachting dat earnings management zal afnemen. Dit in tegenstelling tot wat voorstanders van verplichte roulatie van audit-kantoren verwachten. Zij verwachten dat er meer earnings management plaatsvindt wanneer de lengte van het dienstverband toeneemt, doordat de onafhankelijkheid bij een langere relatie afneemt. Ook verwachten zij dat earnings management bij verplichte roulatie in de eerste jaren van het dienstverband zal afnemen doordat het nieuwe audit-kantoor met een ‘frisse blik’ kijkt naar het jaarverslag.

2.6 Tegenstellingen in de literatuur: verband tussen de lengte van het dienstverband en earnings management

Chen, Lin & Lin vinden in hun onderzoek dat dicretionary accruals afnemen naarmate de lengte van het dienstverband toeneemt (2008). Dus zij stellen dat de lengte van het dienstverband een reducerend effect heeft op earnings management.

Ook uit het onderzoek van Myers, Myers & Omer blijkt dat bij een langer dienstverband, er steeds minder dicretionary accruals in de jaarrekening staan (2003). Zij stellen dat dit komt doordat de auditor bij langere dienstverbanden steeds meer beperkingen legt op inkomsten-

(14)

verhogende en inkomsten-verlagende dicretionary accruals. Zij stellen dus ook dat de lengte van het dienstverband een reducerend effect heeft op earnings management.

Daarentegen vinden Davis, Soo & Trompeter in hun onderzoek dat bij een langere relatie dicretionary accruals toenemen (2009). Zij vinden ook dat in de beginperiode van de relatie er meer gebruik wordt gemaakt van dicretionary accruals. Dus bij een kort

dienstverband en bij een lang dienstverband is er meer sprake van earnings management. In de periode ertussen neemt earnings management juist af. Hierbij moet vermeld worden dat dit onderzoek gedaan is in de periode voor de invoering van SOX. In de periode na SOX vinden zij geen effect van de lengte van een dienstverband op earnings management.

Nagy vind in zijn onderzoek dat bij een verplichte roulatie van audit-kantoor dicretionary accruals in het eerste jaar direct afnemen (2005). Ook in de korte periode erna nemen dicretionary accruals af. Deze conclusie trekt hij alleen voor kleine bedrijven. Voor grotere bedrijven vind hij echter geen bewijs. Dit onderzoek is gedaan na het vallen van Arthur Anderson, dus in een omgeving van een semi-verplichte roulatie.

Uit de voorgaande literatuur blijkt dat er verschillende conclusies zijn met betrekking tot de lengte van een dienstverband van auditors bij een bedrijf en de mate waarin earnings management voor komt. Zo stellen Chen, Lin & Lin en ook Myers, Myers & Omer dat bij een langer dienstverband er minder earnings management voor komt. Davis, Soo & Trompeter stellen juist dat bij een lang dienstverband er meer earnings management voorkomt. Daarnaast menen zij dat aan het begin van het diensverband er meer aan earnings management wordt gedaan. Echter stelt Nagy juist dat er aan het directe begin van het dienstverband minder earnings management voor komt, en dat dit ook in de jaren erna afneemt.

Een limitatie is dat de onderzoeken niet helemaal met elkaar te vergelijken zijn. In de onderzoeken van Chen, Lin & Lin en Myers, Myers & Omer komt er bij een lang

dienstverband minder earnings management voor, maar een lang dienstverband is hier een

(15)

periode langer dan 8 jaar. Davis, Soo & Trompetter vinden dat bij een lang dienstverband er meer earnings management voorkomt, maar hier is een lang dienstverband langer dan 14 jaar. Daarnaast kan er een onderscheid gemaakt worden tussen onderzoeken die gedaan zijn in een situatie waarin er geen sprake is van verplichte roulatie van audit-kantoor en van onderzoeken die gedaan zijn in een situatie van (semi-)verplichte roulatie.

In het eerste deel van hoofdstuk 3 worden daarom de onderzoeken met betrekking tot de lengte van het dienstverband besproken in een omgeving waarin kantoorroulatie niet verplicht is. De onderzoeken worden ingedeeld naar een kort, middellang en lang dienstverband, waar onderzoeken naar een lang dienstverband nu wellicht vallen onder een middellang

dienstverband, omdat deze indeling anders zal zijn. Daarna wordt in het tweede deel van hoofdstuk 3 een analyse gemaakt van onderzoeken die zijn uitgevoerd in een omgeving van (semi-)verplichte roulatie. In hoofdstuk 3.3 wordt daarna nog besproken wat de effecten zijn van verplichte partnerroulatie. In hoofdstuk 3.4 wordt gekeken of aspecten hiervan

gegeneraliseerd kunnen worden naar de invoering van verplichte kantoorroulatie.

3. Analyse

In dit hoofdstuk wordt een analyse gemaakt aan de hand van verschillende onderzoeken die gedaan zijn in verschillende omgevingen. Als eerste wordt in paragraaf 1 een analyse gemaakt in omgeving waarin kantoorroulatie niet verplicht is. In paragraaf 2 wordt daarna de analyse besproken die is gedaan in een omgeving waarin kantoorroulatie (semi-)verplicht is.

Vervolgens worden in paragraaf 3 onderzoeken geanalyseerd die zijn gedaan in een omgeving waarin partnerroulatie verplicht is. Tenslotte wordt in paragraaf 4 besproken of aspecten van de analyse uit paragraaf 3 kunnen worden gegeneraliseerd naar de invoering van verplichte kantoorroulatie.

(16)

3.1 Analyse in een omgeving waarin kantoorroulatie niet verplicht is

Als eerste wordt een analyse gemaakt aan de hand van onderzoeken die gedaan zijn in een omgeving waarin het voor bedrijven niet verplicht was om na een bepaalde periode van audit-kantoor te wisselen. Zoals besproken in hoofdstuk 2.3 wordt gekeken naar een kort,

middellang en lang dienstverband. Er wordt besproken wat het effect is van het wisselen van een audit-kantoor op earnings management vanaf het begin van het dienstverband, wat er gebeurt op de middellange termijn en wat het verband is tussen de lengte van het

dienstverband en earnings management op de lange termijn.

3.1.1 Kort dienstverband (tot 3 jaar)

Myers, Myers en Omer hebben onderzoek gedaan naar het verband tussen audit kwaliteit en de lengte van het dienstverband (2003). Dit onderzoek is uitgevoerd met behulp van data van Amerikaanse bedrijven uit de periode van 1988 tot 2000. Zij vinden in hun onderzoek dat de waardes van de discretionary accruals hoger zijn in de eerste 3 jaar van het dienstverband in vergelijking met de jaren erna. Ook Johnson, Khurana en Reynolds vinden in hun onderzoek hogere waardes van discretionary accruals in de eerste 3 jaar van het dienstverband in

vergelijking met een middellange termijn (2010). Zij hebben dit onderzoek uitgevoerd met behulp van data van Amerikaanse bedrijven in de periode van 1986 tot 1995. Ook Chen, Lin en Lin komen tot dezelfde conclusie na een onderzoek welke zij hebben uitgevoerd in Taiwan (2008). Zij vinden ook dat in vergelijking met de middellange termijn, er in de eerste jaren van het dienstverband hogere waardes van discretionary accruals worden toegestaan door de audit-kantoren. Zij stellen de periode van een kort dienstverband op een periode van het begin van de relatie tot 5 jaar. Chen, Lin en Lin hebben in het onderzoek data gebruikt tot 2001. In deze periode was er geen sprake van verplichte roulatie van audit-kantoren in Taiwan. Ook Davis, So en Trompeter stellen de periode van een kort dienstverband op een relatie tot 5 jaar

(17)

(2009). Zij hebben in hun onderzoek data gebruikt van Amerikaanse bedrijven uit de periode 1988 tot 2006. Ook zij vinden dat in het begin van het dienstverband de discretionary accruals hoger zijn dan bij een middellange termijn. Dit is zo voor de periode tot 2002.

In hun onderzoek naar de periode van 2002 tot 2006, dus wanneer SOX is ingevoerd komen Davis, So en Trompeter echter tot een andere conclusie. Ze vinden geen significant verschil tussen de waardes van de discretionary accruals bij een kort dienstverband in

vergelijking met een lang dienstverband. Deze bevindingen in de periode na de invoering van SOX worden ondersteund door Cohen, Dey en Lys (2008). Ook Jenkins en Velury komen tot de conclusie dat de waardes van de discretionary accruals niet significant afwijken bij een kort dienstverband in vergelijking met een middellang dienstverband (2012). Ze suggereren dat de strenger gereguleerde omgeving na de invoering van SOX zorgt voor het minder toelaten van earnings management door het audit-kantoor. Het is echter wel de vraag of dit effect blijvend is of dat audit-kantoren tijdelijk strenger controleren (Davis, So & Trompeter, 2009).

Gul, Fung en Jaggi vinden in hun onderzoek uitgevoerd met data van Amerikaanse bedrijven dat er in het begin van het dienstverband hogere waardes zijn van discretionary accruals in vergelijking met de middellange termijn (2009). Zij gebruiken de periode tot 3 jaar voor een kort dienstverband. Wanneer zij echter audit-kantoren indelen in

industriespecialisten en niet-industriespecialisten komen ze tot de conclusie dat de

discretionary accruals niet veel hoger zijn wanneer een bedrijf wordt gecontroleerd door een industriespecialist. Gul, Fung en Jaggi gebruiken in hun onderzoek data uit de periode van 1993 tot 2004. Ze maken in hun conclusies echter geen onderscheid tussen de periode voor de invoering van SOX en de periode erna, zoals Davis, So en Trompeter wel doen.

In zijn onderzoek naar de relatie tussen de lengte van het dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf en de kwaliteit van de audit maakt Nagy gebruik van data van

(18)

Amerikaanse bedrijven uit de periode van 2000 tot en met 2003. Hij gebruikt data van

bedrijven die gecontroleerd werden door Arthur Andersen. Zijn onderzoek vindt plaats in een omgeving van (semi-)verplichte roulatie. Dit wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 3.2. In de periode voor de val van Arthur Andersen is er echter nog geen sprake van (semi-)verplichte roulatie. Nagy vindt hier dat voor kleinere bedrijven de discretionary accruals hoger zijn bij een kort dienstverband. Voor grotere bedrijven vindt hij echter geen relatie.

Ho en Schaefer vinden in hun onderzoek geen significant verschil tussen de waardes van discretionary accruals wanneer zij een korte periode van het dienstverband vergelijke met een middellange termijn (2010). Zij hebben hun onderzoek uitgevoerd met data van

Amerikaanse bedrijven uit de periode van 1996 tot en met 2003. Zij maken net als Gul, Fung en Jaggi geen onderscheid tussen de periode voor SOX en de periode na SOX.

Samenvattend kan gesteld worden dat in de omgeving waarin er geen verplichting is tot het wisselen van audit-kantoor waarschijnlijk sprake is van meer earnings management bij een kort dienstverband. De meeste onderzoeken laten zien dat vanaf het aannemen van een nieuw audit-kantoor in de eerste 3 jaar van de relatie de discretionary accruals hoger zijn dan in de periode erna (met uitzondering van onderzoeken in de periode na de invoering van SOX). Deze onderzoeken ondersteunen hiermee de theorie dat bij de roulatie van audit-kantoren aan het begin van het dienstverband waarschijnlijk klantspecifieke kennis ontbreekt of er sprake is van low balling. Vooral het onderzoek van Gul, Fung en Jaggi ondersteunt de theorie dat klantspecifieke kennis aan het begin van de relatie ontbreekt. Specialisten in de industrie waar het bedrijf zich in bevind laten namelijk minder discretionary accruals toe. Zij bezitten aan het begin van het dienstverband al voldoende kennis. Een beperking in de onderzoeken van Gul, Fung & Jaggi en Ho & Schaefer is dat zij geen onderscheid maken in de periode voor SOX en de periode na SOX. Dit kan zorgen voor een verkeerde conclusie, en

(19)

dit is wellicht de reden dat Ho en Schaefer geen significant verschil vinden tussen de waardes van de discretionary accruals van een kote termijn en een middellange termijn.

3.1.2 Middellang dienstverband (4 tot 10 jaar)

Chen, Lin en Lin vinden in hun onderzoek dat de discretionary accruals bij bedrijven in de middellande termijn van het dienstverband afnemen in vergelijking met de korte termijn. Zij stellen de termijn van een middellang dienstverband op een periode van jaar 5 tot en met jaar 10. Ook Myers, Myers en Omer (2003) en Johnson, Khurana en Reynolds (2010) concluderen naar aanleiding van hun onderzoek dat de discretionary accruals bij bedrijven afnemen

wanneer wordt gekeken naar een middellange termijn ten opzichte van een korte termijn van het dienstverband. In beide onderzoeken wordt als middellange termijn genomen het

dienstverband van jaar 4 tot en met jaar 8. Daarnaast stellen Davis, So en Trompeter ook dat de discretionary accruals afnemen tijdens de middellange termijn (2009). Zij hebben als middellange termijn gekozen een dienstverband van jaar 6 tot en met jaar 15 vanaf het moment dat het audit-kantoor is aangenomen om het bedrijf te controleren. In deze thesis is de middellange termijn de periode van 4 tot en met 10 jaar. In deze periode (en zelfs nog langer) nemen volgens Davis, So en Trompeter de discretionary accruals dus af en kan er gesteld worden dat er waarschijnlijk minder sprake is van earnings management. Wel concluderen zij dat in de periode na de invoering van SOX er geen significant verschil is tussen de waardes van de discretionary accruals. Er wordt in het begin van het dienstverband al minder earnings management toegelaten. Earnings management neemt niet verder af tijdens de middellange termijn. De conclusies in de periode na de invoering van SOX worden

ondersteund door Cohen, Dey en Lys (2008) en Jenkins en Velury (2012).

Gul, Fung en Jaggi maken in hun onderzoek onderscheid tussen audit-kantoren die industrie-specialist zijn en audit-kantoren die geen industrie-specialist zijn (2009). Zij stellen

(20)

de periode van een middellang dienstverband op de termijn van jaar 4 tot en met jaar 8. Zij vinden dat bij audit-kantoren die industrie-specialist zijn, er geen significant verschil is in de waardes van discretionary accruals wanneer ze het korte en middellange dienstverband met elkaar vergelijken. Daarentegen vinden ze dat bij de bedrijven die gecontroleerd worden door audit-kantoren die geen industrie-specialist zijn, de discretionary accruals afnemen. Wel concluderen ze dat de afname niet heel groot is.

Thuneibat, Al Issa en Baker maken in hun onderzoek onderscheid tussen een kort dienstverband en een lang dienstverband (2011). Ze stellen dat een lange termijn een

dienstverband is van 9 jaar of langer. Zij vinden uit de data van hun onderzoek dat vanaf jaar 9 van het dienstverband de discretionary accruals bij bedrijven toenemen. In deze thesis valt jaar 9 nog binnen de termijn van een middellang dienstverband.

Zoals al besproken is in hoofdstuk 3.1.1 vinden Ho en Schaefer geen significant verschil tussen de waardes van de discretionary accruals bij bedrijven wanneer zij kijken naar een korte termijn van het dienstverband en de middellange termijn (2010). Ze stellen de termijn voor een middellang dienstverband evenals Davis, So en Trompeter op een termijn tot en met 15 jaar.

Samenvattend kan gesteld worden dat in de omgeving waarin er geen verplichting is tot het wisselen van audit-kantoor waarschijnlijk sprake is van minder earnings management bij een middellang dienstverband ten opzichte van een kort dienstverband. Uit de meeste onderzoeken blijkt dat de waardes van de discretionary accruals bij een middellange termijn van het dienstverband afnemen wanneer deze waardes worden vergeleken met de korte

termijn (wanneer de effecten van de invoering van SOX buiten beschouwing worden gelaten). Dit zou de theorie kunnen ondersteunen dat er in het begin van het dienstverband minder klantspecifieke kennis aanwezig is. Naarmate het dienstverband langer wordt nemen de discretionary accruals af. Het audit-kantoor verkrijgt klantspecifieke kennis en staat hierdoor

(21)

minder hoge waardes van de discretionary accruals toe. De theorie wordt verder ondersteunt door het onderzoek van Gul, Fung en Jaggi (2009). Bij bedrijven die gecontroleerd worden door een audit-kantoor welke geen industriespecialist is nemen de discretionary accruals af, in tegenstelling tot bedrijven die gecontroleerd worden door een audit-kantoor die

industriespecialist is. Bij deze industriespecialist blijven de waardes van de discretionary accruals ongeveer hetzelfde. Dus audit-kantoren die eerst de klantspecifieke kennis niet bezitten (niet- industriespecialisten) vergaren deze kennis in de loop van de tijd. Gul, Fung en Jaggi stellen wel dat de afname niet heel groot is. De periode tot en met jaar 8 is misschien niet voldoende om genoeg klantspecifieke kennis op te doen.

3.1.3 Lang dienstverband (langer dan 10 jaar)

Volgens Chen, Lin en Lin nemen na de periode van het middellange dienstverband de waardes van de discretionary accruals bij bedrijven nog verder af (2008). Ze concluderen uit hun onderzoek dat bij een lang dienstverband van langer dan 10 jaar deze waardes lager zijn dan bij een kort of middellang dienstverband. Ook Myers, Myers & Omer (2003) en Johnson, Khurana & Reynolds (2010) concluderen naar aanleiding van hun onderzoek dat de

discretionary accruals bij bedrijven verder afnemen wanneer wordt gekeken naar een lange termijn ten opzichte van een middellange termijn van het dienstverband. In beide onderzoeken wordt de periode na jaar 8 gezien als een lang dienstverband.

Gul, Fung en Jaggi maken in hun onderzoek ook bij de lange termijn een onderscheid tussen audit-kantoren die industriespecialist zijn en audit-kantoren die niet-industriespecialist zijn (2009). Voor industriespecialisten blijven de waardes van de discretionary accruals ongeveer hetzelfde bij een lang dienstverband als bij een kort of een middenlang

dienstverband. Bij de niet-industriespecialisten nemen de discretionary accruals significant af

(22)

bij een lang dienstverband in vergelijking met een middenlang dienstverband. Gul, Fung en Jaggi zien een dienstverband als lang wanneer deze langer is dan 8 jaar.

Daarentegen concluderen Thuneibat, Al Issa en Baker dat vanaf het negende jaar van het dienstverband de waardes van de discretionary accruals juist toenemen (2011). Ook Davis, So en Trompeter vinden in hun onderzoek dat deze waardes toenemen wanneer een

dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf lang is (2009). Zij stellen dat de waardes van de discretionary accruals vanaf het begin van het dienstverband eerst afnemen met de lengte van het dienstverband, maar dat deze waardes vanaf het veertiende jaar nadat het audit-kantoor bij een bedrijf is gestart weer toenemen.

De bevindingen van Davis, So en Trompeter staan haaks op de bevindingen van Ho en Schaefer. Ho En Schaefer stellen dat bij een lang dienstverband de waardes van de

discretionary accruals afnemen in vergelijking met een kort en middellang dienstverband. Ho en Schaefer stellen dat een dienstverband lang is wanneer deze langer is dan 15 jaar. Ook Chen, Lin en Lin concluderen dat jaar 15 de discretionary accruals nog steeds afnemen. Zij stellen dus dat vanaf jaar 16 de waardes van de discretionary accruals afnemen, terwijl Davis, So en Trompeter concluderen dat vanaf jaar 14 deze waardes juist toenemen. Daarentegen stellen Davis, So en Trompeter dat in de periode na de invoering van SOX de waardes van de discretionary accruals juist afnemen bij een lang dienstverband ten opzichte van een kort en middellang dienstverband (2009). Hier is vanuit de theorie geen logische conclusie aan te verbinden. Jenkins en Velury (2012) en ook Cohen, Dey en Lys (2008) vinden in hun onderzoek dan ook geen significant verschil tussen de waardes van de discretionary accruals bij een lang dienstverband ten opzichte van een middellang dienstverband in de periode na de invoering van SOX.

Na de analyse van de onderzoeken is het lastig om een eenduidige conclusie te trekken of er een verband is tussen een lang dienstverband (langer dan 10 jaar) van een audit-kantoor

(23)

bij een bedrijf en earnings management. In de literatuur worden verschillende conclusies getrokken. Myers, Myers en Omer (2003) en Johnson, Khurana en Reynolds (2010)

concluderen dat de discretionary accruals afnemen bij een lang dienstverband. Dit ondersteunt de theorie dat een audit-kantoor klantspecifieke kennis mist bij het begin van een

dienstverband. Hoe langer het dienstverband duurt hoe meer kennis het audit-kantoor verkrijgt en hoe minder earnings management er voor komt. Thuneibat, Al Issa en Baker stellen dat bij een lang dienstverband de discretionary accruals juist toenemen. Dit

ondersteunt de theorie dat bij een te lang dienstverband de onafhankelijkheid van een audit-kantoor afneemt en er hierdoor meer earnings management zal plaatsvinden. Een beperking van deze drie onderzoeken voor deze thesis is dat ze alledrie een dienstverband al als lang beschouwen wanneer dit langer is dan 8 jaar. Er wordt niet duidelijk hoelang er verder is gekeken dan het negende jaar. De onderzoeken die wel verder kijken dan de periode van 10 jaar hebben tegengestelde conclusies. Davis, So en Trompetter concluderen dat na 14 jaar de waardes van de discretionary accruals weer toenemen. Maar daar tegenover staan Ho en Schaefer en Chen, Lin en Lin die stellen dat deze waardes nog steeds afnemen na 16 jaar.

3.2 Analyse in een omgeving waarin kantoorroulatie (semi-)verplicht is

Door de val van Arthur Andersen in 2002 zijn wetenschappers in staat gesteld om onderzoek te doen naar de effecten van het (semi-)verplicht wisselen van audit-kantoor. De bedrijven die gecontroleerd werden door Arthur Andersen moesten allemaal op zoek naar een nieuw audit-kantoor. Deze wissel komt dicht in de buurt van de nieuw ingevoerde wetgeving in Europa dat bedrijven verplicht om de 10 jaar van audit-kantoor moeten wisselen. Helemaal hetzelfde is het niet omdat het hier een eenmalige wissel betreft.

Onderstaand wordt een analyse gemaakt aan de hand van onderzoeken die gedaan zijn in een omgeving waarin het voor bedrijven (semi-)verplicht was om van audit-kantoor te

(24)

wisselen. Omdat de onderzoekers niet verder kijken dan de korte termijn wordt besproken wat het effect is van het wisselen van een audit-kantoor op earnings management vanaf het begin van het dienstverband/kort dienstverband.

3.2.1 Begin/kort dienstverband (tot 3 jaar)

Cahan en Zhang concluderen in hun onderzoek naar de bedrijven die na de val van Arthur Andersen zijn gewisseld van audit-kantoor dat de waardes van de discretionary accruals van deze bedrijven lager zijn in het eerste jaar na de wissel dan het jaar voor de wissel (2006). Zij stellen verder de deze waardes in het jaar erna verder afnemen. Er is dus minder ruimte voor het management van deze bedrijven om aan earnings management te doen na de wissel van hun audit-kantoor.

Nagy ondersteunt deze bevindingen voor een deel. Hij stelt dat in het eerste jaar na de wissel van Arthur Andersen naar een nieuw audit-kantoor de discretionary accruals significant afnemen bij kleine bedrijven (2005). Hij concludeert dat in het tweede jaar de discretionary accruals bij deze bedrijven nog verder afnemen. Echter voor grote bedrijven vind Nagy geen significant verschil met betrekking tot de waardes van de discretionary accruals als hij de periode voor de wissel vergelijkt met de periode na de wissel van Arthur Andersen naar een nieuw audit-kantoor. Dit zou dus betekenen dat de wetgeving van verplicht wisselen van audit-kantoor alleen een positief effect heeft op kleine bedrijven.

Ook Blouin, Grein en Rountree doen onderzoek naar de effecten voor bedrijven van de wissel van Artur Andersen naar een nieuw audit-kantoor (2007). Zij doen een analyse die nog iets dieper gaat dan voorgaande onderzoeken. Ze maken in hun analyse een onderscheid tussen volgbedrijven en niet-volgbedrijven. Een volgbedrijf is een bedrijf die na de val van Arthur Anders hun voormalig audit-team is gevolgd naar een nieuw audit-kantoor. Een niet-volgbedrijf is een bedrijf dat een echte wissel doet, dus naar een nieuw audit-kantoor met een

(25)

nieuw audit-team. Daarnaast maken zij onderscheid tussen bedrijven die voor de wissel zeer hoge waardes van discretionary accruals hadden en bedrijven die relatief lage waardes hadden. Voor bedrijven met relatief lage waardes van de discretionary accruals concluderen zij dat ongeacht of zij hun voormalig audit-team volgen deze waardes niet significant veranderen. Niet-volgbedrijven die voor de wissel zeer hoge waardes van discretionary accruals hadden, hebben in het eerste jaar bij hun nieuwe audit-kantoor nog hogere waardes, Bij volgbedrijven daarentegen nemen de waardes van de discretionary accruals in het eerste jaar na wissel van Arthur Andersen, naar een nieuw audit-kantoor maar met hetzelfde audit team, echter significant af (Blouin, Grein & Rountree, 2007). Uit dit onderzoek blijkt dat voor bedrijven waar weinig aan earnings management wordt gedaan (lage waarde van de

discretionary accruals) er na een verplichte wissel niet veel veranderd. Voor bedrijven waar veel aan earnings management wordt gedaan (zeer hoge waarde van de discretionary accruals) blijkt dat een verplichte wissel naar een geheel nieuw kantoor (dus ook een nieuw audit-team) er voor zorgt dat er nog meer ruimte is voor earnings management.

Samenvattend kan gesteld worden dat er nog weinig ondezoek gedaan is in een

omgeving waarin de roulatie van audit-kantoor verplicht is. Het onderzoek dat gedaan is geeft wisselende conclusies. Allereerst concluderen Cahan en Zhang dat de waardes van de

discretionary accruals van bedrijven die zijn gewisseld na de val van Arthur Andersen significant afnemen in de eerste jaren bij een nieuw audit-kantoor. Dit zou de theorie kunnen ondersteunen dat een nieuw audit-kantoor een ‘frisse’ blik heeft en meer onafhankelijk is. Het nieuwe audit-kantoor geeft het management van het bedrijf minder ruimte voor earnings management. Nagy zwakt de conclusie van Cahan en Zhang iets af. Nagy vindt dat alleen voor kleine bedrijven een verplichte wissel een positief effect heeft. Daarnaast stellen Blouin, Grein en Rountree dat een verplichte wissel alleen effect heeft op bedrijven waar veel aan earnings management wordt gedaan. Dat de waardes van de discretionary accruals bij

(26)

bedrijven met zeer hoge waardes alleen toenemen wanneer zij wisselen naar een geheel nieuw audit-kantoor (in plaats van naar een nieuw audit-kantoor maar met het voormalige audit team) zou een ondersteuning kunnen zijn van de theorie dat in de eerste jaren van een dienstverband klantspecifieke kennis ontbreekt.

Een beperking van deze onderzoeken is dat ze zijn uitgevoerd in de periode net na de invoering van SOX. In hoofdstuk 3.1 is gebleken dat er na de invoering van SOX andere conclusies worden getrokken dan wanneer onderzoek is uitgevoerd voor de invoering van SOX. Dus de vraag kan gesteld worden of de resulaten die gevonden worden in het onderzoek na de val van Arthur Andersen te maken met de (semi-)verplichte wissel van audit-kantoor of met de invoering van SOX. Daarnaast wordt alleen nog gekeken wat het effect is op de korte termijn. Het is dus een beperkte analyse. Een andere belangrijke beperking is dat alle

bedrijven die gewisseld zijn afkomstig zijn van één audit-kantoor, namelijk Arthur Andersen. Na de val van dit audit-kantoor bestaat de kans dat de bedrijven door het nieuwe audit-kantoor anders behandeld worden. Deze bedrijven worden waarschijnlijk scherper gevolgd door de buitenwereld. In dat licht is de bevinding van Blouin, Grein en Rountree, dat bij bedrijven waar veel aan earnings management wordt gedaan na een wissel naar een geheel nieuw audit-kantoor nog meer earnings management voor komt, zeer interessant. Dit is een sterk argument dat in de eerste jaren van een dienstverband klantspecifieke kennis ontbreekt.

3.3 Analyse in een omgeving waarin partnerroulatie verplicht is

Als laatst wordt een analyse gemaakt in een omgeving waarin partnerroulatie verplicht is. Dit houdt in dat een partner verplicht moet worden gerouleerd nadat hij een bepaalde periode de controle voor een bedrijf heeft gedaan. Het bedrijf mag wel bij hetzelfde audit-kantoor blijven en de rest van het audit-team kan ook aanblijven. Partnerroulatie is in Amerika verplicht sinds de invoering van SOX in 2002. In Nederland is partnerroulatie ook verplicht sinds 1 januari

(27)

2003. Omdat het in Amerika en ook in Europese landen niet verplicht is om de naam van de audit-partner bij een controle openbaar te maken, is het voor onderzoekers niet mogelijk om onderzoek te doen naar het effect van partnerroulatie in deze landen. Daarom is in

onderstaande analyse gebruik gemaakt van onderzoek uit landen waar deze openbaarmaking wel verplicht is.

Hieronder wordt besproken wat de effecten zijn van verplichte partnerroulatie op earnings management en of aspecten daarvan gegeneraliseerd kunnen worden naar de invoering van verplichte kantoorroulatie. Er wordt eerst besproken wat het effect is van het wisselen van een audit-partner op earnings management vanaf het begin van het

dienstverband. Daarna wordt besproken wat er gebeurt op de middellange termijn. Omdat bij de onderzoeken naar de effecten van verplichte partnerroulatie de wettelijke termijn die een audit-partner bij een bedrijf de controle mag doen niet langer is dan 7 jaar, kan er geen analyse worden gemaakt voor een lang dienstverband.

3.3.1 Kort dienstverband (tot 3 jaar)

Fargher, Lee en Mande hebben onderzoek gedaan naar het effect van verplichte

partnerroulatie op audit-kwaliteit in Australië (2008). Zij concluderen dat in de eerste 3 jaar onder leiding van de nieuwe audit-partner de waardes van de discretionary accruals lager zijn dan in het laatste jaar met de vorige partner. De nieuwe partner staat dus minder earnings management toe dan zijn voorganger in de eerste jaren dat hij als audit partner bij een bedrijf werkt. Chi en Huang komen op basis van hun onderzoek uitgevoerd in Taiwan tot dezelfde conclusie (2005). Zij concluderen dat in de eerste 5 jaar onder leiding van de nieuwe audit-partner de waardes van de discretionary accruals afnemen.

Bandyopadhyay, Chen en Yu doen onderzoek naar het effect van verplichte

partnerroulatie in China (2014). Ze stellen in tegenstelling tot bovenstaande onderzoeken vast

(28)

dat er in het eerste jaar na de verplichte roulatie van de audit-partner geen significant verschil is tussen de waardes van de discretionary accruals in vergelijking met zijn voorganger. Maar ze concluderen wel dat in het tweede en derde jaar onder leiding van de nieuwe partner deze waardes significant afnemen.

De resultaten uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd in een omgeving waar partner-roulatie verplicht lijken de theorie te ondersteunen dat een nieuwe audit-partner een ‘frisse blik’ heeft op de jaarrekening van een bedrijf. Doordat hij vanuit een ‘fris’ oogpunt kijkt naar de jaarrekening kan hij vragen stellen over de juistheid van bepaalde posten die zijn

voorganger, doordat het bijvoorbeeld vorig jaar ook zo was, automatisch zo goedkeuren. Daarnaast is de nieuwe audit-partner waarschijnlijk ook nog meer onafhankelijk van het management van het bedrijf aan het begin van het dienstverband.

3.3.2 Middellang dienstverband (4 tot 10 jaar)

Fargher, Lee en Mande stellen in hun onderzoek een middellang dienstverband op een termijn tussen de 4 en 6 jaar (2008). Ze concluderen dat er hogere waardes van discretionary accruals voorkomen dan in de eerste 3 jaar van het dienstverband van de audit-partner bij een bedrijf. Een lang dienstverband is een termijn van meer dan 6 jaar en tot maximaal 7 jaar, omdat in Australië een audit-partner maximaal 7 jaar de controle als partner mag uitvoeren. Na het zesde jaar van het dienstverband concluderen Fargher, Lee en Mande dat de

discretionary accruals nog steeds meer toenemen. Cary en Simnet doen ook onderzoek naar het effect van verplichte partnerroulatie en audit-kwaliteit in Australië (2006). Zij komen tot de conclusie dat de audit-partner na 5 jaar meer discretionary accruals toestaat dan in de jaren ervoor. Ook Chi en Huang stellen vast dat de waardes van de discretionary accruals toenemen wanneer de audit-partner langer de leiding heeft over de controle bij een bedrijf (2008). Ze concluderen dat de audit-partner na 5 jaar meer discretionary accruals toestaat.

(29)

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken in een omgeving waarin partnerroulatie verplicht is kan gesteld worden dat wanneer een audit-partner langer de leiding heeft over de audit bij een bedrijf hij meer earnings management toestaat. Dit zou de theorie kunnen ondersteunen dat hij zijn onafhankelijkheid verliest naar mate hij langer de leiding heeft over de audit bij een bedrijf. Hij is minder streng in de controle omdat hij te vriendschappelijk wordt met het management van het bedrijf.

3.4 Generalisatie van aspecten audit-partner roulatie naar kantoorroulatie

Audit-partner roulatie zorgt in de eerste jaren van het dienstverband voor lagere waardes van de discretionary accruals. Volgens de theorie zou dit kunnen komen doordat de audit-partner in de eerste jaren van de audit nog meer onafhankelijk is van het management van het bedrijf. Dit aspect kan gegeneraliseerd worden naar de verplichte roulatie van audit-kantoren. Na een verplichte wissel van het kantoor start immers (waarschijnlijk) ook een nieuwe audit-partner bij de controle die dus ook nog meer onafhankelijk is van het management van het bedrijf.

Daarnaast lijkt het onderzoek naar verplichte audit-partner roulatie de theorie te

ondersteunen dat een nieuwe audit-partner aan het begin van een dienstverband bij een bedrijf met een ‘frisse blik’ naar de jaarrekening kijkt en hierdoor scherper zal controleren op

bepaalde posten waarover het management discretie kan uitoefenen. Dit aspect lijkt ook gegeneraliseerd te kunnen worden naar verplichte kantoorroulatie. Wanneer er verplicht van kantoor gewisseld wordt start (waarschijnlijk) een nieuwe partner de controle bij het bedrijf. Ook hij zal met een frisse blik kijken naar de jaarrekening.

De vraag is echter of het hebben van deze ‘frisse blik’ opweegt tegen het verlies van klantspecifieke kennis. Wanneer alleen de partner wordt vervangen, maar niet het audit-kantoor, kan de rest van het audit-team aanblijven. Zij behouden dus de kennis over het

(30)

bedrijf. Wanneer er echter van audit-kantoor wordt gewisseld wordt het hele audit-team vervangen. Het nieuwe audit-team bezit niet de klantspecifieke kennis haar voorganger wel had. Evenals besproken in hoofdstuk 3.1.1 vinden Fargher, Lee en Mande wanneer de nieuwe audit-partner van een nieuw kantoor is (dus ook het hele audit-team wordt vervangen) dat er hogere waardes van discretionary accruals worden toegelaten in de eerste jaren van het dienstverband (2008).

4. Discussie

Dit hoofdstuk bestaat uit een discussie van de gevonden resultaten uit het onderzoek en een antwoord op de hoofdvraag van deze thesis. Ook wordt beschreven welke theoriën door dit onderzoek worden ondersteund. Daarnaast worden de limitaties van het onderzoek

aangegeven en wordt een suggestie gedaan voor vervolgonderzoek.

In de titel van deze thesis wordt het doel van het onderzoek duidelijk beschreven: kan verplichte roulatie van audit-kantoren earnings management beperken? In hoofdstuk 3 zijn de resultaten besproken van onderzoeken uitgevoerd in verschillende omgevingen.

Allereerst is gekeken naar het effect van de lengte van een dienstverband van een audit-kantoor op earnings management bij een bedrijf in een omgeving waarin kantoorroulatie niet verplicht is. In deze omgeving wordt in de eerste 3 jaar van het dienstverband meer earnings management toegestaan dan in de periode van 4 tot 10 jaar. Wat er gebeurd bij een lang dienstverband is niet duidelijk. Het onderzoek van Davis, S en Trompetter laat zien dat na 14 jaar er meer earnings management wordt toegelaten, terwijl de conclusie uit het onderzoek van Chen, Lin en Lin en ook het uit het onderzoek van Ho en Shaefer is dat er na 15 jaar minder earnings management wordt toegelaten. Davis, So en Trompetter hebben hun onderzoek uitgevoerd met behulp van het eerste Jones Model. De kritiek op dit model is dat

(31)

de kans bestaat dat de waarde van de discretionary accruals te hoog wordt ingeschat.

Misschien dat Davis, So en Trompetter daardoor in hun onderzoek vinden dat de waarde van de discretionary accruals toenemen op de lange termijn, terwijl uit de andere onderzoeken die gedaan zijn met het Modified Jones Model blijkt dat deze waarde afneemt op de lange

termijn. De vraag is of het Jones Model of misschien ook het Modified Jones Model voor de lange termijn wel in staat is om de waarde van de discretionary accruals goed te schatten. Misschien dat het toevoegen van meer variabelen er voor kan zorgen dat de discretionary component van de totale accruals beter geschat kan worden. Gedacht kan worden aan variabelen die er voor zorgen dat er nog minder non-discretionary accruals, als bijvoorbeeld pensioenlasten, terechtkomen in de geschatte waarde van de discretionary accruals.

De onderzoeken lijken de theorie te ondersteunen dat bij de roulatie van audit-kantoren tijdens het begin van het dienstverband waarschijnlijk klantspecifieke kennis

ontbreekt of er sprake is van low balling. De theorie dat de onafhankelijkheid afneemt bij een langer dienstverband lijkt niet te worden ondersteund. Wanneer wordt uitgegaan van de conclusies uit de onderzoeken in een omgeving waarin kantoorroulatie niet verplicht is, lijkt invoering van verplichte roulatie van audit-kantoren earnings management niet te beperken. In de eerste jaren is er juist meer sprake van earnings management. Op de middellange termijn beperkt het audit-kantoor earnings management meer doordat ze meer klantspecifieke kennis op doet. Wat er gebeurd op de lange termijn is niet helemaal duidelijk, maar wel is duidelijk dat tot het veertiende jaar earnings management nog steeds afneemt. Dus verplichte roulatie om de 10 jaar is misschien niet de juiste termijn. Een belangrijke limitatie aan deze onderzoeken is dat ze zijn uitgevoerd in een omgeving waarin kantoorroulatie niet verplicht is. Wanneer dit wel verplicht is zullen de betrokken partijen misschien anders handelen dan in het geval waarin ze niet verplicht zijn om te wisselen.

(32)

Daarna is gekeken naar het effect van de lengte van een dienstverband van een audit-kantoor op earnings management bij een bedrijf in een omgeving waarin kantoorroulatie (semi-)verplicht is. De conclusie die getrokken kan worden uit de onderzoeken is dat earnings management beperkt kan worden door de verplichte roulatie van audit-kantoren. Maar in hoeverre de verplichte wissel een effect heeft op het beperken van earnings management is niet helemaal duidelijk. Het ene onderzoek laat zien dat de verplichte kantoorroulatie voor alle bedrijven earnings management beperkt, terwijl de conclusie uit ander onderzoek laat zien dat dit alleen geld voor kleine bedrijven. Deze onderzoeken ondersteunen de theorie dat een nieuw audit-kantoor een ‘frisse’ blik heeft en meer onafhankelijk is. Ander onderzoek laat zien dat alleen voor bedrijven waar veel aan earnings management wordt gedaan er na een verplichte wissel van audit-kantoor minder earnings management wordt toegestaan. Dit betreft wel de wissel van audit-kantoor maar met hetzelfde audit-team (het team is na de val van Arthur Andersen mee verhuisd met het bedrijf naar het nieuwe audit-kantoor). Wanneer er is gewisseld naar een nieuwe audit-kantoor met een nieuw audit team, wordt er in de eerste jaren juist meer aan earnings management gedaan. Dit ondersteunt de theorie dat in de eerste jaren van een dienstverband klantspecifieke kennis ontbreekt. Een limitatie van deze

onderzoeken is dat ze zijn uitgevoerd in de periode direct na de invoering van SOX. Zoals besproken in hoofdstuk 2.4 is er met de invoering van SOX een strengere regelgeving gekomen, welke een effect kan hebben op de resultaten uit de onderzoeken. Daarnaast is een belangrijke limitatie dat alle bedrijven die (semi-)verplicht gewisseld zijn van audit-kantoor afkomstig zijn van één audit-kantoor, namelijk Arthur Andersen. Deze bedrijven worden waarschijnlijk scherper gevolgd door de buitenwereld wat er voor kan zorgen dat de nieuwe audit-kantoren extra streng controleren.

Als laatste is gekeken naar het effect van de lengte van een dienstverband van een audit-partner op earnings management bij een bedrijf in een omgeving waarin partnerroulatie

(33)

verplicht is. De conclusie die getrokken kan worden uit de onderzoeken is dat de nieuwe audit-partner tijdens de eerste jaren (tot 3 jaar) van het dienstverband minder earnings management toestaat dan zijn voorganger. In de jaren erna staat hij steeds meer earnings management toe. De resultaten ondersteunen de theorie dat een nieuwe audit-partner een ‘frisse blik’ heeft op de jaarrekening van een bedrijf en daardoor het bedrijf minder earnings management toestaat in de beginperiode van het dienstverband. Daarnaast ondersteunen de resultaten de theorie dat een audit-partner aan het begin van het dienstverband meer

onafhankelijk is van het management van een bedrijf. Naarmate het dienstverband langer voortduurt wordt hij minder onafhankelijk. Het hebben van een ‘frisse blik’ en meer

onafhankelijkheid kunnen gegeneraliseerd worden van verplichte audit-partner roulatie naar verplichte audit-kantoorroulatie. De vraag is of deze twee aspecten opwegen tegen het verlies van klantspecifieke kennis. Bij partnerroulatie blijft klantspecifieke kennis behouden, terwijl bij kantoorroulatie deze kennis verloren gaat.

Waarschijnlijk is het verlies van klantspecifieke kennis in een omgeving waarin roulatie van audit-kantoor verplicht is om de 10 jaar, niet op te vangen met de grotere

onafhankelijkheid en een ‘frisse blik’ van het nieuwe audit-kantoor. In de eerste 3 jaar wordt er meer earnings management toegestaan, welke tot het jaar waarin gewisseld moet worden geleidelijk afneemt. Na de verplichte wissel neemt earnings management in de eerste jaren weer toe enzovoort. Nu bedrijven in Europa verplicht zijn om de 10 jaar van audit-kantoor te wisselen zou vervolgonderzoek zich moeten richten op wat de effecten van een verplichte wissel echt zijn op earnings management.

5. Conclusie

Op 14 april 2014 heeft de Raad van Europa ingestemd met hervormingsplannen van de audit-markt in Europa. Ondernemingen van openbaar belang zijn verplicht om de 10 jaar te

(34)

wisselen van audit-kantoor. Met deze thesis is geprobeerd bij te dragen aan de

kennisvermeerdering in de factoren die earnings management kunnen beperken. Er is geprobeerd een antwoord te geven op de vraag in hoeverre de lengte van het dienstverband van een audit-kantoor bij een bedrijf een effect op earnings management heeft. Om hier een antwoord op te vinden is een literatuuronderzoek gedaan waarin verschillende omgevingen zijn geanalyseerd. De conclusie is dat aan het begin van het dienstverband (tot 3 jaar) er waarschijnlijk meer earnings management voor komt. Het gebrek aan klantspecifieke kennis is zo groot dat de grotere onafhankelijkheid en de ‘frisse blik’ die een nieuw audit-kantoor aan het begin van het dienstverband heeft daar niet tegen opwegen. In de jaren erna doet het audit-kantoor deze kennis op en beperkt het bedrijf in het doen aan earnings management. Wat er gebeurd bij een lang dienstverband (meer dan 10 jaar) is niet helemaal duidelijk. Wel neemt tot het veertiende jaar van het dienstverband earnings management af, dus de gekozen termijn van 10 jaar lijkt niet de beste termijn te zijn.

(35)

Literatuurlijst

Al-Thuneibat, A. A., Al Issa, R. T. I., & Baker, R. A. A. (2011). Do audit tenure and firm size contribute to audit quality? Managerial Auditing Journal,26(4), 317-334.

Bandyopadhyay, S. E., Chen, C., & Yu, Y. (2014). Mandatory audit partner rotation, audit market concentration, and audit quality: Evidence from China. Advances in

Accounting, incorporating Advances in International Accounting, 30, 18–31 Becker, C. L., Defond, M. L., Jiambalvo, J., & Subramanyam, K. R. (2010). The effect of

audit quality on earnings management. Contemporary Accounting research, 15(1), 1-24.

Blouin, J., Grein, B. M., & Rountree, B. R. (2007). Analysis of Forced Auditor Change: The Case of Former Arthur Andersen Clients. The Accounting Review, 82(3), 621-650 Cary, P. & Simnet, R. (2006). Audit Partner Tenure and Audit Quality. The Accounting

Review, 81(3), 653-676.

Chen, C. Y., Lin, C. J., & Lin, Y. C. (2008). Audit Partner Tenure, Audit Firm Tenure, and Discretionary Accruals: Does Long Auditor Tenure Impair Earnings Quality? Contemporary Accounting Research, 25(2), 415-445.

Chi, W. & Huang, H. (2005). Discretionary Accruals, Audit-Firm Tenure and Audit-Partner Tenure: Empirical Evidence from Taiwan. Journal of Contemporary Accounting & Economics, 1, 65-92.

Cohen, D., Dey, A., & Lys, T. (2008). Real and accruals-based earnings management in the pre- and post-Sarbanes-Oxley periods. The Accounting Review, 83(3), 757–787.

Davis, L. R., So, B. S., & Trompeter, G. M. (2009). Auditor Tenure and the Ability to Meet or Beat Earnings Forecasts. Contemporary Accounting Research, 26(2), 517-548.

DeAngelo, L. E. (1981). Auditor independence, ‘‘Lowballing’’ and disclosure regulation. Journal of Accounting and Economics, 3, 113–127.

Dechow, P. M., & Skinner, D. J. (2000). Earnings Management: Reconciling the Views of Accounting Academics, Practitioners, and Regulators. Accounting Horizons, 14(2), 235-250.

Dechow, P. M., Sloan, R., & Sweeney, A. (1995). Detecting Earnings Management. The Accounting Review,70(2), 193 - 225.

Dechow, P., Weili, G., & Schrand, C. (2010). Understanding earnings quality: A review of the proxies, their determinants and their consequences. Journal of Accounting and

Economics, 50, 344–401

Fargher, N., Lee, H. Y., & Mande, V. (2008). The effect of audit partner tenure on client managers’ accounting discretion. Managerial Auditing Journal, 23(2), 161-186.

Gul, F. A., Fung, S. Y. K., & Jaggi, B. (2009). Earnings quality: Some evidence on the role of auditor tenure and auditors’ industry expertise. Journal of Accounting and Economics, 47, 265-287.

Healy, P. M., & Wahlen, J. M. (1999). A review of the earnings management literature and its implications for standard setting. Accounting Horizons, 13, 365-383.

Ho, L. C. J., & Schaefer, T. (2010). Audit tenure and earnings surprise management. Review of Accounting and Finance,9(2), 116-138.

(36)

Jackson, A. B., Moldrich, M., & Roebuck, P. (2008).Mandatory audit firm rotation and audit quality. Managerial Auditing Journal, 23(5), 420-437.

Johnson, V. E., Khurana, I. K. & Reynolds, J. K. (2010). Audit-Firm Tenure and the Quality of Financial Reports. Contemporary Accounting Research, 19(4), 637-660.

Jones, J. (1991). Earnings management during import relief investigations. Journal of Accounting Research, 29(2), 193–228.

Jones, K. L., Krishnan, G. V., & Melendrez, K. D. (2008). Do Models of Discretionary Accruals Detect Actual Cases of Fraudulent and Restated Earnings? An Empirical Analysis. Contemporary Accounting Research, 25(2), 499–531.

Kothari, S. P., Leone, A. J., & Wasley, C. (2005). Performance matched discretionary accrual measures. Journal of Accounting and Economics, 39(1), 163–97.

Myers, J. N., Myers, L. A. & Omer, T. C. (2003). Exploring the Term of the Auditor-Client Relationship and the Quality of Earnings: A Casefor Mandatory Auditor Rotation? The Accounting Review, 78(3), 779-799.

Nagy, A. L. (2005). Mandatory Audit Firm Turnover, Financial Reporting Quality, and Client Bargaining Power: The Case of Arthur Andersen. Accounting Horizons, 19(2), 19-65. Persbericht Raad van Europa (2014). Raad van Europa akkoord met voorstellen hervorming

accountantsmarkt.Verkregen van:http://www.accountancynieuws.nl/ actueel/ accountancymarkt/raad-van-europa-akkoord-met-voorstellen.131701.lynkx

Roos, R. (2003). Geen roulatie accountantskantoor, wel interne roulatie. Verkregen van: http://www.accountant.nl/Accountant/Archief/Archief+%27de+Accountant%27/2003/ September+2003/Geen+roulatie+accountantskantoor+wel+interne+roul.aspx

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This study examines whether gender diversity in the audit committee has a significant relationship with both earnings management and the number of reported key

(Bontcheva et al., 2013) proposed TwitIE, an open-source NLP pipeline customised to microblog text. However, TwitIE doesn’t provide mechanisms for messages filtering or named

Second, the requirement to make an individual examination obliges the national authorities to apply the conditions of the Directive light of the EU principle of proportionality.

To test the internal construct validity of the scales and the hypothesized physical and mental dimensions of health underlying these scales, 0–100 transformed scale scores were

3(e) featured a higher central frequency relative to the monocycles, and thereby fitted the FCC mask (green dashed line in Fig. 3) much better than the monocycles. Moreover,

Om te onderzoeken of het wel of niet hebben van een esthetische reden voor het labiareductie verzoek invloed heeft op het effect van de fotoserie onveranderde vulva’s op het

Fabric hand consists of different fabric properties, rendering it a complex parameter, consisting of flexibility, compressibility, elasticity, resilience, density, surface

The expectation is still that firms that deliver high quality audits reduce earnings management more than firms that deliver less quality audits (refer to hypothesis one), only