• No results found

Zien eten, doet eten: Een onderzoek naar de invloed van sociale normen op de voedingskeuzes van jongvolwassenen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zien eten, doet eten: Een onderzoek naar de invloed van sociale normen op de voedingskeuzes van jongvolwassenen"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zien eten, doet eten: Een onderzoek naar de

invloed van sociale normen op de

voedingskeuzes van jongvolwassenen

Queenie Cheung 11278412 Master’s thesis

Master’s programme in Communication Science Graduate School of Communication

University of Amsterdam Saar Mollen

26 juni 2020 8.425 woorden

(2)

1 Inhoudsopgave Samenvatting 2 Introductie 3 Theoretisch kader 6 Methode 13 Resultaten 21 Discussie 26 Conclusie 33 Referenties 34

Appendix A - Hoofdonderzoek vragenlijst 41

Appendix B - Pre-analyseplan 52

Appendix C - Stimulusmateriaal 54

Appendix D - Pre-test resultaten 57

(3)

2 Samenvatting

Overgewicht is een groeiend probleem in Nederland. Communicatiestrategieën kunnen een effectief middel zijn om een gezonde levensstijl te stimuleren en zo overgewicht tegen te gaan. In eerdere onderzoeken is er al bewijs gevonden voor de werking van sociale normen op het stimuleren van gezonde voedingskeuzes van jongvolwassenen. In aanvulling hierop is het doel van het huidige onderzoek om te bepalen wat de invloed is van verschillende typen sociale normen (i.e., kwantitatieve norm, frequentie norm, injunctieve norm en liking norm) op het maken van voedingskeuzes onder jongvolwassenen. De participanten werden in het online experiment (n = 185) willekeurig blootgesteld aan één van de vier sociale

normboodschappen of de controleboodschap zonder norm. Uit de resultaten is gebleken dat blootstelling aan een kwantitatieve normboodschap en frequentie normboodschap leidt tot het maken van gezondere voedingskeuzes dan een boodschap zonder sociale norm. Bovendien leidt een frequentie normboodschap tot een hogere intentie om gezonde voedingskeuzes te maken. Deze significante resultaten benadrukken dat verschillende typen sociale normen gezonde voedingskeuzes onder jongvolwassenen kunnen stimuleren. Aangezien er in dit onderzoek slechts effecten op de korte termijn zijn onderzocht, zal uit vervolgonderzoek moeten blijken of deze effecten op de lange termijn blijven aanhouden.

(4)

3 Introductie

Overgewicht is in Nederland voornamelijk een probleem onder jongvolwassenen van 18 tot 25 jaar (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2019). Ongeveer een kwart van deze leeftijdsgroep is namelijk te zwaar. Jongvolwassenen vormen een groep die relatief vaak ongezonde voedingskeuzes maakt, doordat ze de voorkeur geven aan voedsel met relatief veel calorieën en weinig voedingsstoffen (Bauer, Larson, Nelson, Story, & Neumark-Sztainer, 2009).

Diverse onderzoekers en communicatieprofessionals hebben al een poging gedaan om gezond gedrag onder jongvolwassenen te stimuleren. Eén van de manieren om

jongvolwassenen te motiveren om gezondere voedingskeuzes te maken, is het communiceren van sociale normen. De inzet van sociale normen kan specifiek voor deze groep een effectieve methode zijn. Uit eerder onderzoek is namelijk gebleken dat jongvolwassenen, in vergelijking tot oudere volwassenen, gevoeliger zijn voor sociale invloeden als het gaat om gezond gedrag (Rivis & Sheeran, 2003). Het zoeken naar een sociale identiteit en het gevoel hebben dat je bij een sociale groep hoort, zijn belangrijke doelen voor jongvolwassenen (Galliher &

Kerpelman, 2012). Om deze doelen te bereiken, zullen jongvolwassenen proberen zich aan te passen aan hun leeftijdsgenoten (Wooten, 2006). Dit toont aan dat jongvolwassenen meer waarde hechten aan de informatie die ze krijgen van hun leeftijdsgenoten dan oudere

volwassenen zouden doen. Vandaar dat de communicatie van sociale normen over het gedrag en de mening van hun leeftijdsgenoten aangaande gezonde voedingskeuzes effectief kan zijn voor het stimuleren van gezonde voedingskeuzes onder jongvolwassenen.

Sociale normen zijn ongeschreven gedragsregels die binnen een bepaalde groep worden geaccepteerd door de meerderheid en hiermee sociaal gedrag aansturen (Cialdini & Trost, 1998). Deze regels maken duidelijk wat er binnen de groep wordt gezien als acceptabel

(5)

4

gedrag en wat de waarden en overtuigingen zijn van de mensen in de groep (Stok, De Ridder, De Vet, & De Wit, 2013). Sociale normen komen voort uit diverse interacties met andere mensen (Cialdini & Trost, 1998). Vanuit deze sociale interacties kan worden afgeleid hoe groepsleden zich gedragen of hoe groepsleden willen dat andere groepsleden zich gedragen (Cialdini, Reno, & Kallgren, 1990). Deze twee typen sociale normen worden respectievelijk descriptieve normen en injunctieve normen genoemd. Descriptieve normen beschrijven het gedrag van de meeste mensen en tonen hiermee aan wat gebruikelijk is om te doen in een bepaalde situatie, zoals “de meeste jongvolwassenen eten twee stuks fruit op een dag” of “de

meeste jongvolwassenen eten dagelijks fruit”. Injunctieve normen beschrijven daarentegen

welk gedrag wordt goedgekeurd of afgekeurd door de meeste mensen, zoals “de meeste

jongvolwassenen vinden dat je fruit zou moeten eten”.

Binnen het onderzoeksveld van sociale normen worden er niet altijd consistente onderzoeksresultaten gevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor is de inconsistente formulering van de descriptieve norm (Ball, Jeffery, Abbott, McNaughton, & Crawford, 2010). Descriptieve normen kunnen namelijk worden geformuleerd als kwantitatieve en frequentie normen (Neighbors, Dillard, Lewis, Bergstrom, & Neil, 2006). Kwantitatieve normen beschrijven de hoeveelheid van een product die op een dag door de meeste mensen wordt geconsumeerd (Hawkins, Farrow, & Thomas, 2020; Neighbors et al., 2006), zoals “de

meeste jongvolwassenen eten twee stuks fruit op een dag”. Frequentie normen maken

daarentegen duidelijk hoe vaak de meeste mensen een bepaald eetgedrag uitvoeren (Hawkins et al., 2020; Robinson, Otten, & Hermans, 2016), zoals “de meeste jongvolwassenen eten

dagelijks fruit”. De onderzoeken van Robinson, Fleming en Higgs (2014a) en Robinson,

Harris, Thomas, Aveyard en Higgs (2013) zijn een voorbeeld van twee onderzoeken die het effect van een descriptieve norm op voedingskeuze testen en daarbij inconsistente resultaten vinden. Dit kan een gevolg zijn van de inconsistente formulering van de descriptieve norm

(6)

5

tussen de onderzoeken. Hawkins et al. (2020) hebben in hun onderzoek aangetoond dat dit onderscheid binnen descriptieve normen relevant kan zijn. Zij vonden namelijk dat zowel kwantitatieve als frequentie normen positieve voorspellers zijn van gezonde voedingskeuzes. Dat wil zeggen dat beide normen onafhankelijk van elkaar relevant zijn.

Hoewel Hawkins et al. (2020) hebben aangetoond dat kwantitatieve en frequentie normen onafhankelijk van elkaar samenhangen met het maken van gezonde voedingskeuzes, kan niet geconcludeerd worden dat er een causale relatie is tussen deze typen normen en voedingskeuze. Daarvoor is het noodzakelijk dat er een experimenteel onderzoek wordt uitgevoerd. Naast kwantitatieve en frequentie normen onderzochten Hawkins et al. (2020) tevens hoe normpercepties over het lekker vinden van een bepaald product door de meeste mensen (i.e., liking norm) van invloed waren op voedingskeuze. In het huidige onderzoek zal dan ook de causale relatie worden onderzocht tussen de vier typen sociale normen (i.e., kwantitatieve, frequentie, injunctieve en liking normen) en de voedingskeuzes van de

participanten. Wanneer er uit dit onderzoek duidelijk wordt welk type sociale norm het meest effectief is om jongvolwassenen aan te sturen om gezonde voedingskeuzes te maken, kan dit gericht worden ingezet in de communicatie over gezonde voeding naar deze doelgroep. Op basis hiervan is de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

In hoeverre heeft een kwantitatieve norm in vergelijking met een frequentie norm, injunctieve norm, liking norm of controleboodschap invloed op de voedingskeuzes die Nederlandse jongvolwassenen maken?

(7)

6

Theoretisch kader

Descriptieve en injunctieve normen en eetgedrag

Mensen zijn sociale wezens en worden daarom continu beïnvloed door andere mensen (Stok & De Ridder, 2019). De emoties, attitudes en gedragingen van een individu zijn

bovendien verbonden aan de sociale groep waartoe het individu behoort. Sociale groepen hebben bepaalde normen, verwachtingen en regels die aangeven wat normaal en gepast is om te voelen, denken en doen. Deze sociale normen zijn ongeschreven regels die gedrag in specifieke situaties aansturen en daarmee beschrijven wat normaal is om te doen binnen een bepaalde sociale groep (Cialdini & Trost, 1998; Cialdini, 2003). Sociale normen kunnen direct worden gecommuniceerd via culturele gebruiken, regels en gedrag of indirect via omgevingsfactoren, zoals een portiegrootte (Higgs, 2015).

Sociale normen kunnen van invloed zijn op het gedrag van mensen. Toch zijn deze doorgaans impliciete regels niet continu van kracht (Cialdini et al., 1990; Kallgren, Reno, & Cialdini, 2000). Volgens de Focus Theory of Normative Conduct zijn sociale normen pas van invloed op gedrag wanneer mensen bewust worden gemaakt van een sociale norm, zoals wanneer een stuk zwerfafval een individu doet herinneren aan de maatschappelijke bezwaren tegen zwerfafval (Cialdini et al., 1990). Als gevolg hiervan wordt de sociale norm geactiveerd in het brein.

Daarnaast wordt er in de Focus Theory of Normative Conduct een onderscheid gemaakt tussen twee typen sociale normen: descriptieve en injunctieve normen (Cialdini et al., 1990). Cialdini et al. (1990) beschrijven descriptieve normen als het gedrag dat wordt uitgevoerd door de meerderheid van een bepaalde groep. Dit type sociale norm toont aan wat de meeste mensen doen en dus ook welk gedrag correct is binnen een bepaalde situatie. Cialdini et al. (1990) beschrijven injunctieve normen daarentegen als wat anderen

(8)

7

groepsleden vinden dat je zou moeten doen. Hiermee wordt duidelijk welk gedrag wordt goedgekeurd of afgekeurd door de meeste mensen binnen een bepaalde groep.

Het gedrag van mensen kan binnen sociale situaties uit twee verschillende

motivatiebronnen voortkomen: informationele of normatieve invloed (Deutsch & Gerard, 1955). Ten eerste kan iemand zich conformeren aan sociale normen, omdat het gedrag van andere mensen wordt gezien als een informatiebron van wat correct gedrag is binnen een bepaalde situatie (i.e., informationele invloed; Cialdini, 2007; Cialdini & Goldstein, 2004). Mensen zijn namelijk gemotiveerd om juiste beslissingen te nemen. De algemene gedachte hierbij is dat wanneer iedereen het op die manier doet, het dan wel goed zal zijn. Ten tweede kan iemand zich conformeren aan sociale normen, omdat dit wordt gezien als een manier om geaccepteerd te worden door anderen (i.e., normatieve invloed). De verwachtingen van de meerderheid geven aan welk gedrag ertoe kan leiden dat iemand geaccepteerd wordt door de leden van een sociale groep. Dit kan het gedrag van een individu beïnvloeden, omdat mensen een band willen opbouwen en behouden met andere mensen (Cialdini & Goldstein, 2004; Deutsch & Gerard, 1955). Mensen zijn hierbij gemotiveerd om acceptatie van de sociale groep te verkrijgen en afkeuring te voorkomen (Burger et al., 2010; Cialdini & Goldstein, 2004). Injunctieve normen beschrijven wat de verwachtingen zijn van de meeste andere mensen over hoe je je hoort te gedragen. Deze normen worden dan ook verwacht gedrag te beïnvloeden als gevolg van de normatieve invloed (Deutsch & Gerard, 1955).

De invloed van descriptieve en injunctieve normen op eetgedrag is in meerdere onderzoeken getest. Blootstelling aan descriptieve normen over fruitconsumptie kan er bijvoorbeeld toe leiden dat mensen ook daadwerkelijk meer fruit consumeren (Stok, De Ridder, De Vet, & De Wit, 2012). Bovendien maken mensen binnen een sociaal netwerk regelmatig vergelijkbare voedingskeuzes. Mensen met vrienden die relatief vaak junkfood consumeren, consumeren bijvoorbeeld zelf ook vaker junkfood dan mensen met vrienden die

(9)

8

minder vaak junkfood eten (De la Haye, Robins, Mohr, & Wilson, 2013). Dit toont aan dat mensen hun eigen voedingskeuzes laten leiden door de voedingskeuzes die andere mensen in hun omgeving maken. Verder blijken injunctieve normen in specifieke situaties een positieve associatie te hebben met het eten van gezonde tussendoortjes (Schüz, Papadakis, & Ferguson, 2018). Ook Mollen, Rimal, Ruiter en Kok (2013) vonden in een veldexperiment dat

injunctieve normen leidden tot gezondere voedingskeuzes dan (ongezonde) descriptieve normen. Hiermee kan worden gesteld dat de verwachting van de meerderheid ook een rol kan spelen in het maken van voedingskeuzes. Er zijn echter ook onderzoeken waaruit is gebleken dat injunctieve normen geen invloed hebben op fruit- en groenteconsumptie (Hawkins et al., 2020; Lally, Bartle, & Wardle, 2011; Robinson et al., 2014a; Stok et al., 2013). Zo bleken boodschappen die de goedkeuring van de meerderheid omtrent gezonde injunctieve normen communiceerden niet positieve voorspellers te zijn van fruit- en groenteconsumptie (Lally et al., 2011). Robinson et al. (2014a) bevestigden dit onderzoeksresultaat nadat zij in hun laboratoriumexperiment concludeerden dat blootstelling aan een injunctieve norm niet leidt tot het selecteren van meer fruit en groente. Daarnaast is uit een veldexperiment gebleken dat een injunctieve norm niet leidt tot het maken van meer gezonde voedingskeuzes dan een boodschap zonder een sociale norm (Mollen et al., 2013). Volgens Mollen et al. (2013) kan een reden hiervoor kan zijn dat mensen weerstand bieden tegenover boodschappen met een injunctieve norm. Deze norm communiceert namelijk wat iemand zou moeten doen volgens andere mensen. De boodschap bevat hierdoor een autoritaire toon. Mensen zouden als gevolg hiervan het idee kunnen hebben dat hun keuzevrijheid van hen wordt afgenomen en dit kan een ongewenst gevoel met zich meebrengen (Brehm, 1966; Knowles & Riner, 2007). Volgens de Theory of Psychological Reactance zullen mensen weerstand bieden om hun vrijheid terug te krijgen en zich daardoor juist niet conformeren aan de injunctieve norm.

(10)

9

Hoewel er empirische bewijs bestaat dat de werking van injunctieve normen

tegenspreekt, is het alsnog van belang om meer onderzoek te doen naar deze normen. Er zijn namelijk relatief weinig onderzoeken die gericht zijn op injunctieve normen en vanwege dit gebrek aan onderzoek kunnen er minder sterke conclusies worden getrokken omtrent deze normen (Robinson, Thomas, Aveyard, & Higgs, 2014b). Door middel van nader onderzoek kan er dus meer worden gezegd over een eventuele werking van injunctieve normen. Descriptieve normen: kwantitatief versus frequentie

Recentelijk zijn onderzoekers in het domein van sociale normen onderscheid gaan maken tussen kwantitatieve en frequentie normen (Baer, Stacy, & Larimer, 1991; Neighbors et al., 2006). Een kwantitatieve norm beschrijft de hoeveelheid van een product die op een dag door de meeste mensen wordt geconsumeerd (Hawkins et al., 2020; Neighbors et al., 2006). Een frequentie norm beschrijft hoe vaak een product door andere mensen wordt

geconsumeerd (Hawkins et al., 2020; Robinson et al., 2016). Beide normen werken als gevolg van de informationele invloed. Aangezien Hawkins et al. (2020) hebben aangetoond dat kwantitatieve en frequentie normen onafhankelijk van elkaar samenhangen met het maken van gezonde voedingskeuzes, is het relevant om dit onderscheid te maken.

Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat kwantitatieve normen een positieve invloed hebben op het stimuleren van gezonde voedingskeuzes. Zo hebben Hawkins et al. (2020) en Lally et al. (2011) aangetoond dat kwantitatieve normen positieve voorspellers zijn van fruit- en groenteconsumptie. Naast cross-sectionele onderzoeken is er ook door middel van experimentele onderzoeken aangetoond dat kwantitatieve normen een positief effect hebben op gezonde voedingskeuzes. Met een laboratoriumexperiment hebben onderzoekers bijvoorbeeld getest of de participanten meer koekjes zullen eten wanneer hen is verteld dat hun voorgangers veel koekjes hadden gegeten (Roth, Herman, Polivy, & Pliner, 2001). Uit de resultaten bleek dat de participanten hun keuzes inderdaad baseerden op de kwantitatieve

(11)

10

norm. De participanten die te horen kregen dat de meerderheid veel koekjes at, aten zelf ook meer koekjes dan de participanten die te horen kregen dat de meerderheid weinig koekjes at. Dit werd bevestigd in het onderzoek van Croker, Whitaker, Cooke en Wardle (2009). Zij vonden dat mensen als gevolg van de boodschap, die stelde dat 80% van de Britten proberen om minstens vijf porties fruit en groente te eten op een dag, daadwerkelijk meer fruit en groente gingen eten in vergelijking met een boodschap zonder sociale norm. Het lijkt er dus op dat kwantitatieve norminformatie een positieve invloed heeft op voedingskeuze.

Aangezien onderzoekers zich in het verleden nauwelijks hebben gericht op de kwantitatieve norm, zal met dit onderzoek een poging worden gedaan om de resultaten van Roth et al. (2001) en Croker et al. (2009) te bevestigen.

Verschillende onderzoeken hebben daarnaast aangetoond dat frequentie normen positieve voorspellers zijn van gezonde voedingskeuzes. Uit twee cross-sectionele

onderzoeken is gebleken dat er inderdaad een associatie is tussen frequentie normen en fruit- en groenteconsumptie (Woodward et al., 1996; Hawkins et al., 2020). De perceptie dat andere mensen dagelijks fruit en groente consumeren, is in beide onderzoeken een positieve

voorspeller van de fruit- en groenteconsumptie van mensen zelf. Uit een longitudinaal

onderzoek naar frequentie normen is tevens gebleken dat er een associatie op de lange termijn aanwezig is tussen de frequentie norm en het vaker consumeren van cake en gebak (Jones & Robinson, 2017). Mensen die waarnemen dat de meeste andere mensen vaak cake en gebak consumeren, geven een jaar later aan zelf ook vaker cake en gebak te eten.

Volgens Hawkins et al. (2020) moeten kwantitatieve en frequentie normen worden gezien als twee gescheiden concepten, die onafhankelijk van elkaar het gedrag gedeeltelijk verklaren. Met hun onderzoek is echter nog niet duidelijk of er ook sprake is van een causale relatie tussen deze twee typen sociale normen en voedingskeuze. Het gebrek aan empirisch bewijs kan door middel van dit onderzoek worden opgevuld, zodat er meer gezegd kan

(12)

11

worden over de voedingskeuzes die mensen maken naar aanleiding van een kwantitatieve en frequentie norm.

Liking normen

Naast een onderscheid tussen kwantitatieve en frequentie normen hebben Hawkins et al. (2020) ook een onderscheid gemaakt in een ander type sociale norm, namelijk liking normen. In de context van voeding beschrijven liking normen of de meeste mensen een bepaald product lekker vinden of niet (Robinson & Higgs, 2012), zoals “de meeste

jongvolwassenen vinden het lekker om fruit te eten”. Het lekker vinden van een bepaald

product kan in een sociale context beïnvloed worden door andere mensen (Higgs, 2015). Een individu kan namelijk verwachten dat een bepaald product goed smaakt, omdat andere mensen, waarmee diegene zich identificeert, het product lekker vinden. De smaakvoorkeuren uit liking normen kunnen dus worden opgevat als cues over welk gedrag ertoe kan leiden dat ze geaccepteerd worden door andere mensen uit een sociale groep (Cialdini & Goldstein, 2004; Higgs, 2015). Door dezelfde smaakvoorkeuren te hebben als de meeste andere mensen (i.e. zich conformeren aan de liking norm), kan het brein bovendien bepaalde

beloningsnetwerken activeren en, net zoals bij injunctieve normen, positieve sociale sancties ontvangen (Higgs, 2015; Klucharev et al., 2009). Liking normen zijn daarom een belangrijke aanvulling op de huidige typen sociale normen.

Het lekker vinden van een bepaald product blijkt een sterke voorspeller te zijn van onze voedingskeuzes (Robinson & Higgs, 2012). Daarnaast is er met een experiment aangetoond dat het communiceren van een liking norm een positief effect heeft op

groenteconsumptie (Thomas et al., 2016). Studenten die werden blootgesteld aan een poster waarop stond dat 80% van de studenten groente lekker vinden, consumeerden meer broccoli dan de studenten die hier niet aan werden blootgesteld. Ook is uit eerder onderzoek gebleken dat de verwachting van mensen over de smaak van sinasappelsap beïnvloed werd door een

(13)

12

liking norm waar ze aan werden blootgesteld (Robinson & Higgs, 2012). Liking normen kunnen de attitude tegenover een product beïnvloeden om vervolgens de intentie en de daaropvolgende voedingskeuze te beïnvloeden (Higgs, 2015). Daarom zouden gezonde voedingskeuzes aan de hand van liking normen gestimuleerd kunnen worden.

Het doel van het huidige onderzoek is om de invloed van de vier typen sociale normen op zowel intentie als voedingskeuze te onderzoeken. Op basis van de eerder genoemde

theorieën en onderzoeksresultaten is de volgende hypothese en het conceptueel model (zie Figuur 1) opgesteld:

Hypothese 1: Een boodschap met een kwantitatieve norm, frequentie norm of liking norm leidt tot het maken van gezondere voedingskeuzes (H1a) en een hogere intentie om gezonde voedingskeuzes te maken (H1b) dan een boodschap met een injunctieve norm en controleboodschap zonder sociale norm.

(14)

13 Methode

Design

Aan de hand van een experiment met een single-factor between-subjects design is er onderzocht in hoeverre de communicatie van sociale normen een effect heeft op het maken van gezonde voedingskeuzes onder jongvolwassenen. De gemanipuleerde onafhankelijke variabele sociale normen bestaat uit vijf condities: kwantitatieve norm, frequentie norm, injunctieve norm en liking norm. Deze sociale normen werden vergeleken met de controleconditie waarin geen norm werd gecommuniceerd.

Participanten

Voor dit onderzoek werden de participanten geworven via het onderzoeksplatform van de Universiteit van Amsterdam (www.lab.uva.nl) en hiervoor is er ethische toestemming verkregen (2020-PC-12287). Daarnaast is de vragenlijst (zie Appendix A) middels een

gemakssteekproef binnen de persoonlijke sociale kring (WhatsApp en Facebook) verspreid. In totaal hebben 277 participanten deelgenomen aan het onderzoek, waarvan 246 participanten de vragenlijst hebben afgerond (88,8%). Op basis van vooraf bepaalde criteria (zie Appendix B) werden participanten uitgesloten van deelname aan het onderzoek. Zo werden de

participanten die jonger waren dan 18 of ouder dan 24 jaar (n = 24) uitgesloten van deelname. De participanten die aangaven voor meer dan één van de voedingsproducten binnen één categorie (i.e., ongezond, middelmatig gezond en gezond) allergisch te zijn (n = 11), werden niet meegenomen in de analyses. De keuze voor bepaalde tussendoortjes zou in dat geval meer bepaald kunnen zijn door hun allergie dan de boodschap. Ook werden de participanten die de aandachtscheck onjuist hadden beantwoord (n = 14) of het doel van het onderzoek doorhadden (n = 6) niet meegenomen in de analyses. Tot slot werden er ook participanten niet meegenomen in de analyses, omdat de data uitschieters (n = 6) bevatte op de afhankelijke

(15)

14

variabelen voedingskeuzes en intentie. Vandaar dat de steekproef uiteindelijk uit 185 mannelijke (n = 36) en vrouwelijke (n = 149) Nederlandse participanten bestond. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 21 jaar (SD = 1,69) en 78,9% van de participanten was hoogopgeleid.

Procedure en stimulusmateriaal

Aan de participanten werd verzocht om deel te nemen aan een online onderzoek over het testen en verbeteren van voedingswebsites, bestaande uit twee onderdelen. De

wervingstekst inclusief link is gepubliceerd op www.lab.uva.nl, WhatsApp en Facebook. De participanten, die hebben deelgenomen via het onderzoeksplatform, hebben in ruil voor hun deelname participatiepunten gekregen die dienen als onderdeel van hun studieprogramma. De overige participanten kregen geen beloning voor hun deelname.

Voorafgaand aan het onderzoek zijn de participanten in het factsheet geïnformeerd over de inclusiecriteria, waarborging van hun anonimiteit en de mogelijkheid om op elk moment te stoppen met het onderzoek. Nadat de participanten akkoord gingen met het

informed consent begon het onderzoek.

Allereerst werden er enkele algemene vragen gesteld over de demografische kenmerken, eetlust en voedselallergieën van de participanten. Wanneer de participanten aangaven dat ze jonger waren dan 18 of ouder dan 24 jaar, werden ze doorverwezen naar een pagina waarin hen werd uitgelegd dat ze niet verder konden deelnemen aan het onderzoek vanwege hun leeftijd. Er is specifiek voor deze leeftijdscategorie gekozen, omdat

jongvolwassenen gevoeliger zijn voor de sociale invloed van anderen dan oudere volwassenen als het gaat om gezond gedrag (Rivis & Sheeran, 2003). Bovendien kon er hierdoor in de boodschap gerefereerd worden naar een specifieke groep waartoe de participanten behoren.

De participanten die aan de leeftijdsvoorwaarde voldeden, gingen vervolgens verder met het eerste onderdeel van het onderzoek waarin zij werden blootgesteld aan één van de

(16)

15

experimentele boodschappen (zie Pre-test voor meer informatie). Hierbij werd er een gemanipuleerde boodschap over fruit- en groenteconsumptie op de website van het

Voedingscentrum gepresenteerd (zie Appendix C). Er werd gevraagd om de pagina goed te bekijken en de tekst aandachtig door te lezen. Deelnemers in de controleconditie kregen een boodschap te lezen die algemene gezondheidsinformatie bevatte over de

gezondheidsgevolgen van het consumeren van fruit en groente. In een uitgelicht tekstvak werd de volgende boodschap benadrukt: “Wist je dat fruit en groente weinig calorieën

bevatten en veel voedingsstoffen?” De experimentele condities bevatten zowel de algemene

gezondheidsinformatie als een specifieke sociale norm. De sociale norm werd daarbij verwerkt in de tekst en uitgelicht in een tekstvak. De experimentele conditie met de

kwantitatieve norm bevatte de volgende boodschap: “Wist je dat de meeste jongvolwassenen 200 gram fruit en 250 gram groenten eten op een dag?” De participanten die werden

toegewezen aan de experimentele conditie met de frequentie norm kregen de volgende boodschap te zien: “Wist je dat de meeste jongvolwassenen dagelijks fruit en groente eten?” De boodschap met de injunctieve norm werd als volgt gepresenteerd: “Wist je dat de meeste

jongvolwassenen vinden dat je dagelijks 200 gram fruit en 250 gram groenten zou moeten eten?” In de experimentele conditie met de liking norm werd het volgende gesteld over de

meeste jongvolwassenen: “Wist je dat de meeste jongvolwassenen fruit en groente lekker

vinden?”

Na het zien van één van de vijf boodschappen, begon het tweede onderdeel. Aan de participanten werd verteld dat dit onderdeel ging over het online eetdagboek ‘Mijn Eetmeter’ van het Voedingscentrum, waarin mensen onder andere hun gegeten tussendoortjes voor die dag kunnen aanvinken. Er werd gevraagd om je voor te stellen dat je daar gebruik van zou maken en moest kiezen welke tussendoortjes je de volgende dag van plan was te gaan eten. Uit een selectie van 12 voedingsproducten werd er gevraagd om drie tussendoortjes te kiezen.

(17)

16

De 12 voedingsproducten bevatten vier ongezonde, middelmatig gezonde en gezonde opties. Vervolgens is er aan de hand van enkele stellingen gemeten in hoeverre de participanten de intentie hadden om gezonde tussendoortjes te eten.

Na het afronden van het tweede onderdeel werden er, in lijn met de coverstory, enkele vragen gesteld over de kwaliteit van de website (waaronder de manipulatiecheck) en het eetdagboek. Verder werd er een aandachtscheck vraag gesteld en werd de participanten gevraagd wat volgens hen het doel was van het onderzoek.

Tot slot kregen de participanten de debriefing te zien met daarin het daadwerkelijke doel van het onderzoek en werden ze bedankt voor hun deelname.

Metingen

Demografische en achtergrondvariabelen. De volgende drie demografische variabelen werden gemeten: geslacht, leeftijd en opleidingsniveau. Om de eetlust van de participanten te meten, is hen gevraagd in hoeverre ze honger hadden, zich vol voelden en ernaar verlangden om te eten (Thomas, Dourish, & Higgs, 2015). De vragen werden

beantwoord op een schaal van 0 tot en met 100 (0 = Helemaal niet; 100 = Heel erg). Uit een factoranalyse bleken de drie vragen een valide schaal te vormen (EV = 2,47). De factor verklaarde voor 82,4% de variantie binnen de variabele en de schaal was betrouwbaar (α = 0,89). Er werd tevens gevraagd naar voedselallergieën, waarbij de participanten die een voedselallergie hadden, konden aangeven om wat voor voedselallergie het ging.

Voedingskeuzes. De participanten werd verzocht om drie tussendoortjes uit te kiezen. Hierbij draaide het niet om een daadwerkelijke, maar geanticipeerde keuze. Binnen de selectie van voedingsproducten waren er vier ongezonde (chips (naturel), donut, roze koek en

stroopwafel), vier middelmatig gezonde (bapao (rund), eierkoek, ontbijtkoek en yoghurt muesli (naturel)) en vier gezonde (appel, mandarijn, paprika en tomaat) mogelijkheden. Ongezonde voedingsproducten zijn gecodeerd als ‘0’, middelmatig gezonde

(18)

17

voedingsproducten zijn gecodeerd als ‘1’ en gezonde voedingsproducten zijn gecodeerd als ‘2’. Op basis hiervan werd een somscore per participant berekend. De meeste participanten maakten middelmatig gezonde voedingskeuzes in vergelijking met ongezonde en gezonde voedingskeuzes (M = 4,01, SD = 1,28).

Intentie. De intentie is gemeten aan de hand van vier stellingen: “Ik ben van plan

om/zal proberen om/wil/verwacht de komende week gezonde tussendoortjes te eten.” (Conner,

Norman, & Bell, 2002). Elk item is gemeten op een 7-puntsschaal (1 = Helemaal mee oneens; 7 = Helemaal mee eens). Uit een factoranalyse bleken de vier stellingen een valide schaal te vormen (EV = 3,05). De factor verklaarde voor 76,2% de variantie binnen de variabele en de schaal was betrouwbaar (α = 0,90). De participanten hadden gemiddeld een hoge intentie om gezonde tussendoortjes te eten (M = 5,53, SD = 0,83).

Manipulatiecheck. Om te controleren of de manipulatie in het stimulusmateriaal succesvol was, werden er vier normperceptie vragen gesteld die correspondeerden met de vier typen normboodschappen. Elke vraag werd beantwoord op een schaal van 0 tot en met 100 (0 = Minderheid; 100 = Meerderheid). De kwantitatieve normperceptie werd gemeten aan de hand van de volgende vraag: “Welk aandeel van de jongvolwassenen eet volgens jou 200

gram fruit en 250 gram groenten op een dag?” (M = 49,21, SD = 20,08). Om de frequentie normperceptie te meten, werd de volgende vraag gesteld: “Welk aandeel van de

jongvolwassenen eet volgens jou dagelijks fruit en groente?” (M = 65,73, SD = 18,07). De

vraag die de injunctieve normperceptie mat, luidde als volgt: “Welk aandeel van de

jongvolwassenen vindt volgens jou dat je dagelijks 200 gram fruit en 250 gram groenten zou moeten eten?” (M = 63,85, SD = 20,92). De liking normperceptie werd met de volgende vraag

gemeten: “Welk aandeel van de jongvolwassenen vindt volgens jou fruit en groente lekker?” (M = 67,09, SD = 15,40). Verder is er gemeten of de participanten zich nog herinnerden wat er in de boodschap is gezegd over de meeste jongvolwassenen (81,6%, n = 151) en in

(19)

18

hoeverre de participanten de boodschap als geloofwaardig beschouwden (M = 4,82, SD = 1,35). De vraag die de geloofwaardigheid van de boodschap mat, werd beantwoord op een 7-puntsschaal (1 = Heel erg ongeloofwaardig; 7 = Heel erg geloofwaardig).

Pre-test

Er is voorafgaand aan het hoofdonderzoek een pre-test uitgevoerd om de

voedingsproducten voor het hoofdonderzoek te selecteren en het stimulusmateriaal te testen. In de pre-test is er allereerst onderzocht hoe jongvolwassenen (N = 44) denken over de gezondheid van bepaalde tussendoortjes. Er hebben zowel mannen (n = 14) als vrouwen (n = 30) deelgenomen aan de pre-test en de gemiddelde leeftijd van de participanten was 22 jaar (SD = 1,70). Daarnaast was de helft van de participanten hoogopgeleid.

De participanten kregen in de pre-test 24 tussendoortjes in een willekeurige volgorde te zien. Elke gezondheidscategorie (i.e., ongezond (≥ 300 calorieën per 100 gram),

middelmatig gezond (100 ≤ X < 300 calorieën per 100 gram) en gezond (< 100 calorieën per 100 gram)) werd gerepresenteerd door acht voedingsproducten. Om te garanderen dat de gemaakte categorisatie van de voedingsproducten in het hoofdonderzoek overeenkwam met de gezondheidsperceptie van jongvolwassenen, is er aan de participanten gevraagd om de gezondheid van de voedingsproducten te beoordelen op een 7-puntsschaal (1 = Heel erg ongezond; 7 = Heel erg gezond). Op basis van de gemiddelde gezondheidsbeoordelingen van de participanten werden er 12 voedingsproducten voor het hoofdonderzoek geselecteerd, waarvan er vier ongezond, vier middelmatig gezond en vier gezond zijn (zie Tabel D1). Op basis van de scores werden er binnen elk van de drie categorieën vier voedingsproducten gekozen. Voor de ongezonde categorie waren dit chips (naturel), een donut, roze koek en stroopwafel. Voor de middelmatig gezonde categorie waren dit een bapao (rund), eierkoek, ontbijtkoek en yoghurt met muesli (naturel). Voor de gezonde categorie waren dit een appel, mandarijn, paprika en tomaat. De gemiddelde gezondheidsbeoordeling van ongezonde

(20)

19

voedingsproducten (M = 1,64, SD = 0,62) week significant sterk af van de gemiddelde gezondheidsbeoordeling van middelmatig gezonde (M = 3,95, SD = 0,87), t(43) = 17,62, p < 0,001, d = 2,66 en gezonde voedingsproducten (M = 6,33, SD = 0,51), t(43) = 60,89, p < 0,001, d = 9,20. Ook week de gemiddelde gezondheidsbeoordeling van middelmatig gezonde voedingsproducten (M = 3,95, SD = 0,87) significant sterk af van de gemiddelde

gezondheidsbeoordeling van gezonde voedingsproducten (M = 6,33, SD = 0,51), t(43) = 30,90, p < 0,001, d = 4,67.

Daarnaast is er getest in hoeverre de manipulatie van de sociale normen in het stimulusmateriaal succesvol was in het veranderen van de normperceptie. Om de

normperceptie te meten, werden dezelfde vier vragen gesteld die correspondeerden met de vier typen normboodschappen als in het hoofdonderzoek. Een eenwegs-variantieanalyse toonde aan dat er een significant sterk verschil is in de normperceptie van de kwantitatieve norm, F(4, 39) = 3,82, p = 0,010, η2 = 0,28 (zie Tabel D2). Hierbij zijn de gemiddelden in lijn met de verwachtingen, aangezien de participanten uit de kwantitatieve normgroep gemiddeld het hoogst scoorden (M = 5,33, SD = 1,58). Dit betekent dat de manipulatie van de

kwantitatieve norm succesvol leek. Uit de Bonferroni post-hoctoets bleek dat de participanten die blootgesteld waren aan de kwantitatieve normboodschap inderdaad dachten dat meer mensen 200 gram fruit en 250 gram groenten consumeren op een dag in vergelijking met de participanten die blootgesteld waren aan de controleboodschap en injunctieve

normboodschap. Er werden echter geen verschillen gevonden tussen de condities op de frequentie normperceptie (F(4, 39) = 1,39, p = 0,254), injunctieve normperceptie (F(4, 39) = 0,837, p = 0,510) en liking normperceptie (F(4, 39) = 0,235, p = 0,917).

Daarnaast werd er aan de participanten gevraagd welke boodschap werd

gecommuniceerd in de gelezen tekst. Meer dan de helft van de participanten (77,3%) bleek nog correct aan te kunnen geven welke boodschap ze hadden gezien (zie Tabel D3). Uit een

(21)

20

Chi-kwadraattoets is gebleken dat er een significant verschil was binnen de condities, X2(1, 20) = 104,24, p < 0,001. Oftewel, binnen elke conditie was het verschil tussen het correct en incorrect aangeven van de boodschap zodanig groot dat het erg onwaarschijnlijk is dat dit verschil op basis van toeval tot stand is gekomen.

Tot slot is er getest in hoeverre de participanten het stimulusmateriaal als geloofwaardig beschouwden. Uit de pre-test is gebleken dat de participanten het

stimulusmateriaal als redelijk geloofwaardig beschouwden op een 7-puntsschaal (1 = Heel erg ongeloofwaardig; 7 = Heel erg geloofwaardig) (M = 4,75, SD = 1,50) en er geen significant verschil was tussen de condities, F(4, 39) = 1,36, p = 0,266 (zie Tabel D4).

Op basis van de normperceptie vragen kan worden geconcludeerd dat er in de normperceptie verschillen zijn met de controleconditie, wat aantoont dat de manipulatie enigszins succesvol leek. Daarnaast bleken de participanten zich de boodschap nog te

herinneren en vonden ze deze over het algemeen geloofwaardig. Hierop gebaseerd is besloten dat de manipulaties valide genoeg zijn voor het hoofdonderzoek.

Analyseplan

Allereerst worden er randomisatiechecks uitgevoerd om te controleren of het nodig is om controlevariabelen in de analyses mee te nemen. Vervolgens is er door middel van een eenwegs-variantieanalyse getest in hoeverre de manipulatie in het stimulusmateriaal succesvol was en om te controleren in hoeverre de participanten zich de boodschap nog konden

herinneren en als geloofwaardig beschouwden. Tot slot is er een eenwegs-variantieanalyse uitgevoerd om de hypothese te testen. Het pre-analyseplan is te vinden in Appendix B.

(22)

21 Resultaten

Randomisatiecheck

Om te bepalen of de demografische kenmerken en eetlust als controlevariabele moeten worden meegenomen, werd er een randomisatiecheck uitgevoerd. Ten eerste is uit een Chi-kwadraattoets gebleken dat het geslacht van de participanten niet significant verschilt tussen de condities, X2(1, 4) = 1,29, p = 0,864. Ten tweede is op basis van drie

eenwegs-variantieanalyses gebleken dat er geen significante verschillen zijn tussen de condities wat betreft de leeftijd (F(4, 180) = 0,24, p = 0,913), eetlust (F(4, 180) = 1,34, p = 0,255) en het opleidingsniveau (F(4, 180) = 0,63, p = 0,642). Hiermee kon worden gesteld dat de

randomisatie succesvol leek en de demografische kenmerken en eetlust gelijk verdeeld waren over de verschillende groepen (zie Tabel E1). De demografische kenmerken en eetlust zijn daarom niet meegenomen als controlevariabele.

Manipulatiecheck

Aan de hand van vier normperceptie vragen, die correspondeerden met de vier typen normboodschappen, werd er gecontroleerd of de manipulatie van de norm in het

stimulusmateriaal succesvol was. Hierbij werd er alleen gekeken naar de gemiddelden die met de target norm verschilden. Uit een eenwegs-variantieanalyse is gebleken dat er een

significant middelmatig verschil is in de normperceptie van de kwantitatieve norm (F(4, 180) = 4,95, p = 0,001, η2 = 0,10) (zie Tabel 1). Uit de post-hoctoets met Bonferroni correctie is gebleken dat de participanten die blootgesteld waren aan de kwantitatieve normboodschap inderdaad dachten dat meer jongvolwassenen 200 gram fruit en 250 gram groenten

consumeren op een dag in vergelijking met participanten die blootgesteld waren aan de controleboodschap of liking normboodschap. Hoewel de overige condities niet significant verschilden in vergelijking met de kwantitatieve norm, waren de gemiddelden hierbij wel in

(23)

22

lijn met de verwachtingen. De participanten uit de kwantitatieve normgroep (M = 60,10, SD = 24,42) scoorden namelijk gemiddeld hoger binnen de kwantitatieve normperceptie vraag dan de participanten uit de controleconditie (M = 41,55, SD = 15,17). Daarnaast werden er geen verschillen gevonden tussen de condities op de frequentie normperceptie (F(4, 180) = 1,06, p = 0,377). Verder is er in de normperceptie van de injunctieve norm een significant zwak verschil gevonden tussen de condities (F(4, 180) = 2,44, p = 0,049, η2 = 0,05). De

post-hoctoets met Bonferroni correctie heeft echter geen significante verschillen aangetoond tussen de specifieke condities. Ook hierbij waren de gemiddelden in lijn met de verwachtingen, aangezien de participanten uit de injunctieve normgroep (M = 69,93, SD = 21,45) gemiddeld hoger scoorden binnen de injunctieve normperceptie vraag dan de participanten in de

controleconditie (M = 57,95, SD = 23,90). De manipulatie van de kwantitatieve en injunctieve norm leek dus succesvol. Tot slot werden er geen verschillen gevonden tussen de condities op de liking normperceptie (F(4, 180) = 2,24, p = 0,066).

(24)

23 Tabel 1

Normperceptie

Controle Kwantitatief Frequentie Injunctief Liking Totaal Kwantitatieve normperceptie Gemiddelde 41,55* 60,10 53,95 48,08 45,05* 49,20 Standaarddeviatie 15,17 24,42 16,62 21,26 18,59 20,08 Frequentie normperceptie Gemiddelde 64,26 62,67 70,92 65,30 65,05 65,73 Standaarddeviatie 17,43 19,22 18,77 16,36 18,68 18,07 Injunctieve normperceptie Gemiddelde 57,95 58,10 66,59 69,93 65,15 63,85 Standaarddeviatie 23,90 20,21 19,19 21,45 17,69 20,92 Liking normperceptie Gemiddelde 62,68 63,63 69,38 67,33 71,50 67,09 Standaarddeviatie 17,72 15,98 17,78 11,84 12,06 15,40

Noot. *Significant verschil met de target norm. De gemiddelden van de target normen zijn

vetgedrukt.

Daarnaast werd er aan de participanten gevraagd wat er in de boodschap is gezegd om te controleren of ze de sociale norm in de boodschap hadden gezien en onthouden. Een groot deel van de participanten (81,6%) kon nog correct aangeven welke boodschap ze hadden gezien (zie Tabel E2). Uit een Chi-kwadraattoets is gebleken dat er een significant verschil was binnen de condities, X2(1, 20) = 504,07, p < 0,001. Oftewel, binnen elke conditie was het verschil tussen het correct en incorrect aangeven van de boodschap zodanig groot dat het erg onwaarschijnlijk is dat dit verschil op basis van toeval tot stand is gekomen.

Tot slot is er getest in hoeverre de participanten het stimulusmateriaal als

(25)

24

gesteld dat de participanten het stimulusmateriaal als redelijk geloofwaardig beschouwden (M = 4,82, SD = 1,35) en er geen significant verschil was tussen de condities, F(4, 180) = 1,85, p = 0,121 (zie Tabel E3).

Met de resultaten van de normperceptie vragen is aangetoond dat de kwantitatieve normperceptie redelijk eenduidig was. Ook gaven de participanten aan de normboodschap te hebben gelezen, onthouden en redelijk geloofwaardig te vinden. Al met al kan daarom worden geconcludeerd dat de manipulatie van de norm redelijk succesvol leek.

Voedingskeuzes

Om de invloed van de verschillende boodschappen op de voedingskeuzes van de participanten te onderzoeken, is er een eenwegs-variantieanalyse uitgevoerd met het type boodschap als onafhankelijke variabele en voedingskeuze als afhankelijke variabele. Uit de resultaten is gebleken dat er een significant middelmatig verschil was in de voedingskeuzes van de participanten tussen de condities, F(4, 180) = 6,81, p < 0,001, η2 = 0,13. De post-hoctoets met Bonferroni correctie toont aan dat de participanten die de kwantitatieve en frequentie normboodschap hadden gelezen, gezondere voedingskeuzes maakten in vergelijking met de participanten die de controleboodschap hadden gezien (zie Figuur 2). Ondanks dat de gemiddelde scores van de voedingskeuzes tussen alle condities in lijn waren met Hypothese 1a, maakten de participanten die de liking normboodschap zagen niet

gezondere voedingskeuzes dan de participanten die de controleboodschap of injunctieve normboodschap zagen. Vandaar dat Hypothese 1a gedeeltelijk verworpen werd.

(26)

25

Figuur 2. Post-hoctoets met Bonferroni correctie voor voedingskeuze; *p < 0,001.

Intentie

Uit een eenwegs-variantieanalyse, met het type sociale norm als onafhankelijke variabele en intentie als afhankelijke variabele, is tevens gebleken dat er een significant klein verschil was in de intentie om gezonde tussendoortjes te eten tussen de condities, F(4, 180) = 2,80, p = 0,028, η2 = 0,06 (zie Figuur 3). De post-hoctoets met Bonferroni correctie liet zien dat de participanten die blootgesteld waren aan de frequentie normboodschap een hogere intentie hadden om gezonde tussendoortjes te eten in vergelijking met de participanten die blootgesteld waren aan de controleboodschap. Hoewel de gemiddelde intentie tussen de groepen in lijn was met Hypothese 1b, verschilde de intentie van de participanten die de kwantitatieve en liking normboodschap zagen niet significant van de intentie van de participanten die de controleboodschap of injunctieve normboodschap zagen. Als gevolg hiervan werd Hypothese 1b ook gedeeltelijk verworpen.

3,24 4,53 4,49 3,9 4 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5 Controleconditie Kwantitatieve norm

Frequentie norm Injunctieve norm Liking norm

Sco re v o eding sk euze * *

(27)

26

Figuur 3. Post-hoctoets met Bonferroni correctie voor intentie; *p < 0,05.

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te bepalen wat de invloed is van verschillende typen sociale normen op het maken van voedingskeuzes onder jongvolwassenen. In het bijzonder werd het effect van een kwantitatieve norm, frequentie norm, injunctieve norm en liking norm vergeleken met een controleboodschap, die geen norminformatie bevatte, op voedingskeuze en intentie om gezonde voedingskeuzes te maken. Hoewel onderzoekers eerder hebben aangetoond dat er een associatie bestaat tussen deze vier typen sociale normen en voedingskeuze (Hawkins et al., 2020), waren er nog geen onderzoeken die de causale relatie tussen deze vier typen sociale normen en voedingskeuze hebben onderzocht.

Op basis van de aanwezige evidentie in het domein van sociale normen en eetgedrag werd er verwacht dat een boodschap met een kwantitatieve norm, frequentie norm of liking norm zou leiden tot het maken van gezondere voedingskeuzes en een hogere intentie om

4,75 5,33 5,53 5,29 5,41 4,2 4,4 4,6 4,8 5 5,2 5,4 5,6 Controleconditie Kwantitatieve norm

Frequentie norm Injunctieve norm Liking norm

Inte

ntie

(28)

27

gezonde voedingskeuzes te maken dan een boodschap zonder sociale norm of met een

injunctieve norm. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat er inderdaad een effect is van het type sociale norm op de voedingskeuzes en intentie van jongvolwassenen. Daarmee zijn de resultaten in lijn met eerdere onderzoeken (e.g, Mollen et al., 2013; Robinson et al., 2014a). Meer specifiek werd er gevonden dat beide typen descriptieve normen (i.e., kwantitatief en frequentie) leidde tot gezondere voedingskeuzes wanneer er aan de

participanten werd gevraagd om tussendoortjes voor de volgende dag te kiezen in vergelijking met de controleconditie. Ook leidde een frequentie norm tot een hogere intentie om gezonde voedingskeuzes te maken in vergelijking met de controleconditie. In tegenstelling tot de verwachtingen werd echter niet gevonden dat een liking norm leidde tot gezonde

voedingskeuzes en een hogere intentie om gezonde voedingskeuzes te maken dan de

controleconditie. Bovendien zijn er geen verschillen gevonden tussen de injunctieve norm en de overige normboodschappen op voedingskeuze en intentie. Op deze manier zijn de

resultaten vergelijkbaar met Hawkins et al. (2020) omtrent de kwantitatieve, frequentie en liking normen. Echter is er niet zoals bij hen een relatie gevonden tussen injunctieve normen en ongezonde voedingskeuzes.

Uit de resultaten is gebleken dat vooral descriptieve normboodschappen (i.e.

kwantitatieve en frequentie normboodschap) voedingskeuze en intentie beïnvloeden. Dit is in lijn met eerdere onderzoeken waarin de effectiviteit van descriptieve en injunctieve normen werden vergeleken (e.g., Stok, De Vet, De Ridder, & De Wit, 2016). Middels de resultaten van de descriptieve norm op de voedingskeuze wordt bevestigd dat jongvolwassenen inderdaad het gedrag van de meerderheid als informatiebron gebruiken om te bepalen wat correct gedrag is binnen een bepaalde situatie (Deutsch & Gerard, 1955). Daarnaast tonen de resultaten aan dat injunctieve normen minder effect lijken te hebben dan verwacht. Deze normen zijn niet significant minder effectief in het stimuleren van voedingskeuzes dan

(29)

28

kwantitatieve, frequentie en liking normen. Ook liking normen lijken minder effect te hebben op het stimuleren van gezonde voedingskeuzes, ondanks dat Thomas et al. (2016) hier wel bewijs voor hadden gevonden.

Tegen de verwachtingen in is gebleken dat de injunctieve normboodschap niet significant minder effectief is in het stimuleren van gezondere voedingskeuzes of de intentie dan de kwantitatieve, frequentie of liking normboodschap. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de participanten zich al bewust waren van de goedkeuring van de meeste

jongvolwassenen om fruit en groente te consumeren (Robinson et al., 2014a). Dit is ook terug te zien in de injunctieve normperceptie vraag, waarin de participanten aangaven dat volgens hen meer dan de helft van de jongvolwassenen fruit- en groenteconsumptie goedkeurt. Dit kan de kracht van de injunctieve normboodschap doen verminderen, waardoor er dus geen effect is gevonden. Aangezien Schultz, Nolan, Cialdini, Goldstein en Griskevicius (2007) eerder hebben gevonden dat het combineren van een descriptieve en injunctieve normboodschap kan leiden tot gezondere gedragsveranderingen, kan in vervolgonderzoeken worden onderzocht of een combinatie van deze twee sociale normen ook bijdraagt aan een positief effect op

voedingskeuze.

Ook is er geen bewijs gevonden dat de liking normboodschap leidt tot gezondere voedingskeuzes of een hogere intentie hiervan dan een boodschap zonder sociale norm. Een reden voor het ontbreken van dit empirisch bewijs op voedingskeuze en intentie kan zijn dat mensen over het algemeen fruit en groente al lekker vinden. In het onderzoek van Thomas et al. (2016) werd namelijk verwacht dat de liking norm voornamelijk zou leiden tot een toename in de consumptie van groenten die over het algemeen minder lekker worden gevonden. Hun onderzoeksresultaten toonden aan dat dit inderdaad het geval bleek te zijn. Broccoli werd namelijk door de participanten beoordeeld als de minst lekkere groentesoort en vertoonde vervolgens als enige groentesoort een groei in consumptie na de blootstelling aan

(30)

29

een liking normboodschap. Mogelijk waren de huidige resultaten op voedingskeuze anders geweest als de gezonde voedingskeuzes over het algemeen als minder lekker zouden worden beschouwd, omdat er dan meer ruimte tot verandering mogelijk zou zijn geweest. In

vervolgonderzoeken zou er daarom aan de hand van een pre-test aan jongvolwassenen gevraagd kunnen worden welke gezonde voedingsproducten zij lekker vinden om vervolgens te testen of minder lekkere voedingsproducten meer worden gegeten dan lekkere

voedingsproducten.

Wat betreft de intentie om gezonde voedingskeuzes te maken, is gebleken dat alleen de frequentie en niet de kwantitatieve normboodschap leidde tot een hogere intentie om gezonde tussendoortjes te eten dan een controleboodschap. Dit resultaat suggereert dat de frequentie normboodschap sterker zou kunnen werken bij de stimulatie van gezonde voedingskeuzes dan een kwantitatieve normboodschap, waarbij er alleen een effect is gevonden op voedingskeuze en niet op intentie. Het ontbreken van dit effect kan mogelijk liggen aan de formulering van de intentiestellingen (e.g., “Ik ben van plan om de komende

week gezonde tussendoortjes te eten.”). Ondanks dat deze stellingen niet direct een frequentie

norm bevatten, kan hieruit wel worden geïmpliceerd dat er minimaal één keer in de komende week gezonde tussendoortjes worden gegeten. Een kwantitatieve norm is echter niet uit deze stelling af te leiden en dit kan wellicht verklaren waarom er ook geen effect is gevonden van de kwantitatieve normboodschap op intentie. Er zullen vervolgonderzoeken nodig zijn om te bevestigen of het toevoegen van een kwantitatieve norm in de stelling inderdaad verklaart waarom er in het huidige onderzoek geen effect is gevonden van de kwantitatieve

normboodschap op intentie.

Een theoretische implicatie die voortvloeit uit dit onderzoek is dat verschillende typen sociale normen verschillende effecten met zich meebrengen wat betreft fruit- en

(31)

30

mechanismen van de typen sociale normen. Zoals eerder genoemd, worden descriptieve normen aangenomen te werken door de informationele invloed die zij kunnen hebben en injunctieve en liking normen door de normatieve invloed die zij kunnen hebben (Deutsch & Gerard, 1955). De informationele invloed bleek in dit onderzoek vooral van belang te zijn. Dit kan liggen aan de manier waarop de norm gepresenteerd werd (i.e., websitepagina). De

informationele invloed kan namelijk sterker naar voren komen bij een websitepagina dan de normatieve invloed, omdat een descriptieve norm beter waarneembaar is dan een injunctieve of liking norm (Prentice, 2008). Daarom kan een descriptieve norm geloofwaardiger

overkomen dan een injunctieve of liking norm. Hieruit kan worden geconcludeerd dat een descriptieve norm (i.e., informationele invloed) mogelijk beter werkt bij een websitepagina en dat een injunctieve of liking norm (i.e., normatieve invloed) bijvoorbeeld beter werkt bij een gesprek met een leeftijdsgenoot. In vervolgonderzoeken kan deze verklaring worden getest door beide normen zowel te communiceren via een websitepagina als een gesprek met een leeftijdsgenoot. Een praktische implicatie die hier verder uit voortvloeit is dat

gezondheidsboodschappen descriptieve normen moeten bevatten om gezonde voedingskeuzes te stimuleren onder jongvolwassenen. Hierdoor kan overgewicht onder jongvolwassenen gerichter worden tegengegaan.

Beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek

In een uitvoerige pre-test werden vier experimentele boodschappen getest. Door het uitvoeren van een pre-test voor de voedingsproducten en het stimulusmateriaal een optimale vragenlijst en manipulatie gecreëerd voor het hoofdonderzoek. De normboodschappen werden geëvalueerd aan de hand van een normperceptie vraag alsmede de herinnering en

geloofwaardigheid van de boodschap. Zo was de kwantitatieve normperceptie redelijk eenduidig en gaven de participanten aan zich de normboodschap te herinneren en deze redelijk geloofwaardig te vinden. Daarnaast werd dit nogmaals bevestigd in de

(32)

31

manipulatiecheck van het hoofdonderzoek. Hoewel dit genoeg vertrouwen gaf om de manipulaties als valide te beschouwen, zouden vervolgonderzoeken enkele verbeteringen kunnen aanbrengen. De frequentie, injunctieve en liking normpercepties waren bijvoorbeeld niet in lijn met de normboodschap. Dit suggereert dat deze normboodschappen niet

overtuigend genoeg waren. Mogelijk hadden de participanten de normboodschap daardoor minder goed onthouden dan ze aangaven. Het is mogelijk gemakkelijker om de norm te herkennen uit een meerkeuzevraag dan wanneer je deze moet reproduceren.

Vervolgonderzoeken zouden, net zoals bij Mollen et al. (2013), kunnen vragen of de participanten de norm kunnen noteren om de herinnering objectiever testen. De

geloofwaardigheid van de boodschap zou bovendien verhoogd kunnen worden door een bredere steekproef te gebruiken. In het huidige onderzoek bestond namelijk ongeveer 30% van de steekproef uit Communicatiewetenschapstudenten, die beschikken over een relatief hoge persuasion knowledge. Hierdoor hebben zij de boodschap mogelijk anders

waargenomen dan de gemiddelde jongvolwassene (Friestad & Wright, 1994).

Vervolgonderzoeken zouden kunnen meten of de persuasion knowledge van de participanten inderdaad de oorzaak is van de gevonden geloofwaardigheid.

In tegenstelling tot eerder onderzoek (e.g., Stok et al., 2016) werd er in dit onderzoek verder geen rekening gehouden met mogelijke moderatoren die van invloed zouden kunnen zijn op de causale relatie tussen sociale normen en voedingskeuze. Uit een

literatuuronderzoek van Stok et al. (2016) is bijvoorbeeld gebleken dat een sociale norm eerder tot gezonde voedingskeuzes zou leiden wanneer iemand nog geen sterke gewoonte heeft ontwikkeld met betrekking tot de consumptie van gezonde voedingsproducten, dan iemand dit wel heeft. In lijn hiermee hebben Thomas et al. (2016) ook aangetoond dat een liking norm alleen leidde tot een toename aan groenteconsumptie onder mensen die dit niet regelmatig eten. Mensen die wel regelmatig groente eten zouden namelijk minder ruimte voor

(33)

32

verbetering hebben. Dit zou kunnen verklaren waarom er in het huidige onderzoek geen effect is gevonden voor de liking normboodschap op voedingskeuze. Vervolgonderzoeken die de relatie tussen liking normen en voedingskeuze testen, zouden rekening kunnen houden met deze moderator om een eventueel verschil in effect te vinden.

Hoewel het huidige onderzoek gedragseffecten heeft gevonden die verder gaan dan alleen intentie, kan een andere beperking van dit onderzoek zijn dat er een geanticipeerde voedingskeuze is gemeten in plaats van een daadwerkelijke voedingskeuze. Testa, Sarti en Frey (2018) hebben namelijk gevonden dat er een verschil is tussen geanticipeerde en daadwerkelijke voedingskeuzes. De participanten in hun onderzoek gaven aan dat ze biologische voedingsproducten kopen, terwijl ze dit in werkelijkheid niet doen.

Vervolgonderzoeken zouden kunnen bevestigen of in de context van gezonde voedingskeuzes ook sprake is van een verschil tussen geanticipeerde en daadwerkelijke voedingskeuzes.

Hoewel het huidige onderzoek directe effecten van descriptieve normen op

voedingskeuze en intentie laat zien, is het niet zeker dat deze effecten zullen aanhouden op de lange termijn (Robinson, 2015). Het is daarom belangrijk om in vervolgonderzoeken ook te kijken naar langetermijneffecten van sociale normboodschappen op eetgedrag. Een effect op de lange termijn kan echter lastig zijn om aan te tonen, aangezien normatieve informatie op den duur minder beschikbaar wordt in het geheugen van een ontvanger (Cialdini & Goldstein, 2004). Eerdere onderzoeken zijn mogelijk daarom gericht op het meten van voedingskeuzes direct na blootstelling aan de normboodschap (e.g., Thomas et al., 2016; Robinson et al., 2013; Robinson et al., 2014a). Eén van de weinige onderzoeken die de werking van sociale normen op de lange termijn heeft getest, laat zien dat het aantal aankopen van gezonde voedingsproducten na een maand nog steeg als gevolg van de communicatie van sociale normen (Thorndike, Riis, & Levy, 2016). Ook in het onderzoek van Stok et al. (2013) gaven de participanten twee dagen na het zien van de sociale norm aan meer fruit te eten. Aan de

(34)

33

hand van deze onderzoeksresultaten kan worden gesuggereerd dat het effect van een

descriptieve norm na de blootstelling nog kan aanhouden. Onderzoekers zouden het effect van descriptieve normen op voedingskeuze op de lange termijn middels longitudinaal onderzoek kunnen testen.

Conclusie

Aan de hand van dit onderzoek is er aangetoond dat een boodschap die beschrijft hoeveel (i.e., kwantitatieve norm) of hoe vaak (i.e., frequentie norm) de meeste

jongvolwassenen fruit en groente consumeren, leidt tot het maken van gezondere voedingskeuzes dan een boodschap die alleen gezondheidsinformatie geeft over fruit en groente. Daarnaast leidt een boodschap met een frequentie norm tot een hogere intentie om gezonde voedingskeuzes te maken dan een boodschap met alleen gezondheidsinformatie over fruit en groente. Dit suggereert dat bepaalde sociale normen een positieve invloed hebben op het stimuleren van de voedingskeuzes van jongvolwassenen. Dit onderzoek benadrukt niet alleen de werking van sociale normen op het stimuleren van gezondere voedingskeuzes onder jongvolwassenen, maar ook het feit dat verschillende sociale normen verschillende effecten met zich mee kunnen brengen. Een mogelijke verklaring hiervoor is de verschillende onderliggende mechanismen van de typen sociale normen. Descriptieve normen worden aangenomen te werken door de informationele invloed die zij kunnen hebben, terwijl dit bij injunctieve en liking normen wordt aangenomen door de normatieve invloed die zij kunnen hebben. Aangezien dit één van de eerste experimentele onderzoeken is die het effect van kwantitatieve, frequentie, injunctieve en liking normen test op voedingskeuze, zal er meer onderzoek nodig zijn om vast te kunnen stellen of de gevonden resultaten ook op de daadwerkelijke voedingskeuzes alsmede op de lange termijn blijven aanhouden.

(35)

34 Referenties

Baer, J. S., Stacy, A., & Larimer, M. (1991). Biases in the perception of drinking norms among college students. Journal of Studies on Alcohol, 52(6), 580-586.

doi:10.15288/jsa.1991.52.580

Ball, K., Jeffery, R. W., Abbott, G., McNaughton, S. A., & Crawford, D. (2010). Is healthy behavior contagious: Associations of social norms with physical activity and healthy eating. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 7(86), 1-9. doi:10.1186/1479-5868-7-86

Bauer, K. W., Larson, N. I., Nelson, M. C., Story, M., & Neumark-Sztainer, D. (2009). Fast food intake among adolescents: Secular and longitudinal trends from 1999 to

2004. Preventive Medicine, 48, 284-287. doi:10.1016/j.ypmed.2008.12.021

Brehm, J. W. (1966). A theory of psychological reactance. New York, NY: Academic Press. Burger, J. M., Bell, H., Harvey, K., Johnson, J., Stewart, C., Dorian, K., & Swedroe, M.

(2010). Nutritious or delicious? The effect of descriptive norm information on food choice. Journal of Social and Clinical Psychology, 29(2), 228-242.

doi:10.1521/jscp.2010.29.2.228

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2019, 10 april). Kwart 18- tot 25-jarigen te zwaar. Geraadpleegd van https://www.cbs.nl

Cialdini, R. B. (2003). Crafting normative messages to protect the environment. Current

Directions in Psychological Science, 12(4), 105-109. doi:10.1111/1467-8721.01242

Cialdini, R. B. (2007). Descriptive social norms as underappreciated sources of social control.

(36)

35

Cialdini, R. B., & Goldstein, N. J. (2004). Social influence. Compliance and conformity.

Annual Review of Psychology, 55, 591-621.

doi:10.1146/annurev.psych.55.090902.142015

Cialdini, R. B., Reno R. R., & Kallgren, C. A. (1990). A focus theory of normative conduct: Recycling the concept of norms to reduce littering public places. Journal of

Personality and Social Psychology, 58(6), 1015-1026.

doi:10.1037/0022-3514.58.6.1015

Cialdini, R. B., & Trost, M. (1998). Social influence: Social norms, conformity and compliance. In G. L. D. T. Gilbert & S. T. Fiske (Eds.), The handbook of social

psychology (pp. 151-192). New York, NY: McGraw-Hill.

Conner, M., Norman, P., & Bell, R. (2002). The theory of planned behavior and healthy eating. Health Psychology, 21(2), 194-201. doi:10.1037//0278-6133.21.2.194

Croker, H., Whitaker, K. L., Coole, L., & Wardle, J. (2009). Do social norms affect intended food choice? Preventive Medicine, 49(2-3), 190-193.

doi:10.1016/j.ypmed.2009.07.006

De la Haye, K., Robins, G., Mohr, P., & Wilson, C. (2013). Adolescents’ intake of junk food: Processes and mechanisms driving consumption similarities among friends. Journal of

Research on Adolescence, 23(3), 524-536. doi:10.1111/jora.12045

Deutsch, M., & Gerard, H. B. (1955). A study of normative and informational social influences upon individual judgment. The Journal of Abnormal and Social

Psychology, 51(3), 629-636. doi:10.1037/h0046408

Friestad, M., & Wright, P. (1994). The persuasion knowledge model: How people cope with persuasion attempts. Journal of Consumer Research, 21(1), 1-31. doi:10.1086/209380

(37)

36

Galliher, R. V., & Kerpelman, J. L. (2012). The intersection of identity development and peer relationship processes in adolescence and young adulthood: Contributions of the special issue. Journal of Adolescence, 35(6), 1409-1415.

doi:10.1016/j.adolescence.2012.09.007

Hawkins, L. K., Farrow, C., & Thomas, J. M. (2020). Do perceived norms of social media users’ eating habits and preferences predict our own food consumption and BMI?

Appetite, 149, 1-8. doi:10.1016/j.appet.2020.104611

Higgs, S. (2015). Social norms and their influence on eating behaviours. Appetite, 86, 38-44. doi:10.1016/j.appet.2014.10.021

Jones, A., & Robinson, E. (2017). The longitudinal associations between perceived

descriptive peer norms and eating and drinking behavior: An initial examination in young adults. Frontiers in Psychology, 8(2), 1-7. doi:10.3389/fpsyg.2017.00002 Kallgren, C. A., Reno, R. R., & Cialdini, R. B. (2000). A focus theory of normative conduct:

When norms do and do not affect behavior. Personality and Social Psychology

Bulletin, 26(8), 1002-1012. doi:10.1177/01461672002610009

Klucharev, V., Hytönen, K., Rijpkema, M., Smidts, A., & Fernández, G. (2009).

Reinforcement learning signal predicts social conformity. Neuron, 61(1), 140-151. doi:10.1016/j.neuron.2008.11.027

Knowles, E. S., & Riner, D. D. (2007). Omega approaches to persuasion: Overcoming resistance. In A. R. Pratkanis (Ed.), The science of social influence: Advances and

future progress (pp. 83-114). New York, NY: Psychology Press.

Lally, P., Bartle, N., & Wardle, J. (2011). Social norms and diet in adolescents. Appetite,

(38)

37

Mollen, S., Rimal, R. N., Ruiter, R. A. C., & Kok, G. (2013). Healthy and unhealthy social norms and food selection. Findings from a field-experiment. Appetite, 65, 83-89. doi:10.1016/j.appet.2013.01.020

Neighbors, C., Dillard, A. J., Lewis, M. A., Bergstrom, R. L., & Neil, T. A. (2006).

Normative misperceptions and temporal precedence of perceived norms and drinking.

Journal of Studies on Alcohol, 67(2), 290-299. doi:10.15288/jsa.2006.67.290

Prentice, D. (2008). Mobilizing and weakening peer influence as mechanisms for changing behavior: Implications for alcohol intervention programs. In M. J. Prinstein & K. A. Dodge (Eds.), Understanding peer influence in children en adolescents (pp. 161-180). New York, NY: Guildford Press.

Rivis, A., & Sheeran, P. (2003). Descriptive norms as an additional predictor in the theory of planned behaviour: A meta-analysis. Current Psychology, 22(3), 218-233.

doi:10.1007/s12144-003-1018-2

Robinson, E. (2015). Perceived social norms and eating behaviour: An evaluation of studies and future directions. Physiology & Behavior, 152, 397-401.

doi:10.1016/j.physbeh.2015.06.010

Robinson, E., Fleming, A., & Higgs, S. (2014a). Prompting healthier eating. Testing the use of health and social norm based messages. Health Psychology, 33(9), 1057-1064 doi:10.1037/a0034213

Robinson, E., Harris, E., Thomas, J., Aveyard, P., & Higgs, S. (2013). Reducing high calorie snack food in young adults: A role for social norms and health based messages.

International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 10(73), 1-8.

(39)

38

Robinson, E., & Higgs, S. (2012). Liking food less: The impact of social influence on food liking evaluations in female students. PLoS ONE, 7(11), 1-7.

doi:10.1371/journal.pone.0048858

Robinson, E., Otten, R., & Hermans, R. C. (2016). Descriptive peer norms, self-control and dietary behavior in young adults. Psychology and Health, 31(1), 9-20.

doi:10.1080/08870446.2015.1067705

Robinson, E., Thomas, J., Aveyard, P., & Higgs, S. (2014b). What everyone else is eating: A systematic review and meta-analysis of the effect of informational eating norms on eating behavior. Journal of the Academy of Nutrition and Dietetics, 114(3), 414-429. doi:10.1016/j.jand.2013.11.009

Roth, D. A., Herman, C. P., Polivy, J., & Pliner, P. (2001). Self-presentational conflict in social eating situations: A normative perspective. Appetite, 36(2), 165-171. doi:10.1006/appe.2000.0388

Schultz, P. W., Nolan, J. M., Cialdini, R. B., Goldstein, N. J., & Griskevicius, V. (2007). The constructive, destructive, and reconstructive power of social norms. Psychological

Science, 18(5), 429-434. doi:10.1111/j .1467-9280.2007.01917.x

Schüz, B., Papadakis, T., & Ferguson, S. G. (2018). Situation-specific social norms as mediators of social influence on snacking. Health Psychology, 37(2), 153-159. doi:10.1037/hea0000568

Stok, F. M., & De Ridder, D. T. D. (2019). The focus theory of normative conduct. In K., Sassenberg & M., Vliek (Eds.), Social psychology in action: Evidence-based

interventions from theory to practice (pp. 95-110). Cham, Zwitserland: Springer.

Stok, F. M., De Ridder, D. T. D., De Vet, E., & De Wit, J. B. F. (2012). Minority talks: The influence of descriptive social norms on fruit intake. Psychology and Health, 27(8), 956-970. doi:10.1080/08870446.2011.635303

(40)

39

Stok, F. M., De Ridder, D. T. D., De Vet, E., & De Wit, J. B. F. (2013). Don’t tell me what I should do, but what others do: The influence of descriptive and injunctive peer norms on fruit consumption in adolescents. British Journal of Health Psychology, 19(1), 52-64. doi:10.1111/bjhp.12030

Stok, F. M., De Vet, E., De Ridder, D. T. D., & De Wit, J. B. F. (2016). The potential of peer social norms to shape food intake in adolescents and young adults: A systematic review of effects and moderators. Health Psychology Review, 10(3), 326-340. doi:10.1080/17437199.2016.1155161

Testa, F., Sarti, S., & Frey, M. (2018). Are green consumers really green? Exploring the factors behind the actual consumption of organic food products. Business Strategy and

the Environment, 28(2), 327-338. doi:10.1002/bse.2234

Thomas, J. M., Dourish, C. T., & Higgs, S. (2015). Effects of awareness that food intake is being measured by a universal eating monitor on the consumption of a pasta lunch and a cookie snack in healthy female volunteers. Appetite, 92(1), 247-251.

doi:10.1016/j.appet.2015.05.034

Thomas, J. M., Liu, J., Robinson, E. L., Aveyard, P., Herman, C. P., & Higgs, S. (2016). The effects of liking norms and descriptive norms on vegetable consumption: A

randomized experiment. Frontiers in Psychology, 7, 1-12. doi:10.3389/fpsyg.2016.00442

Thorndike, A. N., Riis, J., & Levy, D. E. (2016). Social norms and financial incentives to promote employees’ healthy food choices: A randomized controlled trial. Preventive

(41)

40

Woodward, D. R., Boon, J. A., Cumming, F. J., Ball, P. J., Williams, H. M., & Hornsby, H. (1996). Adolescents’ reported usage of selected foods in relation to their perceptions and social norms for those foods. Appetite, 27(2), 109-117.

doi:10.1006/appe.1996.0039

Wooten, D. B. (2006). From labeling possessions to possessing labels: Ridicule and socialization among adolescents. Journal of Consumer Research, 33(2), 188-198. doi:10.1086/506300

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This article presents the development of a new finite torsion beam element, based on the gen- eralized strain beam formulation, that allows for the buckling and post-buckling

Three sets of imagery from WorldView2, Landsat and MODIS, and three VIs including the Normalized Difference Vegetation Index (NDVI), Enhanced Vegetation Index (EVI) and

The results of the present study showed that more than half of the community pharmacists and nutritionists were familiar with the obesity guidelines and considered obesity

Pedersen is an associate professor at the University of Nevada specialising in languages, compilers and parallel and process-oriented programming. He is the developer of the

In order to determine what the current level of environmental awareness of the National Water Act is in the farming community in the Viljoenskroon Area, Free State, an understanding

The ‘good’ was an extrinsic property for Qohelet and he denied the reality of intrinsic and instrumental goodness that could constitute any absolute value. The metaphysics

second meat category most frequently implicated was raw cured fermented sausages, linked to 11/33 (33.3 %) of the

For the initial conditions, the fluid is at rest, the temperature field has a linear profile and the salinity field is uniform and equals to the mean of the values at the two