• No results found

De inzetbaarheid van communicatieboodschappen bij het tegengaan van online discriminatie in Nederland.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De inzetbaarheid van communicatieboodschappen bij het tegengaan van online discriminatie in Nederland."

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De inzetbaarheid van communicatieboodschappen bij het

tegengaan van online discriminatie in Nederland

Onderzoek naar de effectiviteit van communicatieboodschappen op de intentie om online

discriminatie tegen te gaan, in relatie tot de emotionele betrokkenheid omtrent online

discriminatie.

The applicability of persuasive communications in countering online discrimination in

the Netherlands

Research into the effectiveness of persuasive communications regarding the intention to

counter online discrimination, in relation to the emotional involvement with online

discrimination.

Masterscriptie CIW Online discriminatie, augustus 2020

Eerste begeleider prof. dr. Lidwien van de Wijngaert

Tweede begeleider dr. Berna Hendriks Student Tom de Witte S4842561 Keywords:

(2)

Samenvatting

Discriminatie is door de opkomst van sociale media een toenemend probleem geworden. Online discriminatie wordt in veel situaties niet herkend of er wordt geen actie tegen ondernomen. Eerdere campagnes of ingezette communicatieboodschappen leidden voornamelijk tot bewustzijn rondom het thema. Naast het realiseren van bewustzijn, kunnen individuen wellicht ook aangezet worden om actie te ondernemen. Dit kan zijn de onvrede uiten in een reactie, een negatieve like sturen of het discriminerende bericht rapporteren. Aanvullend is gebleken dat onderzoek naar de werking van gedragsmodellen in deze context nog schaars is.

Dit onderzoek richtte zich daarom op de inzet van een activerende en bewustmakende communicatieboodschap (de onafhankelijke variabele) in relatie tot het actief tegen willen gaan van online discriminatie (de afhankelijke variabele) en de rol van emotionele betrokkenheid in deze relaties (de moderator). Tevens werd onderzocht of emoji-schalen toepasbaar zijn voor de meting van emotie, waar tot op heden SAM-schalen voor worden gebruikt. Om de theorie omtrent gedragsverandering en de invloed van emotionele betrokkenheid omtrent online discriminatie te kunnen toetsen is er een experiment uitgevoerd. Hierin werd onderzocht of een activerende communicatieboodschap een hogere intentie zou realiseren om online discriminatie actief tegen te willen gaan dan een bewustmakende communicatieboodschap en of emotionele betrokkenheid een voorspellende factor in deze relaties is. In het onderzoek is een tussenproefpersoonontwerp gehanteerd.

Dit onderzoek heeft aangetoond dat persuasieve communicatie inzetbaar is bij het bestrijden van online discriminatie. De gerealiseerde intentie verschilde niet significant bij de twee typen communicatieboodschappen. Een hoge emotionele betrokkenheid resulteert daarentegen wél in een hogere intentie om online discriminatie tegen te gaan. Emotionele betrokkenheid bleek dus een voorspellende factor te zijn voor de intentie om online discriminatie actief tegen te gaan; niet het type boodschap. Emoji-schalen bleken daarnaast bruikbaar als meetmethode van de gepercipieerde emotie.

(3)

Inleiding

Aanleiding voor het onderzoek

Februari 2018: Tijdens Voetbal Inside, een televisieprogramma waarin ‘voetbalhumor’ centraal staat, zette presentator René van der Gijp een vrouwenpruik op en gaf aan dat hij verder wilde als Renate. Dit was bedoeld als een satirische grap, refererend aan het nieuws dat een bekende Belgische journalist een geslachtswijziging zou ondergaan. Deze opmerking van René van der Gijp ontving op sociale media veel reacties, zo gaf een deel van de mensen aan het een grappige opmerking te vinden. Het merendeel van de mensen vond het echter discriminerend en uitte hun afkeer, sommigen riepen zelfs op tot een boycot van het programma door sponsoren (AD, 2018). De perceptie van een grap loopt dus uiteen, wat mogelijk verklaard kan worden door (emotionele) betrokkenheid rondom online discriminatie. Voorbeelden van de reacties waarin de standpunten tot uiting komen staan hieronder in figuur 1 en 2.

Figuur 1: positieve reactie Voetbal International Figuur 2: negatieve reactie Voetbal International

Volgens mensenrechtenorganisatie Amnesty International (z.d.) is discriminatie “het ongelijk behandelen van mensen op basis van persoonlijke kenmerken die er in die situatie niet toe doen”. Het beoordelen van een persoon zou immers vooral over zijn/haar kunde moeten gaan (Amnesty International, z.d.). Een voorbeeld van discriminatie is wanneer iemand wordt afgewezen voor een functie op basis van geslacht in plaats van bekwaamheid. Een ander voorbeeld van discriminatie is wanneer iemand geweigerd wordt in een discotheek op basis van huidskleur in plaats van gedrag. De meest voorkomende vormen van discriminatie zijn ongelijke behandeling op basis van etniciteit, religie, seksuele voorkeur en geslacht (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2019). Gelijke behandeling van personen geldt ook voor uitingen op het internet; bijvoorbeeld op fora, sociale media of in beeldmateriaal (Discriminatie.nl, 2020). Toch worden er uitingen op het internet geplaatst die kwetsend zijn voor groepen binnen de Nederlandse samenleving.

Uit deze introductie ontstaat de verwachting dat emotionele betrokkenheid een mogelijke rol speelt bij online discriminatie. Het doel van dit onderzoek is daarom inzicht te krijgen in de relatie tussen de manier waarop mensen worden aangezet tot een reactie op online discriminatie en de modererende rol van emotionele betrokkenheid hierin. Dit onderzoek richt zich hoofdzakelijk op de vraag hoe communicatie kan worden ingezet om mensen aan te zetten te reageren op online discriminatie. Voordat er inhoudelijk ingegaan wordt op het communicatievraagstuk, wordt eerst ingegaan op de vraag hoe

(4)

discriminatie tot stand komt en de rol van sociale media in de toename van online discriminatie, evenals de reactiemogelijkheden bij online discriminatie.

Theoretisch kader

De totstandkoming van discriminatie

Discriminatie op grond van etniciteit of religie kan worden verklaard door de Social Identity Theory (SIT) van Tajfel en Turner (1986). Deze theorie stelt dat de sociale groep(en) waar iemand toe behoort, een belangrijke factor is voor een gevoel van trots of eigenwaarde. De sociale groepen geven een gevoel van verbondenheid, wat resulteert in een in-group (wij) en een out-group (de ander). Volgens de SIT zijn er drie mentale stappen bij het evalueren van andere personen als 'wij' of als 'de ander'. De drie stappen zijn opeenvolgend: categorisatie, identificatie en sociale vergelijking (Tajfel & Turner, 1986).

De eerste stap in het proces is “categorisatie”. Iemand categoriseert zichzelf en anderen om de maatschappij en de sociale omgeving vorm te geven. Als iemand tot een bepaalde ‘categorie’ behoort, zegt dat iets specifieks over die persoon. Mensen definiëren wat goed of slecht gedrag is, door te verwijzen naar de normen en waarden van de betreffende groep (ook wel categorie genoemd) waartoe iemand behoort (McLeod, 2019).

De tweede stap is “sociale identificatie”. Hierin wordt de identiteit van de sociale groep waartoe iemand behoort overgenomen, de groep wordt dan gezien als ‘wij’. Voorbeelden zijn het identificeren met de andere medewerkers in een bedrijf, vrienden, teamgenoten of medestudenten op een opleidingsinstituut. Hier ontstaat, zoals eerder aangegeven, een gevoel van trots en saamhorigheid. De mensen in deze sociale groepen bevinden zich in dezelfde situatie en zijn blootgesteld aan dezelfde omstandigheden.

De laatste stap is “sociale vergelijking”. Zodra een groep gezien wordt als ‘wij’, worden andere groepen gezien als ‘zij’ of ‘de ander’; oftewel, in-group en out-group. Groepsleden van de in-group zullen negatieve aspecten van de andere groepen proberen te vinden om het positieve beeld van de eigen groep te versterken (McLeod, 2019). Vergelijkingen tussen ‘wij’ en de ‘ander’, resulteren in stereotypering en vooroordelen, voor iedere groep worden namelijk overeenkomstige elementen gezocht. Situaties van stereotypering en vooroordelen zijn onder andere terug te zien bij geaardheid of bij gender: Sociale vergelijking kan bijvoorbeeld ontstaan tijdens de gaypride. Heteroseksuelen zien tijdens de gaypride het gedrag van ‘de ander’ tot uiting komen, namelijk “blote mannen met leren strings op boten” (Volkskrant, 2019). Dit beeld wordt vervolgens een stereotype voor homoseksuelen. Daarnaast zorgt het gevestigde stereotype van de verwijfde homoseksueel, voor het vooroordeel dat homoseksuelen zwak en ‘mietjes’ zijn (COC Midden-Nederland, z.d.). In het geval van gender zorgt de klassieke rolverdeling in het huishouden ervoor dat het stereotype beeld heerst van vrouwen die het huishouden op zich nemen en geen carrière maken. Daarnaast leidt het verschil in fysieke kracht en het

(5)

stereotype beeld van de rolverdeling tot het vooroordeel dat een vrouw ‘zwak’ is en een man nodig heeft (NPO Focus, z.d).

Op basis van sociale vergelijkingen ziet out-group zaken verkeerd, klopt diens visie niet of wordt die groep in sommige gevallen als slechter/kwaadwillend weggezet; enkel omdat ‘zij’ anders zijn dan ‘wij’ (McLeod, 2019). Negatieve ervaringen met enkele ‘anderen’ zorgen dus voor vooroordelen over de gehele groep; wat kan resulteren in discriminatie van alle mensen die tot die groep behoren (Van Hogendorp, 2019). Hier komt het verschil in betrokkenheid bij de twee groepen duidelijk naar voren.

De invloed van sociale media

Zoals reeds aangetoond vindt discriminatie een oorsprong in het ‘wij’ en ‘zij’ denken (Tajfel & Turner, 1986). Het ridiculiserend uitdragen van je mening over een ander, zorgt voor een sterker wij-gevoel bij iedereen die de humor deelt. Dit komt ook voor op sociale media omdat mensen tegenwoordig sneller (en eenvoudiger) met elkaar verbonden worden door het internet, mensen hebben toegang tot veel soorten informatie (Van Deursen & Van Dijk, 2019). Wanneer iemand op sociale media een grap tegenkomt, wordt deze in veel gevallen doorgestuurd naar vrienden of worden zij hiervan middels een reactie bij het bericht op de hoogte gesteld. Dit kan ervoor zorgen dat ‘de anderen’ (de groep waar de grap over gaat) dit bericht tegenkomen en zich buitengesloten of mogelijk zelfs gediscrimineerd voelen. Daarnaast zorgen online discussies omtrent tv-programma’s ervoor dat mensen die het programma (bewust) niet kijken, er alsnog mee in aanraking komen omdat het bericht zich exponentieel snel kan verspreiden via sociale media. Dit gebeurde ook bij het genoemde voorval van René van der Gijp.

De mogelijkheid om een groot publiek te bereiken is een kenmerkend aspect van sociale media (Wilson, 2019). Twee andere kenmerken van sociale media zijn de anonimiteit van gebruik (Joinson, McKenna, Postmes & Reips, 2009) en de beperking van informatie door de filterbubbel (Allred, 2018).

De genoemde mogelijkheid om een erg groot publiek te bereiken, komt voornamelijk door het leuk vinden (liken) en delen van content. Zodra een gebruiker een bericht liket of deelt, wordt dit onder de aandacht van zijn/haar eigen volgers gebracht. Grappen en video’s worden frequent doorgestuurd op sociale media; het zijn uitingen van humor of van interessegebieden. Door het gebruik van satire wordt de ernst van discriminatie echter verzwakt, waardoor lezers van discriminerende opmerkingen de visie van discriminatie mogelijk zullen afdoen als overdreven (Wilson, 2019).

De anonimiteit van sociale media verlaagt de drempel om confrontatie uit te lokken. Onderzoek van Joinson et al. (2009) concludeert dat men face-to-face beleefd probeert te blijven, terwijl op sociale media sneller de confrontatie wordt gezocht. Joinson et al. (2009) stellen tevens dat personen in een online omgeving minder intensief nadenken of een uitspraak wel passend is in de betreffende situatie. Door de toename van mogelijk ongepaste uitspraken, neemt het aantal opmerkingen dat als discriminerend wordt ervaren eveneens toe.

De eerdergenoemde filterbubbel is een term die refereert aan het feit dat zoekmachines en websites hun informatie personaliseren door middel van algoritmes. Mogelijk relevante informatie

(6)

wordt voor de gebruikers geselecteerd op basis van door hen aangegeven voorkeuren en voorgaande zoek- en kijkgeschiedenis. Dit zorgt ervoor dat personen steeds vaker aan dezelfde soort informatie worden blootgesteld (Allred, 2018). Het effect van de zogeheten filterbubbel komt ook tot uiting in het vriendennetwerk op sociale media. Vrienden op sociale media die berichten plaatsen, komen veelal uit dezelfde sociale cirkel met overeenkomende ideeën en waarden (de ‘wij’ groep uit de SIT). Wanneer andere gebruikers de discriminerende humor liken, ervaart de plaatser van het bericht een bepaalde mate van sociale acceptatie. De acceptatie van anderen bevestigt zijn zienswijze, waardoor hij zijn opmerking niet als discriminerend zal gaan zien; zijn omgeving vindt het immers acceptabel (Bliuc, Faulkner, Jakubowicz & McGarty, 2018).

Er is geconstateerd dat men op sociale media sneller ongepast gedrag vertoont dan face-to-face (Joinson et al., 2009). Daarbij komt dat het gebruik van satire een discriminerende opmerking eenvoudiger goed te praten maakt, vooral als de directe omgeving de perceptie van humor ondersteunt (Wilson, 2019; Bliuc et al., 2018; Tajfel & Turner, 1986). Op basis van voorgaande bevindingen is dus te stellen dat sociale media eigenschappen hebben die voor een toename van discriminatie zorgen (Discriminatie.nl, 2020; Joinson et al., 2009).

Volgens het MiND (Meldpunt voor Internet Discriminatie) zijn er in 2019 692 meldingen van online discriminatie binnengekomen, dit aantal stond in 2018 nog op 583 meldingen (Discriminatie.nl, 2020). De 692 meldingen in 2019 omvatten enkel het aantal officiële meldingen van ervaren discriminatie. Het is waarschijnlijk dat heel veel gevallen van discriminatie niet gemeld zijn omdat de stap om een opmerking te rapporteren aan een specifieke organisatie groot is; men moet er een zekere mate van moeite voor doen. Er zit dus verschil in het herkennen van online discriminatie en het daadwerkelijk tegengaan van online discriminatie. De stijging van het aantal meldingen toont aan dat discriminatie op sociale media een toenemend probleem is. Het gebruik van sociale media vergroot de mate van discriminatie en diens zichtbaarheid, waardoor de vraag opkomt hoe er effectief tegen online discriminatie opgetreden kan worden.

Reactiemogelijkheden bij online discriminatie

Hoeken, Hornikx en Hustinx (2012) concluderen dat mensen zowel in het echte leven als op sociale media vast willen houden aan hun eigen waarden en standpunten. Men staat achter hun eigen standpunt en wil dit uiten, wat duidt op het belang van consistent handelen (Hoeken et al., 2012). Het tegengaan van (online) discriminatie heeft daarom een intrinsieke motivatie nodig, wat in lijn met het standpunt dient te liggen. Wanneer er (discriminerende) grappen of opmerkingen op sociale media worden geplaatst, gaan personen die het betreffende bericht als discriminerend ervaren in sommige gevallen met reacties op het bericht de discussie aan. Zij vinden de discriminerende humor niet acceptabel. In deze situatie is er dus inderdaad sprake van intrinsieke motivatie, zoals Hoeken et al. (2012) stellen. Het inhoudelijk reageren op de discriminerende auteur of plaatser van het bericht wordt counterspeech

(7)

genoemd (Benesch, Ruths, Dillon, Saleem & Wright, 2016). Hiermee proberen zij de plaatser van het bericht bewust te maken van de discriminerende uiting, bijvoorbeeld door feiten aan te dragen.

Counterspeech is één van de vier verschillende reacties die een lezer kan geven bij online discriminatie (Movisie, 2017; Benesch et al., 2016). Als tweede optie kan iemand de discriminerende persoon blokkeren als deze via het liken door vrienden op diens eigen tijdlijn terecht komt of, wanneer ze via sociale media bevriend zijn, deze persoon ontvrienden. De derde optie betreft een visuele actie om het ongenoegen te uiten, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een boze emoji. De vierde optie is het rapporteren van het bericht, waardoor de moderator van het platform de desbetreffende opmerking kan verwijderen.

De zojuist besproken reactiemogelijkheden zijn op individueel niveau. Naast dat individuen tegen online discriminatie optreden, treedt ook de overheid tegen dit soort maatschappelijke problemen op. Een voorbeeld hiervan is de meerjarige koepelcampagne “zet een streep door discriminatie” (zeteenstreepdoordiscriminatie.nl, z.d.). Vanuit dit initiatief kunnen ministeries, maar ook andere organisaties, een deelcampagne tegen discriminatie initiëren. Zo is er een toolkit beschikbaar met templates om zelf campagnes te starten. Enkele voorbeelden van deelcampagnes zijn het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie door het Ministerie van SZW, mensen met een beperking mee laten doen in de economie door de rijksoverheid en het bewust worden van discriminatie in de voetbalwereld van de KNVB. Wat alle acties uit naam van deze koepelcampagne gemeen hebben, is dat zij bewustmakend van aard zijn. Bewustwording van discriminatie is echter niet voldoende, er dient een gedragsverandering te ontstaan om discriminatie actief tegen te kunnen gaan.

Gedragsverandering tot stand brengen

Het bewustzijn creëren dat grappen over anderen mogelijk discriminerend zijn, is een aanpassing van geconditioneerd gedrag. In bepaalde sociale kringen worden grappen, over bijvoorbeeld homo’s, niet gezien als discriminatie maar enkel als humor: iemand maakt een grap (de prikkel), men lacht erom (de reactie) waardoor het een onschuldige grap is (eigen standpunt innemen). Deze koppeling tussen opmerkingen en humor ontstaat automatisch als dezelfde prikkel op een later moment weer voorbijkomt. Geconditioneerd gedrag is dus de automatische koppeling van prikkels en reacties die in het verleden is gelegd. Dit mechanisme bespaart onze hersenen veel energie (Verplanken & Wood, 2006). De mensen die mogelijk discriminerende opmerkingen enkel als humor zien, staan er door het automatisme echter niet bij stil dat het aanstootgevend kan zijn (Bliuc et al., 2018). De perceptie van humor is dus geen beredeneerde, bewuste keuze maar een automatisme en dat type gedrag is volgens Verplanken en Wood (2006) moeilijk te veranderen. Het tegengaan van online discriminatie wordt daarom gezien als een intensieve gedragsverandering. Volgens Matamoros-Fernández (2019) is een zekere mate van bewustwording noodzakelijk om het onderscheid te kunnen maken tussen humor en discriminatie, wat op basis van Verplanken en Wood (2006) een langdurig proces zal zijn gezien de aanpassing van een automatisme.

(8)

Om gedragsverandering te kunnen realiseren, zoals bijvoorbeeld het bewust worden en tegengaan van discriminerende grappen, hebben Fishbein en Ajzen (1975) een theoretisch model opgesteld: the Theory of Planned Behavior (TPB). Volgens het TPB moeten mensen er zelf van overtuigd zijn dat het gedrag uitvoerbaar is en het als een positieve verandering ervaren. Dit leidt tot de intentie om het gewenste gedrag over te nemen. Volgens dit model liggen drie determinanten van gedrag ten grondslag aan iemands intentie om het gedrag daadwerkelijk over te willen nemen. Allereerst de attitude, deze determinant representeert hoe de persoon zelf tegenover de gedragsverandering staat. De tweede determinant is de subjectieve norm, deze determinant representeert wat de persoon verwacht dat de sociale groep of omgeving van de gedragsverandering zal vinden. De derde determinant is de eigen effectiviteit, wat de mate aangeeft waarin de persoon het daadwerkelijk mogelijk acht om het gedrag te veranderen of het nieuwe gedrag uit te kunnen voeren. De drie determinanten samen voorspellen de intentie die de persoon heeft om het beoogde gedrag uit te voeren of het eigen gedrag te veranderen.

Op basis van de theorie van Fishbein en Ajzen (1975) is het bij het ontwerpen van een communicatiecampagne die de gedragsverandering omtrent het tegengaan van online discriminatie wil bewerkstelligen, van belang om met drie verschillende determinanten van de intentie rekening te houden. Een mogelijk toepassing is (1) het benoemen van de negatieve effecten van discriminatie om de lezer negatief over discriminatie te laten denken en positief te laten denken over het tegengaan hiervan (de attitude). (2) De subjectieve norm benadrukken, bijvoorbeeld dat veel mensen de negatieve effecten al inzien en ernaar streven om discriminatie tegen te gaan (dit wordt ook de sociale norm genoemd). Als laatste (3) duidelijke handvatten geven om de verandering van gedrag zo eenvoudig mogelijk te kunnen realiseren (de eigen effectiviteit). Met een focus op deze aspecten van gedrag zal de campagne, op basis van de theorie van het TPB, de intentie kunnen verhogen om online discriminatie tegen te gaan en de gedragsverandering te realiseren.

Verwerking van informatie in een communicatieboodschap

Om de kans op daadwerkelijke gedragsverandering te vergroten kan persuasieve communicatie ingezet worden. Persuasieve communicatie is het overtuigingsproces om de houding en het standpunt van de lezer te veranderen (Hoeken et al., 2012). Dit gebeurt vaak aan de hand van een communicatieboodschap, wat daardoor een kenmerkende uiting van de campagne wordt. Men neemt na het bestuderen van een communicatieboodschap een standpunt in; de lezer sluit zich erbij aan of juist niet. McGuire (1972) stelt dat een lezer twee deelstadia moet doorlopen voordat het standpunt in een boodschap geaccepteerd of verworpen kan worden. Deze theorie wordt het informatieverwerkingsparadigma genoemd. Eerst moet de lezer aandacht hebben voor de tekst, vervolgens moet de lezer de gegeven argumenten begrijpen. Pas als de argumenten begrepen zijn, kan het standpunt al dan niet geaccepteerd worden. Litman (2005) concludeert dat de aandacht voor de tekst voor een deel afhankelijk is van de interesse in het thema.

(9)

De theorie van McGuire (1972) is de basis van het Elaboration Likelihood Model (ELM) van Petty en Cacioppo (1986). In het ELM-model worden twee verwerkingsmethoden geïntroduceerd: de centrale verwerking en perifere verwerking. De lezer hanteert centrale verwerking als deze een standpunt inneemt op basis van voorkennis en de aangedragen argumenten zorgvuldig verwerkt. Onderzoek van Hoeken en Spooren (1997) heeft aangetoond dat informatie pas als interessant wordt beschouwd als deze aansluit bij de voorkennis van de lezer, dit wordt tevens bevestigd in het onderzoek van Litman (2005). De centrale verwerking uit het ELM is dus een rationele en weloverwogen methode van het verwerken van informatie, die gebaseerd is op voorkennis en interesse in het thema (Hoeken & Spooren, 1997; Litman, 2005).

Bij perifere verwerking wordt de informatie niet zorgvuldig verwerkt, in tegenstelling tot de zojuist besproken centrale verwerking. De lezer focust zich op het deel van de tekst dat hem/haar in staat stelt om een standpunt te accepteren of te verwerpen. De manier van informatieverwerking is oppervlakkiger dan de centrale verwerking en gebaseerd op gevoel, emotie en persoonlijke voorkeuren (Petty & Cacioppo, 1986). Beide manieren van verwerken zijn tijdens het lezen van teksten van toepassing. De ene verwerkingsmethode is echter sterker aanwezig dan de ander, waardoor die verwerkingsmanier leidend is en meer effect zou moeten hebben (Petty & Cacioppo, 1986).

Op basis van voorgaande modellen kan geconcludeerd worden dat persuasieve communicatie over het tegengaan van (online) discriminatie effectiever wordt als er voorkennis is en interesse in het thema is ontstaan (McGuire, 1972; Hoeken & Spooren, 1997; Litman, 2005). Mensen met voorkennis en/of interesse in het onderwerp, wegen het standpunt met gegeven argumenten om online discriminatie tegen te gaan intensief af en zullen daardoor een sterker standpunt innemen dan mensen zonder voorkennis en/of interesse in het onderwerp. Matamoros-Fernández (2019) stelt daarnaast dat bewustzijn noodzakelijk is om humor van discriminatie te kunnen onderscheiden, wat in lijn ligt met de theorie van Petty en Cacioppo (1986).

Toepassing van de besproken theorie

Er kan op basis van het ELM, TPB en de bevinding van Matamoros-Fernández (2019) in grote lijnen onderscheid gemaakt worden tussen (1) mensen die zich nog niet bewust zijn van (de effecten van) discriminerende humor en weinig (voor)kennis hebben omtrent online discriminatie en (2) mensen die zich bewust zijn van (de effecten van) discriminerende humor en al wel (voor)kennis hebben omtrent online discriminatie.

Een bewustwordingsboodschap kan een goede eerste stap zijn om online discriminatie tegen te kunnen gaan. De lezer kan hierdoor gaan inzien dat bepaalde opmerkingen of grappen discriminerend zijn en wordt zich bewuster van de effecten van zo’n grap of opmerking. Op termijn kan dat leiden tot de gewenste gedragsverandering. Daarnaast zorgt een focus op de huidige sociale norm ervoor dat de lezer het gevoel krijgt dat bijvoorbeeld de directe omgeving of het merendeel van Nederland al tegen online discriminatie optreedt (de subjectieve norm uit het model). Deze communicatieboodschap kan

(10)

ervoor zorgen dat er een positieve houding wordt gecreëerd ten opzichte van het gewenste gedrag, zoals in dit geval het actief tegengaan van online discriminatie (Fishbein & Ajzen, 1975).

Bewustwording is echter niet de complete oplossing van het probleem. Volgens het TPB-model van Fishbein en Ajzen (1975), is het doel namelijk om de lezer het gewenste gedrag over te laten nemen. Voorbeelden van het beoogde gedrag, online discriminatie actief tegengaan, zijn counterspeech inzetten om de plaatser van het bericht bewust te maken van de discriminerende effecten, het sturen van een negatieve emoji als tegenhanger van de like-button of het rapporteren van het discriminerende bericht (Movisie, 2017; Benesch et al., 2016). Om dit gedrag te realiseren kan er een activatieboodschap vormgegeven worden die positief inspeelt op het standpunt van de lezer. Volgens het TPB is het belangrijk om hierin duidelijke handvatten te geven om het gedrag uit te voeren (de eigen effectiviteit uit het model). Deze vormgeving vanuit het TPB-model sluit aan op de conclusie van het ELM. Uit het ELM komt naar voren dat het standpunt (online discriminatie moet tegengegaan worden) eerder geaccepteerd wordt als het aansluit op aanwezige voorkennis en interesse in het onderwerp. Dit zal het geval zijn bij mensen die discriminerende opmerkingen al ongepast vinden. Deze personen zijn ontvankelijker voor het overnemen van het gedrag omdat mensen, volgens conclusies van Hoeken et al. (2012), consistent naar hun eigen standpunt willen handelen. Het is daarom aannemelijk dat de activatieboodschap een groter effect heeft op de doelgroep die reeds bewust is van de effecten van online discriminatie.

Relevantie van het onderzoek en de koppeling naar het conceptueel model

De voorgaande conclusies zijn getrokken op basis van wetenschappelijke modellen die zijn opgesteld ten behoeve van een geplande gedragsverandering. Momenteel is er nog weinig onderzoek uitgevoerd over de toepassing van deze modellen op persoonlijke, gevoelige kwesties als discriminatie. Hoewel onderzoek naar onderliggende fundamentele processen dus schaars is, zijn er enkele verkennende onderzoeken uitgevoerd naar de praktische kant van het tegengaan van online discriminatie. Een verkennend onderzoek van Movisie (2017) toont aan dat er drie aspecten van belang zijn bij het tegengaan van online discriminatie: (1) inspelen op de sociale norm (dit is de geldende norm vanuit de directe omgeving), (2) de daders aanspreken of het betreffende bericht rapporteren of (3) bewustwording realiseren omtrent de gevolgen van online discriminatie voor de slachtoffers. Daarnaast concluderen Felten, Taouanza en Keuzenkamp (2016) in een evaluatief rapport over anti-discriminatie campagnes op sociale media dat communicatieboodschappen op sociale media effectief zijn: De sociale norm wordt inderdaad overgenomen door de lezers.

De conclusies uit deze verkennende onderzoeken liggen in lijn met eerder getrokken conclusies uit het TPB, ELM en de SIT. Zoals reeds besproken zijn er op basis van deze modellen twee groepen Nederlanders te onderscheiden: allereerst de Nederlanders die zich nog niet bewust zijn van online discriminatie en (de effecten van) discriminerende humor. De tweede groep Nederlanders heeft

(11)

humor. Om de intentie te realiseren online discriminatie actief tegen te gaan, kunnen daarom twee typen communicatieboodschappen worden ingezet. Het eerste type, de bewustwordingsboodschap, heeft de vergroting van het bewustzijn en de kennis omtrent online discriminatie als doel. Het tweede type boodschap, de activatieboodschap, heeft daarentegen als doel de actiebereidheid te activeren en de lezer handvatten te geven om online discriminatie daadwerkelijk tegen te gaan. Het is aannemelijk dat de activatieboodschap een groter effect heeft op de doelgroep die het standpunt al ingenomen heeft dat online discriminatie niet acceptabel is. De activerende boodschap sluit aan op hun standpunt, waardoor zij een hogere intentie zouden kunnen ervaren dan mensen die het standpunt (nog) niet hebben. Het effect van de communicatieboodschap op de intentie om het gedrag over te nemen, wordt dus mogelijk beïnvloed door de genoemde mate van kennis en de aanwezigheid van bewustzijn omtrent de effecten (McGuire, 1972; Hoeken & Spooren, 1997; Litman, 2005; Matamoros-Fernández, 2019). De kennis en het bewustzijn rondom online discriminatie, leidt tot emotionele betrokkenheid rondom het onderwerp. Hierdoor ontstaat er mogelijk een hogere intentie om online discriminatie tegen te gaan.

De relatie tussen een communicatieboodschap en de intentie om online discriminatie actief tegen te gaan, is in de context met emotionele betrokkenheid nog niet eerder onderzocht. De moderatie van emotionele betrokkenheid kan mogelijk de effecten van de communicatieboodschappen op de intentie aantonen. Het doel van dit onderzoek is daarom inzicht te krijgen in de relatie tussen het type boodschap en de intentie online discriminatie actief tegen te gaan met een mogelijk modererende rol van emotionele betrokkenheid. Onderstaand model is opgesteld dit doel en bijbehorende theorie middels een experiment te kunnen toetsen.

Figuur 3: Conceptueel onderzoeksmodel

Op basis van dit model zijn er hypotheses opgesteld om de toepassing van theorie omtrent gedragsverandering te kunnen toetsen.

Hypothese 1:

De intentie om online discriminatie actief tegen te gaan is hoger bij personen die de activatieboodschap zien, dan bij personen die de bewustwordingsboodschap zien.

(12)

Hypothese 2:

De intentie om online discriminatie actief tegen te gaan is hoger bij personen met een hoge emotionele betrokkenheid die de activatieboodschap zien, dan bij personen met een hoge emotionele betrokkenheid die de bewustwordingsboodschap zien.

Hypothese 3:

De intentie om online discriminatie actief tegen te gaan is hoger bij personen met een hoge emotionele betrokkenheid, dan bij personen met een lage emotionele betrokkenheid.

Meetmethoden in het onderzoek

De emotionele betrokkenheid is tot op heden vaak gemeten door middel van de Self Assessment Manikin methode. De SAM-methode is in 1994 ontwikkeld, hanteert abstracte figuren en wordt ingezet om de affectieve reactie van een persoon op stimuli te meten (Bradley & Lang, 1994). Het nut ervan is in uiteenlopende studies aangetoond, aldus de meta-analyse van Bynion en Feldner (2017). In de tussentijd is de samenleving steeds digitaler geworden (Van Deursen & Van Dijk, 2019). Emotie wordt tegenwoordig veelal geuit door gebruik te maken van emoji, bijvoorbeeld op WhatsApp of op sociale media. Emoji zijn pictogrammen die zaken uit het dagelijks leven representeren. Voorbeelden hiervan zijn gezichtsuitdrukkingen ( / ), gebouwen ( / ), activiteiten ( / ) of gebaren ( / ). Ze worden in digitale communicatie gebruikt om een bericht te verduidelijken en non-verbale signalen aan te geven (Lillqvist & Louhiala-Salminen, 2014). In het onderzoek is onderzocht of emoji-schalen een vervanger kunnen zijn voor de geijkte SAM-emoji-schalen, hierdoor is het onderzoek met twee verschillende meetmethoden uitgevoerd. In de methode-sectie wordt hier dieper op ingegaan.

(13)

Methode

Om het onderzoeksmodel en bijbehorende hypotheses te kunnen toetsen, is er een experiment uitgevoerd. Een experiment weerspiegelt de realistische situatie; namelijk spontane blootstelling aan een discriminerende opmerking op sociale media. Dit heeft het mogelijk gemaakt om de ervaren emotie na blootstelling aan online discriminatie te meten. Tevens is een experiment geschikt geacht om na de blootstelling te kunnen toetsen of respondenten bereid zijn erop te reageren.

In de methodesectie wordt allereerst het gehanteerde materiaal van dit experiment toegelicht. Daaropvolgend worden de respondenten en de afspiegeling tot de Nederlandse bevolking besproken. Vervolgens wordt het onderzoeksontwerp uiteengezet en worden de samengestelde variabelen met de gehanteerde schalen besproken in de instrumentatie. Het verloop van de procedure en de statistische toetsing van het onderzoek worden als laatste deel van onderzoeksmethodiek behandeld.

Materiaal van het onderzoek

Om de resultaten uit het onderzoek te kunnen generaliseren zijn twee persuasieve communicatieboodschappen vormgegeven. De gebruikte communicatieboodschappen om online discriminatie tegen te gaan zijn rechtstreeks overgenomen uit de uitgevoerde pretest. Hierin zijn zeven communicatieboodschappen getoetst aan de hand van acht boodschapkenmerken (Leuk, Goed, Kwalitatief sterk, Onderscheidend, Interessant, Informatief, Aangenaam, Toegankelijk). Tevens is gevraagd hoe activerend of bewustmakend de boodschap is. De best scorende communicatieboodschappen zijn gehanteerd in het onderzoek. De resultaten en conclusies van deze pretest zijn te vinden in bijlage 1, de pretest zelf is inzichtelijk in bijlage 1.2.

In dit onderzoek werd er op twee doelgroepen ingespeeld: de nog niet bewuste doelgroep en de al bewuste doelgroep. Voor de nog niet bewuste doelgroep is een bewustwordingsboodschap opgesteld (figuur 4). Voor de reeds bewuste doelgroep is een activatieboodschap opgesteld (figuur 5).

Organisaties kunnen op Facebook hun communicatie uitingen als advertentie tonen aan de gewenste doelgroep (een zogeheten gesponsord bericht), dit is ook een mogelijkheid voor campagnes tegen online discriminatie om bereik te creëren. Om deze reden is het materiaal gevisualiseerd als een gesponsord bericht op Facebook; door het realisme is de reactie van de respondent op het materiaal zo oprecht mogelijk. Het lettertype, de grootte ervan en de positie van de tekst was in beide berichten hetzelfde. Daarnaast is de vormgeving afgestemd op de campagne “zet een streep door discriminatie”, om zo de inhoudelijke boodschap kracht bij te zetten. De gebruikte communicatieboodschappen worden getoond in figuur 4 en 5:

(14)

Figuur 4: Bewustwordingsboodschap Figuur 5: Activatieboodschap

Zoals hiervoor besproken, bestaat het gehanteerde materiaal uit twee versies van een discriminerende opmerking op sociale media en uit twee verschillende communicatieboodschappen. Met deze opzet zijn de beoogde effecten van communicatieboodschappen zichtbaar in twee verschillende contexten van discriminatie en is getracht de betrouwbaarheid van de bevindingen te waarborgen. Door dezelfde vraagstelling toe te passen in vier verschillende versies van het onderzoek, en door de focus op de emotionele betrokkenheid, is getracht de validiteit te waarborgen. Bovendien is door deze focus het sociaal wenselijke antwoord op de perceptie van discriminatie voorkomen. De sociaal wenselijke antwoorden konden daardoor niet tot een systematische fout in het onderzoek leiden.

Proefpersonen

Het experiment is uitgevoerd onder 255 respondenten, verzameld door PanelClix. PanelClix faciliteert een online panel met respondenten voor onderzoeken van derden en heeft in de selectie van respondenten rekening gehouden met randvoorwaarden waar de groep respondenten aan moest voldoen om relevant te zijn voor het onderzoek. De randvoorwaarden van dit onderzoek zijn als volgt afgestemd: 1) respondenten dienen 18 jaar of ouder zijn, 2) respondenten dienen een account op sociale media te hebben en 3) de totale groep respondenten diende een representatieve afspiegeling van de Nederlandse bevolking te zijn. Respondenten die deelnemen aan het panel worden door PanelClix beloont voor ‘het eerlijk en oprecht invullen van vragenlijsten’, wat betekent dat de respondenten belang hebben bij het serieus invullen van onderzoeken.

Omdat respondenten baat hebben bij het oprecht invullen van vragenlijsten werd een lange tijdsduur niet als een uitsluitingsvoorwaarde opgenomen. De respondenten die de vragenlijst daarentegen in minder dan anderhalve minuut invulden óf die bij de uiting van emotie zowel erg positief (score 4 of 5 bij de positieve emotie) als erg negatief (score 4 of 5 bij de negatieve emotie) reageerden op de getoonde opmerking, werden als niet betrouwbaar geclassificeerd en zijn daarom uitgesloten van het onderzoek. Na de uitsluiting van respondenten is de uiteindelijke analyse uitgevoerd over de data

(15)

van 251 personen. Dit aantal is voldoende om statistisch betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Op basis van de centrale limietstelling dient het minimale aantal respondenten bij vier versies 120 personen te zijn (Field, 2013). Door de vergelijking tussen de emoji-methode en de SAM-methode, verdubbelt dit aantal respondenten (N = 240). De versies worden met meer diepgang behandeld in het onderdeel onderzoeksontwerp.

De verdeling in geslacht betrof 51% man (N = 127) en 49% vrouw (N = 123). Daarnaast gaf één persoon aan zich te identificeren als ‘anders’ (0.5%). In 2019 was de verdeling in Nederland 50% man en 50% vrouw, de verhouding onder de respondenten komt dus nagenoeg overeen. De spreiding van de leeftijd waarin de respondenten zich bevonden, lag tussen de 18 en 78 jaar.

Het mbo-niveau was het grootst vertegenwoordigde opleidingsniveau onder de respondenten (40%), gevolgd door hbo (26%), middelbare school (20%) en wo (11%). Basisschool kwam het minst voor als hoogst genoten opleiding, hiervan gaven 7 personen aan dit gevolgd te hebben (2.8%). De overheid analyseert het opleidingsniveau ofwel in de leeftijdscategorie 25-64 jaar, ofwel in 15-75 jaar. Omdat in dit onderzoek 18 jaar en ouder is aangehouden, is de verdeling in opleiding niet één op één in percentages te vergelijken met de statistieken van de overheid. De percentuele verhouding tussen de groepsgroottes van de opleidingen komt wel overeen met de Nederlandse bevolking in 2019 (onderwijsincijfers.nl, z.d.): het mbo-niveau is in Nederland de grootste groep (38%), gevolgd door hbo (21%), middelbare school (19%) en wo (12%). De kleinste groep is de groep met enkel het basisschool niveau (8%).

Uit de bovenstaande gegevens is geconcludeerd dat de groep respondenten voor zowel de verdeling in geslacht als de verdeling in opleidingsniveau een goede afspiegeling is van de Nederlandse samenleving. Om deze reden is geacht dat de resultaten te generaliseren zijn en dat de adviezen te hanteren zijn voor de Nederlandse bevolking. Daarnaast bleek uit een descriptieve analyse van de discriminatie gerelateerde vragen dat merendeel van de respondenten nooit (41%, n = 103) of zelden (31.1%, n = 78) gediscrimineerd wordt, gevolg door soms (21.9%, n = 55), vaak (4%, n = 10) en heel vaak (2%, n = 5). Op basis van deze descriptieve analyse is geconstateerd dat eigen ervaringen met discriminatie geen bias hebben gevormd bij de deelname in dit onderzoek.

Onderzoeksontwerp

Om een mogelijk effect van het onderwerp van discriminatie (de groep die gediscrimineerd wordt) te kunnen bepalen, zijn er twee verschillende opmerkingen op sociale media ontworpen. Volgens het Ministerie van Binnenlandse Zaken (2019) komt discriminatie op grond van etniciteit, religie, seksuele voorkeur en geslacht het vaakst voor. Tevens is vanuit de SIT duidelijk geworden dat stereotypen over homo’s en vooroordelen over de rol van vrouwen in de samenleving mogelijk leiden tot grappen over deze groepen die discriminerend van aard zijn (Volkskrant, 2019; COC Midden-Nederland, z.d.). De opmerkingen hebben daarom homo’s en vrouwen als onderwerp.

(16)

In het verleden heeft Johan Derksen opmerkingen over deze twee groepen gemaakt die voor online discussie en gevoelens van discriminatie hebben gezorgd. Zijn eerste opmerking richtte zich tot homo’s: “Homo's roepen opmerkingen over zichzelf af door een evenement als de Gay Pride, wat een bloemencorso is van heren met een veer in hun reet.” (RTV Utrecht, 2013). Zijn tweede opmerking is gemaakt tijdens het voetbalprogramma VI Oranje (het programma VI tijdens het WK in 2010) en gericht op vrouwelijke voetbaltrainers. Volgens hem hoorden vrouwelijke trainers niet op het voetbalveld, vrouwen horen immers in de keuken (VI Oranje, 2010). Deze opmerkingen van Johan Derksen zijn als uitgangspunt genomen voor twee humoristisch bedoelde, discriminerende opmerkingen op sociale media:

-Vrouwen horen niet op het voetbalveld.. Die horen in de keuken!!

-Homo’s horen niet op het voetbalveld.. Wel op de gaypride met een veer in hun reet!!

Facebook is het meest gebruikte platform onder de Nederlandse bevolking en wordt voornamelijk als vrijetijdsbesteding gebruikt (Newcom, 2018). De kans op blootstelling aan soortgelijke discriminerende opmerkingen is dus groot op dit platform. Vormgeving van de stimuli als Facebookbericht heeft daarom een positieve bijdrage aan het realisme.

In het onderzoek waren de opmerkingen grafisch hetzelfde vormgegeven. Door de identieke grafische vormgeving en identieke zinsbouw, is gesteld dat de visuele interpretatie in beide gevallen gelijk is en de inhoud van de opmerking het verschil maakt. De visualisaties van de opmerkingen staan hieronder in figuur 6 en 7:

Figuur 6: Opmerking over homo’s Figuur 7: Opmerking over vrouwen

Na de blootstelling aan één van de twee discriminerende opmerkingen, is één van de twee communicatieboodschappen getoond. Hierdoor kon de effectiviteit bepaald worden van beide

(17)

boodschappen op de intentie om online discriminatie tegen te gaan. Door deze opzet betreft het onderzoeksontwerp een 2 (opmerking over homo’s of opmerking over vrouwen) x 2 (activatieboodschap of bewustwordingsboodschap) tussenproefpersoonontwerp met vier versies.

Omdat de Nederlandse bevolking dagelijks emoji gebruikt voor het non-verbaal uiten van emotie (Lillqvist & Louhiala-Salminen, 2014), werd in het onderzoek getoetst of emoji-schalen een 21e eeuwse vervanger zijn van de geijkte SAM-methode. De vergelijking van de SAM-schalen en emoji-schalen wordt behandeld in het onderdeel instrumentatie. Het aantal versies is daardoor echter verdubbeld. Het uitgevoerde onderzoek, te vinden in bijlage 2, bestond daardoor uit de volgende acht versies:

1: Opmerking omtrent homo’s met een bewustwordingsboodschap getoond (emoji-schalen) 2: Opmerking omtrent homo’s met een activatieboodschap getoond (emoji-schalen)

3: Opmerking omtrent vrouwen met een bewustwordingsboodschap getoond (emoji-schalen) 4: Opmerking omtrent vrouwen met een activatieboodschap getoond (emoji-schalen)

5: Opmerking omtrent homo’s met een bewustwordingsboodschap getoond (SAM-schalen) 6: Opmerking omtrent homo’s met een activatieboodschap getoond (SAM-schalen)

7: Opmerking omtrent vrouwen met een bewustwordingsboodschap getoond (SAM-schalen) 8: Opmerking omtrent vrouwen met een activatieboodschap getoond (SAM-schalen)

De intentie om online discriminatie actief tegen te gaan is samengesteld uit drie reactiemogelijkheden op sociale media met ieder een zevenpunts-likert schaal omtrent de waarschijnlijkheid van het uitvoeren ervan (1 = zeker niet, 7 = zeker wel). Daarnaast werd gevraagd in hoeverre het lezen van voorgaande communicatieboodschap de respondent aan het denken heeft gezet over online discriminatie, met de vraag: “In hoeverre heeft het lezen van de voorgaande boodschap tegen online discriminatie (rechts in beeld) u aan het denken gezet?”. De schaal liep van helemaal niet (-3) naar heel erg (3).

Daaropvolgend werden vragen omtrent eigen ervaringen met discriminatie voorgelegd. Allereerst werd gevraagd naar de eigen ervaring: “voelt u zichzelf weleens gediscrimineerd?” met een vijfpunts-schaal van nooit (0) naar heel vaak (4). Vervolgens werd gevraagd een voorbeeld hiervan te geven (open antwoord) en wat de impact van de opmerking is in de directe omgeving: “Kent u iemand die zich, na het zien van de aan u getoonde opmerking, gediscrimineerd zou voelen?” met de meerkeuze antwoordmogelijkheden: ja, ikzelf – ja, een familielid of goede vriend(in) – ja, een kennis – nee.

De laatste demografische vragen gingen eerst over geslacht: “Identificeert u zich als man, vrouw of op een andere manier?” met de meerkeuzemogelijkheden man – vrouw – anders, namelijk. Vervolgens over leeftijd “wat is uw leeftijd?” (open antwoord) en tot slot over opleidingsniveau. De vraagstelling luidde “Wat is uw hoogste afgeronde opleiding?” met de meerkeuze antwoordmogelijkheden basisschool – middelbare school – mbo – hbo – wo.

(18)

Instrumentatie in het onderzoek

In het onderzoek zijn twee variabelen gehanteerd die uit meerdere items werden samengesteld: de emotionele betrokkenheid omtrent online discriminatie en de intentie om online discriminatie actief tegen te gaan.

Bij gevoelige kwesties als discriminatie is de kans aanwezig op sociaal wenselijke antwoorden; vooral wanneer gevraagd wordt naar iemands perceptie over eigen kennis, bewustzijn en herkenning van online discriminatie. Sociaal wenselijke antwoorden resulteren in een systematische vertekening van de antwoorden in het onderzoek, wat afbreuk doet aan de validiteit. Bij een systematische fout in het onderzoek wordt niet de beoogde data verzameld. Om de sociaal wenselijke antwoorden tegen te gaan, werd in dit onderzoek daarom niet gevraagd naar de kennis en het bewustzijn rondom online discriminatie. In plaats daarvan is de emotionele betrokkenheid gehanteerd als referentiepunt voor onderliggende kennis en bewustzijn rondom online discriminatie. De emotionele betrokkenheid die de respondent ervaart bij het zien van een discriminerende opmerking, uit zich in negatieve emotie. Tevens wordt deze betrokkenheid in grotere mate vanuit het gevoel aangegeven dan de vraag naar eigen perceptie van kennis en het bewustzijn rondom online discriminatie. Door de meting van emotionele betrokkenheid verkleint dus de kans op sociaal wenselijke antwoorden en een systematische fout.

Als iemand kennis heeft van discriminatie en zich bewust is van de effecten van een discriminerende grap of opmerking, zal deze persoon negatieve emoties ervaren als hij/zij hiermee in aanraking komt. De perceptie van humor bij discriminerende grappen of opmerkingen wordt daarentegen gezien als het ontbreken, of in minimale mate aanwezig zijn, van kennis en bewustzijn (Matamoros-Fernández, 2019). Om deze reden zijn er zowel positieve als negatieve emoties gemeten.

Gehanteerde schalen en items

Zoals besproken is de SAM-methode een veelgebruikte objectieve meting van de ervaren emotie (Bynion & Feldner, 2017). Omdat emoji dagelijks worden gebruikt voor het non-verbaal uiten van emotie, werd in onderzoek getoetst of emoji-schalen een 21e eeuwse vervanger van de SAM-schalen zijn. Om deze reden zijn er twee verschillende schalen gebruikt als operationalisering van de emotionele betrokkenheid. De SAM-methode is abstract, waardoor het een objectieve meting van gepercipieerde emotie is. Door de abstracte figuren koppelt de respondent er zelf een emotie aan en wordt de perceptie van de figuren zo min mogelijk gestuurd door de visualisatie of vormgeving:

SAM reeks 1:

(19)

Omdat het hoofdonderzoek trachtte te onderzoeken of emoji-schalen een vervanger voor de abstracte SAM-schalen kunnen zijn, zijn er emoji-schalen ontworpen en getoetst in een pretest. Uit de pretest (bijlage 1) is gebleken dat nagenoeg alle respondenten “verdriet naar blij” toekennen aan de eerste SAM reeks. De toekenning van blijdschap bij de eerste SAM reeks komt overeen met de originele omschrijving van Bradley en Lang (1994), namelijk: “pleasure” wat in het Nederlands plezier betekent. De tweede SAM reeks werd geïnterpreteerd als “neutraal naar woede”, “neutraal naar verbijstering” en “vermoeid naar energiek”. Deze reeks is oorspronkelijk omschreven als “arousal”, wat in het Nederlands opwinding betekent (Bradley & Lang, 1994). Deze percepties kunnen allen geschaard worden onder de term opwinding. De interpretatie van de SAM-schalen komt dus overeen met de oorspronkelijke theorie van Bradley en Lang. In het hoofdonderzoek zijn meerdere emoji-schalen gehanteerd om gezamenlijk de termen “pleasure” en “arousal” van de SAM-schalen te representeren en een duidelijk beeld van de emotionele betrokkenheid te geven:

Positief Negatief Grappig VerbaaSD Verdrietig Boos

De respondenten die middels de SAM-schalen hun ervaren emotie kenbaar maakten, kregen twee items te zien afkomstig uit het originele onderzoek van Bradley en Lang (1994). Deze respondenten beoordeelden middels een vijfpunts-likert schaal van heel negatief (-2) naar heel positief (2). Deze schaal is in verband met analyse doeleinden gehercodeerd naar heel negatief (5) tot heel positief (1). De bijbehorende vraag was als volgt: “U ziet hier vijf figuurtjes. Kies het figuurtje dat het best past bij het gevoel dat u heeft bij het zien van het bericht. De schaal loopt van heel negatief tot heel positief.”.

(20)

Daarna kregen zij een vijfpunts-schaal van neutrale uiting van gevoel (1) naar extreme uiting van gevoel (5). De bijbehorende vraag was: “U ziet hier weer vijf figuurtjes. Kies het figuurtje dat het best past bij het gevoel dat u heeft bij het zien van het bericht. De schaal loopt van een neutrale uiting tot extreme uiting van gevoel.”. Deze items zijn samengevoegd tot de variabele “emotionele betrokkenheid”, variërend van een 2 (niet negatief) tot een 10 (zeer negatief).

De gehanteerde emoji-schalen waren afkomstig uit de pretest. De zes emoties werden als volgt getoond: Positief, negatief, grappig, verbaasd, verdrietig en boos. Allen hadden een vijfpunts-schaal van neutraal (1) naar extreme uiting van de emotie (5) om zoveel mogelijk overeen te komen met de SAM-schalen. De tekst was tevens zo identiek mogelijk aan die van de SAM-methode: “U ziet vijf smileys. Kies de smiley die het best past bij het gevoel dat u heeft bij het zien van het bericht. De schaal loopt van neutraal tot heel erg positief.”. De vraagstelling was bij de andere vijf emoties tekstueel identiek en varieerde enkel in de genoemde emotie. Zoals eerder toegelicht uit de emotionele betrokkenheid zich aan de hand van negatieve emotie. De variabele “emotionele betrokkenheid” is voor de emoji-respondenten daarom samengesteld uit de schalen negatief, verbazing, verdriet en boosheid.

De intentie om online discriminatie actief tegen te gaan werd gemeten met de vraag “Hoe waarschijnlijk is het dat u de onderstaande acties onderneemt na het lezen van deze opmerking (links in beeld)?”. Vervolgens werden de drie mogelijke reacties afkomstig uit Benesch et al. (2016) voorgelegd. De reactiemogelijkheden waren 1) uw ongenoegen in een reactie laten blijken, 2) een negatieve like sturen en 3) het bericht rapporteren. De bijbehorende zevenpunts-likert schaal bij iedere reactie liep van “zeker niet” (-3) tot “zeker wel” (3). Voor de uiteindelijke variabele zijn de drie reactiemogelijkheden samengevoegd, waardoor de uiteindelijke variabele “intentie” varieert van -9 totaal (totaal geen intentie) naar +9 (zeer hoge intentie).

Bruikbaarheid van de samengestelde variabelen

De samengestelde variabelen zijn statistisch getoetst om te bepalen of ze de gewenste gegevens verzamelen. De betrouwbaarheid is getoetst middels een Cronbach’s alpha betrouwbaarheidsanalyse. Field (2013) stelt dat een Cronbach’s alpha boven de .80 goed genoeg is voor cognitieve en intelligentie tests. Field (2013) stelt tevens dat de factorlading de verklaarde variantie betreft van de samengestelde variabele. Hoe hoger het percentage, hoe beter de samengestelde variabele het geconstateerde effect verklaard. Ter volledigheid is de sphericiteit gemeten, wat aangeeft of de onderliggende factoren de data verklaren (Field, 2013). Hoe dichter de sphericiteit bij 1 is, hoe bruikbaarder de samengestelde variabele. KMO en Bartlett’s test voor sphericiteit stelt dat .60 het minimale vereiste is om de variabele te mogen te hanteren, waarden van .80 zijn ‘zeer verdienstelijk’ en waarden van .90 ‘uitzonderlijk goed’ (Field, 2013).

De samenvoeging van de emotionele betrokkenheid middels emoji-schalen als factor resulteerde in een spreiding van 4 (niet negatief) tot 20 (zeer negatief). Uit een betrouwbaarheidsanalyse bleek dat

(21)

de items de benodigde data produceren (α = .87). De verklaarde variantie van deze variabele betrof 72%. De sphericiteit van de data (.80) laat eveneens zien dat de variabele bruikbaar is.

De samenvoeging van intentie als factor, resulteerde in een spreiding van -9 naar 9. Uit de betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat de data naar aanleiding van de variabele goed genoeg is (α = .86). De verklaarde variantie van deze variabele bedroeg 78%, met een sphericiteit van .72. Ook deze variabele is bruikbaar voor het representeren van de intentie om online discriminatie tegen te gaan.

Om meer inzicht te krijgen in de resultaten is de communicatieboodschap door de respondenten beoordeeld. De betreffende begrippen waren: onderscheidend, activerend, informerend, bewustmakend, overtuigend. De bijbehorende zevenpunts-likert schaal liep van ‘totaal niet van toepassing’ (-3) naar ‘totaal van toepassing’ (3), wat later gehercodeerd is naar 1 tot 7. Deze meting is gedaan omdat de gepercipieerde kwaliteit van de communicatieboodschap mogelijk invloed heeft op de intentie. Om deze reden zijn de items samengevoegd tot de variabele boodschapbeoordeling. De vijf begrippen scoren goed bij de betrouwbaarheidsanalyse (α = .91). De verklaarde variantie van deze factor betrof 75%. KMO en Bartlett’s test voor sphericiteit, stelt tevens dat de data bruikbaar is in een gezamenlijke variabele (.87). Ook deze variabele weerspiegelt de gewenste gegevens.

Vergelijking SAM-methode en emoji-methode

Uit een descriptieve analyse van meetmethode op de emotionele betrokkenheid, bleek dat de spreiding van de emotionele betrokkenheid verschilde voor beide meetmethoden. Voor de respondenten met de SAM-schalen betrof het een spreiding van 2 tot 10 (M = 7.07, SD = 1.89). De spreiding voor de respondenten met de emoji-schalen liep van 4 tot 20 (M = 11.71, SD = 4.97). Dit is verklaarbaar door het verschil in items, bij de emoji-schalen zijn er vier items meer bevraagd dan bij de SAM-schalen. Omdat er grote verschillen zijn tussen de statistieken van de twee meetmethoden, kunnen er niet in alle analyses conclusies getrokken worden over de gehele groep respondenten. Om deze reden wordt in sommige analyses onderscheid gemaakt tussen de emoji-respondenten (N = 126) en SAM-respondenten (N = 125). Na het maken van dit onderscheid zijn deze groepsgroottes nog steeds voldoende om statistisch betrouwbare uitspraken te kunnen doen.

Uit een Independent Samples T-Test van boodschapbeoordeling op meetmethode, zijn geen significante verschillen gebleken tussen de boodschapbeoordeling van SAM-respondenten (M = 4.19, SD = 6.14) en emoji-respondenten (M = 5.35, SD = 6.48) (t (249) = 1.45, p = .149). De gehanteerde meetmethode heeft dus geen (indirecte) invloed gehad op de boodschapbeoordeling, er kunnen daarom conclusies getrokken worden over de boodschapbeoordeling van de gehele groep respondenten.

Alle variabelen mogen over de gehele groep respondenten geanalyseerd worden, behalve de emotionele betrokkenheid. Bij analyses met een focus op de emotionele betrokkenheid wordt er daarom onderscheid gemaakt tussen de SAM-respondenten en de emoji-respondenten.

(22)

Procedure van het onderzoek

De vragenlijsten zijn ontwikkeld in Qualtrics, waarna PanelClix de resultaten heeft verzameld. PanelClix faciliteert een online panel met respondenten. De respondenten werden voorafgaand aan het onderzoek bewust gemaakt van het feit dat de vragenlijst vrijwillig werd ingevuld. Tevens is bekend gemaakt dat door te starten met de vragenlijst, toestemming verleend is om verkregen data (anoniem) te gebruiken voor de analysedoeleinden van het onderzoek. Daarnaast werd kenbaar gemaakt dat er een informatieformulier beschikbaar is, om in te kunnen zien hoe omgegaan wordt met (privacygevoelige) informatie (toegevoegd in bijlage A). Een korte introductie heeft de opzet en het thema van het onderzoek aangegeven, tezamen met de verwachtte benodigde tijdsduur van vijf minuten.

De respondenten werden willekeurig toebedeeld aan één van de versies. Iedere versie was hetzelfde ingedeeld. In de eerste fase werd een opmerking op Facebook aan de respondent voorgelegd. Het betrof een opmerking over homo’s of een opmerking over vrouwen; om mogelijke verbanden met specifieke onderwerpen van discriminatie te achterhalen. De opmerking werd eerst tekstueel en vervolgens visueel voorgelegd. De visualisatie diende minimaal tien seconden bekeken te worden. Na tien seconden verscheen de button om naar de volgende pagina te gaan. De respondent kreeg vervolgens vragen over zijn/haar staat van emotie, dit gebeurde middels de emoji-schalen of de SAM-schalen.

In de tweede fase kreeg de respondent dezelfde opmerking te zien, dit keer stond er een communicatieboodschap naast. Dit betrof een activerende communicatieboodschap of een bewustmakende communicatieboodschap. De respondent werd vervolgens gevraagd om bij zes boodschapkenmerken aan te geven hoe toepasselijk deze kenmerken zijn voor de geziene communicatieboodschap.

In de derde fase werd dezelfde combinatie van opmerking en communicatieboodschap aan de respondent voorgelegd. Hierna werd gevraagd in hoeverre de respondent hierop zou reageren. Het betrof drie reactiemogelijkheden met daaropvolgend de vraag of het lezen van de communicatieboodschap hem/haar aan het denken heeft gezet.

In de vierde fase van het onderzoek werd er naar enkele demografische gegevens en persoonskenmerken gevraagd. Op de laatste pagina werd de respondent bedankt voor het invullen en werd nogmaals kenbaar gemaakt dat zij de onderzoeker konden mailen bij eventuele vragen. Het gehele onderzoek is te vinden in bijlage 2.

De benodigde tijd voor respondenten met de SAM-schalen betreft gemiddeld 235 seconden (SD = 135), bijna vier minuten. De respondenten die de emoji-schalen kregen deden er significant langer over. Zij deden er gemiddeld 431 seconden over (SD = 8620), dit is ongeveer zeven minuten. Dit verschil is mogelijk te verklaren door het grotere aantal items dat de emoji-respondenten voorgelegd kregen.

(23)

Statistische toetsing

De analyses van de effecten zijn gedaan middels Independent Samples T-Tests en enkele eenweg variantieanalyses. De resultaten worden in verschillende verbanden geanalyseerd om eventuele onderliggende relaties en oorzaken aan te kunnen tonen. Allereerst worden de verschillende effecten per getoonde discriminerende opmerking geanalyseerd omdat er mogelijk verschil kan zijn in perceptie en intentie, afhankelijk van het onderwerp van discriminatie. Respondenten zijn mogelijk eerder geneigd om te reageren in geval van homodiscriminatie dan vrouwendiscriminatie of andersom. Daarna worden de resultaten uitgesplitst per communicatieboodschap, om een mogelijke relatie met de intentie te achterhalen. Om de hypotheses te kunnen bevestigen of verwerpen wordt het totale model vervolgens geanalyseerd door middel van PROCESS.

Resultaten

In de resultatensectie zijn alle analyses per variabele uiteengezet. Voorafgaand is er een eenweg variantieanalyse uitgevoerd van de leeftijd op de versies, deze toonde geen significante verschillen aan F (59, 191) < 1. Er was dus geen significant leeftijdsverschil tussen de vier groepen. Uit een Chi2-test van geslacht op de versies, bleek er tevens geen significant verschil in leeftijd te zijn tussen de vier groepen (χ (6) = 5.08, p = .533). De Chi2-test van opleidingsniveau en de versies toonde daaropvolgend ook geen significante verschillen aan (χ (12) = 11.15, p = .516).

Op basis van bovenstaande inleidende analyses kan gesteld worden dat de leeftijden, het geslacht en het opleidingsniveau gelijkmatig verdeeld waren over de vier versies van de vragenlijst. De resultaten kunnen dus vergaard worden voor de gehele groep respondenten.

Analyse op basis van de getoonde discriminerende opmerking

Discriminerende opmerkingen kunnen mogelijk per gediscrimineerde groep anders ervaren worden door de lezer. Het onderwerp van discriminatie kan dus ook invloed hebben op de relatie tussen de communicatieboodschap en de intentie om online discriminatie tegen te gaan. Om deze reden is middels Independent Samples T-Tests geanalyseerd of respondenten die de homo-opmerking hebben gezien, andere percepties van discriminatie vertonen en anders op de stimuli reageren dan respondenten die de discriminerende opmerking over vrouwen hebben gezien.

Er is een Independent Samples T-Test uitgevoerd van de getoonde discriminerende opmerking op het nadenken over online discriminatie naar aanleiding van het zien van de communicatieboodschap. Er bleek geen significant verschil te zijn bij de getoonde opmerkingen in de mate waarin respondenten nadachten over online discriminatie na het zien van de communicatieboodschap (t (249) = .24, p = .672). Er zijn twee Independent Samples T-Test van de getoonde discriminerende opmerking op de emotionele betrokkenheid uitgevoerd, voor zowel de SAM-respondenten als de emoji-respondenten. Uit de Independent T-test van de getoonde discriminerende opmerking op de emotionele betrokkenheid voor

(24)

de respondenten met de SAM-schalen bleek er een significant verschil te zijn binnen deze groep (t (123) 3.65, p = < .001). Respondenten die de homo-opmerking te zien kregen, hadden een significant hogere emotionele betrokkenheid (M = 7.69, SD = 1.74) dan respondenten die de vrouwen-opmerking zagen (M = 6.52, SD = 1.86). De SAM-respondenten die de homo-opmerking zagen ervaarden dus significant meer negatieve emoties dan SAM-respondenten die de vrouwen-opmerking zagen.

Er is ook een Independent Samples T-Test van de getoonde discriminerende opmerking op emotionele betrokkenheid uitgevoerd voor de groep die deze mate aangaven middels de emoji-schalen. Hieruit bleek er geen significant verschil te zijn in de emotionele betrokkenheid tussen de twee getoonde discriminerende opmerkingen (t (124) 1.96, p = .053). Er was dus geen significant verschil in emotionele betrokkenheid bij de emoji-respondenten die de homo-opmerking zagen of de vrouwen-opmerking zagen.

Uit een Independent Samples T-Test van de getoonde discriminerende opmerking op boodschapbeoordeling, is er geen significant verschil geconstateerd tussen de beoordelingen van de communicatieboodschap bij respondenten die de homo-opmerking te zien kregen en de respondenten die de vrouwen-opmerking zagen (t (237) = 1.73, p = .084).

Uit een Independent Samples T-Test van de getoonde discriminerende opmerking op de intentie, is een significant verschil geconstateerd tussen de intentie van respondenten die de homo-opmerking te zien kregen en de respondenten die de vrouwen-opmerking zagen (t (249) = 2.92, p = .004). De respondenten die de homo-opmerking zagen (M = 4.22, SD = 1.66) hadden een significant hogere intentie om online discriminatie tegen te gaan dan respondenten die de vrouwen-opmerking zagen (M = 3.60, SD = 1.71).

Binnen de groep die de homo-opmerking zag, is er uit een Independent Samples T-Test van het type boodschap op de intentie, geen significant verschil geconstateerd bij de intentie om online discriminatie tegen te gaan na het zien van de activatieboodschap of de bewustwordingsboodschap (t (126) .09, p = .926). Daarnaast bleek uit een Independent Samples T-Test van boodschap type op het nadenken over online discriminatie dat de respondenten die de homo-opmerking zagen, niet significant verschillend nadachten over online discriminatie na het zien van één van de twee communicatieboodschappen (t (246) .80, p = .425). De resultaten zijn hieronder uiteengezet in tabel 1 en 2.

(25)

Tabel 1: De gemiddelde scores voor het nadenken naar aanleiding van het zien van een communicatieboodschap, de emotionele betrokkenheid voor beide meetmethoden, de boodschapbeoordeling en de intentie; uitgesplitst per getoonde opmerking met bijbehorende T-waarde en significantie. Homo-opmerking (n = 128) Vrouwen-opmerking (n = 123) T-waarde Sign. Nadenken n.a.v. de communicatieboodschap 2.07, SD = .93 2.12, SD = 1.00 .24 .672 Emotionele betrokkenheid SAM 7.69, SD = 1.74 6.52, SD = 1.86 3.65 <.001 Emotionele betrokkenheid Emoji 12.49, SD = 4.90 10.77, SD = 4.93 1.96 .053 Boodschapbeoordeling 5.45, SD = 5,78 4.07, SD = 6.81 1.73 .084 Intentie 4.22, SD = 1.66 3.60, SD = 1.71 2.92 .004

Tabel 2: De gemiddelde scores voor de intentie en het nadenken naar aanleiding van het zien van de communicatieboodschap, binnen de respondenten met de homo-opmerking, uitgesplitst per communicatieboodschap. Activatieboodschap (n = 129) Bewustwordingsboodschap (n = 122) T-waarde Sign. Intentie 4.10, SD = 1.64 4.32, SD = 1.68 .09 .926 Nadenken n.a.v. de communicatieboodschap 2.08, SD = .90 2.06, SD = .97 .80 .425

Reactiemogelijkheden per getoonde discriminerende opmerking

Hieronder zijn de specifieke reactiemogelijkheden bij online discriminatie van Benesch et al. (2016) met bijbehorende vergelijking tussen de twee opmerkingen uiteengezet. Uit een Independent Samples T-Test van de getoonde discriminerende opmerking op een reactie plaatsen, bleek er geen significant verschil te zijn in de intentie om een reactie te geven (t (249) 1.65, p = .101). Respondenten die de homo-opmerking zagen, hadden geen significant andere intentie om een reactie te geven dan respondenten die de vrouwen-opmerking zagen.

Uit een Independent Samples T-Test van de getoonde discriminerende opmerking op een negatieve like geven, bleek er een significant verschil te zijn in de intentie om een negatieve like te geven (t (249) 2.62, p = .009). Respondenten die de homo-opmerking te zien kregen (M = 4.63, SD = 1.96), waren significant meer bereid een negatieve like te geven dan respondenten die de vrouwen-opmerking zagen (M = 3.98, SD = 2.01).

(26)

Uit een Independent Samples T-Test van de getoonde discriminerende opmerking op het bericht rapporteren bleek er ook een significant verschil te zijn (t (249) 3.48, p = .001). De respondenten die de opmerking over homo’s zagen (M = 4.13, SD = 1.79) hadden een significant hogere intentie om het bericht te rapporteren dan de respondenten die een vrouwen-opmerking zagen (M = 3.33, SD = 1.88). Bovenstaande analyses zijn uiteengezet in tabel 3 hieronder.

Tabel 3: Gemiddelde scores per reactiemogelijkheid (reactie plaatsen, negatieve like geven of het bericht rapporteren) gesplitst per getoonde discriminerende opmerking met bijbehorende standaarddeviatie, T-waarde en significantie.

Homo-opmerking (n = 126) Vrouwen-opmerking (n = 123) T-waarde Sign. Reactie plaatsen 3.89, SD = 1.85 3.50, SD = 1.94 1.65 .101 Negatieve like geven 4.63, SD = 1.96 3.98, SD = 2.01 2.62 .009 Bericht rapporteren 4.13, SD = 1.79 3.33, SD = 1.88 3.48 .001

Bevindingen op basis van de discriminerende opmerkingen

Op basis van bovenstaande analyses kan geconcludeerd worden dat de intentie bij zowel de homo-opmerking (M = 4.22) als de vrouwen-homo-opmerking (M = 3.60) positief is. Men staat bij het ervaren van online discriminatie dus positief tegenover het ondernemen van actie. Het onderwerp van discriminatie is echter van invloed op de mate waarin respondenten bereid zijn actie te ondernemen, er zijn significante verschillen geconstateerd tussen de respondenten die de homo-opmerking zagen en de vrouwen-opmerking zagen.

Dit onderzoek focust zich op de realisatie van een intentie om online discriminatie tegen te gaan door middel van communicatieboodschappen. Een significant verschil tussen de twee getoonde discriminerende opmerkingen, heeft daarom geen invloed op de algemene generaliseerbaarheid van de resultaten omtrent het tegengaan van online discriminatie middels communicatieboodschappen. Desondanks blijkt het onderwerp van discriminatie een belangrijke factor te zijn voor de effectiviteit van de communicatieboodschap. Het is dus een aanvullende bevinding omtrent de onderliggende effectiviteit van de communicatieboodschappen.

Analyse op basis van boodschap type

In het model wordt de onafhankelijke variabele, het type boodschap, ingezet om de intentie te bewerkstelligen online discriminatie actief tegen te gaan. Uit een Independent Samples T-Test van het boodschap type op intentie, bleek er echter geen significant verschil te zijn tussen de intentie van de respondenten die de activatieboodschap zagen en de respondenten die de bewustwordingsboodschap

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- De inspectie is nu bezig met pilots een van de punten waar we naar kijken is of het bestuur zicht heeft op de elementen die de school belangrijk vindt.. - De beoordeling

Wanneer een leerling niet in de gelegenheid is om aanwezig te zijn bij een toets (bijvoorbeeld vanwege ziekte), dient dit tenminste 15 minuten vóór aanvang van de toets telefonisch te

Toch blijft het merk van dynamiek getuigen met de lancering van 3 nieuwe producten: Lodgy Stepway en Dokker Stepway, en de beperkte serie Duster Blackstorm..  Het merk Dacia

Het installeren bestaat altijd uit twee delen: hardware inventarisatie en de Linux installatie

1e. dat deze natuurlijke Zoon van God een waarachtig Mens geworden is, van Zijner moeders lijf af geheiligd door de Heilige Geest, en dat Hij de Christus of

Over het lijden van Jezus Christus. Zijn ambt, waardoor Hij ons verlost heeft en zalig maakt. Het eerste deel is tot dusver verklaard in de vorige

De overschrijding van dit programma is ontstaan - zoals hierboven aangegeven - doordat in het laatste kwartaal een aantal extra oefeningen is georganiseerd en extra vrijwilligers

Wanneer behalve ‘6’ nog meer nummers genoemd worden geen scorepunt