• No results found

Verschil in motorische vaardigheden tussen korte en lange kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verschil in motorische vaardigheden tussen korte en lange kinderen"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

4-1-2016

Verschil in motorische

vaardigheden tussen

korte en lange

kinderen

Onderzoeksverslag Anouk Brouwer (500645572)

Onderzoeksthema: Meten van Motoriek Academie voor Lichamelijke Opvoeding Domein Bewegen Sport & Voeding, Hogeschool van Amsterdam

Inleverdatum: 04-01-2016 2e gelegenheid

(2)

1

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 1 Voorwoord ... 2 Samenvatting... 3 Inleiding ... 4 Hypothese ... 8 Methode ... 10 Proefpersonen ... 10 Werkwijze/Procedure ... 10 Meetinstrumenten ... 12

Dataverzameling en statische analyse ... 13

Resultaten ... 16 Hoofdvraag ... 16 Deelvraag 2 ... 18 Discussie ... 21 Conclusie... 25 Literatuurlijst... 26

Bijlage 1: Brief aan de ouders ... 28

Bijlage 2: Sportparticipatie vragenlijst ... 30

Bijlage 3: Protocollen Movement Scan / 4 SS’en test ... 32

Bijlage 4: Protocollen lichaamslengte en gewicht meten ... 36

Bijlage 5: Lesvoorbereiding metingen ... 37

Bijlage 6: SPSS Outputs ... 40

Normaliteit lengte en non-parametrische test ... 40

Normaliteit en t-test motorische voorsprong ... 41

Normaliteit en non-parametrische test sprongprestaties ... 42

Normaliteit leeftijd en t-test ... 43

Normaliteit geslacht en t-test ... 44

Pearson’s r Correlation ... 45

Bijlage 7 Interpreteren Pearson’s r Correlation ... 47

(3)

2

Voorwoord

Dit is het onderzoek dat ik schreven heb om af te kunnen studeren aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam. Het heeft een tijd geduurd voordat er wat vaart kwam in het schrijven van dit onderzoek. Dat heeft verschillende redenen gehad, maar ik ben blij dat het einde nu in zicht is.

De gegevens van dit onderzoek komen uit het overkoepelde MAMBO-project. Dit project brengt de motoriek van basisschool kinderen in Amsterdam in kaart. Het is belangrijk dat dat gebeurt omdat steeds meer kinderen te dik zijn en een motorische achterstand oplopen. Er moet gezocht worden naar de juiste oplossing voor dit probleem, maar daarvoor moet eerst het probleem goed in kaart gebracht worden. Dit is iets waar uiteindelijk alle gymdocenten wat aan kunnen hebben.

Ik heb zelf testen bij de kinderen uitgevoerd. Daar heb ik veel van geleerd, namelijk dat er grote verschillen tussen de kinderen zitten, maar ook dat het belangrijk is om heel nauwkeurig te kijken naar de bewegingen van een kind. Dit zijn dingen die ik mee kan nemen in mijn lessen in het onderwijs, maar ook mijn werk als bijvoorbeeld snowboardlerares.

Ik wil graag Tim van Kernebeek en Antoine de Schipper enorm bedanken voor de hulp die ze mij gegeven hebben bij het maken van dit stuk. Ik kon altijd, ook zonder afspraak, even langskomen als ik ergens een vraag over had. Dat was erg prettig.

Daarnaast wil ik ook de scholen die meedoen aan het MAMBO-project bedanken voor de gastvrijheid.

(4)

3

Samenvatting

Doel

Kinderen uit één klas kunnen behoorlijk veel verschillen qua lengte. Er is weinig bekend over de invloed van lengte op de motorische vaardigheden. Daarom was het doel van dit onderzoek om in kaart te brengen wat het verschil in motorische vaardigheden is tussen korte en lange kinderen van elf en twaalf jaar oud.

Methode

Het verschil in motorische voorsprong (motorische leeftijd-kalenderleeftijd) van de 25% kortste kinderen (n=96) en 25% langste kinderen (n=98) van elf en twaalf jaar oud werd onderzocht. Deze data is afkomstig uit het MAMBO-project. Om de twee groepen met elkaar te vergelijken is gebruik gemaakt van een onafhankelijke t-test. Ook is gekeken naar het verschil in motorische voorsprong op de sprongprestaties tussen 25% kortste kinderen en 25% langste kinderen van elf en twaalf jaar oud. Om deze groepen te vergelijken is de Mann-Whitney U test gebruikt. Voor beide vragen is ook gekeken wat de relatie tussen de variabelen is met de Pearson’s r Correlation.

Resultaten

De korte kinderen scoren gemiddeld 0,41 jaar beter op de motorische test dan de lange kinderen (p=0,026). Wel hebben beide groepen een motorische achterstand.

Ook scoren de lange kinderen gemiddeld 0,34 jaar slechter op de sprongprestaties dan de korte kinderen (p=0,05). De correrelatie die gevonden is tussen de lengte en motorische voorsprong is erg zwak

Conclusie

Lange kinderen scoren slechter op de motoriek test dan korte kinderen. Hoewel de gevonden verschillen tussen de groep lange en korte kinderen significant zijn; en ook de correlatiecoëfficiënt significant is, zijn de resultaten weinig relevant voor de beroepspraktijk. De correlatie is te zwak om conclusie te kunnen trekken. Daarnaast zijn ook de verschillen tussen beide groepen te klein om iets met de resultaten te doen in de beroepspraktijk. Echter is het wel belangrijk dat kinderen altijd binnen hun eigen zone van naaste ontwikkeling oefenen. Er moet gezorgd worden voor oefeningen op maat.

(5)

4

Inleiding

De Nederlanders zijn de langste bevolkingsgroep van de wereld. Met een gemiddelde lengte van 182,88 cm slaan zij een gat met de nummer 2, de Zweden, met een gemiddelde lengte van 181cm. In 132 jaar tijd, van 1865 tot 1997, is de lengte van de Nederlandse man met gemiddeld 17cm toegenomen (Maat, 2006). Dit geeft aan dat de Nederlandse bevolking de afgelopen jaren steeds langer is geworden. Ook kinderen zijn nu langer dan vroeger. Nederlandse kinderen van 9 tot 12 jaar zijn nu gemiddeld 2 cm langer dan in 1980 (Runhaar et al., 2010).

De lichaamslengte kan invloed hebben op de motorisch vaardigheden. Volgens Van der Vrede (2010) is de groei een kwantitatieve verandering en ontwikkeling een kwalitatieve verandering. Deze kwalitatieve verandering bestaat uit een samenwerking tussen de rijping van het spier- en zenuwstelsel en verbetering van de vaardigheden op het gebied van zintuigen. Uit longitudinaal onderzoek is gebleken dat de kwalitatieve verandering daadwerkelijk invloed heeft op de motorische ontwikkeling. De groeispurt bij jongens gaat gepaard met een vertraging in de motorische ontwikkeling (Visser, Geuze, & Kalverboer, 1999). In het onderzoek is een duidelijke dip, een vertraging in de motorische ontwikkeling te zien. Deze dip valt samen met de start van de groeispurt. In het regressiemodel wordt deze dip toegeschreven aan de toename in lengtegroei. Gymleraren en sporttrainers herkennen de motorische problemen tijdens deze periode van versnelde groei. Zij zien ‘onhandige pubers’ die slungelachting en lomp bewegen (Visser et al., 1999).

Tijdens de groeispurt beginnen de benen als eerste lichaamsdeel te groeien. Deze bereiken ook als eerste de maximale lengte. Daardoor hebben kinderen die zich in de groeispurt bevinden relatief lange benen. Dit kan invloed hebben op bijvoorbeeld de rensnelheid en flexibiliteit in de onderste extremiteit (Beunen & Malina, 1988). De puberteitsgroeispurt start bij meisjes gemiddeld op een leeftijd van 10,5 a 11 jaar en bij jongens gemiddeld op een leeftijd van 12,5 a 13 jaar (Heck, 2002).

Om de motorische ontwikkeling van kinderen beter te begrijpen zijn er een aantal theoretische concepten die belangrijk zijn om te weten. De balans neemt een belangrijke plaats in, in de motorische ontwikkeling van kinderen. Er wordt gesteld dat de balans de basis is van zowel de grove als fijne motoriek. Bij iedere handeling wordt het evenwicht aangesproken (Groot, & Nonhebel, 2002). Volgens Pollock et al. (2000) is balans de

(6)

5

mogelijkheid om evenwicht te behouden, bereiken of herstellen tijdens een houding of activiteit. Rival et al. (2004) hebben een soortgelijke definitie. Om vallen te voorkomen bij het maken van bewegingen moet de controle over het lichaamszwaartepunt behouden worden. Balans is volgens hen de mogelijkheid om controle te houden over het lichaamszwaartepunt. Balans is in twee vormen onder te verdelen, namelijk statische balans en dynamische balans. Statische balans is gedefinieerd als het vermogen om een rechtopstaande houding te handhaven door het lichaamszwaartepunt binnen de grenzen van het steunvlak te houden (Rival et al., 2004).

Een goede sprongprestaties neerzetten is in theorie een complexere taak dan statische balans houden. De houding moet gecoördineerd worden om de taak goed uit te voeren, maar ook moet het been genoeg spierkracht hebben. Een onderzoek van Davies en Young (1985) laat zien dat kinderen van 14 jaar oud beter scoren op sprongtesten dan kinderen van 11 jaar oud. Een recenter onderzoek van Temfemo et al. (2009) laat dezelfde soort resultaten zien. Voor dit onderzoek hebben 240 jongens en 239 meisjes van 11 t/m 16 jaar een verticale sprong test gedaan. Uit de resultaten van het onderzoek bleek dat de prestaties van de kinderen beter werden naarmate zij ouder werden. Dit had te maken met de toenemende spierkracht, beenspiervolume en lichaamslengte. Het onderzoek van Davies en Young (1985) laat ook zien dat er geen verschil in prestatie tussen beide geslachten wordt gevonden op 11 jarige leeftijd. Maar de jongens van 14 jaar scoren gemiddeld wél 25% hoger dan meisjes van dezelfde leeftijd. Hier blijkt een relatie tussen sprongprestatie en groei, maar er is niet gekeken naar de relatie tussen sprongprestatie en lichaamslengte.

Ander gedaan onderzoek laat zien dat er wel een verband bestaat tussen lichaamslengte en statische balans. Riach en Starkes (1993) hebben onderzoek gedaan naar statische balans op twee benen bij kinderen en volwassenen. Er is gekeken hoever naar voor, achter, links en recht geheld kon worden waarbij er toch balans werd gehouden. Bij kinderen bleek de lichaamslengte een positieve correlatie (r=0,61) te hebben met zowel de uitslag van het naar voren en naar achter hellen, als het naar links en naar rechts hellen. Bij volwassen was geen significante correlatie gevonden tussen de lichaamslengte en het evenwicht. Ook uit een recenter onderzoek van Condon en Cremin (2013) bleek dat er een zwakke positieve correlatie bestaat tussen de lichaamslengte en statische evenwicht. Er zijn zes verschillende, statische balans testen gedaan bij 4-15 jarige leerlingen op Ierse basisscholen. Uit de

(7)

6

resultaten bleken zwakke positieve correlaties tussen de lichaamslengtes en de uitslagen van de testen. De zwakke relaties werden gevonden bij de leeftijdsgroep 6-9 jaar (r=0,26) en 12+ (r=0,18). Bij de andere leeftijdsgroepen bleek er geen correlatie tussen de lichaamslengte en het statische evenwicht. Naast de onderdelen voor het statisch evenwicht werd er ook een sprongtest gedaan. De participanten moesten vanuit stand met 2 benen tegelijkertijd zover mogelijk naar voren springen, om vervolgens weer op twee benen tegelijkertijd te landen. Er werd een positieve correlatie (r=0,47) tussen de lengte en de prestatie op de sprongtest gevonden. Maar ook werden er positieve correlaties gevonden tussen de statische balans testen en de sprongtest (van r=0.39 tot r=0.46).

Uit onderzoek van Beunen en Malina (1988) bleek dat de benen als eerste beginnen met groeien. Daarnaast is bekend dat de groeispurt gemiddeld begint op een leeftijd tussen 10,5 en 13 jaar (Heck, 2002). Maar ook is het bekend dat de start van de groeispurt samen gaat met een vertraagde motorische ontwikkeling.

Uit een relatief gedateerd onderzoek van Davies en Young (1985) bleek dat kinderen van 14 jaar beter scoren op sprongprestatie dan kinderen van 11 jaar. Dit heeft volgens hen te maken met de lichaamsgroei van de kinderen. Het recentere onderzoek van Temfemo et al. (2009) gaf dezelfde soort resultaten. De prestaties werden beter naarmate de kinderen ouder werden, dit had te maken met toenemende spierkracht, beenspiervolume en lichaamslengte.

Uit de onderzoeken van Riach en Starkes (1993) en Condon en Cremin (2013) blijken wel correlaties te bestaan tussen de lichaamslengte en statische balans. In het onderzoek van Condon en Cremin (2013) werd ook een positieve correlatie gevonden tussen een sprongtest en de lichaamslengte van de participanten (r=0,47).

Echter is verder nog weinig bekend over de invloed van enkel de lichaamslengte op de sprongprestatie is. Sommige van de kinderen in dit onderzoek zullen al in hun groeispurt zitten, anderen nog niet. Dat betekent dat de verschillen in lichaamsengte tussen leerlingen uit één klas groot kunnen zijn. Maar wat dit betekent voor de sprongprestatie van de elf en twaalf jarige kinderen is nog niet duidelijk.

(8)

7

Tegenwoordig wordt er veel gedifferentieerd in de gymlessen om alle leerlingen op hun eigen niveau te late oefenen. Het kan een handig handvat zijn voor gymdocenten om kinderen in lengtegroepen te kunnen indelen, als er significantie en relevante verschillen tussen de groepen gevonden worden. De onderzoeksvraag luidt dan ook:

Is er een verschil in motorische vaardigheden tussen korte en lange kinderen van elf en twaalf jaar oud?

Deelvragen:

- Deelvraag 1 (DV1): Is de statische balans van lange kinderen van elf en twaalf jaar oud beter dan de sprongprestatie van korte kinderen van dezelfde leeftijd?

Deze deelvraag zal door Jeroen worden beantwoord.

- Deelvraag 2 (DV2): Is er een verschil in sprongprestatie tussen korte en lange kinderen van elf en twaalf oud?

Deze deelvraag zal door Anouk worden beantwoord. In dit verslag zal alleen ingegaan worden op deze deelvraag.

(9)

8

Hypothese

Uit eerder gedaan onderzoek van Visser et al. (1999) is gebleken het begin van de groeispurt gepaard gaat met een duidelijke vertraging in de motorische ontwikkeling. De samenwerking tussen het rijpende spier- en zenuwstelsel en de verbetering van vaardigheden op het gebied van de zintuigen, verloopt stroef. Dat komt door de vele en snelle veranderingen (Van der Vrede, 2010). Gemiddeld start de groeispurt tussen een leeftijd van 10,5 en 13 jaar (Heck, 2002). Dan beginnen als eerste de benen te groeien (Beunen en Malina, 1988). Daardoor ontstaat er een ´lompe en slungelige´ motoriek. De verwachting is dan ook dat de langere leerlingen minder goed scoren op de motoriek test dan de korte leerlingen, omdat een deel van de kinderen waarschijnlijk in de groeispurt zit.

H0:Er is geen significant verschil (p>0,05) in motorische vaardigheden tussen korte kinderen (KK) en lange kinderen (LK) van elf en twaalf jaar oud.

H0: Motorische voorsprong KK = Motorische voorsprong LK.

H1:Er is een significant verschil (p≤0,05) in motorische vaardigheden tussen korte kinderen van elf en twaalf jaar oud en lange kinderen van dezelfde leeftijd.

H1:Motorische voorsprong KK ≠ Motorische voorsprong LK.

Bij deelvraag 2 wordt de volgende deelhypothese opgesteld om de onderzoekshypothese aan te kunnen nemen.

DH2 horende bij DV2:

Ook hier geldt dat de lange kinderen, die al in de puberteitsgroeispurt zitten, last hebben van de stroeve samenwerking tussen het spier- en zenuwstelsel en de vaardigheden op het gebied van de zintuigen (van der Vrede, 2010). In het onderzoek van Visser et al. (1999) werd de motoriek van kinderen in de groeispurt omschreven als lomp en klungelig. Vandaar de verwachting dat de lange leerlingen, die hoogstwaarschijnlijk al in de groeispurt zitten, minder goed scoren zullen op de sprongprestatie dan de korte leerlingen, die nog geen last hebben van stroeve samenwerking tussen het spier- en zenuwstelsel.

(10)

9

H0:Er is geen significant verschil (p>0,05) in sprongprestaties van korte kinderen (KK) lange kinderen (LK) van elf en twaalf jaar oud.

H0: Sprongprestatie KK = Sprongprestatie LK.

H1:Er is een significant verschil (p≤0,05) in sprongprestaties tussen korte kinderen en lange kinderen van elf en twaalf jaar oud.

(11)

10

Methode

Proefpersonen

In opdracht van het Lectoraat Bewegingswetenshappen van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding wordt het ‘MAMBO’-project (Meten Amsterdamse Motoriek Basis Onderwijs) uitgevoerd. De data die voor dit onderzoek gebruikt is, komt voort uit dit ‘MAMBO’-project. Hoe de data voor dit onderzoek tot stand is gekomen is te zien in figuur 1.

MAMBO 2014 3086 → Totale steekproef ↓

483 → Alleen 11 & 12 jarigen

388 → Missende waarden geëxcludeerd

96 → 25% kortste kinderen

98 → 25% langste kinderen

Figuur 1, Stroomdiagram geeft weer hoe de data tot stand is gekomen

De proefpersonen zitten in groep 7 en 8 van het basisonderwijs in Amsterdam. De scholen waar metingen zijn gedaan liggen verspreid over de verschillende stadsdelen in Amsterdam. De groep proefpersonen is daarmee representatief voor alle elf en twaalf jarige kinderen in Amsterdam die regulier onderwijs volgen. Er is een brief over de motoriektesten naar de ouders gegaan. Als ouders bezwaar hadden konden zij deze brief ondertekend inleveren bij de school. Als ouders niets lieten horen was er toestemming om de kinderen te meten. Voor deze toestemmingsbrief, zie bijlage 1.

Werkwijze/Procedure

In het ‘MAMBO’-project zijn kinderen getest op grof-motorische vaardigheden door middel van de Movement Scan (Van Gelder, 2007). Deze test wordt ook wel de vier ss’en test genoemd en bestaat uit vier testonderdelen. De uitkomsten van deze testjes geven aan of de

(12)

11

motorische vaardigheid van de kinderen overeenkomt met hun kalenderleeftijd. In bijlage 3 is het protocol te zien van de Movement Scan.

De variabelen lichaamslengte en lichaamsgewicht zijn ook gemeten bij de leerlingen. In bijlage 4 zijn de protocollen van het meten van het gewicht en de lichaamslengte te zien. Beide metingen werden gedaan in gymkleding op blote voeten.

Per lesuur werd er één gehele klas getest. Na een plenaire uitleg werden de leerlingen in vijf groepjes opgedeeld. Iedere groep startte bij een eigen onderdeel. Per onderdeel was er één testafnemer aanwezig. De leerlingen hebben de testen één voor één uitgevoerd. De testleider heeft het onderdeel uitgelegd met een praatje en een voorbeeld en vervolgens kon de leerling aan de slag. De zaalindeling is te zien in figuur 2. Nadat het niveau van een leerling op een onderdeel duidelijk was, is dit ingevuld in het programma File Maker Pro, op de iPad. De leerling werd doorgestuurd naar de bank bij het volgende onderdeel. De manier waarop doorgedraaid werd is te zien in bijlage 5.

Figuur 2, zaalindeling tijdens de metingen

Voordat alle metingen plaats hebben gevonden hebben alle testafnemers, studenten van de ALO en/of bewegingswetenschappen, een training gevolgd. Deze dag heeft plaats gevonden op 7 oktober 2014 in het gebouw van de ALO. Deze training had als doel om de foutenmarge zo klein mogelijk te maken en de resultaten zo betrouwbaar mogelijk. Op deze dag zijn de protocollen van de metingen besproken. Hierin staan ook aandachtspunten om sociale

(13)

12

veiligheid te creëren tijdens de metingen. Daarnaast is er aandacht besteed aan de manier waarop de gegevens in de iPad gescoord worden. Zie bijlage 3 voor de protocollen.

Meetinstrumenten

Voor de dataverzameling zijn twee meetinstrumenten gebruikt, te weten de 4-vaardighedenscan en een lengtemeter.

 4-vaardighedenscan:

Om de motorische leeftijd van de leerlingen te kunnen meten, hebben de leerlingen vier testonderdelen gedaan (de protocollen zijn te vinden in bijlage 3):

- Stilstaan (statische balans) - Stuiten (hand-oog coördinatie)

- Springen-coördinatie (motorische coördinatie) - Springen-kracht (sprongprestatie)

Om de Movement Scan uit te kunnen voeren zijn verschillende materialen nodig geweest. In tabel 1 is te zien welke materialen voor welke testonderdelen zijn gebruikt.

Tabel 1, Materialen per gemeten variabele

Variabele Materialen

Springen-kracht Vaste lijnen op de vloer (op 9 meter afstand van elkaar)

Stilstaan Stopwatch

Springen-coördinatie Vaste lijnen op de vloer

Stuiten Stopwatch, pionnen, basketbal

 Lengtemeter:

De lengte van de leerlingen is gemeten met een Seca 213. De kinderen zijn op blote voeten gemeten. Voor het protocol, zie bijlage 4.

De test werd op alle scholen hetzelfde opgezet om de resultaten zo min mogelijk te beïnvloeden. Zo waren de afstanden voor de onderdelen springen-kracht en stuiten altijd gelijk. Het onderdeel stilstaan werd altijd afgeschermd zodat de leerlingen niet afgeleid raakten. De basketbal die werd gebruikt voor het stuiten was altijd goed opgepompt.

(14)

13

De validiteit en betrouwbaarheid van de Movement Scan, ofwel de 4 ss’en test van Van Gelder is nog niet vastgesteld. Het onderdeel ‘stilstaan’ heeft wel veel gelijkenissen met de balanstest uit de Movement ABC. Dit is een veel gebruikte test om de motoriek van kinderen te scoren. Wagner, Kastner, Petermann en Bös (2010) tonen aan dat de Movement ABC een betrouwbare en valide test is. Over de validiteit van de sprongkracht is niets bekend.

Dataverzameling en statische analyse

De scores van de kinderen op de vier testonderdelen werden direct door de testleider ingevoerd in een speciaal ontwikkeld programma, File Maker Pro, op de iPad. Alle data die in het programma was verzameld kon na de meting gemakkelijk geëxporteerd worden naar een Excelbestand van de hoofdonderzoekers van het ‘MAMBO’-project.

Aan de hand van deze scores en de kalenderleeftijden van de proefpersonen kon worden berekend of zij een motorische voorsprong of achterstand hebben. De motorische voorsprong is als volgt berekend:

𝑀𝑜𝑡𝑜𝑟𝑖𝑠𝑐ℎ𝑒 𝑙𝑒𝑒𝑓𝑡𝑖𝑗𝑑 =(𝑆𝑡𝑖𝑙𝑠𝑡𝑎𝑎𝑛 + 𝑆𝑡𝑢𝑖𝑡𝑒𝑛 + 𝑆𝑝𝑟𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛 𝑐𝑜ö𝑟𝑑𝑖𝑛𝑎𝑡𝑖𝑒 𝑙𝑒𝑣𝑒𝑙 + 𝑆𝑝𝑟𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛 𝑘𝑟𝑎𝑐ℎ𝑡) 4

𝑀𝑜𝑡𝑜𝑟𝑖𝑠𝑐ℎ𝑒 𝑣𝑜𝑜𝑟𝑠𝑝𝑟𝑜𝑛𝑔 = 𝑀𝑜𝑡𝑜𝑟𝑖𝑠𝑐ℎ𝑒 𝑙𝑒𝑒𝑓𝑡𝑖𝑗𝑑 − 𝐾𝑎𝑙𝑒𝑛𝑑𝑒𝑟𝑙𝑒𝑒𝑓𝑡𝑖𝑗𝑑

Als dit een getal boven nul is heeft de desbetreffende leerling een motorische voorsprong. Is de uitkomst een getal onder nul, dan heeft de desbetreffende leerling een motorische achterstand.

Hiermee is vervolgens gerekend in SPSS. Nadat de gegevens in het Excel verwerkt en gecodeerd waren kon het bestand geïmporteerd worden naar het analyse programma SPSS 22.0. De verzamelde data werd gecheckt op uitschieters en normaliteit door middel van een descriptieve analyse met o.a. een boxplot en een histogram met normaalcurve.

Daarnaast is ook een scatterplot gemaakt waarin de lengte werd uitgezet tegenover de motorische voorsprong, om een globaal beeld te hebben van de relatie tussen de gegevens.

(15)

14

Om de hoofdonderzoeksvraag te beantwoorden zijn twee verschillende analyses gedaan in SPSS:

A. Er is een t-test gedaan waarbij is gekeken of er een significant verschil is in motorische voorsprong tussen de groep 25% kortste kinderen en de groep 25% langste kinderen, zoals te zien is in figuur 3. De verwachting was dat de data normaal verdeeld zou zijn. In dat geval kon er met een Independent Samples t-test gekeken worden naar dit verschil.

Figuur 3, stroomdiagram van het onderzoeksmodel dat gebruikt is voor de t-test.

B. De tweede manier was het berekenen van de correlatie coëfficiënt tussen de lengte en de motorische voorsprong van de kinderen. Hiervoor is de Pearson’s r correlatie coefficient berekend. De waarde die uit de test komt geeft aan hoe sterk de relatie tussen de twee variabelen is.

Voor alle analyses werd een significatieniveau aangehouden van p≤0,05. De nulhypothese werd aangenomen als p>0,05.

Voor het beantwoorden van deelvraag 2 is eerst de motorische voorsprong op het onderdeel Springen-kracht berekend. Deze motorische voorsprong van de participanten, op het desbetreffende onderdeel, is volgens onderstaande formule berekend.

𝑀𝑜𝑡𝑜𝑟𝑖𝑠𝑐ℎ𝑒 𝑣𝑜𝑜𝑟𝑠𝑝𝑟𝑜𝑛𝑔 𝑆𝑝𝑟𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛𝑘𝑟𝑎𝑐ℎ𝑡 = 𝑆𝑐𝑜𝑟𝑒 ′𝑠𝑝𝑟𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛𝑘𝑟𝑎𝑐ℎ𝑡′ − 𝐾𝑎𝑙𝑒𝑛𝑑𝑒𝑟𝑙𝑒𝑒𝑓𝑡𝑖𝑗𝑑

Deze data is vervolgens gecheckt op uitschieters en normaliteit door middel van een descriptieve analyse met o.a. een boxplot en histogram met normaalcurve. Ook is er een scatterplot gemaakt waarin de lengte tegenover de motorische voorsprong op het onderdeel springen-kracht is uitgezet. Na de descriptieve analyse bleek dat data niet normaal verdeeld was. Populatie Motorische voorsprong 25% kortste kinderen motorische voorsprong 50% middelste kinderen (niet gebruikt voor t-test)

Motorische voorsprong 25% langste kinderen

(16)

15

Ook om deelvraag 2 te kunnen beantwoorden zijn twee verschillende analyses gedaan in SPSS.

A. Er is getoetst of er een significant verschil is in de motorische score op het

onderdeel springen-kracht tussen de groep 25% kortste kinderen en de groep 25% langste kinderen. Aangezien de data niet normaal verdeeld was kon er geen t-test gedaan worden, maar is er gekozen voor de non-parametrische Mann-Whitney U test.

B. De tweede manier om de deelvraag te beantwoorden was om de correlatie coëfficiënt tussen de lengte en de motorische score op het onderdeel springen-kracht, te berekenen. De Pearson´s r correlatie coefficient is een waarde die iets zegt over de sterkte van de relatie tussen de twee variabelen.

Ook hier werd voor de analyses een significantieniveau van p≤0,05 aangehouden. De nulhypothese werd aangenomen als p>0,05.

(17)

16

Resultaten

Hoofdvraag

Voor het beantwoorden van de hoofdvraag zijn twee analyses gedaan. Na het excluderen van de missing values bleef er een groep van 388 proefpersonen van elf en twaalf jaar over. De gemiddelde lengte van deze kinderen is 151cm.

A. Voor analyse A zijn van deze 388 kinderen zijn de 25% kortste leerlingen en de 25% langste leerlingen gebruikt. In tabel 2 zijn de descriptieve en toetsende statistieken te zien van de proefpersonen.

Tabel 2, descriptieve en toetsende statistiek van de proefpersonen

Kortste kinderen Langste kinderen

N=96 N=98 verschil p-waarde

lengte (cm) 142,4 161,7 19,3 <0,01

leeftijd (jr) 11,47 11,73 0,26 <0,01

Geslacht (j/m) j=47 (49%) j=43 (44%)

(18)

17

In figuur 4 is te zien hoe de t-test is aangepakt. De groep bestaande uit de kortste kinderen is vergeleken met de groep die bestaat uit de langste kinderen. Eerst is de normaliteit van de motorische voorsprong van de twee groepen bekeken. Hiervoor is met het oog naar de boxplots, de histogrammen (zie figuur 5) en de descriptives gekeken (zie bijlage 6). Aan de hand daarvan is geconstateerd dat de data normaal verdeeld is.

Na deze conclusie is er gekozen voor de Independent Samples t-test. Uit deze t-test bleek dat er een significant verschil (p=0,026) tussen beide groepen te zijn.

Tabel 3, Toetsende statistiek van motorische voorsprong van kortste en langste kinderen

Kortste kinderen Langste kinderen

N=96 N=98 verschil p-waarde

Hoofvraag totale test -0,41 -0,81 0,4 0,026

(4 onderdelen)

Deelvraag Sprongkracht 0,17 -0,17 0,34 0,05

Deze resultaten zeggen dat er een verschil tussen beide groepen is. De groep met kortste leerlingen heeft gemiddeld een motorische achterstand van 0,41 jaar op de kalenderleeftijd. De groep met langste leerlingen heeft gemiddeld een motorische achterstand van 0,81 jaar op de kalenderleeftijd. Dit is terug te zien in figuur 6. De 25% langste kinderen van elf en twaalf jaar oud hebben gemiddeld 0,40 jaar meer achterstand op hun motorische leeftijd dan de 25% kortste kinderen.

Figuur 5a, histogram van motorische voorsprong van groep kortste kinderen

Figuur 5b, histogram van motorische voorsprong van groep langste kinderen

(19)

18

Figuur 6, gemiddelde motorische voorsprong kortste kinderen en grootste kinderen

B. Naast de t-test is er ook gekeken naar de relatie tussen de lichaamslengte en de motorische voorsprong van de kinderen. In figuur 4 is de lijn te zien die de relatie tussen de variabelen weergeeft. In tabel zijn de waardes te zien die uit de Pearson’s r correlatie test zijn gekomen. De relatie tussen de motorische voorsprong en de lengte heeft een significante waarde van -0,146, zie tabel 4. In bijlage 7 is te zien dat dit een zwakke relatie is.

Tabel 4, correlatiecoëfficiënten tussen motorische vaardigheid en lichaamslengte Variabelen Pearson r P-waarde

Hoofdvraag

Motorische voorsprong ↔ lengte

-0,146 <0,01 (4 onderdelen)

Jongens

Motorische voorsprong ↔ lengte

(4 onderdelen) -0,176 0,018

Meisjes

Motorische voorsprong ↔ lengte

(4 onderdelen) -0,012 0,867

Deelvraag

Motorische voorsprong ↔ lengte

Sprongkracht -0,086 0,092

Deelvraag 2

A. Voor het beantwoorden van de deelvraag zijn dezelfde groepen bekeken. Echter, hier is gekeken naar de motorische voorsprong op het onderdeel springen-kracht. De analyse werd op eenzelfde manier uitgevoerd. In figuur 7 is te zien welke twee groepen met elkaar zijn vergeleken.

-0.41 -0.81 -1.00 -0.80 -0.60 -0.40 -0.20 0.00 1 2 M o to ri sc h e v o o rs pro n g

(20)

19

Figuur 7, scatterplot laat zien welke analyses zijn gedaan om de deelvraag te beantwoorden.

Voorafgaand aan de analyse is de normaliteit van de motorische voorsprong op de test springen-kracht van de twee groepen, de kortste kinderen en de langste kinderen, gecontroleerd. Daarvoor is met het oog naar de descriptives, de histogrammen en de boxplots gekeken (zie bijlage 6). Zoals in figuur 8 te zien is, waren de histogrammen geen klokvormige modellen. Dat betekent dat de data niet normaal verdeeld is en dat er een non-parametrische test gedaan is om de data te analyseren.

Figuur 8a, histogram van motorische

voorsprong op onderdeel springen-kracht van groep kortste kinderen

Figuur 8b, histogram van motorische voorsprong op onderdeel springen-kracht van groep langste kinderen

(21)

20

Om de twee groepen met elkaar te vergelijken is gekozen voor de Mann-Whitney U test. Uit de resultaten in tabel 3 is af te lezen dat de groep korte kinderen gemiddeld een voorsprong van 0,17 jaar op het onderdeel springen-kracht, terwijl de groep lange kinderen gemiddeld een achterstand van 0,17 jaar hebben op dit onderdeel. Dit is ook weergegeven in figuur 9. De groep met korte kinderen scoort dus gemiddeld 0,34 jaar beter dan de lange kinderen. Dit verschil is significant (p=0,05).

Figuur 9, gemiddelde motorische voorsprong op sprongprestaties kortste kinderen en langste kinderen

B. De tweede analyse die is gedaan om de deelvraag te beantwoorden is de bepaling van de Pearson’s r correlatiecoëfficiënt. In de analyse werd gekeken naar de relatie tussen de lengte en de motorische voorsprong op het onderdeel springen-kracht. In figuur 7 laat de lijn in de scatterplot zien welke relatie er is. In tabel 4 is te zien dat deze relatie niet significant is.

0.17 -0.17 -0.20 -0.10 0.00 0.10 0.20 1 2 M ot ori sche v oo rs prong sprongpr es ta ti e Astitel

(22)

21

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om het verschil in motorische vaardigheden tussen korte en lange kinderen in kaart te brengen. Maar ook om het verschil te zoeken tussen de sprongprestaties van korte en lange kinderen. Dit onderzoek is gedaan bij basisschool leerlingen uit Amsterdam van elf en twaalf jaar oud. De kinderen zijn met vier testonderdelen (stilstaan, stuiten, springen-coördinatie en springen-kracht) getest op de motorische vaardigheden, waarbij het onderdeel springen-kracht apart is gebruikt om de deelvraag te onderzoeken. In tabel 2 is te zien dat er een significant verschil in lengte tussen beide groepen bestaat.

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is gekeken naar het verschil in motorische voorsprong tussen de groep met korte leerlingen en groep met lange leerlingen. Uit de resultaten bleek er een significant verschil te bestaan tussen de groepen. De groep met korte leerlingen lopen gemiddeld 0,41 jaar voor ten opzichte van de lange leerlingen. Wel scoren beide groepen gemiddeld lager dan de kalender leeftijd. Daarnaast is ook een significant verschil gevonden tussen de korte en lange kinderen op een sprongtest. Ook op deze test scoorden de korte kinderen (0,34 jaar) beter ten opzichte van de lange kinderen.

De groep proefpersonen die is gebruikt in de onderzoek groeien nog. Volgens Heck (2002) start de groeispurt bij meisjes namelijk gemiddeld op een leeftijd van 10,5 a 11 jaar. Bij jongens start de groeispurt op een leeftijd van 12,5 a 13 jaar. De proefpersonen uit dit onderzoek zijn allemaal 11 of 12 jaar oud. Daarmee kan aangenomen worden dat een deel van de proefpersonen hoogstwaarschijnlijk in de groeispurt zit. Volgens Visser, Geuze & Kalverboer (1999) gaat de groeispurt gepaard met een vertraging in de ontwikkeling. In dit onderzoek blijkt dat de lange leerlingen gemiddeld een grotere motorische achterstand hebben dan korte kinderen. Ook scoren de lange kinderen minder goed op de sprongtest dan de korte kinderen. Het onderzoek van Visser et al. (199) zou kunnen verklaren waarom de korte kinderen beter scoren dan de lange kinderen. Dat kan echter niet met zekerheid gezegd worden, dit is een cross sectioneel onderzoek, dus is het niet duidelijk welke kinderen al gestart zijn met de groeispurt.

Het onderzoek van Condon en Cremin (2013) liet zien dat er een zwakke positieve correlatie tussen de lichaamslengte en statische balans bestaat bij kinderen in een leeftijdsgroep van

(23)

6-22

9 jaar oud. Ook bij de leeftijdsgroep 12 t/m 15 jaar werd een zwakke positieve correlatie gevonden. Uit het onderzoek van Riach en Starkes (1993) bleek zelfs een sterke positieve correlatie tussen de lichaamslengte en de statische balans. Volgens Groot & Nonhebel (2002) is balans de basis van de grof-motorische vaardigheid. Afgaand op bovenstaande onderzoeken bestaat er een positieve correlatie tussen lichaamslengte en motorische vaardigheden. Echter zijn in dit onderzoek tegenovergestelde resultaten gevonden. Er werd een zwakke negatieve correlatie gevonden. Het onderzoek van Visser et al. (1999) kan hier een verklaring voor zijn. De groei verstoord op elf en twaalf jarige leeftijd de motorisch ontwikkeling (Heck 2002), waardoor kinderen minder goed scoren. Het onderzoek van Visser et al. (1999) kan ook de resultaten van het onderzoek van Condon en Cremin (2013) verklaren. De leeftijdsgroep 6-9 jaar heeft nog niet te maken met de groeispurt (Heck, 2002), waardoor hier een relatie gevonden kan worden tussen lichaamslengte en groei. De positieve correlatie van de leeftijdsgroep 12 t/m 15 was erg zwak. Een deel van deze leeftijdsgroep kan nog last hebben van zijn ‘nieuwe slungelige lengte’ terwijl een deel ook al gewend is aan de langere ledematen. Dit kan verklaren waarom de correlatie erg zwak is.

Bij de deelvraag is gekeken naar motorische voorsprong op het onderdeel springen-kracht van kinderen. Volgens de auteur van de Movement Scan kan het onderdeel springen-kracht worden gezien als een dynamische balans test. Volgens Pollock et al. (2000) is balans de mogelijkheid om evenwicht te behouden, bereiken of herstellen tijdens een houding of activiteit. Hier zou het onderdeel springen-kracht dus ook onder moeten vallen. Hoewel de auteur van de Movement Scan (Van Gelder, 2007) het testonderdeel hinkelen als ‘dynamische balans’ beschouwd, kunnen hierbij vraagtekens geplaatst worden. Dit testonderdeel lijkt wellicht meer op een sprongvaardigheid test.

Condon en Cremin (2013) hebben gekeken naar de correlatie tussen lichaamslengte en een sprongvaardigheidstest in de leeftijdscategorie 4-15 jaar. Dit bleek een sterke positieve correlatie te zijn. Volgens Condon en Cremin (2013) gaan kinderen dus beter scoren naarmate ze langer worden. Dit komt niet overeen met de resultaten van dit onderzoek, waar een zwakke negatieve correlatie is gevonden. Een verklaring hiervoor kan het onderzoek van Visser et al. (1999) zijn. De proefpersonen van dit onderzoek zijn allemaal elf en twaalf jaar oud. Volgens Heck (2002) zal een groot deel van de proefpersonen dus al gestart zijn met de groeispurt. Zoals Van der Velde (2010) heeft omschreven, hebben deze kinderen last van een

(24)

23

stroeve samenwerking tussen het spier- en zenuwstelsel, wat zorgt voor en vertraging in de motorische ontwikkeling (Visser et al. 1999).

Zoals te zien is in tabel 2, is er logischerwijs een significant verschil gevonden in lengte tussen de groep met 25% kortste kinderen en de groep 25% langste kinderen, maar ook bestaat er een significant verschil in leeftijd tussen deze twee groepen. De korte kinderen hebben een gemiddelde leeftijd van 11,47 jaar en de lange kinderen hebben een gemiddelde leeftijd van 11,73. Na het doen van een t-test bleek dit een significant verschil te zijn (zie tabel 2). Hoe ouder de kinderen zijn, hoe groter de kans is dat zij al in de groeispurt zitten (Heck, 2002). Zoals Visser et al. (1999) heeft onderzocht, heeft dit een negatieve invloed op de ontwikkeling van de motoriek. Dit zou kunnen betekenen dat de resultaten die uit dit onderzoek zijn gekomen (lange kinderen scoren gemiddeld slechter op de motoriek test en op de sprongprestatie dan korte kinderen), te maken kunnen hebben met het verschil in leeftijd dat tussen beide groepen bestaat.

Volgens Heck (2002) start de puberteitsgroei bij meisjes gemiddeld op een leeftijd van 10,5 a 11 jaar en bij jongens gemiddeld op een leeftijd van 12,5 a 13 jaar. Zoals in tabel 2 te zien is, zitten er in de groep met langste kinderen meer meisjes dan jongens. In tabel 4 is te zien dat er geen significante correlatie is gevonden tussen de motorische voorsprong en lengte bij meisjes. Bij jongens is er wel een zwakke significante correlatie gevonden tussen de motorische voorsprong en de lengte, echter is de relatie erg zwak. Dit zou verklaard kunnen worden door de groeispurt waar meisjes zich al wel in bevinden, maar jongens nog niet. Hierdoor zou de motoriek van de meisjes al ‘verstoord’ kunnen worden door de groeispurt, wat bij de jongens nog niet aan de hand is. Het verschil in motoriek tussen de groep met lange kinderen en korte kinderen zou te maken met kunnen hebben met het verschil tussen beide geslachten, aangezien er meer meisjes in de groep met lange kinderen zitten.

Aanbeveling vervolgonderzoek

Om in de toekomst beter rekening te houden met de, in dit geval storende factor, groei, zou er gekozen kunnen worden voor een longitudinaal onderzoek. Daarbij worden de motorische vaardigheden en de lengte meermaals gemeten bij kinderen. Aan de hand van die data zou geconcludeerd kunnen worden welke kinderen zich al in de groeispurt bevinden. Er kan dan

(25)

24

rekening gehouden worden met de vertraging in de motorische ontwikkeling, die komt gaat met de start van de groeispurt (Visser et al., 1999). In dat geval zou er een meer relevante conclusie kunnen worden getrokken over de relatie tussen lichaamslengte en motorische vaardigheid.

Om sec de relatie tussen lichaamslengte en motorische vaardigheden te onderzoeken moet de factor ‘groei’ op één of andere manier buitenspel worden gezet. Bij kinderen zal deze factor altijd een rol spelen. Een andere aanbeveling voor vervolgonderzoek zal dan ook zijn een cross sectioneel onderzoek zijn waarbij wordt gekeken naar verschil in motorische vaardigheden tussen korte volwassenen en lange volwassenen. Er kunnen dan twee heterogenen groepen worden gemaakt die significant verschillen in lengte.

Suggesties voor de beroepspraktijk

De Pearson’s r correlation laat zien dat de relatie tussen de motorische voorsprong en de lichaamslengte erg zwak is en bovendien alleen voor de jongens significant is. De relatie tussen de motorische voorsprong op het onderdeel springen-kracht en lengte is niet significant. Dat betekent dat de resultaten weinig relevante waarde hebben voor de beroepspraktijk. Het is niet nodig om in het bewegingsonderwijs rekening te houden met de resultaten van dit onderzoek. Het is wel van belang dat de kinderen altijd binnen hun zone van naaste ontwikkeling kunnen oefenen. Daarvoor is het differentiëren in de gymlessen erg van belang. Dit onderzoek laat zien dat het niet nodig om te differentiëren op lengtegroepen omdat de resultaten niet relevant genoeg zijn.

(26)

25

Conclusie

Er werd een significant verschil (p=0,026) gevonden in de motorische vaardigheden van korte en lange kinderen. Na deze bevindingen kan de nulhypothese (H0), worden verworpen en onderzoekshypothese (H1) worden aangenomen. Het bleek dat korte kinderen gemiddeld 0,4 jaar beter scoren dan lange kinderen. Korte leerlingen scoren dus beter op de motoriek test dan lange kinderen. Ook is er een zwakke relatie (Pearson r = -0,146) gevonden tussen de motorische voorsprong en lengte van kinderen. Daarnaast kan er geconcludeerd worden dat deze relatie en het significante verschil tussen beide groepen, weinig relevant is voor de beroepspraktijk.

Ook tussen de sprongprestaties van korte kinderen en lange kinderen werd een significant verschil (p=0,05) gevonden. Dus ook bij de deelvraag kon de nulhypothese (H0) verworpen worden, en de onderzoekshypothese (H1) aangenomen worden. Ook hier bleek dat korte kinderen gemiddeld 0,34 jaar beter scoren dan de lange kinderen. De relatie die werd gevonden tussen de sprongprestaties en de lengte van kinderen was niet significant. Ook heeft de groei van kinderen dit deel van het onderzoek verstoord. Daarom zijn ook deze resultaten niet relevant.

Het is belangrijk dat alle sportprofessionals rekening houden met de motorische achterstand van alle kinderen en de lessen/trainingen daarop aanpassen. Zo kunnen alle kinderen binnen hun zone van naaste ontwikkeling oefenen, waardoor de motoriek beter zal worden. Hierbij hoeft niet gedifferentieerd te worden op lengte.

(27)

26

Literatuurlijst

Beunen, G. &. Malina, (1988). Growth and physical performance relative to the timing of the adolescent spurt. Exercise and Sport Sciences, 16(1), 503-540. Ontleend aan

http://journals.lww.com/acsm-essr/Citation/1988/00160/Growth_and_Physical_Performance_Relative_to _the.18.aspx

Condon, C., & Cremin, K. (2012). Static Balance Norms in Children. Discipline of

Physiotherapy Research International, 19(i), 1-7. doi:10.1002/pri.1549

Davies, C. T., & Young, K. (1985). Mechanical power output in children aged 11 and 14 years. Acta Paediar Scand, 74(5), 4-760. Ontleend aan http://www.ncbi. nlm.nih.gov /pubmed/4050423

Gelder, W., & Berg, M. (2007). Zorg voor beweging in de pabo (2e druk). Esstede bv. Ontleend aan ISBN10:9075142765

Groot, A. N. & Nonhebel, A. (2002). Het meten van statische en dynamische balans bij kinderen zonder aandoening in de leeftijdscategorie van vier tot tien jaar. Hogeschool

van Amsterdam, Fysiotherapie. Ontleend aan http://kennisbank. hva.nl/nl/record

/379771

Heck, A. (2002). Gewichtige wiskunde in de klas. CWI Vakantiecursus 2002, 77-115. Ontleend aan https://staff.fnwi.uva.nl/a.j.p.heck/Research/groei/vc2002 /vc2002.pdf Maat, G. J. R. (2006). Hoe lang nog?: de lichaamslengte van de Nederlander. Universiteit

Leiden. Ontleend aan http://media.leidenuniv.nl/legacy

/2006%20Hoe%20lang%20nog .pdf

Pollock, A. S., Durward, B. R., Rowe, P. J., Paul, J. P. (2000). What is balance? Clin Rehabil,

14, 402-406. doi:10.1191/0269215500cr342

Reinken, L., & Van Oost, G. (1991). Longitudinal physical development of healthy children

0 to 18 years of age. Klinische Padiatrie, 204(3), 129-133.

doi:10.1055/s-2007-1025337

Riach, C. L., & Starkes, J. L. (1993). Stability limits of quiet standing postural control in children and adults. Gait & Posture, 1(2), 105-111. doi:10.1016/0966-6362(93)90021-R

Rival, C., Ceyte, H., & Oliver, I. (2004). Developmental changes of static balance in children.

(28)

27

Runhaar, J., Collard, D. C. M., Singh, A. S., Kemper, H. C. G., Van Mechelen, W., & Chinapaw, M. (2010). Motor fitness in Dutch youth: Differences over a 26-years period (1980- 2006). Journal of Science and Medicine in Sport, 13(3), 323-328. doi:10.1016/j.jsams.2009.04.006

Temfemo, A., Hugues, J., Chardon, K., Mandegue, S-H., & Ahmaidi, S. (2009). Relationship between vertical jumping performance and anthropometric characteristics during growth in boys and girls. European Journal of Pediatrics, 168(4), 457-464. doi:10. 1007/s00431-008-0771-5

Visser, J., Geuze, R., Kalverboer, A. (1999). Fysieke groei en sensomotorische ontwikkeling tijdens de groeispurt in de puberteit. Neuropraxis, 3, 38-44. doi:10.1007/BF03070950 Vrede, K. (2010). Motoriek als fundament. Het belang van motoriek voor het leren, 8-11. Wagner, M. O., Kastner, J., Petermann, J., Bos, K., (2010). Factorial validity of the

Movement Assessment Battery for Children-2 (age band 2). Researsch in

(29)

28

Bijlage 1: Brief aan de ouders

Amsterdam, [datum] Geachte ouders en verzorgers,

Onze school hecht veel waarde aan de bewegingsontwikkeling van uw kind. Zo wordt er jaarlijks een beweegtest afgenomen. De uitkomst van deze test wordt gebruikt om de lessen aan te laten sluiten op het niveau van de kinderen. Ook wordt de beweegtest gebruikt om de motorische ontwikkeling van uw kind in kaart te brengen.

De ALO Amsterdam (Academie voor Lichamelijke Opvoeding) doet onderzoek naar beweegtests en heeft hiervoor contact opgenomen met onze school. Studenten en onderzoekers van de ALO zullen meester [naam] (vakleerkracht bewegingsonderwijs) tijdens de gymles helpen met het afnemen van de beweegtest in groep 3, 4, 5, 6, 7 & 8. Deze test bestaat uit 4 oefeningen:

- Hinkelen (op één been) - Stilstaan op één been

- Huppel- en springoefeningen - Stuiten met een bal

Daarnaast zal de lengte en het gewicht van uw kind gemeten worden (sportkleding aan) en worden er enkele vragen gesteld over zwemdiploma’s en lidmaatschap van een sportvereniging.

Naast het gebruiken van de testgegevens door meester [naam], willen we de gegevens van de metingen voor de ALO beschikbaar stellen. De ALO gebruikt de gegevens voor onderzoek over de motorische ontwikkeling van kinderen. Hierbij zullen ze niet kijken naar het individuele kind maar naar een grote groep kinderen.

De beweegtest zal plaatsvinden op: ……….. [datum]

Met de gegevens wordt zeer zorgvuldig omgegaan. Alleen de gymdocent en enkele medewerkers van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding kunnen de gegevens van uw kind bekijken. Ook u kunt de gegevens inzien als u dat wilt en daarover vragen stellen aan meester [naam]. Mocht u bezwaar hebben tegen deelname van uw kind, dan kunt u dat kenbaar maken via onderstaand strookje. Als u geen bezwaren heeft, hoeft u dus niet te reageren.

(30)

29

Met vriendelijke groet,

[naam], docent Bewegingsonderwijs

---

Ik geef geen toestemming voor mijn kind om mee te doen aan de beweegtest tijdens de gymles op [datum].

Naam kind: _____________________________________________ Klas:___________________________ _______________________

(31)

30

(32)
(33)

32

Bijlage 3: Protocollen Movement Scan / 4 SS’en test

Protocollen Movement Scan / 4 ss-en test

De volledige beschrijving is te vinden in het boek ‘Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen’ van Wim van Gelder en Hans Stroes.

NB: 1x het startniveau laten oefenen voordat de test wordt afgenomen (dit geldt voor alle vier de testen)

Protocol Stuiten (groep 6/7)

Doel: Meten van oog-lichaamscoördinatie

Materiaal: Drie verschillende ballen: basketbal (kleinste maat), volleybal (kleinste maat), molton bal. Pionnen voor 8-baan.

Instructie kind: Het kind krijgt de volgende instructie:

‘Probeer zo vaak als je kunt de bal te stuiten. Kun je het ook met je andere hand?’ ‘Je mag kiezen welke met welke bal je dat wil doen (basketbal/volleybal/molton bal).

Instructie testleider: Start de test op niveau III: Stuit 15x achter elkaar met de voorkeurshand. Dit is passend bij de leeftijd in groep 6/7.

Eventueel hardop meetellen.

De volgende niveaus zijn:

IV: stuit 15x met achter elkaar met de niet-voorkeurshand VI: kan dribbelen (stuiten en looppas)

VIII: kan meer dan 10 sec (of 15x) stuiten zonder naar de bal te kijken (split-vision), zowel links als rechts. Kijken naar een lijn 3-5m voor zich.

X: kan snel dribbelen in 8-baan: 12z rond paal in 30 sec. (Pionnen op 3 m afstand van elkaar)

Let erop dat het kind: De bal goed stuit

Een bal kiest die past bij het de grootte van de hand

Zo min mogelijk last heeft van omgevingsruis en andere activiteiten die in de buurt wordt uitgevoerd

De bril ophoudt tijdens de test als hij/zij een brildrager is De test uitvoert op blote voeten

Testuitslag/meetresultaat: Observeer de kinderen 1-3x voor beide handen, het hoogste aantal telt.

De uitslag wordt genoteerd op het scoreformulier door in te kleuren welk niveau behaald is. Noteer het aantal bij opmerkingen.

(34)

33

Protocol Stilstaan (groep 6/7)

Doel: Meten van balans (statisch evenwicht)

Materiaal: Stopwatch

Instructie kind: Het kind krijgt de volgende instructie:

‘Probeer zo lang als je kunt op 1 been stil te staan. Je mag je voet niet verplaatsen. Je staat niet meer stil als:

- je met je andere voet de grond raakt - je een hupje maakt

- je je voet verschuift’.

Als de test is uitgevoerd op het rechterbeen, wordt daaran de test uitgevoerd op het linkerbeen.

Instructie testleider: Start de test op niveau IV: Staat 30 sec op 1 been, wiebelen mag (L&R). Dit is passend bij de leeftijd in groep 6/7.

Na niveau IV volgen de volgende niveaus: VI: Staat 30 sec stabiel op 1 been (L & R) VIII: Staat 60 sec stabiel op 1 been (L&R)

X: Staat 10 sec met ogen dicht op 1 been, wiebelen mag (L&R)

NB Met stabiel wordt bedoeld: stilstaan zonder corrigerende bewegingen van armen, romp en/of hoofd. Een licht correctie is normaal.

Let erop dat het kind:

Zich focused op een muur (afstand tot de muur 2m)

Zo min mogelijk last heeft van omgevingsruis en andere activiteiten die in de buurt wordt uitgevoerd

Start op het rechterbeen (ivm registratie)

Niet met het andere been ‘klemt’, vraag het kind of hij net zo lang kan staan met de benen ‘los’ van elkaar, die score telt

De bril ophoudt tijdens de test als hij/zij een brildrager is De test uitvoert op blote voeten

Testuitslag/meetresultaat: Observeer de kinderen 1 tot 3x op beide benen, de beste poging telt.

De uitslag wordt genoteerd op het scoreformulier door in te kleuren welk niveau behaald is. Bij opmerkingen kan het aantal seconden worden genoteerd.

Opmerkingen: Als er meerdere kinderen tegelijk getest worden, zorg dan voor voldoende afstand van elkaar. Test eerst niveau X (10 sec met ogen dicht op 1 been). De kinderen die het niet halen worden gevraagd zo lang mogelijk op 1 been te staan, waarbij de testleider het aantal seconden noteert en wie de wiebelaars zijn.

(35)

34

Protocol Springen kracht-hinkelen (groep 6/7)

Doel: Meten van balans (dynamisch evenwicht)

Materiaal: Stopwatch, pionnen om een 9 meter parcours te maken (tape een start- en finishlijn als er geen lijnen in de zaal beschikbaar zijn) Instructie kind: Het kind krijgt de volgende instructie:

‘Ga op 2 voeten naast elkaar bij de startlijn staan en hinkel in zo weinig mogelijk hinkels naar de finishlijn’.

Instructie testleider: De test wordt gestart op niveau IV (hinken over 9m) Tel het aantal voetcontacten tussen de lijnen. Als het laatste voetcontact op de finishlijn is, wordt deze meegeteld. Laat het kind 2 keer op beide benen de test uitvoeren.

Niveaus

IV: 11 hinkels sterkste been, 12 hinkels andere been VI: 9 hinkels sterkste been, 10 hinkels andere been VIII: 7 hinkels sterkste been, 8 hinkels andere been

X: 6 hinkels sterkste been, 7 hinkels andere been (voor meisjes en kleinere jongens)

X: 5 hinkels sterkste been, 6 hinkels andere been

Let erop dat het kind:

Start vanuit stilstand op twee voeten

Een kaatsende beweging maakt (kort contact met de grond) Start op het rechterbeen (ivm registratie)

De bril ophoudt tijdens de test als hij/zij een brildrager is De test uitvoert op blote voeten

Testuitslag/meetresultaat: Observeer de kinderen 2-3x op beide benen, de beste poging telt.

De uitslag wordt genoteerd op het scoreformulier door in te kleuren welk niveau behaald is. Bij opmerkingen kan het aantal hinkels worden genoteerd.

Opmerkingen: Negen meter is de breedte van het volleybalveld of de helft van de lengte van het veld. De (gele) lijnen van het volleybalveld vormen meestal de buitenlijnen in de gymzaal.

Een (groot) verschil tussen linker- en rechterbeen komt regelmatig voor en is een indicatie voor asymmetrische ontwikkeling en een opvallende looppas.

(36)

35

Protocol Springen coördinatie (groep 6/7)

Doel: Meten van coördinatie

Materiaal: Lijn (in de zaal)

Instructie kind: Het kind krijgt de volgende instructie:

‘Kun je een wisselsprong maken? Een been voor de lijn en een been erachter, maak een sprongetje en wissel je benen’. Eventueel: ‘Kun je ook op je plaats blijven?’ En: ‘Kun je ook sneller?’

NB Ook vragenderwijs en positief de andere niveaus testen Instructie testleider: Geef een voorbeeld!

Start de test op niveau IV: Maakt snelle wisselsprongen (20 in 10 sec). Dit is passend bij de leeftijd in groep 6/7.

De wisselsprong lukt niet als het kind:

a. een stappende en geen springende beweging maakt of een soort loopbeweging (de voeten gaan dan na elkaar over de lijn en weer terug)

b. meedraait (45 graden) met de heupen c. niet op de plaats kan blijven

De volgende /andere niveaus zijn:

VI: kan in ritme huppelen en in de handen klappen (kind mag zelf het klapritme bepalen, eventueel vocale ondersteuning geven) VIII: kan 10x in ritme kruis-spreid-kruis springen en in de handen klappen: met de klap op ‘kruis’

X: kan 10x in ritme spreid-sluit-spreid springen en in de handen klappen: met de klap op ‘spreid’.

Bij deze test dien je ‘door te testen’: er is geen lineair verloop van deze vaardigheid, wat betekent dat een kind een wisselsprong wel kan beheersen, maar het huppelen niet.

Let erop dat het kind:

De bril ophoudt tijdens de test als hij/zij een brildrager is De test uitvoert op blote voeten

Testuitslag/meetresultaat: Observeer of het ‘lukt of niet lukt’.

De uitslag wordt genoteerd op het scoreformulier door in te kleuren welk niveau behaald is. Bij opmerkingen kan genoteerd worden als een kind veel corrigerende (arm)bewegingen maakt of moeite heeft met kaatsen/doorspringen.

(37)

36

Bijlage 4: Protocollen lichaamslengte en gewicht meten

Lichaamsgewicht

Doel Meten van het lichaamsgewicht.

Instructie De leerling staat op weegschaal met lichte gymkleding

(schoenen zijn uit)

Uitkomstmaat Gewicht in kg.

Afronden Niet afronden. Noteren en aflezen op 0.1 kg.

Materiaal Seca 760 scale weegschaal.

Lichaamslengte in stand Lichaamslengte staand

Doel Meten van de lichaamslengte in stand.

Instructie staand

De leerling staat blootvoets met de rug tegen de muur. De leerling wordt gevraagd rechtop te gaan staan. Oog en uitwendige gehoorgang op dezelfde hoogte. De lengte wordt gemeten.

Uitkomstmaat Lengte in cm.

Afronden Niet afronden. Noteren en aflezen 0.1 cm

(38)

37

Bijlage 5: Lesvoorbereiding metingen

ALO LESVOORBEREIDINGSFORMULIER 2014 - 2015

START VAN DE LES Inhoud Organisatie De leerlingen komen binnen en verzamelen bij elkaar in de gymzaal. De gymdocent

of de testleider verteld kort wat de bedoeling is van de gymles. ‘We gaan een aantal spelletjes doen. Het is de bedoeling dat je zo goed mogelijk je best doet. Het is geen wedstrijd met andere kinderen, je doet het voor jezelf’.

De leerlingen gaan bij elkaar zitten, dit kan aan de zijkant op de rij zijn of ergens in een kring.

Gegevens stageschool

Naam: Klas:

Gegevens student

Naam: Anouk Brouwer & Jeroen Duikersloot klas: 4 Studentnummer:500645572 & 500651748 Beschrijving van de beginsituatie m.b.t. de les

De aangeboden leerlijn(en) , activiteit(en) zijn………….

Movement Scan / 4 ssen test (van Gelder) Welke ervaring, kennis heeft de klas met deze

leerlijn, activiteit(en). Doe navraag…………

[Verschillend per school]

Doelen in concreet waarneembaar gedrag (S.M.A.R.T. = specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden) Doelen voor de leerlingen (beschrijven per activiteit) lesdoel(en) student Aan welk leerdoel ga jij werken?

De testjes zo goed mogelijk uitvoeren De testen zo goed en objectief mogelijk afnemen

Een veilige sfeer voor de leerlingen creëren waardoor deze zo min mogelijk gehinderd worden door de omgeving.

(39)

38

Hoe organiseer je de lesovergang van inleiding naar de kern van de les en op basis waarvan ga je bewust de groepen maken:

We verdelen de leerlingen in 4 of 5 gelijke groepen op volgorde van de namenlijst. Belangrijk dat de leerlingen tegen de klok in worden ingedeeld. Dan draaien ze op de juiste volgorde door.

KERN(EN) VAN DE LES

Leerinhoud methodisch Didactiek Differentiatie Tijd

Movement scan testjes: Stuiten Stilstaan Springen-kracht Springen- coördinatie Lengte meten Gewicht meten Sportparticipatielijst

Hand-oog coördinatie meter dmv stuiten met een basketbal. Zie protocol voor omschrijving testje.

Balans (statisch evenwicht) meten dmv stilstaan op één been. Zie protocol voor omschrijving van testje.

Balans (dynamisch evenwicht) meten dmv hinkelen. Zie protocol voor omschrijving testje.

Coördinatie meten dmv verschillende sprongen (wisselsprong/huppelen etc). Zie protocol voor omschrijving testje.

Schoenen uit!

Lln neemt plaats, voeten bij elkaar, tegen de achterkant. Testafnemer drukt schuifje op het hoofd en leest lengte af (op 1 decimaal).

De testafnemer leest het gewicht af (afgerond op 1 decimaal).

Er wordt gevraagd of leerlingen bij een sportvereniging zitten, of ze een zwemdiploma hebben etc.

AFSLUITING VAN DE LES AANDACHTSPUNTEN

Bij ieder station staat een testleider. De testjes worden door één leerling tegelijk uitgevoerd, behalve het stilstaan. Daar zijn twee leerlingen tegelijkertijd bezig. De rest van de leerlingen wacht op de bank. Als testleiders moeten we ervoor zorgen dat deze leerlingen zo rustig mogelijk blijven, dat de leerlingen die bezig zijn niet teveel afgeleid worden.

Als de leerling klaar is bij het ene onderdeel wordt hij doorgestuurd naar de bank bij het volgende onderdeel en dus bij de volgende testleider. Daar wacht de leerling tot hij/zij weer aan de beurt is.

(40)
(41)

40

Bijlage 6: SPSS Outputs

(42)

41

(43)

42

(44)

43

(45)

44

(46)

45

(47)

46 Jongens

(48)

47

(49)

48

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The optical part calculates the laser intensity distribution based on a 3D ray-tracing model, and the thermal model which is coupled with the optical model predicts

Near the close of the 20th century and the beginning of the 21st century, one such a strategy based on “mixing together multi- principal elements” in high concentration to synthesize

The present paper focuses on the PANSS P7 hostility item and the PSP-D disturbing and aggressive behaviour domain in the Optimization of Treatment and Management of Schizophrenia

Om als laatste te onderzoeken wat de invloed is van cognitieve uitputting en het soort advertentie op de samenhang van de attitude en de koopintentie is de volgende

From the interviews gathered the most important reasons indicated by the farmers for not wholly adopting although they are aware of the improved technologies were the risk

Table 2 Aerosol characteristics and performance parameters of dry powder dispersion with the PreciseInhale system used to calculate the target top dose of the micronised adenosine

In Raponsje is het afknippen een eerste stap naar vrijheid, waar het meisje wordt verbannen uit de toren en uiteindelijk haar lichaamskracht ontdekt wanneer ze de

Omdat de stellingen niet direct gericht zijn op sociale platformen, zal er eerst onderzoek gedaan worden naar de toepasbaarheid en de flexibiliteit van het model, zodat er vanuit