• No results found

De relatie tussen sportparticipatie en BMI bij prepubers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen sportparticipatie en BMI bij prepubers"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

“De relatie tussen sportparticipatie

en BMI bij

prepubers

.”

Onderzoeksverslag

Sjoerd Janson (500530368)

Onderzoeksthema Meten van motoriek Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Domein Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam 16 maart 2015

2e gelegenheid

(2)

2

Inhoud

Voorwoord ... 3 Samenvatting... 4 Inleiding ... 5 Hypothese ... 8 Methode ... 9 Proefpersonen ... 9 Werkwijze ... 11 Procedure ... 11 Meetinstrumenten ... 12

Dataverzameling en statische analyse ... 13

Resultaten ... 15

Discussie ... 17

Conclusie... 19

Referenties ... 20

Bijlage ... 22

Bijlage 1: Brief aan de ouders i.v.m. toestemming ... 22

Bijlage 2: Sportparticipatie vragenlijst ... 23

Bijlage 3: Afkapwaarde BMI ... 25

Bijlage 4: Indeling van de zaal ... 26

Bijlage 5: Metabool equevalent... 27

Bijlage 6 SPSS output deelvraag 9 tot 12 Jaar ... 30

Bijlage 7 SPSS output deelvraag 6 tot 9 jaar ... 31

Bijlage 8 SPSS Output hoofdvraag ... 32

(3)

3

Voorwoord

Al jaren valt het me op dat bewegen geen prioriteit meer is bij veel kinderen. Waar ik als kind hele weekenden op de sportclub doorbracht en om klokslag zes uur naar huis werd gestuurd omdat het eten klaar stond, vertrekken de kinderen van nu meteen na hun training of wedstrijd op de achterbank van papa of mama richting huis om weer plaats te nemen achter één van hun beeldschermen. En nu heb ik het over de kinderen die aan sport doen, er zijn er ook die alleen hun controller weg hoeven leggen als ze gevoerd worden en zelfs dan staat vaak nog de tv aan. Deze omslag in prioriteiten moet zich wel gaan uiten in het reilen en zeilen van deze kinderen. Ik merk de laatste jaren veel verschil in fitheid bij kinderen op stagescholen of op mijn sportclub. Kinderen lijken dikker, slomer en onhandiger te worden. Dit probleem neemt steeds grotere vormen aan, waar ik me oprecht zorgen over maak.

Ik wil er graag achter komen wat het effect van sport is op kinderen met overgewicht. In dit onderzoek heb ik getracht dit te verduidelijken.

Ik wil bij deze graag de scholen waar ik heb gemeten en alle leerlingen die zich hebben laten meten bedanken dat ze hebben meegewerkt aan dit onderzoek. Ook zonder mijn mede testafnemers zou het nooit gelukt zijn. Last but not least, de begeleiders van de academie en in het bijzonder Antoine. Bedankt voor al je tijd, tips, tricks, brainstormsessies en bakjes koffie!

(4)

4

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek was te ontdekken of er een associatie is in BMI categorie en sportparticipatie bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 9 en de 12 jaar oud. Dit onderzoek was een cross-sectioneel onderzoek en viel onder het grootschalige project: Meten van motoriek. De participanten waren afkomstig van 7 verschillende scholen die qua sociaaleconomische status vergelijkbaar waren. De kinderen hun lengte, gewicht en sportparticipatie zijn de gebruikte variabele. De sportparticipatie is afgenomen middels een sportparticipatielijst (Bijlage 2). Aan de hand van lengte en gewicht is er bepaald of de kinderen overgewicht hadden. De kinderen werden gerekend als sporter wanneer ze lid waren van een sportvereniging. Een voorwaarde was dat de betreffende sport een MET-waarde had van minimaal 4,5.

Uit de resultaten is gebleken dat er een significante associatie is in BMI categorie en sportparticipatie bij zowel prepubers van 9 tot 12 jaar (chikwadraat toets, n=447, p=0,000) als bij schoolkinderen van 6 tot 9 jaar (chikwadraat toets, n=602, p=0,003).

De uitkomsten van de associatiematen van de prepubers zijn als volgt. RR = Sporten reduceert de kans op overgewicht met een factor 0,58. RRR = Door te sporten daalt het overgewichtrisico met 42%. ARR = Door 100 kinderen te laten sporten worden er 28,4 behoed voor overgewicht. NNT = Om 1 overgewichtgeval te voorkomen moeten er 3,5 kinderen sporten.

Er kan geconcludeerd worden dat er een associatie is in BMI categorie en sportparticipatie bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 6 en de 12 jaar oud. De belangrijkste suggestie die aan de hand van deze resultaten gegeven kan worden is dat het van groot belang is om de sportparticipatie van basisschoolleerlingen te stimuleren.

(5)

5

Inleiding

Overgewicht onder kinderen is een toenemend probleem (Ogden et al., 2010). Zo is sinds 1997 in Nederland het aantal jongens dat op twaalf-jarige leeftijd overgewicht heeft meer dan verdubbeld (Buuren, 2006). Uit de vijfde landelijke groeistudie van TNO blijkt dat 14% van de Nederlandse kinderen last heeft van overgewicht of obesitas, dat is 1 op de 7 (Schönbeck & Buuren, 2010). Dit zijn zorgelijke cijfers omdat kinderen met overgewicht grote kans hebben om volwassenen met overgewicht te worden (Serdula et al., 1993). Overgewicht brengt gezondheidsrisico’s als diabetes (Bowman, Ford, & Mokdad, 2001) en hart en vaatziekten (Thorling, 1996) met zich mee. Daarbij zijn mensen met overgewicht vaak minder gelukkig dan mensen met een normaal gewicht. 88% van de mensen die te zwaar is geeft aan hier zorgen over te hebben (Stewart & Brook, 1983).

Sport is een goed middel om overgewicht te bestrijden (Christia et al., 2008). Zelfs lage intensiteittraining is een bewezen middel om overgewicht tegen te gaan. Zo is gebleken dat mensen met overgewicht die bij elkaar opgeteld 19.2 km per week wandelen, na een aantal maanden al significant zijn afgevallen (Slentz et al., 2004). In de Landelijke nota gezondheidsbeleid 'Gezondheid dichtbij' van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport legt de Nederlandse overheid zelfs het accent op bewegen in de bestrijding van overgewicht (Schippers, 2011).

In Nederland doet 70 procent van de mensen iets aan sport. Dit is een hoog getal waar ons land internationaal gezien goed mee scoort (Breedveld, 2014). Het is echter zo dat 5 miljoen Nederlanders minder dan eens per maand sporten en 8 miljoen Nederlanders sporten minder dan eens per week. Deze cijfers zijn toch een stuk minder lovend, zeker als we dit vergelijken met de lage intensiteittraining die nodig is om af te vallen. Vooral de lager opgeleiden sporten beduidend minder (Breedveld, 2014). Amsterdammers zitten in tegenstelling tot de andere grote steden, die lager scoren, wel op het 70 procent (Burg, 2013).

(6)

6

Het is van belang om kinderen met overgewicht op jonge leeftijd al te laten sporten. Het is voor mensen die als kind al te zwaar waren veel moeilijker om op latere leeftijd af te vallen dan mensen die na hun kindertijd pas te zwaar zijn geworden (Jeon, Kim, & Han, 2014). Wanneer kinderen met overgewicht beginnen aan een teamsport, kan er binnen een aantal maanden al een significante afname van het BMI plaatsvinden (Weintraub et al., 2008). Al deze gegevens benadrukken het belang van een actievere leefwijze op jonge leeftijd om zo overgewicht op jonge leeftijd al te bestrijden (Graf et al., 2004). In heel Nederland wordt hierom geprobeerd om kinderen met overgewicht op jonge leeftijd (6-8 jaar) aan het sporten te krijgen met als doel; afvallen.

Overgewicht wordt bepaald aan de hand van BMI. De Body Mass Index (BMI) is een index voor het gewicht in verhouding tot lichaamslengte (Kg/m2) Dit index cijfer geeft een schatting van het gezondheidsrisico van het lichaamsgewicht. Zo kan gezegd worden of iemand onder, normaal of overgewicht heeft. Zo heeft iemand van 1,70m die 100kg weegt overgewicht maar iemand van 2,10m die ook 100kg weegt heeft een goed gewicht. Voor kinderen verandert de “gezond gewicht waarde” elk levensjaar, zo moet een kind van 6 een BMI score hebben tussen de 14,03 en de 17,55 en een kind van 12 tussen de 15,47 en de 21,22.

Tussen het zesde en het twaalfde levensjaar vinden de belangrijkste ontwikkelingen van het schoolgaande kind plaats (Delfos, 2009). In deze ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen twee groepen. De 6 tot 9 jarige en 9 tot 12 jarige. Er wordt onderscheid gemaakt in zowel lichamelijke als geestelijke ontwikkelingen. Waar een kind tussen de 6 en de 9 jaar oud nog een echt schoolkind is, verandert een kind tussen de 9 en de 12 in een prepuber (Delfos, 2009). Een groot verschil tussen deze twee groepen is de ontwikkeling in het self-system die de groep van 9

tot 12 doormaakt. Hier ontwikkelen ze een zelfbeeld, ze gaan op zoek naar hun sociale identiteit. Hoe zien ze eruit en klopt dit met hoe ze er uit willen zien? (Delfos, 2009) Sportparticipatie kan hier ook deel van uitmaken. De kinderen zullen gaan nadenken of ze de sport wel leuk vinden of niet. Zo kan sport ook meer als een middel ingezet worden om er bijvoorbeeld beter uit te gaan zien.

(7)

7

Dè plek waar deze twee groepen dagelijks samenkomen is natuurlijk de basisschool. In Amsterdam kunnen ouders hun kinderen niet zomaar op elke school in de stad inschrijven. Dit mag alleen binnen een bepaald postcodegebied, waardoor kinderen met dezelfde sociaaleconomische status bij elkaar op school komen. De sociaal economische status score is berekend aan de hand van opleidingsniveau, beroepsstatus en hoogte van het inkomen (Winkleby et al., 1992; Van Berkel-van Schaik & Tax, 1990).

Er is tot op heden in Nederland weinig onderzoek gedaan naar het verschil in sportparticipatie van kinderen met een te hoog BMI tussen deze verschillende leeftijdsgroepen. Het is echter wel interessant om hierachter te komen, zo kan het nog duidelijker worden dat het beoefenen van sport tijdens de kindertijd doorslaggevend is in de strijd tegen overgewicht. De laatste jaren is er bij de basisschooljeugd een duidelijke stijging in sportdeelname te zien (Collard & Pulles, 2014). Als kinderen met overgewicht als schoolkind (6 tot 9 jaar) aan sport zouden beginnen zouden ze volgens eerder gedaan onderzoek (Weintraub et al., 2008) op een iets latere leeftijd, als prepuber, (9-12 jaar) een normaal BMI kunnen hebben. Kinderen die als prepuber (9-12 jaar) toch nog een te hoog BMI hebben, zouden een lagere sportparticipatie moeten hebben. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag;

“Is er bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 6 en de 12 jaar een associatie in BMI categorie tussen sporters en niet sporters?”

Hieruit komen de volgende deelvragen;

“Is er bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 9 en de 12 jaar een associatie in BMI categorie tussen sporters en niet sporters?”

“Is er bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 6 en de 9 jaar een associatie in BMI categorie tussen sporters en niet sporters?” (Hemmers, 2015)

(8)

8 Hypothese

Hoofdvraag:

H0: %OvergewichtSporter = %OvergewichtNiet-sporter

H1: %OvergewichtSporter ≠ % OvergewichtNiet-sporter

Er wordt wel een verschil verwacht in BMI categorie tussen basisschoolkinderen die sporten en leerlingen die niet sporten (=H1). Wanneer het significantieniveau van beide deelvragen kleiner is dan P<0.05 dan wordt de nulhypothese van de hoofdvraag verworpen en wordt de onderzoekshypothese aangehouden.

Deelvragen:

H0: % OvergewichtSporter (Prepuper)= %OvergewichtNiet-sporter (Prepuper)

H1: % OvergewichtSporter (Prepuper)≠ %OvergewichtNiet-sporter (Prepuper)

H0: % OvergewichtSporter (Schoolkind) = %OvergewichtNiet-sporter (Schoolkind)

H1: % OvergewichtSporter (Schoolkind) ≠ %OvergewichtNiet-sporter (Schoolkind)

Er wordt bij beide deelvragen een verschil verwacht in BMI categorie tussen basisschoolkinderen die sporten en leerlingen die niet sporten (=H1). Om de deelvragen te beantwoorden zal er een chikwadraattoets gebruikt worden. Er wordt verwacht dat kinderen met

overgewicht minder lichaamsbeweging hebben dan de kinderen met een normaal BMI (Both, 2005).

(9)

9

Methode

Proefpersonen

Dit onderzoek viel onder een grootschalig project, genaamd: Meten van motoriek. Dit was een project waarin 16 basisscholen uit de gemeente Amsterdam participeren. De scholen zijn gevestigd in de stadsdelen Amsterdam Zuid en Amsterdam Centrum. Een norm van het onderzoek was dat de klassen minimaal 1 uur in de week gym kregen van een vakleerkracht lichamelijke opvoeding. Van de 16 scholen waren er 2 Jump-in scholen. Een doel van dit project was de monitoring van de gezonde ontwikkeling waar het de BMI en de motorische ontwikkeling raakt. In dit onderzoek is er een selectie gemaakt van 7 scholen die qua sociaaleconomische status vergelijkbaar zijn. De postcode is gebruikt als voorspeller van de sociaaleconomische status van de participanten. De sociaal economische status score is berekend aan de hand van de gegevens die afkomstig zijn van Bisnode. De Sociaal economische status score van de 7 scholen lagen het dichts bij elkaar in de buurt en hadden een waarde tussen de -1,76 en de +1,09. De statusscore loopt in Nederland van -7,25 tot 3,19 met een gemiddelde van 0.17. De statusscore van deze scholen lagen dus rond het gemiddelde van Nederland. Er hebben 1049 kinderen (Ntot=1049) meegedaan aan dit onderzoek waarvan 538 jongens en 511 meisjes. De kinderen hadden een leeftijd tussen de 6 en 12 jaar en ze zaten in groep 3 tot en met 8. In tabel 1 zijn de descriptives van alle proefpersonen te vinden.

Tabel 1

Descriptives proefpersonen

Leeftijd Lengte Gewicht BMI SES Jongens Meisjes

Sporters (n=662) 8,96 136,52 32,00 16,86 0,14 364 298

Niet sporters (n=387) 8,40 132,64 32,08 17,69 -0,63 174 213

(10)

10

In het onderzoek zijn twee deelvragen beantwoord. Hiervoor zijn de kinderen onderverdeeld in twee verschillende groepen gebaseerd op leeftijd, namelijk: “Schoolkinderen” met de leeftijden 6

tot 9 jaar en “Prepubers” met de leeftijden 9 tot 12 jaar. In de groep schoolkinderen zaten 602 participanten (N6-9=602) en in de groep prepubers zaten 447 (N9-12=477) participanten.

In dit onderzoek wordt de deelvraag “Is er bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 9 en de 12 jaar een associatie in BMI categorie tussen sporters en niet sporters?” behandeld. In tabel 2 zijn de descriptives van deze groep Prepuber te vinden.

Tabel 2

Descriptives Prepubers

9 tot 12 Leeftijd Lengte Gewicht BMI SES Jongens Meisjes

Sporters (n=300) 10,43 143,57 36,09 17,40 0,15 160 140

Niet sporters (n=147) 10,26 143,07 39,94 19,20 -0,76 66 81

Totaal (n=447) 10,37(0,77) 143,39(6,49) 37,47(7,51) 17,99(2,49) -0,15(0,94) 226 221

Er is een brief verstuurd naar de ouders van alle participanten (bijlage 1): in deze brief werd een korte omschrijving van het onderzoek gegeven en een uitleg over hoe de privacy van het kind gewaarborgd werd. Dit onderzoek maakte gebruik van een passieve toestemming. Dit betekent dat de ouders in principe toestemming geven, tenzij ze bezwaar maken. In deze brief stond ook omschreven hoe zij bezwaar kunnen maken. Dit onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie ECB van de VU.

(11)

11 Werkwijze

Dit was een cross-sectioneel onderzoek. Cross-sectioneel onderzoek (ook wel transversaal onderzoek genoemd) is een vorm van observationeel onderzoek, waarbij ieder individu uit de gekozen groep eenmalig is gemeten op hetzelfde tijdstip.

Op een meetdag werd de gymzaal of het speellokaal van de school ingedeeld om de tests af te nemen, voor de globale indeling, zie bijlage 5. De hoofdvraag is onderzocht door beide onderzoekers. De 1e deelvraag “Is er bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 9 en de

12 jaar een associatie in BMI categorie tussen sporters en niet sporters?” is onderzocht in dit onderzoek. De 2e deelvraag“Is er bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 6 en de 9 jaar een associatie in BMI categorie tussen sporters en niet sporters?” is onderzocht door Hemmers (2015).

Procedure

Voorafgaand aan de metingen is er een trainingsdag gegeven voor alle testafnemers, met als doel om de testresultaten zo betrouwbaar en valide mogelijk te maken. Voor dit project hebben 24 meetdagen plaatsgevonden tussen 21 oktober 2014 en 17 december 2014. Alle participanten zijn 1 keer gemeten. Bij alle kinderen werd ook een vragenlijst afgenomen gericht op de sportparticipatie (bijlage 2). Dit werd vervolgd door het opnemen van hun lengte en gewicht, wat kan worden vertaald naar de BMI (gewicht/ lengte2). De participanten werden onderverdeeld

over 5 groepen. De testafnemers verdeelden zich over de 5 onderdelen (springen-kracht, springen-coördinatie, stuiten, stilstaan, sportparticipatie+lengte/gewicht meting). Elke leerling stroomde door bij elk onderdeel totdat hij/zij overal geweest was. Bij het onderdeel lengte werd er onder andere op gelet dat de kinderen hun schoenen uit deden en dat de rug van het kind volledig tegen de lengtemeter stond. Ook de hakken van het kind moesten zo ver mogelijk achterop de lengtemeter staan. Hierna werd het gewicht gemeten, ook dit gebeurde zonder schoenen. De sportparticipatie-lijst werd omwille van het veiligheidsgevoel van de kinderen (en dus de betrouwbaarheid) apart afgenomen, vaak in het materiaalhok. Hier stonden twee stoelen en een tafel waaraan het kind even mocht zitten terwijl de testafnemer een aantal vragen stelde.

(12)

12 Meetinstrumenten

De gebruikte variabele in dit project zijn: de postcode van de school, de naam van de school, de meetdatum, of de school een Jump-in school is of niet, het geslacht van de participanten en de leeftijd van de participanten. Van de participanten zijn de volgende variabele gemeten: motorische vaardigheid, lengte, gewicht en sportparticipatie. De sportparticipatie werd vastgesteld aan de hand van de vragenlijst (bijlage 2). De vragenlijst is onderverdeeld in 4 categorieën, namelijk: sportvereniging, schoolsport, sportbuurtwerk en zwemmen. De kinderen werden gerekend als sporter wanneer ze lid waren van een sportvereniging. Er is in dit onderzoek niet gekeken naar schoolsport, sportbuurtwerk en zwemles. Anders dan bij sportverenigingen, zijn bovenstaande categorieën van sport altijd van beperkte duur en zorgen hierdoor in mindere maten voor de implementatie van sport in de levensstijl van de kinderen. Ook denksporten worden niet meegerekend in het onderzoek. De sporten die wel werden meegerekend moesten voldoen aan een metabool equivalent van minimaal 4,5 (Jette, Sidney, & Blumchen, 1990) het metabool equivalent (ofwel MET-waarde) is een meeteenheid die staat voor de hoeveelheid energie die een bepaalde sport of inspanning kost ten opzichte van de hoeveelheid energie die in rust wordt verbruikt. Dus wanneer iets 4,5 MET is, kost het 4,5 keer meer energie dan dat je in de zelfde tijd zou gebruiken in rust. Sporten die bijvoorbeeld minder verbruiken dan 4,5 MET zijn: yoga, bowlen, golf en vissen. Om de resultaten van de vragenlijst zo betrouwbaar mogelijk te krijgen zijn er ook controlevragen gesteld als: “in welk team zit je?” of “wie is de trainer?”. De lengte is gemeten met een Seca 213 mobiele lengtemeter. Dit is een medische lengtemeter een heeft een keurmerk in overeenstemming met de richtlijn: Annex VI of the Medical Devices Directive 93/42/EEC. Het gewicht is gemeten met een Seca 813. Dit is een medische personen weegschaal die voldoet aan de richtlijn 89/336/EWG. De BMI is berekend aan de hand van de lengte en het gewicht van de leerlingen. De omrekening van de BMI naar gewichtsklasse is gedaan aan de hand van de tabel: Afkapwaarde BMI (Bijlage 3) (Cole, Bellizzi, Flegal, & Dietz, 2000). Deze tabel is in veel verschillende landen grootschalig onderzocht en wordt binnen de gezondheidszorg en onderzoeken veel gebruikt. Om de betrouwbaarheid van de metingen te vergroten zijn de testafnemers getraind, zodat ze alles op dezelfde manier meten. De kinderen zijn afzonderlijk van elkaar gemeten om eventuele invloeden van de medeleerlingen te minimaliseren.

(13)

13 Dataverzameling en statische analyse

De lengte, het gewicht en de sportparticipatie-lijst is ingevoerd op een laptop in een Excel bestand. De leeftijd van de participanten is in Excel bepaald door de geboortedatum af te trekken van de meetdatum. Vervolgens is de leeftijd naar beneden afgerond op een meervoud van 0,5 middels de volgende formule: =AFRONDEN.BENEDEN(Leeftijd;0,5). Dus een participant met een leeftijd van 11 jaar en 11 maanden valt binnen de leeftijdscategorie van 12, omdat hij/zij nog geen 12 is. Aan de hand van de gegevens werden de participanten onderverdeeld over 4 groepen (tabel 3). De data is daarna ingevoerd op SPSS 20.0.

Tabel 3

Voorbeeld groepsindeling

Te hoog BMI Normaal BMI Totaal Sporter A B A+B

Geen sporter C D C+D

De gegevens zijn gecontroleerd op normaliteit. Dit is gedaan in SPSS via: analyse discriptives statistics  Frequenties. Hieruit kwam een histogram met normaalcurve, gemiddelde, mediaan en de standaarddeviatie. De uitschieters waren duidelijk te zien. Deze uitschieters zijn niet meegenomen in de analyse. Er is gecontroleerd of de BMI normaal verdeeld was. Dit was het geval, want de mediaan en het gemiddelde ligt dicht bij elkaar (mediaan: 16,42, gemiddelde: 17,16). (bijlage 6).

(14)

14

Om de deelvragen te beantwoorden is er een chikwadraattoets gebruikt. Een chikwadraattoets wordt veel gebruikt om kruistabellen te analyseren. De toets gaat na of waargenomen aantallen systematisch afwijken van verwachte aantallen. Wanneer het significantieniveau kleiner is dan P<0.05 dan wordt de nulhypothese verworpen en wordt de onderzoekshypothese aangehouden.

Na het berekenen van het chikwadraat word van beide groepen de proportie berekend. De uitkomst zegt iets over het percentage overgewicht gevallen binnen die groep. Dit word gedaan door het aantal overgewicht gevallen van een groep te delen door de totale groep [(a/(a+b)) & (c/(c+d))]. De uitkomsten hiervan worden in twee decimalen afgerond.

Wanneer dit bij beide groepen gedaan is zal er ter controle een 95% betrouwbaarheidsinterval berekend worden. Dit gebeurd met de volgende formule:

P1 word berekend door het aantal overgewicht gevallen binnen de sportgroep te delen door de

groepsgrootte (A+B). P2 word berekend door het aantal overgewicht gevallen binnen de

niet-sportgroep te delen door de groepsgrootte (C+D). Uit deze formule komen twee waarden, wanneer in deze beide een 0 zit (kleiner dan 1), kan gezegd worden dat de proportie bevindingen significant zijn.

Om een betere indicatie te geven van het verschil tussen de twee groepen is ook het Relatieve risico (RR) en het Absolute risico (AR) berekend. Omdat dit geen cohort studie betreft dienen deze waarden enkel als indicator. Omdat dit wel de meest gebruikte maat is zijn ze toch berekend.

Het Relatief Risico (RR) [(a/(a+b)) / (c/(c+d))] geeft de verhouding weer tussen het voorkomen van overgewicht onder mensen die sporten en mensen die niet sporten. Het Absolute Risico (AR) [(a/(a+b)) – (c/(c+d))] is berekend om het verschil tussen het voorkomen van overgewicht in de groepen duidelijk te maken.

(15)

15

Resultaten

De groep Prepubers bestond uit 447 participanten. Hiervan hadden er 92 overgewicht. De sportgroep bestond uit 300 kinderen, hiervan hadden er 42 overgewicht. De niet-sportgroep bestond uit 147 leerlingen, hiervan hadden er 52 overgewicht. (tabel 4 & figuur 1). Uit dit onderzoek bleek dat er een significant verschil bestaat in BMI categorie tussen kinderen die wel sporten en kinderen die niet sporten. (chikwadraattoets, n=447, p=0,000) (bijlage 6).

Tabel 4

Onderverdeling Prepubers

Te hoog BMI Normaal BMI Totaal

Sporters 42 258 300

Geen sporters 52 95 147

De proportie in de sportgroep bedraagt 0.14 en de proportie in de niet sportgroep bedraagt 0.35. Dit betekend dat 14% van de sporters en 35% van de niet sporters overgewicht heeft.

De waarden van de 95% betrouwbaarheidsinterval formule zijn 0,277 en 0,564. Aangezien beide waarden de nul bevatten (kleiner zijn dan 1), zijn de proportie bevindingen statistisch significant.

De uitkomsten van de associatiematen RR en AR zijn als volgt: RR = Sporten zou de kans op overgewicht met een factor 0,40 kunnen verkleinen. AR = Door 100 kinderen te laten sporten kunnen er 21 behoed worden voor overgewicht. Omdat dit geen cohort studie betreft dienen deze waarde enkel als indicator.

(16)

16 Figuur 1. Verhouding BMI Prepubers.

Bij de groep schoolkinderen bleek 16,3% van de sporters en 25,4% van de niet-sporters overgewicht te hebben. (tabel 5) Ook hier is een chikwadraattoets uitgevoerd. Uit dit onderzoek bleek dat er ook een significant verschil bestaat in BMI categorie tussen schoolkinderen die wel sporten en schoolkinderen die niet sporten. (chikwadraattoets, n=602, p=0,003) (bijlage 7) (Hemmers, 2015).

Tabel 5

Onderverdeling Schoolkinderen (Hemmers,2015)

Te hoog BMI Normaal BMI Totaal Sporters 59 303 362 Geen sporters 61 179 240 0% 20% 40% 60% 80% 100%

Sporters Niet sporters

Normaal BMI Te hoog BMI

(17)

17

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om erachter te komen of er een associatie bestaat tussen sportparticipatie en BMI bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 9 en 12 jaar. Dit onderzoek is een deelvraag van een overkoepelend onderzoek waarin onderzocht werd of er een relatie bestaat tussen sportparticipatie en BMI bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 6 en 12 jaar. De andere deelvraag is beantwoord door Yuri Hemmers.

Er werd verwacht dat bij Prepubers het percentage sporters met overgewicht niet gelijk was aan het percentage sporters met een normaal gewicht. Bij deze deelvraag is de chikwadraattoets

gebruikt en is een significant verschil gevonden. Hierom is de 0-Hypothese verworpen en wordt de onderzoekshypothese aangenomen. Daarmee is er aangetoond dat er bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 9 en de 12 jaar een associatie bestaat in BMI categorie tussen sporters en niet sporters. Uit de daarop volgende berekeningen van de associatiematen blijkt dat sporten de kans op overgewicht reduceert met factor 0,58. Dit betekent dat door te sporten het overgewichtrisico met 42% daalt. Als dit wordt doorgerekend naar een populatie van 100 kinderen met overgewicht, worden door te sporten er 28,4 kinderen behoed voor overgewicht. Om bij Prepubers 1 overgewichtgeval te voorkomen moeten er 3,5 gaan sporten.

De 0-Hypothese van de andere deelvraag uit het overkoepelende onderzoek is ook verworpen. Met het verwerpen van beide 0-Hypothesen van de deelvragen kan ook de 0-Hypothese van de hoofdvraag verworpen worden. Daarmee is er aangetoond dat er bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 6 en de 12 jaar een associatie bestaat in BMI categorie tussen sporters en niet sporters.

(18)

18

In eerder gedaan onderzoek door TNO word aangegeven dat 14% van de Nederlandse kinderen overgewicht of obesitas heeft (Schönbeck & Buuren, 2010). Dit zijn landelijke cijfers, in Amsterdam is dit onder de onderzochte populatie 21%. De resultaten verschuiven echter als de onderzochte populatie verdeeld word in twee groepen. Dan blijkt namelijk dat in de groep sporters het percentage overgewicht ook 14% is, net zoals het landelijke gemiddelde. Het percentage overgewicht in de groep niet-sporters bedraagt echter 35%. Dit verschil benadrukt het overgewicht probleem en het belang van sport in de strijd tegen overgewicht (Christian et al., 2008).

Eerder werd gesteld dat hoe ouder je word hoe moeilijker het is om af te vallen (Lee, Jeon, Kim, & Han, 2014). Dit blijkt echter niet zo te zijn in de kindertijd. Waar er in de groep 6 tot 9 jarige 7,3 sportende kinderen nodig zijn om er 1 van zijn overgewicht te behoeden, is dit in de groep 9

tot 12 jarige afgenomen naar 3,5. Dus naast het grote cognitieve verschil tussen de schoolkinderen en de prepubers dat Delfos al aangaf is er ook een groot lichamelijk verschil.

De Seca 213 mobiele lengtemeter heeft het keurmerk Annex VI of the Medical Devices Directive 93/42/EEC. De Seca 813 medische personen weegschaal voldoet aan de richtlijn 89/336/EWG., beide zijn dus betrouwbaar. De manier van meten kan echter wel invloed hebben gehad op de resultaten. Er zijn meerdere testafnemers geweest en bij bijvoorbeeld lengte opmeten kan een klein verschil als voetenstand of kijkrichting van de leerling een andere waarde geven. Er word ook met sokken en kleding aan gemeten. Dit kleine verschil kan bijdragen aan een afwijkend BMI. Ook bij het afnemen van de sportparticipatie test kan verkeerde informatie gegeven worden. Sommige kinderen weten niet zeker of ze op een sportclub zitten, door middel van verkennende vragen moet de testafnemer beslissen of dit wel of niet het geval is. Op deze manier kunnen sommige leerlingen in de verkeerde groep zijn beland. Er kunnen ook fouten zijn gemaakt bij het invoeren en doorvoeren van de gegevens op de computer.

Komende onderzoeken zouden meer moeten doen met het schrikbarende verschil in BMI tussen sporters en niet sporters. Er is in de Nederlands onderzoeken nauwelijks iets over terug te vinden. De groep sporters houdt het gemiddelde nog erg laag, de groep niet-sporters zijn er erger aan toe dan in de meeste cijfers naar voren komt. Ook de verklaring voor het verschil tussen de schoolkinderen en de prepubers is interessant om verder te onderzoeken. Naast het grote

(19)

19

cognitieve verschil tussen de schoolkinderen en de prepubers dat Delfos al aangaf is er ook een groot lichamelijk verschil. Wellicht bestaat er een biologische verklaring voor.

In het onderwijs adviseer ik een grote aanpassing. Door de verschuiving van het buitenspelen naar het binnenzitten heeft het bewegingsonderwijs een groter belang dan ooit. In het huidige onderwijssysteem krijgt een leerling bijles als hij niet goed is in Nederlands of wiskunde. Er moet op scholen ook extra gym gegeven worden aan kinderen die overgewicht hebben. Tijdens dit extra uur moet zeker een MET-score van 4,5 bereikt worden en er moet ook aandacht gegeven worden aan het “waarom” van een gezonde leefstijl. Het bewust worden van het belang van een gezond lichaam. Het is namelijk zo dat wanneer kinderen met overgewicht beginnen aan een sport, er al binnen een aantal maanden een significante afname van het BMI kan plaatsvinden (Weintraub et al., 2008).

Conclusie

De resultaten van dit onderzoek laten zien dat kinderen met een leeftijd tussen de 9 en de 12 die sporten, significant vaker een gezond gewicht hebben dan kinderen in dezelfde leeftijdscategorie die niet sporten. De resultaten van de associatiematen laten zien dat door te sporten het overgewichtrisico met 42% afneemt en dat van de 100 kinderen met overgewicht, er 28,4 hiervoor behoed kunnen worden. Dit onderzoek was een deelvraag van een overkoepelend onderzoek. Ook in de andere deelvraag (6 tot 9 jarige) was er een significant verschil gevonden. Daarmee is er aangetoond dat er bij Amsterdamse basisschoolleerlingen tussen de 6 en de 12 jaar een associatie bestaat in BMI categorie tussen sporters en niet sporters.

Omdat kinderen niet meer buitenspelen moet er in het bewegingsonderwijs extra aandacht komen voor kinderen met overgewicht. Net zoals bijles Nederlands of wiskunde, moet er bijles gym komen, een extra uur gym waar aandacht word gegeven aan een gezonde lijfstijl en het belang van een gezond lichaam. Door deze kinderen meer te laten bewegen kunnen we er al 1 van de 3,5 behoeden voor een zwaarlijvig leven.

(20)

20

Referenties

Berkel-Schaik, A., & Taks, B. (1990). Naar een standaardoperationalisatie van sociaal-economische status voor epidemiologisch en sociaal-medisch onderzoek. Den Haag: DOP. Breedveld, K. (2014). Sportparticipatie: uitdagingen voor wetenschap en beleid. Radboud Universiteit Nijmegen.

Both, K. (2005). Kinderen in beweging. De wereld van het jonge kind, 118-121.

Bowman, A., Ford, E., & Mokdad, A. (2001). Health risk factors, prevalence of obesity, diabetes, and obesity-related. US National Library of Medicine, 289, 76-79.

Burg, E. van der. (2013). Amsterdammers gezond en wel?. GGD Amsterdam.

Buuren, S. van. (2006). Overgewicht bij kinderen. opgeroepen op oktober 2, 2014 van https://www.tno.nl/downloads/pzscovergewichtsamenvatting.pdf

Christian, J., Bessesen, D., Byers, T., Christian, K.., Goldstein, M., & Bock, B. (2008). Clinic-Based Support to Help Overweight Patients With Type 2 Diabetes Increase Physical Activity and Lose Weight. Arch Intern Med, 168(2), 141-146.

Cole, T., Bellizzi, M., Flegal, C., & Dietz, W. (2000) Establishing a standard definition for child overweight and obesity worldwide: international survey. BMJ, 320, 1–6

Collard, D., & Pulles, I. (2014) Sportdeelname 2013. Mulier instituut.

Delfos, M. (2009). Ontwikkeling in vogelvlucht. Ontwikkeling van kinderen en adolescenten. Amsterdam: Pearson.

Graf, C., Koch, B., Kretschmann-Kandel, E., Falkowski, G., Christ, H., Coburger, S., … Dordel, S.(2004). Correlation between BMI, leisure habits and motor abilities in childhood (CHILT-Project). International Journal of Obesity, 28, 22–26.

Jette, M., Sidney, K., & Blumchen, G. (1990). Metabolic Equivalents (METS) in Exercise Testing, Exercise Prescription, and Evaluation of Functional Capacity. Clinical Cardiologie, 13, 555-565.

(21)

21

Kemper, H., Stasse-Wolthuis, M., Bosman, W. (2005) The prevention and treatment of overweight and obesity. The Netherlands Journal of Medicine, 62(1), 10-7

Lee, A., Jeon, K., Kim, H., Han, S. (2014). Effect of a 12-week weight management program on the clinical characteristics and dietary intake of the young obese and the contributing factors to the successful weight loss. Nutr Res Pract, 8(5), 571-9.

Ogden, C., Carroll, M., Curtin, L., McDowell, M., Tabak, C., & Flegal, K. (2006). Prevalence of overweight and obesity in the United States 1999–2004. The Journal of American Medical Association, 295(13), 1549–1555.

Schippers, E. (2011) Gezondheid dichtbij. Landelijke nota gezondheidsbeleid.

Schönbeck, Y., & Buuren, S. van. (2010). Factsheet Resultaten Vijfde Landelijke Groeistudie. TNO.

Serdula, M. K., Ivery, D., Coates, R. J., Freedman, D. S., Williamson, D. F., & Byers, T. (1993). Do obese children become obese adults?. Preventive Medicine, 22(2), 167-177. Slentz, C,. Duscha, B., Johnson, J., Ketchum, K., Aiken, L., Samsa, G., … Kraus, W. (2004). Effects of the Amount of Exercise on Body Weight, Body Composition, and Measures of Central Obesity: STRRIDE—A Randomized Controlled Study. Arch Intern Med, 164(1), 31-39.

Stewart, A., & Brook, R. (1983). Effects of Being Overweight. American Journal of Public Health, 73(2), 171-178.

Thorling, E. (1996). Obesity, fat intake, energy balance, exercise and cancer risk a review. Nutrition Research, 16(2), 315-368.

Weintraub, D., Tirumalai, E., Farish Haydel, K., Fujimoto, M., Fulton, J., Robinson, T. (2008). Team Sports for Overweight Children. Arch Pediatr Adolesc Med, 162(3), 232-237. Winkleby, M., Jatulis, D., Frank, E., & Fortmann, S. (1992). Socioeconomic status and health: how education, income, and occupation contribute to risk factors for cardiovascular disease. Public Health, 82(6), 816–820.

(22)

22

Bijlage

Bijlage 1: Brief aan de ouders i.v.m. toestemming

Amsterdam, [datum]

Geachte ouders en verzorgers,

Onze school hecht veel waarde aan de bewegingsontwikkeling van uw kind. Zo wordt er jaarlijks een beweegtest afgenomen. De uitkomst van deze test wordt gebruikt om de lessen aan te laten sluiten op het niveau van de kinderen. Ook wordt de beweegtest gebruikt om de motorische ontwikkeling van uw kind in kaart te brengen.

De ALO Amsterdam (Academie voor Lichamelijke Opvoeding) doet onderzoek naar beweegtests en heeft hiervoor contact opgenomen met onze school. Studenten en onderzoekers van de ALO zullen meester [naam] (vakleerkracht bewegingsonderwijs) tijdens de gymles helpen met het afnemen van de beweegtest in groep 3, 4, 5, 6, 7 & 8. Deze test bestaat uit 4 oefeningen:

- Hinkelen (op één been)

- Stilstaan op één been

- Huppel- en springoefeningen

- Stuiten met een bal

Daarnaast zal de lengte en het gewicht van uw kind gemeten worden (sportkleding aan) en worden er enkele vragen gesteld over zwemdiploma’s en lidmaatschap van een sportvereniging.

Naast het gebruiken van de testgegevens door meester [naam], willen we de gegevens van de metingen voor de ALO beschikbaar stellen. De ALO gebruikt de gegevens voor onderzoek over de motorische ontwikkeling van kinderen. Hierbij zullen ze niet kijken naar het individuele kind maar naar een grote groep kinderen.

De beweegtest zal plaatsvinden op: ……….. [datum]

Met de gegevens wordt zeer zorgvuldig omgegaan. Alleen de gymdocent en enkele medewerkers van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding kunnen de gegevens van uw kind bekijken. Ook u kunt de gegevens inzien als u dat wilt en daarover vragen stellen aan meester [naam]. Mocht u bezwaar hebben tegen deelname van uw kind, dan kunt u dat kenbaar maken via onderstaand strookje. Als u geen bezwaren heeft, hoeft u dus niet te reageren.

Met vriendelijke groet,

[naam], docent Bewegingsonderwijs

---

Ik geef geen toestemming voor mijn kind om mee te doen aan de beweegtest tijdens de gymles op [datum].

Naam kind: _____________________________________________ Klas:___________________________ _______________________

(23)

23 Bijlage 2: Sportparticipatie vragenlijst

(24)
(25)

25 Bijlage 3: Afkapwaarde BMI

(Cole, Bellizzi, Flegal, & Dietz, 2000)

Meisjes Jongens

Leeftijd in jaren

Overgewicht Obesitas Overgewicht Obesitas

2 18,0 20,1 18,4 20,1 2,5 17,8 19,5 18,1 19,8 3 17,6 19,4 17,9 19,6 3,5 17,4 19,2 17,7 19,4 4 17,3 19,1 17,6 19,3 4,5 17,2 19,1 17,5 19,3 5 17,1 19,2 17,4 19,3 5,5 17,2 19,3 17,5 19,5 6 17,3 19,7 17,6 19,8 6,5 17,5 20,1 17,7 20,2 7 17,8 20,5 17,9 20,6 7,5 18,0 21,0 18,2 21,1 8 18,3 21,6 18,4 21,6 8,5 18,7 22,2 18,8 22,2 9 19,1 22,8 19,1 22,8 9,5 19,5 23,5 19,5 23,4 10 19,9 24,1 19,8 24,0 10,5 20,3 24,8 20,2 24,6 11 20,7 25,4 20,6 25,1 11,5 21,2 26,1 20,9 25,6 12 21,7 26,7 21,2 26,0 12,5 22,1 27,2 21,6 26,4 13 22,6 27,8 21,9 26,8 13,5 23,0 28,2 22,3 27,2 14 23,3 28,6 22,6 27,6 14,5 23,7 28,9 23,0 28,0 15 23,9 29,1 23,3 28,3 15,5 24,2 29,3 23,6 28,6 16 24,4 29,4 23,9 28,9 16,5 24,5 29,6 24,2 29,1 17 24,7 29,7 24,5 29,4

(26)

26

17,5 24,8 29,8 24,7 29,7

18 25,0 30,0 25,0 30,0

Bijlage 4: Indeling van de zaal

Figuur 1: Grote zaal

(27)

27 Bijlage 5: Metabool equevalent

(28)
(29)
(30)

30 Bijlage 6 SPSS output deelvraag 9 tot 12 Jaar

(31)

31 Bijlage 7 SPSS output deelvraag 6 tot 9 jaar

(32)

32 Bijlage 8 SPSS Output hoofdvraag

(33)

33 Bijlage 9 Inleverbewijs Ephorus

Beste Sjoerd Janson,

Het document is ingeleverd bij Ephorus en je docent Ramon Stuart (r.stuart@hva.nl) is hiervan op de hoogte gesteld.

Het unieke nummer dat aan het document is toegekend is: d7e2776a-be9f-4f86-b4e1-e069124135bc.

We raden je aan deze pagina uit te printen of op te slaan. Inlevercode: 40140AOSPA

Datum: zondag 4 januari 2015 15:51:23 uur CET Jouw gegevens:

Sjoerd Janson 500530368

Sjoerd.janson@hva.nl

Janson 500530368 Antoine de Schipper Je docent:

Ramon Stuart r.stuart@hva.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To experimentally verify the existence of an intrinsic magnonic crystal resulting in quantized helimagnons in the conical and helical phases of Cu 2 OSeO 3 , we performed

This thesis was conducted within the Research Institute SHARE of the Graduate School of Medical Sciences, University Medical Center Groningen, University of Groningen and under

We already know from the literature about classical startup fragilities, frequently summarized as the liability of newness (Stinchcombe, 1965), we also know from Preferred

Theory: The Key Thinkers. Anne Brontë: A Quiet Feminist.. Crusade Against Drink in Victorian England. Basingstoke: Macmillan Press Ltd. Charlotte Brontë and Victorian

mechanical properties were not analysed[14]. There are also numerous studies investigating the effect of several random process parameters on porosity for

We studied the determinants of the spatial pattern of height- for-age at the household cluster level in Rwanda considering demographic, socio-economic variables and

Peng Jia, Director of the International Initiative on Spatial Lifecourse Epidemiology (ISLE), thanks the Lorentz Center, the Netherlands Organization for Scienti fic Research, the

The refinement process to make the actual coating material, consists of reducing the water content. 105 Traditionally coloured lacquer was pigmented by the lacquer artists