UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)
UvA-DARE (Digital Academic Repository)
Variatie in verbale interactie (v/m). Een sociolinguistisch onderzoek naar de
vorm en de functie van het taalgebruik van adolescente meisjes en jongens
van Alphen, I.C.
Publication date
1999
Link to publication
Citation for published version (APA):
van Alphen, I. C. (1999). Variatie in verbale interactie (v/m). Een sociolinguistisch onderzoek
naar de vorm en de functie van het taalgebruik van adolescente meisjes en jongens. in eigen
beheer.
General rights
It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).
Disclaimer/Complaints regulations
If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.
VOORWOORD
Dit onderzoek is het resultaat van een groot aantal jaren worstelen met het 'probleem' taal en sekse (zie hoofdstuk 1). Dit probleem wordt ook weerspiegeld in de positie die ik wetenschappelijk heb ingenomen. In eerste instantie als enige taalkundige in vrouwenstudies kringen. In tweede instantie als door de overheid betaald feministe bij Algemene Taalwetenschap. Dit onderzoek is dan ook in een zekere wetenschappelijke eenzaamheid uitgevoerd. Dat op het laatste moment de beoogde linguïstische uitgeverij het moest laten afweten en dit proefschrift plotseling in eigen beheer diende te worden geproduceerd, zie ik maar als een laatste manifestatie van mijn eenlingschap binnen de taalwetenschappelijke wereld.
Toch dank ik hier een aantal belangrijke mensen. Ten eerste de 96 (en meer) vijftienjarige meisjes en jongens die de gesprekken voor dit onderzoek hebben gevoerd. Vervolgens Kitty Bakker en Annemarie Lutz die de toegang tot de scholen en deze pubers voor mij hebben geopend. Zonder hen was dit gouden corpus niet tot stand gekomen.
Ook dank ik de medewerksters en de meidenpraatgroep in buurthuis de Komeet in Amsterdam Noord waar ik jaren vermomd als vrijwilligster opnamen heb mogen maken, in de ijdele hoop ooit vergelijkbare jongensgesprekken te kunnen vergaren (zie hoofdstuk 4).
Ik dank mijn collega's van Algemene Taalwetenschap voor hun vriendschap en enige wetenschappelijke discussies. Ik dank vooral mijn studentes die mij door hun kritische vragen en hun doctoraalscripties in de loop der jaren gesteund hebben om mijn weg in dit onderzoeksdomein te vinden.
Mijn liefste vriendinnen en vrienden dank ik voor hun jarenlange steun en toeverlaat, in het bijzonder Debora Meijers, Marjan Schwegman en Jaap Talsma die mij (alweer) hebben geholpen met de laatste loodjes. Mijn moeder dank ik voor alles wat zij voor mij gedaan heeft en voor de liefdevolle opvoeding die zij en mijn vader mij gegeven hebben.
Vervolgens gaat mijn dank uit naar mijn promotor Anne Baker, die jarenlang met een weerspannige promovenda te maken had, en toch de moed nooit heeft opgegeven.
Mijn allergrootste dank gaat echter uit naar mijn promotor René Appel. De volgende zin is niet overdreven en bevat geen beleefdheidsfrase. Zonder René was dit proefschrift nooit (of niet nu) voltooid. De afgelopen driejaar heeft René Appel alle taalhandelingen geuit die een persoon aan moeten zetten tot werken, tot afronden, tot inkorten, tot verhelderen én tot inleveren. Ik dank hem daarvoor. Mijn "nee" is door hem niet geaccepteerd.
Ik dank vervolgens in alle liefde mijn dochter Victorine (nu 11 ;3 jaar en dus een pre-puber) omdat zij ondanks haar drukke bestaan met Circus Elleboog toch nog de tijd heeft gevonden om mijn leven zo bijzonder prettig en enerverend te maken.
Dit boek hoeft overigens niet aan haar of aan haar seksegenootjes te worden opgedragen. Het komt wel in orde met die meiden, het zijn de jongens die de zorg verdienen.
Tot slot stel ik er prijs op hier een feit te vermelden dat volgens de theorie niet kan (hoofdstuk 3). Van mijn elfde tot mijn veertiende zat ik in een meiden-peergroup. Wij vijven noemden onszelf 'De Snotneuzen' en wij struinden - al pratend, dat wel - door de duinen van Den Haag. Het onderwerp van deze studie is wellicht aan die jeugdervaring te danken.
Amsterdam, oktober 1999 Ingrid van Alphen