• No results found

Meldcode Mensenhandel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Meldcode Mensenhandel"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Meldcode Mensenhandel

Scriptie Master Publiekrecht track Gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam

Door: Mandy Hartog

Mastertrack: Gezondheidsrecht

Begeleiding: mr. dr. R.P. (Rolinka) Wijne

Inleverdatum: 4 juli 2018

Woordenaantal: 12.025

(2)

Abstract

Hoewel maar liefst 68 procent van de medisch professionals in contact komt met slachtoffers van mensenhandel, weten zij de signalen van dit slachtofferschap slecht te herkennen en door te zetten naar de juiste instanties. Gelet op het feit dat slachtoffers van mensenhandel vaak een (gedwongen) afgezonderd en teruggetrokken bestaan leiden, lijkt dit een gemis in het proces van opsporing. Het doel van deze masterscriptie is daarom om te onderzoeken of het, gelet op de ervaringen met de ‘Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’, wenselijk is om een ‘Meldcode mensenhandel’ in te voeren. Hierdoor weten medisch professionals vermoedelijk de signalen van mensenhandel beter te herkennen, kan mensenhandel beter strafrechtelijk worden aangepakt en kunnen slachtoffers eerder uit hun uitbuitingssituatie worden bevrijd. Deze vermoedens zijn aan de hand van literatuuronderzoek onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat er zowel voor- als nadelen zitten aan het wettelijk verplichten van medisch professionals om een Meldcode mensenhandel te hanteren. Voordelen zijn dat alle professionals dan beschikken over een meldcode en dus weten hoe zij moeten handelen indien zij met vermoedens van slachtofferschap van mensenhandel kampen. Ook worden ze zich zo bewust van signalen van mensenhandel. Gelet op de ervaringen met de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling zijn er nog twee voordelen. Zo voelen professionals zich beter ondersteund bij de afweging van vermoedens van geweld en weten zij het doen van een officiële melding bij Veilig Thuis beter te onderbouwen. Nadelen betreffen onder andere de toegebrachte schade aan de vertrouwensband tussen professionals en cliënten en het risico op een tuchtklacht. Daarnaast volgt een waarschijnlijke toename in contactmomenten met het coördinatie- en expertisecentrum betreffende mensenhandel: CoMensha. Dit kan leiden tot overbelasting van deze organisatie. Ook kan de toch al hoge werkdruk onder medisch professionals nog verder worden verhoogd. Daarnaast ontstaat het risico op zorgmijding. Jaarlijks worden ongeveer 9.500 personen in Nederland het slachtoffer van mensenhandel, terwijl 200.000 personen het slachtoffer worden van huiselijk geweld en ongeveer 100.000 kinderen worden verwaarloosd of mishandeld. Gelet op het verschil in aantal slachtoffers lijkt het opstellen van een aparte Meldcode mensenhandel niet gerechtvaardigd. Aanbeveling verdient daarom om de bestaande meldcode uit te breiden tot een ‘Meldcode huiselijk geweld, kindermishandeling en mensenhandel’. Zo kunnen slachtoffers van mensenhandel eerder worden herkend. Of mensenhandel dan beter strafrechtelijk kan worden aangepakt en slachtoffers eerder kunnen worden bevrijd, zal uit de praktijk moeten blijken. Op basis van dit literatuuronderzoek kan daar geen uitspraak over worden gedaan.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding

1. Mensenhandel

1.1. Inleiding

1.2. De definitie, verschillende vormen en slachtoffers van Mensenhandel 1.3. Juridisch kader

1.3.1. Internationaal juridisch kader 1.3.2. Nationaal juridisch kader

1.3.2.1. Wettelijk kader

1.3.2.2. Medisch beroepsgeheim

1.3.2.3. Uitzonderingen op het medisch beroepsgeheim 1.4. Mensenhandel en medisch professionals

1.4.2. Indicatoren van mensenhandel 1.4.2.1. Het bestaan van indicatoren 1.4.2.2. Fysieke indicatoren

1.4.2.2. Psychische indicatoren 1.4.2.3. Contextuele indicatoren 1.4.3. Medisch professionals

1.4.3.1. Barrières bij het herkennen van de indicatoren 1.4.3.2. Vermoedens doorzetten naar CoMensha 1.5. Tussenconclusie

2. Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

2.1. Inleiding

2.2. Ontstaan Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling 2.3. Inhoud Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

2.3.1. Eisen gesteld aan de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

2.3.2. Aanscherping van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

2.4. De Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en het EVRM

5 8 8 9 9 11 11 11 12 13 13 13 14 14 14 15 15 15 16 18 18 18 19 19 21 22 23

(4)

2.5. Een meldrecht in plaats van een meldplicht 2.5.1. Geen meldplicht

2.5.2. Verhouding meldrecht en medisch beroepsgeheim

2.6. Ervaringen met Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

2.7. Voor- en nadelen hantering Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

2.7.1. Voordelen Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling 2.7.2. Nadelen Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling 2.8. Tussenconclusie

3. Meldcode Mensenhandel

3.1. Inleiding

3.2. Argumenten tegen het instellen van een Meldcode mensenhandel 3.3. Argumenten voor het instellen van een Meldcode mensenhandel 3.4. Meldcode huiselijk geweld, kindermishandeling en mensenhandel 3.5. Tussenconclusie 4. Conclusie en aanbevelingen 4.1. Conclusie 4.2. Aanbevelingen Literatuurlijst Websites Jurisprudentielijst Parlementaire stukken 23 24 25 27 27 28 29 29 31 31 32 34 34 36 38 39 44 45 46

(5)

Inleiding

Het is 30 juni 2015 en de politie gaat af op een melding van een vrouw die via haar balkon naar dat van haar buren is gesprongen. Later verklaart zij aan de politie dat zij door haar vriend gedwongen werd tot het verrichten van seksuele handelingen voor de webcam. Bovendien moest zij haar verdiende geld aan hem afstaan en werd ze mishandeld wanneer ze niet deed wat hij zei. Hierbij werd onder andere gebruikgemaakt van glazen flessen, een honkbalknuppel, brandende sigaretten en aanstekers.1

Wanneer de politie later – met toestemming van het slachtoffer – haar medisch dossier opvraagt bij haar huisarts, blijkt dat zij gedurende de uitbuitingsperiode maar liefst zeventien keer bij haar huisarts is geweest. Dit was onder andere voor een gebroken middelvinger, een verbrande nek, een brandwond onder haar oog, rugklachten en een hoofdwond die moest worden gehecht. Tevens is zij op de eerste hulp geholpen aan een ontstoken brandwond op haar been, een andere hoofdwond en heeft zij een gynaecoloog bezocht. Bij het later verrichte letselonderzoek zijn op het lichaam van het slachtoffer 24 littekens en letsels gevonden, waarvan zeven in het gezicht. Deze kwetsuren duiden op systematische mishandeling.2

Ondanks al deze doktersbezoeken, is alleen bij het laatste bezoek door de huisarts gevraagd of de brandwonden in het gezicht door een ander zijn aangebracht. Toen zij hier ontkennend op antwoordde, werd door de huisarts verder geen actie ondernomen.3

Het bovenstaande is slechts één van de schrijnende voorbeelden van wat in de ‘Tiende rapportage mensenhandel’4 van de Nationaal Rapporteur wordt gesignaleerd: ongeveer

68 procent van de medisch professionals komt in contact met slachtoffers van mensenhandel, maar zij weten de signalen slecht te herkennen en door te zetten naar de juiste instanties.5

Het totale aantal slachtoffers van mensenhandel is de afgelopen jaren flink gestegen. In 2005 zijn er 424 slachtoffers van mensenhandel gemeld bij CoMensha. Dit is het expertise en coördinatiecentrum met betrekking tot mensenhandel.6 In 2016 waren dat er 1.049 van wie

1 Hof Arnhem-Leeuwarden 14 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:3203.

2 Ibid.

3 Ibid.

4 Gepubliceerd op 9 november 2017.

5 Chisolm-Straker e.a. 2016, p. 1227: in dit onderzoek werden 173 slachtoffers van mensenhandel ondervraagd. Andere studies tonen ook aan dat een groot deel van de slachtoffers van mensenhandel, gedurende de tijd dat zij worden uitgebuit, in contact komen met medisch professionals. Zie bijvoorbeeld: Lederer & Wetzel 2014, p. 73; Ravi e.a. 2017; Ahn e.a. 2013.

6 CoMensha zet zich in voor de rechten en belangen van slachtoffers van mensenhandel in Nederland. Zie voor meer informatie: <www.comensha.nl> tab. over ons.

(6)

ongeveer de helft minderjarig was.7 In elf jaar in het aantal dus meer dan verdubbeld. Toch is

dit bij benadering slechts 11 procent van het totale aantal slachtoffers van mensenhandel in Nederland.8 Het geschatte aantal slachtoffers van mensenhandel komt daarmee neer op 9.500

personen per jaar. Dat slechts 11 procent van de slachtoffers is gemeld bij CoMensha heeft verschillende redenen. Zo bestaat er bij de slachtoffers regelmatig angst voor de mensenhandelaar of professionals.9 Ook zijn slachtoffers van mensenhandel de Nederlandse

taal soms niet machtig waardoor hulp zoeken voor hen lastig is.10 Een andere reden is dat

slachtoffers soms illegaal in Nederland verblijven waardoor angst op uitzetting hen weerhoudt van het zoeken van hulp.11

Tot op heden bestaan in Nederland geen juridische verplichtingen voor medisch professionals die gericht zijn op het signaleren of melden van mensenhandel.12 Gelet op de

strafrechtelijke aanpak van mensenhandel lijkt het ontbreken van dergelijke verplichtingen een gemiste kans in het proces van opsporing. Slachtoffers leven namelijk vaak een (gedwongen) afgezonderd en teruggetrokken bestaan.13 Bovendien durven zij dikwijls geen

aangifte te doen tegen de mensenhandelaar.

Wanneer medisch professionals bij vermoedens van mensenhandel een meldcode zouden hebben, die aangeeft welke stappen het beste kunnen worden genomen bij vermoedens van mensenhandel, kunnen waarschijnlijk veel meer slachtoffers uit hun uitbuitingssituatie worden gered. In een ander veld bestaat een dergelijke meldcode al, namelijk wanneer de medisch professional vermoedens heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling.14 Medisch professionals die bij dergelijke vermoedens de Meldcode

huiselijk geweld en kindermishandeling hanteren, geven aan drie keer vaker actie te ondernemen dan hun collega’s die hier niet mee werken.15

De vraag die, gelet op het voorgaande, in dit onderzoek centraal staat, is: ‘In hoeverre

is het, gelet op de ervaringen met de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling,

7 Nationaal Rapporteur 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), p. 31.

8 <www.trouw.nl> geraadpleegd 3 februari 2018, tab samenleving.

9 Ahn e.a. 2013, p. 284.

10 Ibid.

11 Chisolm-Straker e.a. 2016; zie voor verschillende verhalen van illegaal verblijvende slachtoffers van mensenhandel <www.volkskrant.nl> geraadpleegd 2 juli 2018, tab de gezichten van mensenhandel; om een beter beeld te krijgen van illegaal in Nederland verblijvende slachtoffers van mensenhandel zie de documentaire van Brandpunt + <www.pers.kro-ncrv.nl> geraadpleegd 2 juli 2018, tab programma’s.

12 Nationaal Rapporteur 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), p. 139.

13 <www.comensha.nl> geraadpleegd 3 februari 2018, tab 18 oktober campagne.

14 Stb. 2013, 142.

(7)

wenselijk om een ‘Meldcode mensenhandel’ in te voeren, zodat medisch professionals de signalen van mensenhandel beter weten te herkennen, mensenhandel op deze manier beter strafrechtelijk kan worden aangepakt en slachtoffers eerder uit hun uitbuitingssituatie kunnen worden bevrijd?’.

Om tot het antwoord op deze onderzoeksvraag te komen, is gebruikgemaakt van literatuuronderzoek.

In hoofdstuk 1 wordt ter beantwoording van deze onderzoeksvraag dieper ingegaan op mensenhandel in het algemeen. Er wordt uiteengezet wat de definitie van mensenhandel is en welke vormen van mensenhandel bestaan. Vervolgens wordt ingegaan op zowel het internationale als het nationale juridische kader waaraan Nederland, met betrekking tot de bestrijding van mensenhandel, is gebonden. Daarna wordt ingegaan op de relatie tussen de medisch professionals en signalering van mensenhandel. In dat verband wordt allereerst besproken waaraan mensenhandel kan worden herkend door professionals. Vervolgens wordt uiteengezet wat in Nederland de barrières zijn bij het herkennen van deze indicatoren en hoe professionals omgaan met het doorzetten van vermoedens naar de bevoegde instanties.

In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarbij wordt allereerst het ontstaan en de inhoud van deze meldcode besproken. Daarna wordt uiteengezet hoe de meldcode zich verhoudt tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en wordt er uitgelegd waarom er geen sprake is van een meldplicht, maar van een meldrecht. Daaropvolgend worden ervaringen van professionals met de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling besproken. Ten slotte worden de voor- en nadelen van de hantering van deze meldcode uiteengezet.

In hoofdstuk 3 wordt, gelet op de bevindingen in de vorige hoofdstukken, verklaard wat de voor- en nadelen zouden zijn van het instellen van een Meldcode mensenhandel. Er wordt vervolgens aangegeven hoe aan een meldcode omtrent mensenhandel het beste invulling kan worden gegeven.

Tot slot volgen in hoofdstuk 4 de conclusie en enkele aanbevelingen voor het aanpakken en herkennen van mensenhandel in de toekomst.

(8)

Hoofdstuk 1: Mensenhandel

1.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 1.2 de definitie van mensenhandel uiteengezet. Daarbij wordt ingegaan op de verschillende vormen en de slachtoffers van mensenhandel. Vervolgens wordt in paragraaf 1.3 zowel het internationaal als nationaal juridisch kader rondom de signalering en bestrijding van mensenhandel uiteengezet. In paragraaf 1.4 wordt daaropvolgend besproken aan de hand van welke indicatoren medisch professionals mensenhandel kunnen herkennen, wat de barrières zijn bij het herkennen van de slachtoffers en hoe vermoedens van mensenhandel kunnen worden doorgezet naar de juiste instanties.

1.2. De definitie, verschillende vormen en slachtoffers van mensenhandel

Mensenhandel is het dwingen van een ander tot het verrichten van (seksuele) handelingen of het beschikbaar stellen van eigen organen. Het oogmerk van mensenhandel is uitbuiting van een ander persoon. Hierin verschilt mensenhandel ten opzichte van mensensmokkel. Mensensmokkel vindt namelijk niet noodzakelijk plaats met het oog op uitbuiting van een ander persoon.16 Deze twee begrippen dienen goed van elkaar te worden onderscheiden.

Mensenhandel kan grofweg worden ingedeeld in drie verschillende categorieën. De eerste is mensenhandel binnen de seksindustrie. Hierbij kan worden gedacht aan het dwingen tot prostitutie, zowel binnen als buiten de gereguleerde sector.17 De tweede categorie betreft

mensenhandel buiten de seksindustrie. Voorbeelden hiervan zijn het aannemen en uitbuiten van personeel, zoals een au-pair of schoonmaakster.18 De laatste categorie van mensenhandel

is het gedwongen worden tot het afstaan van de eigen organen. Het oogmerk is hierbij niet zozeer gericht op uitbuiting, maar op orgaanverwijdering.19

16 Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3, p. 2 (MvT).

17 Deze categorie van mensenhandel zal in deze scriptie centraal staan; zie bijvoorbeeld: Rb. Zwolle-Lelystad 10 december 2010, ECLI:NL:RBZLY:2010:BL3717; Hof Amsterdam 26 oktober 2011,

ECLI:NL:GHAMS:2011:BU4222.

18 Zie bijvoorbeeld: Rb. Den Haag 17 februari 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BL4886 (niet gepubliceerd); Rb. Haarlem 8 december 2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:BO8985.

(9)

Het aantal slachtoffers dat in 2016 werd aangemeld bij CoMensha was 1.049.20 Deze

slachtoffers zijn gemiddeld 25 jaar oud en komen doorgaans uit Bulgarije, Polen, Hongarije, Roemenië en Nederland.21 Gemiddeld is 15,2 procent van de slachtoffers een man.22 Zoals

reeds in de inleiding is vermeld, is het aantal gemelde slachtoffers niet representatief voor het totale aantal slachtoffers. Geschat wordt namelijk dat het gemelde aantal slachtoffers slechts 11 procent omvat van het totale aantal slachtoffers.23 Het aantal niet gemelde slachtoffers

wordt aangeduid als het dark number.24 Een verklaring hiervoor kan zijn dat een eenduidig beeld ontbreekt van de verschillende vormen waarin mensenhandel voorkomt.25 Een andere

mogelijke verklaring voor het hoge dark number is dat, door het grensoverschrijdende karakter van mensenhandel, slachtoffers en uitbuiters gemakkelijker uit het zicht van de autoriteiten en hulpverlening kunnen blijven.26

1.3. Juridisch kader

1.3.1. Internationaal juridisch kader

Aangezien veel slachtoffers van mensenhandel uit het buitenland komen, heeft mensenhandel een internationaal en grensoverschrijdend karakter. Internationale mensenhandel is vergemakkelijkt door ontwikkelingen op het gebied van zowel transport als communicatie. Ook globalisering speelt hierbij een rol.27 Om deze reden is het noodzakelijk geworden om

ook internationaal actie te ondernemen tegen mensenhandel.28 Daartoe zijn verschillende

protocollen en richtlijnen met betrekking tot mensenhandel van kracht binnen Europa.29

De Verenigde Naties hebben in 2002 een protocol opgesteld: het UN Palermo Protocol.30 In dit protocol staat de bestrijding en bestraffing van mensenhandel centraal. Ter

versterking van de internationale samenwerking binnen Europa is in 2005 vervolgens het Verdrag van Warschau in werking getreden.31 Van belang voor de medisch professional is

20 Nationaal Rapporteur 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), p. 31.

21 Nationaal Rapporteur 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), p. 42-44. Zie bijvoorbeeld: Rb. Alkmaar 5 oktober 2010 (niet gepubliceerd), slachtoffer afkomstig uit Bulgarije.

22 Nationaal Rapporteur 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), p. 41.

23 <www.trouw.nl> geraadpleegd 13 februari 2018, tab. samenleving.

24 ‘Dark number’ is een term die wordt gebruikt om de niet geregistreerde criminaliteit aan te duiden.

25 Nationaal Rapporteur 2017 (Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016), p. 16.

26 Hesseling, Nijboer & Smit 2001, p. 326.

27 Rijken 2003, p. 3-6.

28 Obokata 2006, p. 3.

29 Nationaal Rapporteur 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), p. 138.

30 UN Protocol to prevent, suppress and punish trafficking in persons, 2000.

(10)

artikel 5 lid 2 van dit verdrag. Hierin is bepaald dat elke lidstaat voorlichting dient te geven. Daarnaast dienen lidstaten opleidingsprogramma’s te organiseren om personen die beroepshalve betrokken kunnen zijn bij de aanpak of opsporing van mensenhandel, bewust te maken van de signalen en indicatoren.32 Zo kunnen deze beroepsbeoefenaren slachtoffers

beter herkennen en beter met hen omgaan.33 In deze preambule worden voorts geen specifieke

beroepsbeoefenaren benoemd. Wel is bij de signalering zeker een rol weggelegd voor de medisch professional. Gezien het feit dat slachtoffers van mensenhandel vaak een teruggetrokken bestaan leiden en weinig andere mensen zien dan hun uitbuiters en mensenhandelaar, zijn medisch professionals één van de weinigen die met dergelijke slachtoffers in contact komen. Zoals in de inleiding reeds is aangegeven, komt ongeveer 68 procent van de medisch professionals in aanraking met slachtoffers van mensenhandel.34

Ook het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft zich uitgelaten over mensenhandel. In de zaak Rantsev t. Cyprus en Rusland heeft het EHRM bepaald dat mensenhandel binnen het bereik van artikel 4 EVRM – het verbod op slavernij en dwangarbeid – valt.35 Dit betekent dat volgens het EHRM de lidstaten de verplichting hebben

om mensenhandel te bestrijden.36 Artikel 4 EVRM is een absoluut recht, wat inhoudt dat deze

onder geen beding mag worden beperkt.37

Daarnaast is in 2011 de EU Richtlijn inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel opgesteld.38 In de preambule van deze richtlijn wordt reeds vermeld dat

beroepsbeoefenaren die mogelijk in contact komen met slachtoffers van mensenhandel een opleiding moeten krijgen, zodat zij dergelijke slachtoffers beter leren herkennen en beter met hen kunnen omgaan.39 Tot deze beroepsbeoefenaren behoren ook de medisch professionals

aangezien zij regelmatig rechtstreeks in contact komen met de slachtoffers en de directe gevolgen van geweld.40 Daarnaast zijn artikel 11 lid 2 en 4 van deze EU Richtlijn van belang

voor het signaleren van mensenhandel door de medisch professional. In artikel 11 lid 2 wordt bepaald dat lidstaten de benodigde maatregelen dienen te treffen, zodat een bevoegde autoriteit – die een redelijke aanwijzing heeft dat iemand slachtoffer is van mensenhandel –

32 Artikel 5 lid 2 Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel.

33 Lo Fo Wong 2006

34 Chisolm-Straker e.a. 2016, p. 1227.

35 EHRM 7 januari 2010, nr. 25965/04 (Rantsev /Cyprus en Rusland)

36 Kamerstukken II 2011/12, 33 309, 3, p. 3.

37 EHRM 7 januari 2010, nr. 25965/04 (Rantsev /Cyprus en Rusland), r.o. 283.

38 Richtlijn 2011/36/EU.

39 Richtlijn 2011/36/EU, preambule (6).

(11)

deze persoon direct kan bijstaan en ondersteunen.41 Artikel 11 lid 4 waarborgt vervolgens dat

lidstaten maatregelen nemen om in samenwerking met hulpverleningsorganisaties slachtoffers vroegtijdig te identificeren.42

1.3.2 Nationaal juridisch kader

1.3.2.1. Wettelijk kader

De EU Richtlijn inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel is in Nederland geïmplementeerd.43 Dit betekent dat deze in nationale wetgeving is omgezet. Gevolg hiervan

is dat de richtlijn – en dus ook artikel 11 lid 2 en 4 – direct effect hebben.44

De ondersteuning en bijstand van de slachtoffers is in Nederland geregeld in de Aanwijzing mensenhandel.45 Deze is per 1 juli 2013 in werking getreden. Hieruit is voor de

medisch professional van belang dat signalen van mensenhandel altijd worden opgepakt, dus ook die van de hulpverlener. Daarnaast wordt in overleg met de officier van justitie eventueel een onderzoek en mogelijkerwijs een vervolging gestart.46

De strafbaarstelling van mensenhandel is verwoord in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Wanneer een verdachte ‘met het oogmerk van uitbuiting’ door ‘gebruik van middelen’ iemand heeft ‘geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen’ kan hij worden veroordeeld.47 Dit betekent dat enkel en alleen het werven van

een slachtoffer al tot strafbaarstelling kan leiden. Er bestaan voorts in het Nederlandse rechtsstelsel geen verplichtingen die specifiek gericht zijn op het melden van vermoedens van mensenhandel door medisch professionals.

1.3.2.2. Medisch beroepsgeheim

Bij het door medisch professionals verschaffen van informatie over hun patiënten speelt altijd het beroepsgeheim een rol, zo ook bij het melden van vermoedens van mensenhandel. Het doel van dit beroepsgeheim is tweeledig.48 Enerzijds biedt het beroepsgeheim bescherming

van het privéleven van de patiënt.49 Anderzijds dient het beroepsgeheim de vrije toegang tot

de gezondheidszorg, zoals vastgelegd in artikel 22 van de Grondwet. Dit houdt in dat eenieder 41 Art. 11 lid 2 Richtlijn 2011/36/EU.

42 Art. 11 lid 4 Richtlijn 2011/36/EU.

43 Kamerstukken II 2011/12, 33309, 3.

44 Kooijmans 2008.

45 Aanwijzing mensenhandel, Stcrt. 2013, 16816.

46 Ibid.

47 Artikel 273f Wetboek van Strafrecht.

48 Wijne 2014, p. 177.

49 Artikel 8 EVRM; Artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikelen 10, 11, 12 en 13 van de Grondwet.

(12)

zonder schroom de hulp van een medisch professional kan inroepen.50 Het beroepsgeheim

omvat twee aspecten: de zwijgplicht en het verschoningsrecht. Zwijgplicht houdt in dat de hulpverlener geen informatie over de patiënt aan derden mag verschaffen over wat hem in de uitoefening van zijn beroep bekend is geworden, als de patiënt daar geen toestemming voor heeft verleend.51 De zwijgplicht vloeit voort uit de aard van het beroep van de medisch

professional.52 Wanneer politie of justitie een hulpverlener benadert met een vraag over een

patiënt, en de te verschaffen informatie valt onder de geheimhoudingsplicht van de arts, dan kan deze hulpverlener zich beroepen op zijn verschoningsrecht.53 Hij hoeft op grond hiervan

geen antwoord te geven. Het verschoningsrecht is vastgelegd in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 165 lid 2 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Ingevolge artikel 272 WvSr is bepaald dat ‘hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie’. Het doorbreken van het geheim kan dus voor de medisch professional juridische consequenties met zich meebrengen. Er zijn echter wel uitzonderingen op het beroepsgeheim mogelijk. Deze worden in de volgende paragraaf besproken.

1.3.2.3. Uitzonderingen op het medisch beroepsgeheim

De medisch professional die met vermoedens van mensenhandel te maken krijgt, worstelt vaak met het beroepsgeheim. Hier bestaan echter uitzonderingen op.

Ten eerste kan het beroepsgeheim worden doorbroken indien de patiënt toestemming verleent om zijn gegevens met derden te delen.54 Ten tweede is op grond van artikel 7:457 lid

1, tweede volzin van het Burgerlijk Wetboek (BW), doorbreking van het beroepsgeheim ook mogelijk op grond van een wettelijke bepaling.55 Op grond van artikel 7:457 lid 1 BW

tezamen gelezen met artikel 7:448 lid 3 BW mag het beroepsgeheim ook worden doorbroken om derden informatie te verschaffen in het belang van de patiënt, zoals andere medisch

50 Leenen e.a. 2017, p. 151

51 Nationaal rapporteur 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), p. 139.

52 HR 21 april 1913, NJ 1912/958 (Liefdeshuis). Zie ook artikel 88 van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg.

53 Leenen e.a. 2017.

54 Wijne 2014, p. 180.

55 Voorbeelden hiervan is artikel 87 van de Zorgverzekeringswet; artikel 21 van de Wet publieke gezondheidszorg;

(13)

professionals in het kader van de uitoefening van de behandelingsovereenkomst.56 Dit is de

derde uitzondering op het medisch beroepsgeheim. De vierde uitzondering betreft de aanwezigheid van een zwaarwegend belang. Er moet dan voldoende indicatie zijn dat door het houden van het geheim een ander zwaarwegend belang wordt geschaad. Opheldering moet dan enkel te bereiken zijn door doorbreking van het geheim.57 Ten slotte kan het

beroepsgeheim worden doorbroken indien de medisch professional in een ‘conflict van plichten’ komt te verkeren.58 Het is aan de professional om een afweging te maken tussen

bewaring van het geheim en het belang dat met geheimhouding is gediend.59 Om artsen bij

deze keuze te helpen heeft de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) een richtlijn opgesteld.60 Hierin zijn voorwaarden opgenomen waaraan

in beginsel moet zijn voldaan, wil een medisch professional door middel van een conflict van plichten zijn beroepsgeheim kunnen doorbreken.61 Allereerst moet de hulpverlener alles in het

werk hebben gesteld om toestemming van de patiënt te verkrijgen. Daarnaast moet er, bij de medisch professional, sprake zijn van gewetensnood bij de handhaving van het beroepsgeheim. Voorts moet het probleem niet op een andere manier op te lossen zijn dan door doorbreking van het beroepsgeheim. Een vierde vereiste is dat een derde ernstige schade oploopt indien de medisch professional zijn beroepsgeheim handhaaft. Tot slot moet het vrijwel zeker zijn dat door doorbreking van het beroepsgeheim deze schade kan worden voorkomen.62 Dezelfde praktijk geldt voor het door een medisch professional melden van

vermoedens van mensenhandel. De medisch professional dient dus zelf een afweging te maken omtrent doorbreking van zijn conflict van plichten.63 In een later stadium dient hij deze

keuze te kunnen verantwoorden.64

1.4. Mensenhandel en medisch professionals

1.4.2. Indicatoren van mensenhandel

1.4.2.1. Het bestaan van indicatoren

56 Wijne 2014, p. 181

57 Leenen e.a. 2017, p. 241.

58 In de zin van een noodtoestand of overmacht situatie.

59 Wijne 2014, p. 182.

60 KNMG Handreiking Beroepsgeheim en politie/justitie 2018.

61 KNMG 2018, p. 7.

62 KNMG 2018, p. 7.

63 Wijne 2014, p. 182.

(14)

Uit bovenstaande paragrafen is gebleken onder welke omstandigheden medisch professionals vermoedens van mensenhandel mogen delen en dus hun beroepsgeheim mogen doorbreken. Daarvoor is het evident dat hulpverleners indicatoren van mensenhandel moeten kunnen herkennen. De indicatoren worden in de volgende paragrafen uiteengezet. Belangrijk is wel om te beseffen dat deze indicatoren van vrij algemene aard zijn. De aanwezigheid van één of meerdere factoren betekent niet altijd dat een patiënt het slachtoffer is van mensenhandel.65

Wel kunnen deze indicatoren aanleiding zijn voor de medisch professional om over de eventuele aanwezigheid van mensenhandel na te denken en verder onderzoek te verrichten.

1.4.2.2. Fysieke indicatoren

Ten eerste zijn er enkele fysieke indicatoren te benoemen, waaraan medisch professionals slachtoffers kunnen herkennen. Dit zijn: verwondingen of littekens die wijzen op lichamelijke mishandeling en/of marteling66, het gebruik van drugs67, het bestaan van hersenletsel68,

ondervoeding69, het hebben van seksueel overdraagbare aandoeningen70 en infecties aan het

geslachtsdeel.71

1.4.2.3. Psychische indicatoren

Ook psychische indicatoren spelen een rol bij het herkennen van slachtoffers van mensenhandel. Slachtoffers hebben namelijk geregeld last van een stoornis, zoals een depressie, angststoornis of suïcidale gedachten. Ook hebben slachtoffers soms een posttraumatische stressstoornis.72 Andere psychologische symptomen van slachtoffers zijn:

het ervaren van overmatige stress, schaamte of het emotioneel verdoofd zijn.73

1.4.2.4. Contextuele indicatoren

De derde categorie indicatoren die een rol kunnen spelen bij het signaleren van slachtoffers van mensenhandel zijn de contextuele indicatoren. Dit betreft de factoren die samenhangen met het gesprek met de medisch professional. Voorbeelden zijn: gebruikmaken van een valse

65 Nationaal rapporteur 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), p. 135-136.

66 Goldberger, Moore & Houck 2017, p. 110-112.

67 Hossain e.a. 2010, p. 2442-2446.

68 Oram e.a. 2016, p. 1074-1076.

69 Lederer & Wetsel 2014.

70 Muftic & Finn 2013, p. 70-83.

71 Cdebaca & Sigmon 2014, p. 264.

72 Oram e.a. 2016.

(15)

identiteit, het niet in bezit zijn van enig identiteitsbewijs74, of de aanwezigheid van een derde

persoon waarvan de hulpverlener het vermoeden heeft dat de patiënt door deze derde onder druk wordt gezet.75 Ook in de gevallen waarin deze derde de identiteit van de patiënt bij zich

draagt of het gesprek voert voor de patiënt, dient de medisch professional bedacht te zijn op de mogelijkheid dat er mensenhandel in het spel kan zijn.76

74 Nationaal Rapporteur 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), p. 136.

75 Payoke 2014.

(16)

1.4.3. Medisch professionals

1.4.3.1. Barrières bij het herkennen van de indicatoren

Bij het herkennen van de genoemde indicatoren is sprake van enkele barrières. Ten eerste is het de vraag in hoeverre medisch professionals de indicatoren koppelen aan de eventuele aanwezigheid van mensenhandel.77 Daarnaast zijn er veel buitenlandse slachtoffers van

mensenhandel. Zij zijn de Nederlandse taal vaak niet machtig. Ook spreken slachtoffers in het algemeen niet gemakkelijk over hun slachtofferschap, bijvoorbeeld uit angst voor hun mensenhandelaar of uit angst voor de professional. Het klinkt misschien vreemd, maar buitenlandse slachtoffers van mensenhandel hebben in hun thuisland soms negatieve ervaringen gehad met medisch professionals, waardoor zij hun vertrouwen in de beroepsgroep hebben verloren.78 Ook kan bij hen de angst bestaan dat zij uitgezet worden, omdat zij hier

soms zonder verblijfsvergunning verblijven.79 Voorts spreken sommige slachtoffers niet,

omdat zij zich schamen voor de situatie waar zij zich in bevinden. Het komt ook voor dat slachtoffers zichzelf niet herkennen als zodanig. Een reden hiervoor kan zijn dat sprake is van een liefdesrelatie met de mensenhandelaar.80

1.4.3.2. Vermoedens doorzetten naar CoMensha

In Nederland zijn verschillende handreikingen ontwikkeld die medisch professionals kunnen gebruiken wanneer zij vermoedens hebben van mensenhandel. Het gebruikmaken van dergelijke handreikingen is echter nog niet verplicht. Een voorbeeld hiervan is de genoemde richtlijn van de KNMG, waarbij de professional handvatten worden geboden om wel of niet zijn beroepsgeheim te doorbreken op grond van een conflict van plichten.81 Vergelijkbaar met

de richtlijn van de KNMG, maar dan specifiek gericht op mensenhandel, is de Handreiking Signalering Mensenhandel voor werkers in de gezondheidszorg. Deze richtlijn is opgesteld door Soa Aids Nederland.82 Hierin zijn dezelfde voorwaarden voor het doorbreken van het

beroepsgeheim opgenomen als in de richtlijn van de KNMG. In deze handreiking wordt aangeraden om het bij CoMensha te melden indien de medisch professional ernstige vermoedens heeft van mensenhandel en de kans groot is dat er (nog meer) schade ontstaat voor de patiënt. CoMensha is daarvoor het aangestelde coördinatie- en expertisecentrum.

77 Ahn e.a. 2013, p. 282.

78 Ahn e.a. 2013, p. 284.

79 Chisolm-Straker e.a. 2016.

80 Tielbaard, van Meeteren & Commander 2016, p. 39-45.

81 KNMG 2018.

(17)

Deze organisatie kan een dergelijke melding vervolgens alleen opnemen wanneer de patiënt hiermee heeft ingestemd. Als dat niet het geval is, dan kan CoMensha enkel advies uitbrengen aan de medisch professional over de manier waarop deze met de situatie om kan gaan.83

Het hanteren van de Handreiking Signalering Mensenhandel is echter niet verplicht gesteld. Zorginstellingen kunnen dus zelf kiezen of zij een beleid ontwikkelen met betrekking tot mensenhandel.84 Deze handreiking heeft daarom niet dezelfde status als een meldcode. Een

meldcode dient bij vermoedens van geweld altijd te worden gehanteerd. Met betrekking tot de Handreiking Signalering Mensenhandel bestaat deze verplichting dus niet. Onderzoek naar de ervaringen met de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling wijst uit dat professionals gemiddeld drie keer vaker actie ondernemen indien zij geweld vermoeden, nu zij verplicht zijn een meldcode te hanteren.85

1.5. Tussenconclusie

Mensenhandel komt voor binnen de seksindustrie, buiten de seksindustrie en met het oog op orgaanverwijdering. Het aantal slachtoffers binnen de seksindustrie kampt met een hoog dark

number. Geschat wordt dat jaarlijks ongeveer 9.500 personen het slachtoffer worden van

mensenhandel. Uit nadere bestudering van het internationaal juridisch kader kan geconcludeerd worden dat ook internationale instanties zich ervan bewust zijn dat medisch professionals een rol kunnen spelen bij de signalering van mensenhandel. In verschillende verdragen komt namelijk tot uitdrukking dat de aangesloten lidstaten voldoende voorlichting en opleiding dienen te verschaffen aan medisch professionals met het oog op signalering van mensenhandel. Wanneer de medisch professional vermoedens van het slachtofferschap van de patiënt wil delen met de autoriteiten, dan wringt het beroepsgeheim. Het beroepsgeheim kent echter uitzonderingen. Doorbreking van het beroepsgeheim kan onder andere plaatsvinden op grond van een conflict van plichten. Om de medisch professional in een dergelijk geval te ondersteunen, is de Handreiking signalering mensenhandel opgesteld door Soa Aids Nederland. Deze handreiking heeft echter niet dezelfde status als een meldcode. Om vermoedens te kunnen delen, moet de medisch professional de signalen van mensenhandel wel weten te herkennen. Daartoe bestaan drie soorten indicatoren, namelijk: fysieke, psychische en contextuele indicatoren. Bij het herkennen van deze indicatoren door de professional spelen diverse barrières een rol bij de slachtoffers, zoals angst, schaamte of het

83 Soa Aids Nederland 2014, p. 44 & 45.

84 Nationaal Rapporteur 2017 (Tiende rapportage mensenhandel), p. 137.

(18)

zichzelf niet als slachtoffer herkennen. Daardoor wordt het doorzetten van vermoedens naar CoMensha bemoeilijkt. Bovendien kan deze organisatie slechts een melding opnemen indien de patiënt hiermee heeft ingestemd. Indien dat niet zo is, dan kan CoMensha alleen advies uitbrengen aan de medisch professional hoe deze met de situatie om kan gaan.

(19)

Hoofdstuk 2: Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in de verschillende aspecten van deze meldcode. Aan de hand hiervan kan vervolgens mede worden bepaald of het ook een goed idee is om in een wettelijke verplichting tot vaststelling en hantering van een Meldcode mensenhandel te voorzien. Daartoe wordt in paragraaf 2.2 eerst besproken hoe de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling tot stand is gekomen. Vervolgens wordt in paragraaf 2.3 dieper ingegaan op de inhoud van deze meldcode. Hierbij wordt ook kort besproken op welke wijze de meldcode binnenkort wordt aangescherpt. Aansluitend wordt de meldcode in paragraaf 2.4 getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Dit betreft het recht op privéleven en heeft als doel de burger te beschermen tegen inmenging van de overheid. Beschreven wordt hoe dit zich verhoudt tot het melden van vermoedens van geweld door professionals. Vervolgens wordt in paragraaf 2.5 uitgelegd dat professionals met betrekking tot het melden van vermoedens slechts een meldrecht en geen meldplicht hebben. Ook wordt dieper ingegaan op de verhouding tussen het meldrecht en het medisch beroepsgeheim. Daarna worden in paragraaf 2.6 de ervaringen met de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in de praktijk besproken. Tot slot worden in paragraaf 2.7 zowel de voor- als nadelen van het hanteren van een meldcode uiteengezet.

2.2. Ontstaan Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Jaarlijks worden naar schatting 200.000 personen in Nederland het slachtoffer van huiselijk geweld.86 Daarnaast zijn er ongeveer 100.000 kinderen in Nederland die worden verwaarloosd

of mishandeld.87 Het is voor deze slachtoffers van belang dat er zo vroeg mogelijk wordt

ingegrepen, zodat gepaste hulp en ondersteuning kan worden geboden.88 Bij het herkennen

van slachtoffers spelen professionals – waaronder ook de medisch professionals – een evidente rol. Zij hebben regelmatig rechtstreeks contact met het slachtoffer en zien de gevolgen van het geweld.89 Het bleek echter dat de professional in de praktijk doorgaans

86 Van der Veen & Bogaerts 2010; onder huiselijk geweld wordt verstaan huiselijk geweld als in artikel 1 lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

87 Van IJzendoorn e.a. 2012; onder kindermishandeling wordt verstaan kindermishandeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg.

88 Radius & Bodegraven 2014, p. 8.

(20)

moeite heeft met het herkennen van signalen van geweld. Ook vonden professionals het lastig om met deze signalen om te gaan.90 Dit is daarom aanleiding geweest voor het indienen van

het wetsvoorstel Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.91 Dit wetsvoorstel is op

27 oktober 2011 aan de Tweede Kamer aangeboden92 en heeft tot doel om snellere en betere

hulp te bieden aan slachtoffers door het opstellen van een meldcode. Het voorhanden hebben van een meldcode geeft professionals houvast. Zo weten zij welke stappen ze kunnen en moeten zetten bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling.93

Al vanaf 2004 stimuleerde de overheid het opstellen en gebruiken van meldcodes. Dit geschiedde onder andere door het overhandigen van voorbeelden van meldcodes aan de verschillende sectoren en gesprekken met overkoepelende organisaties.94 Dit heeft echter niet

in het gehele veld geleid tot het opstellen van meldcodes. Slechts 45 procent van de professionals beschikte destijds over een meldcode.95 Daarom is er in het onderhavige

wetsvoorstel voor gekozen om het opstellen van een meldcode verplicht te stellen voor de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, langdurige zorg, jeugdzorg en justitie.96

Op 5 februari 2013, nadat de Algemene Commissie voor Jeugdzorg en de Raad Van State hun advies hadden uitgebracht, is door de leden van de Tweede Kamer over het wetsvoorstel gestemd.97 Het wetsvoorstel is toen unaniem aangenomen.98 Vervolgens werd het

wetsvoorstel doorgestuurd naar de Eerste Kamer voor goedkeuring. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel op 12 maart 2013 aangenomen.99 Vanaf 1 juli 2013 is, na bekendmaking in

het Staatsblad, het wetsvoorstel in werking getreden.100

2.3. Inhoud Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

2.3.1. Eisen gesteld aan de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

90 Kamerstukken II 2011/12, 33062, 3, p. 2 (MvT). 91 Ibid. 92 Kamerstukken II 2011/12, 33062, 2. 93 Kamerstukken II 2011/12, 33062, 3, p. 4 (MvT). 94 Ibid. 95 Doeven 2008. 96 Kamerstukken II 2011/12, 33062, 3, p. 9 (MvT). 97 Kamerstukken II 2011/12, 33062, 6; Kamerstukken II 2011/12, 33062, 4.

98 Stemmingen Meldcode huiselijk geweld, Tweede Kamer.

99 Kamerstukken II 2012/13, 33062, 20, p. 14.

(21)

Van organisaties en zelfstandig werkende professionals wordt vanaf de inwerkingtreding van de wet verwacht dat zij zelf een Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling opstellen. Er wordt dus niet gekozen voor één algemeen geldende meldcode. Op deze manier sluit de meldcode goed aan bij de organisatie en structuur van de specifieke professionele werksituatie.101 Uit deze specifieke meldcode moet blijken welke stappen de professional

dient te nemen indien hij signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling denkt te herkennen. Deze meldcode dient wel aan bepaalde minimumeisen te voldoen. Ten eerste moet uit de meldcode blijken dat de professional de vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling in kaart moet brengen.102 De medisch professional is verplicht om

gegevens van zijn patiënten vast te leggen in een patiëntendossier.103 Dit is ook de plaats om

dergelijke vermoedens vast te leggen.104 Ten tweede dient uit de meldcode te blijken dat de

professional advies over zijn vermoedens moet inwinnen bij Veilig Thuis105 of een andere

deskundige.106 Doel van het inwinnen van dit advies is om te bepalen of sprake is van

huiselijk geweld of kindermishandeling. Er kan ook advies worden ingewonnen om te bepalen of het maken van een melding aan Veilig Thuis nodig is.107 Ten derde dient uit de meldcode te

blijken dat er een gesprek plaats moet vinden tussen de cliënt (of eventueel zijn ouders of verzorgers) en de professional die de signalen heeft herkend.108 Dit is in overeenstemming met

de houding die aan veel verschillende vormen van dienstverlening ten grondslag ligt: openheid. Bij een dergelijk gesprek gaat het erom dat de professional de opgevangen signalen aan de cliënt voorlegt en deze uitnodigt om te reageren. Pas na een reactie van de cliënt mag de professional zijn interpretatie van de signalen uiten.109 Van een gesprek mag worden

afgezien indien dit gevaar voor de betrokkenen met zich mee zou kunnen brengen, of indien er goede redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daardoor zijn vertrouwen in de beroepsgroep verliest en uit het oog van de hulpverlening verdwijnt.110 Ten vierde moet in de

specifiek op te stellen meldcode tot uitdrukking komen dat de professional het geweld moet

101 Kamerstukken II 2011/12, 33062, 3, p. 7 & 8 (MvT).

102 Artikel 2 lid 2 sub a Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

103 Artikel 454 van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst.

104 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2016, p. 14.

105 Veilig Thuis is het advies en meldpunt bij gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Voor meer informatie over Veilig Thuis zie: <www.vooreenveiligthuis.nl>.

106 Artikel 2 lid 2 sub b Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

107 KNMG meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld, p. 28.

108 Artikel 2 lid 2 sub c Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

109 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2016, p. 17.

(22)

wegen, nadat hij de eerste drie stappen heeft doorlopen.111 Dit betekent dat hij een inschatting

dient te maken van het risico op kindermishandeling of huiselijk geweld en de aard en omvang daarvan. Wanneer de professional twijfelt over de aard en ernst van het geweld kan hij (eventueel opnieuw) advies inwinnen bij Veilig Thuis.112 Ten slotte dient in de meldcode te

worden opgenomen dat de professional na weging van het geweld een besluit moet nemen.113

De professional dient te kiezen tussen het eigenhandig inschakelen van passende hulp of het doen van een melding bij Veilig Thuis. Hierbij geldt dat de professional in ieder geval een melding bij Veilig Thuis doet indien hij zelf de cliënt niet voldoende bescherming kan bieden tegen het geweld.114 Dit is het geval indien een ‘reële’ kans op schade bestaat. Van een

dergelijke kans is pas sprake indien er feitelijke aanwijzingen zijn voor het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Enkel theoretische aanwijzingen zijn dus niet voldoende voor het doen van een melding bij Veilig Thuis.115 Indien de professional besluit tot een melding bij

Veilig Thuis dient hij de betrokkenen vooraf te informeren. De professional dient aan te geven dat hij een melding wil maken, wat het doel hiervan is en wat dit voor de cliënt kan betekenen. Indien de betrokken cliënt er bezwaar tegen heeft dat een melding bij Veilig Thuis wordt gemaakt, dan moet de professional een nieuwe afweging maken.116

2.3.2. Aanscherping van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Vanaf 1 januari 2019 wordt de meldcode aangescherpt. Het wegen van het geweld moet vanaf dat moment altijd in overleg met Veilig Thuis geschieden door middel van een afwegingskader.117 Dit kader verheldert welke gevallen moeten worden gemeld naar

aanleiding van regels van de specifieke beroepsgroep.118 Tevens wordt in de nieuwe situatie

de hulpverlening niet helemaal overgedragen indien de professional zelf geen hulp kan bieden. Het bieden van hulp geschiedt vanaf 2019 door de professional en Veilig Thuis tezamen. Dit is van belang, omdat een professional vaak maar een korte tijd signalen opvangt en bij Veilig Thuis soms al vaker meldingen over dezelfde betrokkenen zijn gedaan. Nadat de

111 Artikel 2 lid 2 sub d Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

112 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2016, p. 20.

113 Artikel 2 lid 2 sub e Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

114 KNMG meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld, p. 31.

115 Ibid.

116 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2016, p. 26.

117 Stb. 2017, 291.

(23)

melding is gedaan, volgt niet altijd een onderzoek. Per casus wordt door Veilig Thuis bepaald welke hulpverlening in het specifieke geval noodzakelijk is.119

2.4. De Meldcode en het EVRM

Artikel 8 van het EVRM houdt in dat eenieder recht heeft op de eerbiediging van zijn privé-, familie- en gezinsleven. Uit lid 2 van artikel 8 blijkt dat inmenging van het openbaar gezag in het privéleven slechts is toegestaan indien deze inmenging bij wet is voorzien, noodzakelijk is in een democratische samenleving en een in artikel 8 EVRM genoemd doel dient.120 Op grond

van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is ook sprake van inmenging in het privéleven, indien een melding wordt gemaakt. In Nederland heeft het EVRM directe werking, wat betekent dat alle nationale wetsvoorstellen en wetten de toets aan het EVRM moeten kunnen doorstaan.121

Ten eerste moet de inmenging in het privéleven een geoorloofd en expliciet doel dienen. Eén van de genoemde doelen in lid 2 van artikel 8 EVRM is de bescherming van de gezondheid. Uit het arrest Elsholz v. Duitsland volgt dat hier niet slechts de bescherming van de publieke gezondheid onder wordt verstaan, maar tevens de individuele gezondheid van het betrokken individu.122 Uit de definitie van ‘gezondheid’ van de Wereldgezondheidsorganisatie

blijkt dat onder dit begrip ook het geestelijk en maatschappelijk welzijn van een individu wordt verstaan.123 Dit maakt dat ook bij huiselijk geweld en kindermishandeling of

vermoedens hiervan, de gezondheid van de betrokkene gevaar loopt. Het melding maken van een dergelijk vermoeden voorkomt mogelijk schade aan de gezondheid van de betrokkene. Bescherming van de gezondheid van de betrokkene rechtvaardigt daarom inmenging door middel van een melding door een professional. Ten tweede moet de inmenging in het privéleven bij wet voorzien zijn. Bij het in werking treden van de wet is aan dit vereiste voldaan. Ten derde dient de inmenging noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving. Uit het arrest Silver e.a./ Verenigd Koninkrijk blijkt dat deze noodzakelijke inbreuk in evenredige verhouding tot het doel dient te staan.124 Noodzakelijk houdt hierbij in

119 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2017, p. 7.

120 Artikel 8 lid 2 EVRM.

121 <www.sdu.nl> geraadpleegd 23 april 2018, tab Staats en bestuursrecht.

122 EHRM 13 juli 2000, nr. 25735/94 (Elsholz v. Duitsland).

123 <www.who.int> geraadpleegd 25 april 2018, tab FAQ.

(24)

dat sprake is van een ‘dringende maatschappelijke behoefte’.125 Indien sprake is van de aanpak

van kindermishandeling of huiselijk geweld, dan is daar een dringende maatschappelijke behoefte mee gediend. Deze behoefte staat in verhouding tot het doel, namelijk bescherming van de individuele gezondheid.

Daarnaast dient te zijn voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.126 Proportionaliteit houdt in dat inmenging van de overheid ten opzichte van de

te behalen doelen in proportie dient te zijn. Subsidiariteit betekent dat het beoogde doel niet op een andere en minder ingrijpende manier kan worden bereikt.127 Of de inmenging van de

overheid proportioneel en subsidiair is, dient per casus te worden bepaald. Afhankelijk van de omstandigheden van het specifieke geval kan de toets aan artikel 8 EVRM wel of niet worden doorstaan. De niet casus afhankelijke aspecten van de toets aan artikel 8 EVRM kan de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling doorstaan.

2.5. Een meldrecht in plaats van een meldplicht

2.5.1. Geen meldplicht

Het hebben van een meldcode is voor de genoemde sectoren, vanaf 1 juli 2013, een wettelijke verplichting.128 Het doen van een melding door de betrokken professional die huiselijk geweld

vermoedt, is echter geen wettelijke verplichting. Er geldt dus slechts een meldrecht voor de betrokken professional en geen meldplicht. Hiertoe is besloten na literatuuronderzoek naar ervaringen met een dergelijke meldplicht voor professionals in Canada en vijf staten van de Verenigde Staten.129 In deze gebieden is sprake van een meldplicht voor medisch

professionals met betrekking tot huiselijk geweld.130 Uit dit onderzoek blijkt dat het in de wet

vastleggen van een meldplicht nadelige gevolgen met zich mee kan brengen.

Ten eerste kan de angst van professionals dat zij hun wettelijke plicht niet naleven, ertoe leiden dat zij melding maken van iedere aanwijzing die zij tegenkomen. Dit kan leiden tot overbelasting van Veilig Thuis.131 Ook zou het invoeren van een meldplicht aanleiding

125 EHRM 16 april 1979, nr. 6538/74 (Sunday Times/ Verenigd Koninkrijk).

126 Kamerstukken II 2011/12, 33062, 3, p. 20 (MvT).

127 EHRM 7 december 1976, 5493/72 (Handyside t. Verenigd Koninkrijk).

128 Artikel 2a van het Besluit vaststelling van de minimumeisen voor de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

129 Ministerie van Justitie 2008.

130 Foxman 2015; <www.children.gov.on.ca> geraadpleegd 5 mei 2018; California Penal Code Section 11160 – 11163.2; Revised Statutes Kentucky Par. 620.030;

(25)

geven tot onnodig stigmatiserende onderzoeken.132 Daarnaast zou het maken van dergelijke

meldingen voorbijgaan aan het zelfbeschikkingsrecht van het vermeende slachtoffer.133 Indien

een meldplicht geldt, is voor overleg tussen de professional en het vermeende slachtoffer namelijk geen plaats meer. Bij een dergelijke meldplicht moet direct aan Veilig Thuis worden gemeld dat een vermoeden van geweld bestaat. Dit is mede vanuit het medisch perspectief problematisch te noemen. Het recht op zelfbeschikking ligt namelijk ten grondslag aan de in de Nederlandse wet opgenomen patiëntenrechten en is in de gezondheidszorg primair een afweerrecht.134 Dit houdt in dat de patiënt op grond van dit zelfbeschikkingsrecht een

behandeling mag weigeren of mag kiezen voor alternatieve vormen van zorg. Dit recht op zelfbeschikking is ook door het EHRM erkend.135 Wanneer vervolgens door de professional

zonder overleg met de patiënt een melding wordt gedaan, heeft de patiënt geen uiting kunnen geven aan zijn zelfbeschikkingsrecht. Dit gaat dus in tegen een van de uitganspunten van de Nederlandse gezondheidszorg. Daarnaast doet dit afbreuk aan het vertrouwen in de professional.136 Hierdoor ontstaat het risico dat het slachtoffer een volgende keer geen

medische hulp meer zoekt.

Zoals in de vorige paragraaf besproken dient iedere wettelijke regeling de toets aan artikel 8 EVRM te kunnen doorstaan.137 Deze toets heeft echter weinig kans van slagen bij het

opnemen van een meldplicht in de wet, omdat de wettelijke regeling met meldplicht de toets aan het proportionaliteitsvereiste niet kan doorstaan.138 Met het oog op de bescherming van de

gezondheid is het verplicht moeten melden namelijk niet proportioneel. Integendeel, want het kan zelfs gevaar opleveren voor het slachtoffer. Het slachtoffer kan bijvoorbeeld noodzakelijke medische hulp worden onthouden indien de geweldpleger op de hoogte is van de plicht van de professional.139 Daarnaast zou een plicht tot melden de toets aan het

subsidiariteitsvereiste niet doorstaan.140 Er is namelijk een minder ingrijpend alternatief

mogelijk: het invoeren van een meldrecht.

132 Kamerstukken II 2011/12, 33062, 3, p. 6 (MvT).

133 Kamerstukken II 2011/12, 33062, 3, p. 6 (MvT).

134 Hendriks, Friele, Legemaate & Widdershoven, 2013; Kamerstukken II 2006/07, 28439, p. 18; CTG 19 april 2007, nr. 2006/166.

135 EHRM 20 maart 2007, nr. 5410/03 (Tysiac t. Polen).

136 Harries & Clare 2002, p. 52.

137 Zie paragraaf 2.4.

138 Kamerstukken II 2011/12, 33062, 3, p. 7 (MvT).

139 Ploem 2008.

(26)

Er kan geconcludeerd worden dat een meldplicht voor de professional met vermoedens van geweld, geen meerwaarde heeft ten opzichte van het hebben van enkel een meldrecht.

2.5.2. Verhouding meldrecht en medisch beroepsgeheim

Zoals eerder uiteengezet geldt voor de medisch professional een beroepsgeheim.141 Sinds

1 januari 2015 is een wettelijk meldrecht van kracht, dat is vastgelegd in artikel 5.2.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Op grond van deze bepaling mogen professionals inlichtingen verschaffen die noodzakelijk zijn om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken.142 Dit meldrecht is in de wet verankerd om de professional met vermoedens van

geweld wettelijk te ondersteunen bij het doorbreken van zijn beroepsgeheim. Doordat dit in de wet is vastgelegd, is het resultaat dat professionals zich door hun beroepsgeheim niet onnodig gehinderd voelen om eventuele vermoedens te delen.143 Wel dienen professionals nog

steeds een afweging te maken of het doorbreken van het beroepsgeheim noodzakelijk is. Professionals kunnen op grond van artikel 5.2.6 Wmo inlichtingen verschaffen aan Veilig Thuis zonder dat daar de toestemming van het vermeende slachtoffer voor nodig is. Dit heeft ook het Regionaal Tuchtcollege Den Haag met onder andere zijn uitspraak van 9 mei 2017 bevestigd.144 De zelf op te stellen meldcode waarborgt dat de professional een zorgvuldige

afweging maakt van de omstandigheden en zijn meldrecht.

Eerder bestond alleen een meldrecht voor vermoedens van kindermishandeling.145

Lange tijd werd een wettelijk meldrecht voor geweld tussen volwassenen overbodig geacht. De maatschappelijke opvatting was namelijk dat volwassenen zelf een einde aan een situatie van geweld kunnen maken.146 Deze visie is inmiddels veranderd en nu wordt de

afhankelijkheidsrelatie tussen het slachtoffer en de geweldpleger juist als kenmerkend gezien voor huiselijk geweld.147

2.6. Ervaringen met de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

141 Zie paragraaf 1.3.2.2.

142 Artikel 5.2.6 Wet maatschappelijke ondersteuning.

143 Kamerstukken II 2011/12, 33062, 3, p. 20 (MvT).

144 RTG Den Haag 9 mei 2017,ECLI:NL:TGZRSGR:2017:73 nr. 2016/263.

145 Dit meldrecht was vastgelegd in artikel 53 lid 3 van de Wet op de jeugdzorg.

146 Kamerstukken II 2011/12, 33062, 3, p. 13 (MvT).

(27)

In 2008 is door onderzoeksbureau Veldkamp een onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van meldcodes.148 Toen bestond de wettelijke verplichting tot het opstellen van een meldcode nog

niet, maar werd het gebruik ervan wel aangemoedigd door de overheid. Uit dit onderzoek blijkt dat professionals die de meldcode gebruiken zeer tevreden zijn. 92 procent van de professionals vindt de meldcode een goed hulpmiddel wanneer zij vermoedens hebben van kindermishandeling of huiselijk geweld.149

In verschillende regio’s heeft de invoering van de verplichting tot het opstellen van een meldcode geleid tot meer adviezen en consulten van Veilig Thuis.150 In de eerste twee jaar

nadat het hanteren van een meldcode verplicht werd gesteld, is het aantal adviesaanvragen en meldingen aan Veilig Thuis toegenomen met 20 procent.151

In 2015 is een quickscan uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Dit onderzoek had tot doel om inzicht te verschaffen in de omgang van professionals met de meldcode in de praktijk.152 Uit deze quickscan is

gebleken dat 83 procent van de professionals weet dat het verplicht is om te werken met een Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.153 68 procent van de professionals heeft

wel eens vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling gehad.154 Professionals

voelen zich door de hantering van de meldcode beter ondersteund bij de afweging van hun vermoedens, waardoor ze vervolgens beter het wel of niet doorzetten van vermoedens kunnen onderbouwen.155 Dit komt, omdat de meldcode zorgt voor structuur en duidelijkheid. 34

procent van de professionals geeft aan met de meldcode sneller in te grijpen bij vermoedens van geweld. 47 procent geeft aan op een gelijke manier te handelen als voordat de meldcode in werking trad. 3 procent geeft aan minder snel te handelen na inwerkingtreding van de meldcode en 15 procent weet niet of zij sneller of minder snel ingrijpen.156 Voorts blijkt uit de

148 Doeven 2008.

149 Doeven 2008, p. 24.

150 Het AD rapporteert over de enorme groei van meldingen kindermishandeling in onder andere Alphen aan de Rijn. Gouda en Zwijndrecht. <www.ad.nl> geraadpleegd 17 mei 2018, tab regio. Ook in Lisse is er sprake van een explosieve stijging van meldingen omtrent huiselijk geweld en kindermishandeling;

<www.lissernieuws.nl> geraadpleegd 17 mei 2018, tab algemeen.

151 Aanhangsel Handelingen II 2015/16, 10185.

152 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2015, p. 13.

153 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2015, p. 20.

154 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2015, p. 24.

155 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2015, p. 22.

(28)

quickscan dat 87 procent van de professionals vermoedens, of het feit dat zij contact hebben gehad met Veilig Thuis, schriftelijk vastlegt.157

Ook blijkt uit dit onderzoek dat artsen belemmeringen ervaren bij de toepassing van de meldcode. Zo zijn ze bijvoorbeeld bang om de vertrouwensband met de cliënt te schaden. Maar liefst 58 procent ervaart deze belemmering.158 Ook geven professionals aan dat zij

signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling lastig weten te herkennen. Zij spreken van een glijdende schaal waarin kleine aanwijzingen bij elkaar opgeteld een vermoeden vormen, maar de aanwijzingen op zichzelf zijn niet afdoende voor het doen van een melding.159 Het aangaan van een gesprek met de cliënt vindt de professional lastig, omdat hij

niet zeker is van zijn vermoedens of een dergelijk gesprek te confronterend wordt geacht.160

Professionals ervaren het beroepsgeheim en de tijdsdruk ook als belemmeringen voor het aangaan van een gesprek.161 Tevens kan bij de professionals in de gezondheidszorg de angst

bestaan dat na doorbreking van het beroepsgeheim een tuchtklacht wordt ingediend. Het wettelijk meldrecht beoogt medisch professionals hiertegen te beschermen. In enkele zaken heeft de tuchtrechter dan ook geoordeeld dat op grond van artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen van de individuele gezondheidszorg geen verwijt aan de professional kon worden gemaakt.162 In die gevallen was sprake van een zorgvuldige uitvoering van de Meldcode

huiselijk geweld en kindermishandeling.163 De tuchtrechter heeft echter ook in enkele zaken

geoordeeld dat te snel was gehandeld zonder inachtneming van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.164 Het wettelijk meldrecht neemt dus niet het gehele risico op een

tuchtklacht weg.

75 procent van de professionals is tevreden over de samenwerking met Veilig Thuis. Het advies dat Veilig Thuis aan de professional uitbrengt, nadat deze met vermoedens van geweld heeft aangeklopt, wordt ervaren als ‘positief, laagdrempelig, ondersteunend en constructief’.165 Artsen geven wel aan dat Veilig Thuis de terugkoppeling over de melding kan

verbeteren. Bovendien vinden professionals het hinderlijk dat zij niet direct met een

157 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2015, p. 30.

158 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2015, p. 38.

159 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2015, p. 34.

160 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2015, p. 31 & 32.

161 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2015, p. 38 & 39.

162 RTG Amsterdam 19 december 2017ECLI:NL:TGZRAMS:2017:146.

163 Zie bijvoorbeeld: RTG Zwolle 7 juli 2017, ECLI:NL:TGZRZWO:2017:121; RTG Amsterdam 27 juni 2017, ECLI:NL:TGZRAMS:2017:76.

164 Zie bijvoorbeeld: CTG Den Haag 21 november 2017, ECLI:NL:TGZRSGR:2017:73; CTG Den Haag 28 september 2017, ECLI:NL:TGZCTG:2017:262.

(29)

vertrouwensarts van Veilig Thuis kunnen spreken, maar eerst aan een andere medewerker hun verhaal moeten doen.166 Zij ervaren dit als een belemmering met betrekking tot hun

beroepsgeheim. Het gesprek met de vertrouwensarts wordt vervolgens wel positief gewaardeerd door professionals. Zij vinden het fijn dat deze arts dezelfde opleidingsachtergrond heeft en zich bewust is van de rol van de professional en zijn beroepsgeheim.167

2.7. Voor- en nadelen hantering Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

2.7.1. Voordelen Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Eén van de voordelen van het bij wet verplicht moet hanteren van een meldcode is dat iedere professional zich nu hieraan moet houden, terwijl voorheen slechts 45 procent van de professionals een meldcode hanteerde.168 De meldcode vergroot het bewustzijn van

professionals met betrekking tot huiselijk geweld en kindermishandeling. Zij weten door hantering van een meldcode hoe zij moeten handelen indien zijn kampen met vermoedens van slachtofferschap. Zo kunnen slachtoffers vermoedelijk eerder uit hun geweldssituatie ontsnappen. Daarnaast voelen artsen zich door hantering van de meldcode gesteund in het doorbreken van hun beroepsgeheim.169 Ook helpt de meldcode hen, zoals hiervoor

uiteengezet, bij het onderbouwen van hun beslissing om wel of niet over te gaan tot het doen van een officiële melding bij Veilig Thuis.170

2.7.2. Nadelen Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Eén van de nadelen van het hanteren van een meldcode is dat, indien een melding niet terecht is, dit ten onrechte gevolgen heeft voor het betreffende gezin. Het gevolg van een melding kan een onderzoek zijn door Veilig Thuis. Nadat dit onderzoek is afgerond, krijgt zowel de melder als de onderzochte een brief met de uitkomst van het onderzoek.171 Indien een melding niet

terecht wordt geacht, blijven er veel vragen over. Aangezien een melding ook anoniem kan worden gedaan bij Veilig Thuis wordt in veel gevallen niet bekendgemaakt door wie de melding is gedaan.172 Daardoor kan meer weerstand of wantrouwen ontstaan jegens de

166 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2015, p. 66.

167 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2015, p. 65 & 66.

168 Doeven 2008.

169 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2015, p. 22.

170 Zie paragraaf 2.5.2.

171 VNG-Model Handelingsprotocol Veilig Thuis 2014, p. 47.

(30)

omgeving en de hulpverleners.173 Een voorbeeld hiervan is de zaak waarin een onterechte

melding aan Veilig Thuis werd gedaan door een tandarts. Het kind van in vechtscheiding verkerende ouders is tijdens het weekend bij de vader op de bedrand gevallen en als gevolg daarvan is zijn voortand afgebroken. Hierna heeft de vader contact opgenomen met zijn zus, die tandarts is. Zij gaf aan dat het niet nodig zou zijn om het kind te laten nakijken, omdat het een tand was die toch binnenkort gewisseld zou worden. Daarom heeft de vader verder geen actie ondernomen. Toen de kinderen weer bij de moeder waren, wilde zij dit wel door een tandarts laten nakijken. Deze tandarts heeft zich laten manipuleren door de moeder en heeft daardoor niet eerst contact opgenomen met de vader alvorens een melding te doen bij Veilig Thuis.174 Als gevolg hiervan staat de vader vijf jaar onnodig geregistreerd bij Veilig Thuis en

mag hij zijn kinderen niet meer zien.

Daarnaast kan een melding nadelige gevolgen hebben voor de meldende medisch professional. Zo kan een tuchtklacht worden ingediend.175 Dit ervaren artsen als een zware

last. Zo wordt de tuchtzaak afgehandeld in een rechtszaal. Voor aanvang moeten ze door een detentiepoort en de rechters gedragen zich afstandelijk. Daardoor voelen professionals zich gecriminaliseerd.176 Ook kunnen professionals schaamte ervaren door een

tuchtrechtprocedure. Doordat een dergelijke procedure vaak lange tijd duurt, brengt dit ook onzekerheid en emoties met zich mee.177

Sinds de invoering van de meldcode is het aantal contactmomenten tussen professionals en Veilig Thuis toegenomen. Dit is problematisch, omdat meldingen voorrang hebben op het andere werk van Veilig Thuis. Het antwoord geven op adviesvragen, het bieden van ondersteuning en de uitvoering van preventieve werkzaamheden krijgen daardoor minder prioriteit.178

2.8. Tussenconclusie

Vanaf 1 juli 2013 geldt voor de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, langdurige zorg, jeugdzorg en justitie de wettelijke verplichting om een Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling op te stellen. Deze meldcode moet minstens bestaan uit vijf verschillende elementen. Ten eerste moet de

173 <www.nationalehulpgids.nl> geraadpleegd 15 mei 2018, tab nieuws.

174 RTG Amsterdam 19 december 2017ECLI:NL:TGZRAMS:2017:146.

175 Artikel 47 van de wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

176 Alhafaji, Frederiks & Legemaate 2009, p 30.

177 Alhafaji, Frederiks & Legemaate 2009, p. 31.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veilig Thuis kan een eerste weging maken of het terecht is dat wij ons zorgen maken over deze situatie en of er mogelijk sprake kan zijn van kindermishandeling of huiselijk

▪ dat van de medewerkers die werkzaam zijn bij [naam basisschool] op basis van deze verantwoordelijkheid wordt verwacht dat zij in alle contacten met leerlingen en

- Dat OBS Groenehoek, een meldcode wenst vast te stellen zodat de medewerkers die binnen OBS Groenehoek werkzaam zijn, weten welke stappen van hen worden verwacht bij signalen

Benoem duidelijk dat er een meldplicht is voor wanneer er vermoedens zijn van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega en dat er een stappenplan wordt gehanteerd wanneer

Om het voor medewerkers mogelijk te maken om in een veilig werkklimaat huiselijk geweld en kindermishandeling te signaleren en om de stappen van de meldcode te zetten, draagt RK

• dat de AHK een meldcode wenst vast te stellen zodat de medewerkers die binnen de AHK werkzaam zijn weten welke stappen van hen worden verwacht bij signalen van huiselijk geweld

- Kraamzorg Het Groene Kruis heeft deze meldcode vast gesteld zodat de medewerkers die binnen Kraamzorg Het Groene Kruis werkzaam zijn, weten welke stappen van hen worden verwacht

Daarnaast bevat deze meldcode een route hoe te handelen bij signalen van mogelijk geweld- of zedendelict door een collega en een route hoe te handelen wanneer er sprake is