• No results found

Joost C.M. Cox, ‘Hebbende privilege van stede’. De verlening van stadsrechtprivileges in Holland en Zeeland (13de-15de eeuw)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Joost C.M. Cox, ‘Hebbende privilege van stede’. De verlening van stadsrechtprivileges in Holland en Zeeland (13de-15de eeuw)"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

© 2012 Royal Netherlands Historical Society | KNHG

Creative Commons Attribution 3.0 Unported License

URN:NBN:NL:UI:10-1-109883 | www.bmgn-lchr.nl | E-ISSN 2211-2898 | print ISSN 0615-0505

BMGN - Low Countries Historical Review | Volume 127-4 (2012) | review 87

Joost C.M. Cox, ‘Hebbende privilege van stede’. De verlening van stadsrechtprivileges in

Holland en Zeeland (13de-15de eeuw) (Dissertatie Leiden 2011, Werken der Stichting tot

Uitgaaf der Bronnen van het Oud-Vaderlandse Recht 35; Den Haag: Sdu Uitgevers, 2011, 420 pp. + cd-rom, ISBN 978 90 12 57328 3).

In dit boek, de handelseditie van zijn proefschrift, onderzoekt Joost Cox de juridische grondslag van de Hollandse steden in de middeleeuwen. Het gaat dus niet zozeer om de vraag of de onderzochte plaatsen steden waren vanuit demografisch of economisch oogpunt, want de vroegste verlening van een stadsrecht vormt het uitgangspunt van deze studie. Tussen 1213 en 1484 telt de auteur een zestigtal nederzettingen in de graafschappen Holland en Zeeland die een status aparte krijgen door de erkenning en verlening van

juridische voorrechten. Het is echter niet enkel een rechtshistorische, maar ook een

geschiedkundige publicatie geworden, die ook de politieke beweegredenen van de graaf, en de ‘toekomstige stedelingen’ in kaart brengt om respectievelijk een stadsrecht toe te

kennen, dan wel privileges te vragen (en te verkrijgen). Het is uiteindelijk een

encyclopedisch werk geworden, waarin de zestig stadskeuren in detail worden onderzocht, en deze monografie zal daarom lang een standaardwerk voor de stads- en rechtshistoricus blijven. De stadsrechten worden zowel per stad beschreven, alsook thematisch

geanalyseerd. Soms nogal eentonig, en met herhalingen, maar steeds correct bestudeert de auteur achtereenvolgens economische voorrechten, het personen- en familierecht, straf- en procesrecht en de organisatie en bevoegdheden van de ingerichte stadsbesturen.

Dientengevolge is dit geen boek dat de lezer van naald tot draad zal doornemen, maar eerder een nuttig en betrouwbaar overzicht dat menig historicus zal raadplegen.

Toch snijdt de auteur interessante debatten aan. Het voornaamste daaronder betreft de vraag wie de initiatiefnemer was van de verlening van de stadsrechten. Met name met Jaap Kruisheer kruist Joost Cox de degens. In het debat of nu wel de graaf uit eigen initiatief dan wel de inwoners van nederzettingen de eerste stap hebben gezet om een juridische uitzonderingspositie voor steden in te richten, heeft Kruisheer vooral de kaart van

laatstgenoemde partij getrokken. Middeleeuwse stadsrechten werden namelijk steeds door de graaf bezegeld, maar het is mogelijk dat hij eigenlijk pas op het einde van het

oorkondingsproces in actie is gekomen. Onderdanen konden immers na een verzoek een oorkonde van de graaf verkrijgen; in dat geval was laatstgenoemde dus niet de

(2)

moeten toezien hoe inwoners vanaf de twaalfde eeuw in toenemende mate privileges hebben afgedwongen. Voornamelijk stedelingen zelf zouden volgens Kruisheer het initiatief hebben genomen om het keurrecht (dat is het recht van schepenen om op eigen gezag rechtsregels uit te vaardigen) naar zich toe te trekken. Cox neemt een eerder gematigde positie in, en stelt dat de graaf zelf doorgaans de eerste stap heeft gezet om steden een juridische enclave te maken in rechtsheerlijk gebied. Hij erkent dat er sprake is geweest van een ‘tweezijdig handelen’ (188), namelijk dat graaf en stedelingen op een haast contractuele manier overeenkwamen om rechten binnen een bepaald territorium te delen. Maar, stelt hij eveneens, ‘de verlening van stadsrechten vormt onderdeel van een omvattende grafelijke handelwijze die er in alle gevallen en in alle perioden op gericht is de grafelijke macht te versterken’ (176). Deze bewering lijkt me nogal sterk. Hoewel de rol van de graaf niet kan onderschat worden, blijft het een vaststaand feit dat hij met de verlening van stadsrechten een deel van zijn soevereiniteit heeft afgestaan. Dit resultaat kan moeilijk als een geslaagde poging om de grafelijke macht te versterken worden omschreven. Weliswaar biedt de verlening van een stadsrecht aan de graaf een mogelijkheid om inwoners van steden aan zich te binden. Om zijn strategische belangen te vrijwaren, kon hij bijvoorbeeld aan nederzettingen in een grensgebied bepaalde voorrechten schenken in ruil voor militaire bijstand (zoals Cox aantoont). Maar mijns inziens heeft een dergelijke zaak de grafelijke macht amper versterkt want in ruil voor de heel voorwaardelijke trouw van onderdanen heeft hij toch verregaande bevoegdheden moeten afstaan aan lokale belangengroepen.

Tolvrijheden, het recht om ter hoofdvaart te gaan, en politieke autonomie hebben steden tot geduchte concurrenten van de graaf gemaakt. De stadsrechtsverleningen kunnen dan wel een ‘effectief machtsmiddel’ van de graaf zijn geweest (zoals Cox stelt op pagina 365) om in eerste instantie een bepaald strategisch doel te bereiken, maar ook op korte, en zeker op lange termijn, heeft de graaf eilandjes in zijn territorium gecreëerd die voorgoed uit zijn greep zijn ontsnapt. Men kan zich, met Kruisheer, afvragen of het

initiatiefrecht daarom niet eerder bij de stedelingen lag. Natuurlijk zijn er amper geschreven bewijzen om dergelijke beweringen te staven, en het is Cox’ verdienste om ook op de strategische voordelen voor de graaf van de verlening van een stadsrecht te wijzen. Maar het debat hierover is nog lang niet afgelopen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vanuit de ambities, doelstellingen en het beleid ontstaat in de derde fase een lijst met concrete projecten en acties die gedurende de looptijd van het GVVP moeten worden

Wanneer er meer geciteerd wordt dan hierboven aangegeven of minder dan het deel dat niet tussen haakjes staat geen

Voorafgaand aan een schriftelijk of mondeling vertrouwelijk overleg met de minister van Financiën kunnen de vertrouwelijke verslagen van een (schriftelijk of mondeling) overleg

De mening dat dit land te vrij omgaat met euthanasie, is legitiem. Het is wel de overtuiging van een minderheid in het

In Holland and Zeeland, the granting of town privileges essentially came down to the following: the Count, or another local town Lord, created by charter a jurisdiction for a specific

[Als iemand een ander binnen de vrijheid van de bovengenoemde stad met een scherp werktuig of met iets anders doodt en het werktuig wegwerpt, zal hij kunnen verklaren onschuldig

'Hebbende previlegie van stede' De verlening van stadsrechtprivileges in Holland en Zeeland (13de - 15de eeuw)..

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun