• No results found

?Het is niet omdat ik een man ben dat ik geen ouder ben? Een exploratief onderzoek naar de positie van vaders binnen de opvoedingscontext

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "?Het is niet omdat ik een man ben dat ik geen ouder ben? Een exploratief onderzoek naar de positie van vaders binnen de opvoedingscontext"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“HET IS NIET OMDAT IK EEN MAN BEN

DAT IK GEEN OUDER BEN”

EEN EXPLORATIEF ONDERZOEK NAAR DE POSITIE VAN VADERS

BINNEN DE OPVOEDINGSCONTEXT

Aantal woorden: 18.341

Febe Coreelman

Studentennummer: 01804214

Promotor(en): Prof. Dr. Lieselot De Wilde

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in het sociaal werk Academiejaar: 2019 - 2020

(2)

Dankwoord

Met veel trots presenteer ik mijn masterproef “Het is niet omdat ik een man ben dat ik geen ouder ben” die het sluitstuk vormt van mijn opleiding tot Master in het Sociaal Werk. Het was een bijzonder, niet altijd eenvoudig, proces dat ik nooit zonder hulp tot een goed einde had kunnen brengen. Mijn interesse in het thema en vooral de essentiële steun gaven mij de moed om door te zetten. Verschillende personen verdienen daarom een speciaal woord van dank voor hun tijd, ondersteuning en vertrouwen.

Allereerst wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Lieselot De Wilde, bedanken. Zij bracht nieuwe invalshoeken aan, beantwoordde mijn vragen snel en accuraat en gaf steeds constructieve feedback. Prof. Dr. De Wilde, bij deze enorm bedankt voor de begeleiding doorheen dit proces! Daarnaast verdienen alle respondenten een woord van dank voor het invullen van de vragenlijst en/of hun deelname aan de focusgroepen. Zonder hun inbreng zou deze masterproef nooit tot stand zijn gekomen. Bedankt voor jullie enthousiasme en openheid tijdens de gesprekken.

Tenslotte ook dank aan mijn familie, vrienden en medestudenten die mij tijdens dit parcours hebben bijgestaan met raad en daad. Ik kon bij hen terecht voor praktische hulp maar ook voor morele steun en de nodige ontspanning. Dankzij hun aanmoedigingen en vertrouwen kon ik dit traject op een fijne manier afronden.

Bij deze nogmaals mijn oprechte appreciatie om mij doorheen dit proces te loodsen, bedankt!

Febe Coreelman

Gent, België Mei 2020

(3)

Abstract

Febe Coreelman Academiejaar 2019 – 2020 Master Sociaal Werk Prof. Dr. Lieselot De Wilde “Je bent overal man, maar bijna nergens vader”

De geboorte van een kind, een speciaal moment voor zowel moeder als vader. Het is een intense gebeurtenis die het leven van de ouders drastisch verandert. Beide moeten wennen aan hun nieuwe rol als moeder of vader. Tijdens de eerste levensjaren van het kind komen er veel nieuwigheden op de ouders af, waaronder bijvoorbeeld het vinden van een ander levensritme, het opnemen van nieuwe taken, het aangaan van een relatie met het kind en het herdefiniëren van bestaande relaties met de partner, de eigen ouders, familieleden en vrienden. Daarnaast vinden ook verschillende praktische aanpassingen plaats. Algemeen wordt er echter vanuit de literatuur, het beleid en de praktijk weinig aandacht besteed aan de rol van de vader binnen de opvoedingscontext. De bovenstaande, sprekende zin van Kalifa Diaby uit het boek Papa hoort er ook bij van Tina de Gendt (p.85) geeft weer hoe de positie van vaders in onze huidige maatschappij complexer is dan op het eerste gezicht lijkt.

Dit masterproef-onderzoek gaat na hoe mannen hun rol als vader zelf ervaren en hoe zij hun positie als vader zien in de maatschappij. Elke vader, ongeacht hun “statuut”, neemt de vaderrol op, weliswaar ieder op zijn manier. Daarom werd ervoor gekozen om in deze masterproef de groep vaders zo ruim mogelijk te definiëren en te beschrijven. Echter, om de doelgroep van dit onderzoek toch deels af te bakenen betreft het enerzijds gehuwde vaders en anderzijds ook enkele gescheiden vaders, met beiden minstens één kind tussen nul en zes jaar oud. De keuze van de leeftijd van het kind werd gebaseerd op het feit dat dit de belangrijkste jaren zijn om de vader te erkennen en te versterken in zijn rol, aangezien het rolpatroon tussen de moeder en vader in de jongste levensjaren van het/de kind(eren) vorm krijgt (Peeters, 2019).

Hierboven werd reeds aangehaald dat allerhande domeinen in de samenleving een verschillende kijk hebben op de rol van de vader binnen de opvoedingscontext. In het eerste deel van deze masterproef komen enkele evoluties en verschillende domeinen met hun percepties aan bod. Na het toelichten van het theoretisch kader, komen daarna de ideeën, opvattingen en meningen van vaders zelf centraal te staan. Desondanks zij vaak een vergeten doelgroep zijn, zijn zij als ervaringsdeskundigen, de personen bij uitstek, als het over de vaderrol en de positie van de vader binnen de maatschappij gaat. Aan de hand van focusgroepen kregen zeventien vaders de kans om hun stem te laten horen.

(4)

Inhoud

1. Theoretisch kader ... 1

1.1. Inleiding ... 1

1.2. Vaders doorheen de tijd ... 2

1.3. Vaderbetrokkenheid, wat? ... 7

1.4. Voordelen vaderbetrokkenheid ... 7

1.5. Genderstereotypering ... 8

1.6. Perceptie van de vader door de samenleving ... 11

1.7. Vaders als wetenschappelijke doelgroep ... 11

1.8. Afwezigheid vader in opvoedkundige literatuur en kinderboeken ... 13

1.9. Oprichting van Vadergroepen ... 14

2. Probleemstelling en onderzoeksvragen ... 17

3. Methodologie ... 18

3.1. De keuze voor kwalitatief onderzoek ... 18

3.2. Online vragenlijst ... 18

3.3. Focusgroepen ... 22

4. Analyse focusgroepen ... 29

4.1. Invulling vaderschap en vaderbetrokkenheid ... 30

4.2. Willen maar niet kunnen ... 33

5. Discussie en conclusie ... 43

5.1. Inleiding ... 43

5.2. Hoe zien vaders hun rol binnen de opvoeding?... 43

5.3. Hoe ervaren mannen hun positie als vader in de huidige maatschappij? ... 45

5.4. Algemene conclusie ... 45

5.5. Beperkingen eigen onderzoek en aanbevelingen voor verder onderzoek ... 46

6. Referenties... 48

7. Bijlagen ... 55

7.1. Bijlage 1: Folder vragenlijst ... 55

7.2. Bijlage 2: Hand-outs powerpoint presentatie focusgroepen ... 57

7.3. Bijlage 3: Folder focusgroepen ... 60

(5)

1

1. Theoretisch kader

1.1.

Inleiding

In onze huidige maatschappij is er een steeds grotere diversiteit aan “soorten” vaders te vinden. Denk maar aan: vaders in tweeoudergezinnen, alleenstaande vaders na een (v)echtscheiding, vaders in een nieuw samengesteld gezin, vaders met een migratieachtergrond, adoptievaders, pleegvaders en ga zo maar door (Expoo, 2013). Het is dan ook niet vreemd dat sinds het eind van de vorige eeuw ouderbetrokkenheid in het algemeen, en vaderparticipatie in het bijzonder, meer en meer centraal staat in onze samenleving en in wetenschappelijk onderzoek (De Gendt, 2019; Expoo, 2013). Meer betrokkenheid van de vader bij de opvoeding zou namelijk voordelen bieden op vlak van psychische en fysieke gezondheid voor zowel de kinderen, de vader zelf, de partner en ook een positieve invloed hebben op de ruimere samenleving (Allen & Daly, 2007; Cowan & Cowan, 2019). Ook vanuit de Vlaamse Overheid wordt er stilgestaan bij het concept vaderbetrokkenheid, want zij sommen namelijk verschillende factoren op die de vaderrol beïnvloeden, waaronder: de gezinssituatie, de ambities en vaardigheden van de vader, de religieuze en etnische achtergrond van het gezin, de beschikbare ondersteuning voor de vader, etc. (Expoo, z.d.). Mede door de evolutie aan “soorten” vaders en de toename aan aandacht zijn verschillende opvattingen over de positie van vaders in de opvoedingscontext en specifiek over het begrip “vaderbetrokkenheid” ontstaan (De Gendt, 2019).

Daarenboven willen veel vaders vandaag meer betrokken worden bij de opvoeding van hun kinderen (Köppen, Kreyenfield & Trappe, 2018) toch blijft het thema ondergewaardeerd in wetenschap, onderwijs, andere sociale dienstverlening en in de politieke besluitvorming (van der Gaag et al., 2019; Hefgroep, 2019). Veel heeft te maken met de historisch gegroeide rollenpatronen en de vervrouwelijking van de pedagogie (Peeters, 2019; van der Gaag et al., 2019; Hefgroep, 2019). Dat houdt in dat de aandacht voor vaders en vaderbetrokkenheid vaak tekortschiet aangezien zij frequent als tweederangsopvoeders worden bestempeld (De Gendt, 2019; Hoogeveen, Donkers & Bontje, 2018; Peeters, 2019). Een, voor vele vaders waarschijnlijk herkenbaar, voorbeeld uit een onderzoek naar vaderbetrokkenheid binnen voorschoolse voorzieningen staaft dit: Wanneer een vader zijn kind komt ophalen aan de crèche, spreekt de kinderbegeleidster hem aan met: “Meneer, wilt u eens zeggen aan de mama dat…” (Peeters, 2019; Thys, 2016). Dit voorbeeld verduidelijkt het weinige vertrouwen in vaders en bestendigt het idee van de vader als tweederangsopvoeder. Niettegenstaande verschillende wetenschappelijke studies, waaronder onderzoeken van Abraham en collega’s, Tavecchio, etc. aantonen dat vaders even goede verzorgers zijn als moeders (Abraham et al., 2014; Tavecchio, 2011).

(6)

2

1.2.

Vaders doorheen de tijd

De positie van de vader binnen het gezin heeft doorheen de geschiedenis al verschillende evoluties doorgemaakt. Zo was het in de periode voor de 19de eeuw zo dat de vader alle macht had binnen het gezin (De Gendt, 2019; Lawrence, 2014). In die tijd was het de vader, de patriarch, die alles besliste en de moeder die uitvoerde wat de vader zei (Peeters, 2019; Lawrence, 2014). Dit werd ook zo opgenomen in het familierecht waardoor de vader altijd het gezag kreeg bij een echtscheiding (Rietveld-van Wingerden, 2017). Daarnaast werd de vader toen ook aanzien als een “moral teacher”, degene die verantwoordelijk is voor de morele opvoeding zoals bijvoorbeeld het aanleren van waarden en normen zodat kinderen gevormd worden tot deugdzame burgers (Lamb, 2008; Van Noten, 2010).

Het begin van de 19de eeuw werd gekenmerkt door de industriële revolutie. In deze periode werd de vader steeds meer verantwoordelijk geacht voor het inkomen en werd op die manier gebombardeerd tot de kostwinner van het gezin (Rietveld-van Wingerden, 2017; Lamb, 2008). Dit denkbeeld werd grotendeels doorgezet tot aan de crisis van de jaren 30 uit de 20ste eeuw, die van start ging met de crash van Wallstreet in 1929 (Lawrence, 2014; Lamb, 2008). De vader als kostwinner, werd zodoende gezien als criterium waarmee “goede vaders” beoordeeld werden (Lamb, 2008). Hierdoor werd zijn rol binnen het gezin gereduceerd tot supervisor en bewaker van discipline en kwam hij meer en meer op de achtergrond te staan wat de morele opvoeding van de kinderen betrof (Rietveld-van Wingerden, 2017). Overkoepelend kan gesteld worden dat het burgerlijk kerngezin, met de vader als kostwinner en de moeder als “vrouw aan de haard” die verantwoordelijk was voor het huishouden en de verzorging van de kinderen, vanaf de 19de eeuw tot begin de 20ste eeuw centraal stond (Van Noten, 2010). Een goede vader was met andere woorden een vader die in het onderhoud van zijn vrouw en kinderen kon voorzien (Lamb, 2008).

Waar goed vaderschap voor de 20ste eeuw eerder instrumenteel of materieel werd ingevuld verschoof de idee over de rol van de vader traag maar gestaag naar het beeld van de vader als mede-ouder (Shapiro & Krysik, 2010; Van Noten, 2010). Hoewel het aspect broodwinning een belangrijke taak bleef voor de man werd na de tweede wereldoorlog een nieuwe conceptualisering van het vaderschap vastgesteld, namelijk de vader als genderrolmodel. Dat betekent dat vaders vanaf dan werden gezien als het grote voorbeeld voor de kinderen, voor hun zonen in het bijzonder (Lamb, 2008). Daarnaast zorgde de populariteit van de hechtingstheorie van Bowlby uit 1940 ervoor dat moeders als belangrijkste pion werden gezien voor een goede emotionele ontwikkeling van het kind. (Carollo, 2017; Van Noten, 2010). Zo ontstond “de mythe van de moederliefde” waarbij de moeder centraal kwam te staan in de opvoeding en de vader veel minder aan bod kwam en gereduceerd werd tot een “tweederangsopvoeder” (Peeters, 2019).

(7)

3 In de jaren 60 van de 20ste eeuw werd vrij negatief over vaders gesproken. Ten eerste doordat ontwikkelingspsychologen opmerkten dat de afwezigheid van de vader zorgde voor problemen bij de ontwikkeling van het kind en ten tweede door de opkomst van het feminisme (Van Noten, 2010). Het is belangrijk op te merken dat Bowlby, na kritiek vanuit de feministische hoek, zijn theorie uitbreidde en vanaf dan spreekt over een vaste hechtingsfiguur en het dus niet per se enkel heeft over moeders (Rutgeerts, z.d.). Al te vaak komt het toch nog voor dat de term ouder/hechtingsfiguur gezien wordt als synoniem voor “moeder” waardoor de vader als minderwaardig wordt gezien (De Gendt, 2019).

De feministische beweging zorgde er ook voor dat meer moeders vanaf 1970 buitenshuis gingen werken (Van Noten, 2010). Het gevolg van deze verschuiving was het inzetten op de gedeelde opvoedingsverantwoordelijkheid aangezien de moeder per definitie niet meer thuis bleef (Expoo, 2013; Lamb, 2008; Van Noten, 2010). Vanaf dat moment verwachtte de samenleving van vaders dezelfde opvoedingscompetenties als van moeders, namelijk een middenweg vinden tussen engagement, beschikbaarheid en verantwoordelijkheid (Artevelde hogeschool, z.d.; Lawrence, 2014). Hierdoor werd actief ouderschap, namelijk het betrokken en aanwezig zijn binnen de opvoeding, in plaats van broodwinning zoals in de 19de eeuw, het criterium voor “goede vaders” (Lamb, 2008). Het onderhandelingshuishouden, met gelijkheid aan de basis waardoor de vader mede-opvoeder werd en op gelijke voet geplaatst werd met de moeder, was vanaf dat moment de norm (Vandenbroeck, 2009; Van Noten, 2010).

Het revolutionair onderzoek van Michael E. Lamb uit 1976 waarin hij stelde dat de vader verschillende rollen kan opnemen gaande van kostwinner tot beschermer, morele gids en verzorger sijpelde echter weinig door in de praktijk waardoor dit idee eerder in de academische wereld bleef circuleren (De Gendt, 2019). Omstreeks 1980 nam het beeld van de moeder als belangrijkste opvoeder hierdoor opnieuw de bovenhand waardoor de vader als minderwaardig werd gezien binnen de opvoedingscontext (De Gendt, 2019; Van Noten, 2010). Er werd van vaders en moeders dus verondersteld een gedeelde verantwoordelijkheid te hebben in de opvoeding maar indien bijvoorbeeld, om eender welke reden, die twee geen eenheid meer vormden, bleek die verantwoordelijkheid vaak toch niet zo gedeeld en greep men terug naar de moeder als centrale opvoedingsfiguur (De Gendt, 2019; Expoo, 2013). Zo is er een voorbeeld uit 1988 waarin de vader in een echtscheiding de voogdij niet kreeg over zijn kind terwijl deskundigen hadden vastgesteld dat de band tussen vader en kind veel hechter was dan die met de moeder (Raeburn, 2014).

Ondanks er op verschillende momenten in de 20ste eeuw reeds getracht werd om de vader

meer te betrekken bij de opvoeding, voelen vaders in de 21ste eeuw vaak weerstand wanneer

(8)

4 opvoeding (Lamb, 2008; Lawrence, 2014). Het is voor vaders moeilijk om een juist evenwicht te vinden tussen werk en opvoeding, aangezien er bij beide hoge verwachtingen worden gelegd (Lawrence, 2014). Vaders moeten bijgevolg vaak strijden voor een gelijke plaats binnen de opvoeding door de genderongelijkheid die binnen de opvoedingscontext doorheen de jaren werd opgebouwd (Carollo, 2017).

In België moest verandering komen in de ongelijke behandeling van vaders door het wetsontwerp over de bilocatiewet van minister van justitie Laurette Onkelinx in 2006 (Put & Rom, 2007; Staatsblad, 2006). Deze wet kwam er ten eerste omdat er de laatste 20 jaar een sterke stijging is in het aantal echtscheidingen en ten tweede omdat rechters tussen 1995 en 2006 in 85% van de gevallen het ouderlijk gezag toekenden aan de moeder (Van Noten, 2010). Het wetsvoorstel streefde naar gelijk ouderschap waardoor de positie van de vader opnieuw op de politieke agenda kwam te staan. Dit door onder andere in wetteksten zowel over moeders als vaders te spreken als verantwoordelijken voor de opvoeding, het onderhoud en het toezicht op kinderen. Daarnaast streefde de bilocatiewet ook voor meer co-ouderschap waardoor moeders en vaders een gelijke rol toebedeeld dienden te krijgen in de opvoeding van de kinderen na een echtscheiding (Put & Rom, 2007; Staatsblad, 2006; Van Noten, 2010). Niettegenstaande de vele inspanningen die doorheen de geschiedenis werden genomen, ervaren voornamelijk gescheiden maar ook gehuwde vaders de dag van vandaag soms tegenstand (Carollo, 2017). De hechtingstheorie van Bowlby is cultureel verankerd waardoor het beleid (en rechters) de moeder als centrale opvoedingsfiguur blijven zien en ze op die manier de grondwet, de wet op gelijke kansen, de bilocatiewet en ook het internationaal verdrag voor de rechten van het kind soms schenden (Carollo, 2017). Zo tonen cijfers uit 2010/11 aan dat kinderen bij een echtscheiding in het overgrote deel van de gevallen toegewezen worden aan de moeder (Tabel 1). Dit ondanks de invoering van de bilocatiewet in 2006 die pleit voor co-ouderschap (Kalmijn, 2015; Put & Rom, 2007).

Tabel 1: Living arrangement after divorce in 4 countries

Noot: Herdrukt van “Father-Child Relations after Divorce in Four European Countries: Patterns and

(9)

5 De bevindingen, uit een onderzoek van Filiatio1, in samenwerking met minister van justitie Koen Geens, sluiten hierbij aan en stellen dat bij vechtscheidingen zo’n 40% van de vaders het co-ouderschap worden ontzegd en rechters blijven kiezen voor een weekendregeling (Samen Bemiddelen, 2019; Vandersmissen, 2019). Ook het Centrum Ouders, een organisatie die ouders steunt bij vechtscheidingen, geeft aan dat vaders, ondanks de wijzigingen in de wet, nauwelijks rechten hebben als het over de opvoeding van kinderen gaat (Carollo, 2017). Zo woont slechts 1,6% van de kinderen in België voltijds bij hun gescheiden vader na een echtscheiding (Kind & Gezin, 2013).

In het EU-verdrag, betreffende het ouderlijk gezag, staat ook expliciet dat moeders en getrouwde vaders automatisch de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen over de kinderen. Opmerkelijk is dat het alle moeders betreft, dus ook gescheiden moeders, terwijl er over gescheiden vaders nergens sprake is (Uw Europa, 2019). Daarnaast bevat de wetgeving in België betreffende het geboorteverlof ook verschillen tussen vaders en moeders. Zo hebben mannen slechts recht op 10 dagen vaderschapsverlof terwijl vrouwen maximaal 14 weken postnataal verlof kunnen opnemen (Vlaanderen, 2019a; Vlaanderen, 2019b).

Vaderschapsverlof

Sinds 1 juli 2002 hebben mannen in Vlaanderen recht op tien dagen vaderschapsverlof in plaats van vier dagen na de geboorte van een kind (Vlaanderen, 2019; Agentschap Binnenlands Bestuur, 2003; Belgisch Staatsblad, 2002). De eerste drie dagen wordt het loon van de vader volledig doorbetaald. De daaropvolgende zeven dagen worden aan 82% van het brutoloon vergoed door de ziekteverzekering (Agentschap Binnenlands Bestuur, 2003). Naast het geboorteverlof, of bij vaders specifiek vaderschapsverlof genoemd, heeft iedere werknemer afzonderlijk, dus zowel de moeder als de vader, recht op drie maanden ouderschapsverlof per kind. Deze dienen opgenomen te worden alvorens het kind de leeftijd van twaalf jaar bereikt (Vlaanderen, z.d.). De ouders krijgen hiervoor een uitkering en kunnen ervoor kiezen om drie maanden hun arbeid volledig stop te zetten, zes maanden halftijds te werken, etc. (Agentschap Binnenlands Bestuur, 2003).

De duur en regeling betreffende het vader- en ouderschapsverlof kent sterke verschillen binnen Europese landen en is een belangrijk onderwerp van beleidsdebat geworden (Anker, 2017; Vrijdaggroep, 2016; Marshall, 2008). Belgische vaders krijgen tien dagen geboorteverlof wat veel is in vergelijking met Duitse of Griekse vaders die gewoonweg geen recht hebben op vaderschapsverlof. Andere uitersten zijn dan bijvoorbeeld vaders uit Litouwen die 30 dagen of

1 Filiatio is een organisatie die onder meer de belangen van gescheiden ouders verdedigt (Samen Bemiddelen, 2019).

(10)

6 vaders uit Finland die 54 dagen toegewezen krijgen. Slovenië biedt de meeste dagen geboorteverlof voor vaders aan in Europa, namelijk 90 dagen (Anker, 2017).

De participatiegraad aan het ouderschapsverlof is in België slechts 7% wat een groot verschil is met landen die niet-overdraagbare verlofprogramma’s met hoge loon vervangende tarieven aanbieden zoals Scandinavische landen. Zweden scoort namelijk 90%, Noorwegen 89% en IJsland 84% (Marshall, 2008). De discrepantie tussen het opnemen van ouderschapsverlof in België en dat in Scandinavische landen is met andere woorden groot (Marshall, 2008; Rostgaard, 2010; Anker, 2017). Dit is te wijten aan een verschillende uitwerking van het systeem betreffende verlofdagen voor ouders (Marshall, 2008).

Overkoepelend is de invoering van het vaderquotum in Scandinavië, namelijk het individueel niet-overdraagbare recht voor vaders om deel te nemen aan het ouderschapsverlof, de meest recente maatregel opgesteld door het beleid om te zorgen voor een meer gelijke verdeling van arbeids- en zorgtaken (Rostgaard, 2010). Als specifiek Scandinavisch voorbeeld wordt in deze masterproef Zweden aangehaald. In Zweden krijgen beide ouders samen 480 dagen, wat overeenkomt met 16 maanden, ouderschapsverlof waarvan drie maanden uitsluitend voor de mama en drie maanden exclusief voor de papa (Famme, 2018; Anker, 2017). Als één van hen deze drie maanden niet opneemt, kunnen ze niet door de andere ouder overgenomen worden. De overige tien maanden kunnen ze zelf naar believen invullen maar moeten wel opgenomen worden vooraleer het kind acht jaar is (Famme, 2018). Tijdens deze zestien maanden worden beide ouders aan 80% van hun normale loon uitbetaald. Daarbovenop krijgen ze vijf euro per dag, per persoon extra wanneer de verlofdagen ongeveer gelijk verdeeld worden tussen moeder en vader. Dit werd ingevoerd als stimulans voor vaders om meer tijd door te brengen met hun kinderen (Famme, 2018).

Hoewel het aantal mannen dat ouderschapsverlof opneemt in België vrij laag is, wordt er de komende jaren een positieve evolutie verwacht (RVA, 2014). Om het rollenpatroon tussen moeders en vaders te kunnen doorbreken wil Europa daarom één lijn trekken. De Europese commissie pleit voor tien dagen vaderschapsverlof aangevuld met minimum vier maanden ouderschapsverlof waarin ze volledig doorbetaald zullen worden (Anker, 2017). Ook De Vrijdaggroep2 verdedigt een hervorming van het vaderschaps- en ouderschapsverlof in België. Deze loopt gelijk met de uitwerking die op Europees niveau bepleit wordt. Op die manier doen ze een inspanning om de genderongelijkheid, die verder aan bod komt, recht te trekken aangezien ook zij, de Europese commissie en De Vrijdaggroep, inzien dat gezinnen meer

2 De Vrijdaggroep is een groep Belgen die zich willen inzetten voor de samenleving door na te denken over oplossingen voor uitdagingen in de maatschappij. Aan de hand van groepsvergaderingen, analyses en strategienota’s willen ze zowel het publieke als politieke debat op gang brengen (De Vrijdaggroep, 2020).

(11)

7 kansen en vrijheid zouden krijgen bij de uitbreiding van het vaderschapsverlof. Want op die manier krijgen ook vrouwen de kans om voor een carrière te gaan en kunnen mannen langer bij hun gezin blijven (Vrijdaggroep, 2016).

1.3. Vaderbetrokkenheid, wat?

De wens van vaders om meer en meer betrokken te worden bij de opvoeding van de kinderen is groot (Köppen, Kreyenfield & Trappe, 2018). Daarnaast is de maatschappij er reeds van overtuigd dat vaders een belangrijke rol spelen binnen de opvoeding aangezien een positieve vaderbetrokkenheid vaak ingevuld wordt als een vader die zijn kinderen aanmoedigt om op verkenning te gaan, die zijn kinderen bijstaat in de stap naar zelfstandigheid en hen gepast ondersteunt bij het nemen van nieuwe keuzes in het leven (Tavecchio, 2015). In een getuigenis uit het tijdschrift Vaderklap, vat Jordy Geuens, vader van drie kinderen, opvoeding samen als “een permanente zoektocht naar het vinden van een evenwicht tussen sturen, steunen en stimuleren” (Hoet & Schotsmans, 2019).

De invulling van die rol is echter erg uiteenlopend aangezien vaderbetrokkenheid geen eenduidige definiëring heeft (Artevelde hogeschool, z.d.). Twee veelgebruikte kernwoorden om vaderbetrokkenheid te omschrijven zijn “beschikbaarheid” en “engagement” (Thys, 2016). Beschikbaarheid betreft enerzijds de fysieke aanwezigheid van de vader maar anderzijds ook de emotionele betrokkenheid. Een vader die bijvoorbeeld een volledige dag fysiek aanwezig is kan minder emotioneel beschikbaar en/of betrokken zijn dan een vader die slechts een halfuur per dag intensief met zijn kind(eren) bezig is (Expoo, z.d.; Thys, 2016). Met engagement wordt de praktische en financiële verantwoordelijkheid van de vader bedoeld. Ook de ondersteunende relatie met de partner valt hieronder. Met andere woorden omvat engagement de inzet die de vader toont om zich tot het gezin te verbinden en hier actief deel van uit te maken (Expoo, z.d.; Thys, 2016).

1.4. Voordelen vaderbetrokkenheid

Volgens wetenschappelijk onderzoek biedt een positieve vaderbetrokkenheid voordelen voor iedereen (De Gendt, 2019; Peeters, 2019; van der Gaag et al., 2019). Allereerst ervaren kinderen met een betrokken vader voordelen op verschillende vlakken binnen de ontwikkeling, gaande van de cognitieve, fysieke, emotionele tot de sociale groei (Expoo, 2013; Peters, 2020). Kinderen blijken namelijk betere schoolresultaten te hebben, een groter zelfvertrouwen te ontplooien en autonomer te zijn, betere sociale vaardigheden te ontwikkelen, fysiek gezonder te zijn en minder gedragsproblemen te vertonen (De Gendt, 2019; Peeters, 2019, van der Gaag et al. 2019).

Vervolgens zou een vader die voldoende betrokken is bij de opvoeding van de kinderen zich zelf psychisch beter voelen en zekerder zijn over de eigen opvoedingsvaardigheden

(12)

8 (Steunpunt Opvoedingsondersteuning Limburg, 2011). Het onderzoek van Ehlert en Waldvogel (2016) concludeert namelijk dat een verstoord vaderschap door een verbroken of verminderd contact met het kind, bijvoorbeeld ten gevolge van een echtscheiding, bij hen voor negatieve psychosociale gevolgen kan zorgen. Gescheiden vaders hebben daardoor een lagere levenstevredenheid en meer stress- en depressiesymptomen dan gehuwde vaders (Ehlert & Waldvogel, 2016; Shapiro & Lambert, 1999). Ook de auteurs van het artikel “Who are non-resident fathers?: A British socio-demographic profile” (Poole et al., 2016, p.225) halen kort een conclusie aan van het onderzoek van Eggebeen en Knoester (2001) dat stelt dat Amerikaanse gescheiden mannen een lager inkomen en een lager fysiek en emotioneel welzijn aangeven dan gehuwde mannen als gevolg van het verstoorde contact met hun kinderen. Volgens Shapiro en Lambert (1999) voelen gescheiden vaders zich vaak schuldig, gefrustreerd, bezorgd en verdrietig en bovendien ervaren ze een leegte door de verbroken relatie met hun kind(eren). Het Centrum Ouders rapporteert: “Per jaar plegen 70 vaders zelfmoord uit wanhoop en komen duizenden vaders in depressies terecht wegens de onrechtvaardige regelingen” (Carollo, 2017).

Ten derde komt een meer evenwichtige verdeling van opvoedkundige en huishoudelijke taken ook de partner ten goede (Expoo, 2013; Peters, 2020). Aangezien vrouwen, wanneer vaders meer betrokken worden bij de opvoeding door bijvoorbeeld het vaderschapsverlof te verlengen, meer ruimte krijgen voor het ontplooien van hun eigen professionele ambities (Peters, 2020; Peeters, 2019). Daarenboven kampt de partner ook met minder stress doordat de opvoedingsverantwoordelijkheden gedeeld worden (Peters, 2020; Peeters, 2019).

Vaderbetrokkenheid blijkt volgens onderzoek ook niet alleen van belang voor het persoonlijk welbevinden van vaders zelf, de partnerrelatie, het psychologisch welzijn en de professionele doelen van de partner en voor de ontwikkeling van het kind maar zou ook een sterk middel zijn om preventief problemen, zoals verslavingen, criminaliteit, familiaal geweld, etc. te voorkomen waardoor de samenleving met minder sociale kosten kampt (van der Gaag et al., 2019; Peeters, 2019; De Gendt, 2019). Daarom gaan vandaag heel wat stemmen op om vaderbetrokkenheid extra in de verf te zetten en vaders te stimuleren, te accepteren en te appreciëren in hun rol aangezien zowel kinderen als vaders als de ruimere maatschappij er baat bij hebben om vaders van in het begin bij de opvoeding te betrekken. (Allen & Daly, 2007; De Gendt, 2019; Tavecchio & Bos, 2011).

1.5. Genderstereotypering

Gender verwijst naar de strikte opdeling qua lichamelijke kenmerken, karakteristieke eigenschappen en maatschappelijke verwachtingen die toegekend worden aan mannen en vrouwen (Genderklik, z.d.). Gender is dus naast een louter biologisch gegeven ook een culturele constructie (Hudders & Vyncke, 2013).

(13)

9 Genderstereotypen kunnen bijgevolg worden omschreven als “algemeen aanvaarde overtuigingen over de kenmerken, het gedrag en de rol van mannen en vrouwen” (Endendijk et al., 2013). Stereotypen worden namelijk gebaseerd op een aantal specifieke eigenschappen en kenmerken die gegeneraliseerd worden (Hudders & Vyncke, 2013). Vaak wordt er een opsplitsing gemaakt tussen impliciete en expliciete genderstereotypes. Impliciete stereotypes zijn gebaseerd op automatische, gewone reacties die minder vatbaar zijn voor sociaal wenselijkheid (Endendijk et al., 2013). Een illustratie hiervan is bijvoorbeeld de aanname dat vrouwen van nature uit empatischer zijn dan mannen (van der Pol, 2015). Openlijke uitdrukkingen die direct zichtbaar zijn, bijvoorbeeld reclamespots waarin de vrouw stofzuigt en de man druk aan het telefoneren is, behoren tot de expliciete stereotypering (Endendijk et al. 2013; Endendijk, 2015; Hudders & Vyncke, 2013). Uit het onderzoek van Endendijk en collega’s (2013) blijkt dat bij moeders sterkere impliciete genderstereotypes opvallen dan bij vaders terwijl vaders dan weer te maken krijgen met sterkere expliciete stereotypes.

De samenleving als geheel is nog steeds doordrenkt door traditioneel gegroeide verwachtingen en genderongelijkheden omtrent de zorg van kinderen binnen de opvoedingscontext. Opvoeding en werk worden namelijk voorgesteld als geslachtsgebonden constructies (Petroski & Edley, 2006). Dit is gebaseerd op het gezinsmodel uit de 19de eeuw waarin de vader als kostwinner wordt gepresenteerd en de moeder als thuisverzorger voor de kinderen (Petroski & Edley, 2006).

Ondertussen is het kostwinnersmodel vervangen door het “anderhalfverdienermodel” waarin gesteld wordt dat de man fulltime werkt en de vrouw deeltijds. Ondanks dit reeds een evolutie is, blijft het nog steeds zo dat de opvoedkundige en verzorgende taken aan de moeder toegeschreven worden (van der Gaag et al., 2019; Hoogeveen, Donkers & Bontje, 2018). Het traditionele rollenpatroon bestaat met andere woorden nog steeds en wordt over generaties heen doorgegeven, zelfs in samenlevingen die expliciete genderstereotypen niet langer accepteren (Endendijk et al., 2013).

Uit een grootschalig onderzoek blijkt dat vaders veel minder uren aan zorg besteden en zodus wordt het klassiek rollenpatroon bestendigd (Expoo, 2013; Expoo, z.d.; Van der Gaag et al., 2019). Gegevens uit 23 landen tonen immers aan dat mannen en vrouwen het er zelf over eens zijn dat moeders de verantwoordelijkheid dragen voor het vervangen van luiers, het voeden, het wassen, etc. van kinderen (van der Gaag et al., 2019). Maatschappelijke opvattingen over verzorgers zijn per slot van rekening die van de vrouwelijke verzorger of dat dan de moeder, oma of nanny is maakt weinig uit (Petroski & Edley, 2006). De moeder wordt zodoende gezien als huisvrouw en primaire verzorger terwijl de vader als economisch, financiële aanbieder wordt aanzien (Endendijk, 2015).

(14)

10 Het stereotype van de man als kostwinner is gebonden aan werk, prestatie en succes, wat ook wel de “hegemoniale mannelijkheid” wordt genoemd door onder andere Connell (1995) en Vavrus (2002) in het artikel van Petroski en Edley uit 2006. Als vaders verzorgende taken opnemen dan zijn ze zogezegd gefeminiseerd want verzorgen wordt aanzien als vrouwelijk werk (Petroski & Edley, 2006). In het dagelijks leven is het zelfs zo dat mannen vaak, wanneer ze hun kind(eren) begeleiden naar de schoolbus, schoolactiviteiten, doktersafspraken, de supermarkt, etc. ze een twijfelachtige blik krijgen van (huis)moeders, onderwijspersoneel en winkelbedienden. Ze worden in hun gezicht, of achter hun rug om, bekritiseerd omdat ze een opvoedkundige verantwoordelijkheid opnemen binnen het gezin (Petroski & Edley, 2006). Het gaat zelfs zo ver dat vaders die thuisblijven voor de kinderen gezien worden als “hulpje van de moeder” in plaats van als volwaardige opvoeder (Petroski & Edley, 2006).

Daarnaast wordt de mannelijke rol ook gekenmerkt door competentie, onafhankelijkheid, assertiviteit, macht en leiderschap terwijl vrouwen worden gezien als vriendelijk, attent, behulpzaam, voedend en zorgzaam. Deze stereotype karakteristieken omschrijven de vader als minder gevoelig en beter in staat om het gezin van financiële mogelijkheden te voorzien. Mede hierdoor blijft de traditionele rolverdeling in stand gehouden (Endendijk, 2015).

Soms schuift het idee van “de vader als kostwinner” onopgemerkt op naar dat van “de afwezige vader” (Agentschap Binnenlands Bestuur, 2003). Dat betekent dat mannen in de media en in de literatuur voortdurend worden geïnfantiliseerd en als onbekwaam worden gepositioneerd waardoor er, naast het alom bekende kostwinnerstereotype, ook een incompetentiestereotype in het leven geroepen werd (Petroski & Edley, 2006). Wood omschreef dit in 2005 als het “male deficit model”. Dit ongeschiktheidsmodel, dat door de media wordt bestendigd, sijpelt door op macroniveau en beïnvloedt op die manier de politieke besluitvorming en het beleid inzake werk en faciliteiten voor vaders (Petroski & Edley, 2006).

De onderwaardering voor vaders binnen de opvoedingspraktijk en ruimer vanuit de maatschappij, zien we ook terugkomen binnen de professionele hoek. Vaders worden door verschillende diensten in onze samenleving (scholen, voorschoolse voorzieningen, dokterspraktijken, etc.) namelijk amper betrokken bij de (organisatie van de) opvoeding en ontwikkeling van kinderen (De Gendt, 2019). Er wordt enkel rekening gehouden met de moeder aangezien zij, zoals reeds aangegeven, van nature uit als primaire verzorger wordt omschreven (Carollo, 2017; De Gendt, 2019; Van Noten, 2010).

De vooroordelen die heersen dienen dus veranderd te worden om de genderongelijkheid, die ontstaat door stereotypen, te doorbreken en zo de rol van vaders op een meer relationele en interactieve manier bespreekbaar te maken (Petroski & Edley, 2006).

(15)

11

1.6. Perceptie van de vader door de samenleving

Het feit dat vaders met enige argwaan bekeken worden op vlak van de opvoeding van kinderen heeft voornamelijk te maken met de zogenoemde “vervrouwelijking van de pedagogie”. De feminisering van voorzieningen en scholen versterkt namelijk de focus op moeders als het over opvoeden gaat (Hefgroep, 2019). Deze perceptie bevestigt ook het traditionele rollenpatroon waardoor vaders vaak onzeker blijken te zijn over hun bekwaamheid (De Gendt, 2019; Expoo, 2013; Tavecchio & Bos, 2011). Dit wordt onder meer toegeschreven aan moeders, die graag de controle houden over wat de opvoeding van de kinderen betreft en vaders kleineren en hen de verantwoordelijkheid binnen de opvoeding van de kinderen ontnemen (De Gendt, 2019; Expoo, 2013; Tavecchio & Bos, 2011). Dit werd door Allen en Hawkins “het poortwachterssyndroom” genoemd en staat voor het afbakenen van het opvoedingsdomein door vrouwen (De Gendt, 2019; Shapiro & Krysik, 2010).

Bovendien is het ook zo dat vaders veel minder snel op sociale dienstverlening afstappen omdat ze zich vaak minder op hun gemak voelen doordat het personeel in de sociale sector voornamelijk uit vrouwen bestaat (Expoo, 2013; Mortelmans et al., 2012; Peeters, 2019). Daarnaast is de dienstverlening georganiseerd door de sociale sector voornamelijk gefocust op moeders waardoor vaders zich vaak minder aangesproken voelen (Daniel & Taylor, 2001). Daarenboven is de perceptie over het opnemen van vader- en/of ouderschapsverlof in verschillende landen ook anders. Als een vader in België bijvoorbeeld beslist om een paar maanden thuis te blijven voor zijn gezin wordt hij aanzien als een slechte werknemer terwijl een vader die dat niet doet in Noorwegen bestempeld wordt als slechte vader (Vrijdaggroep, 2016).

Om het belang van de functie van de moeder niet te ver door te drijven en de vervrouwelijking van de pedagogie en het poortwachterssyndroom in te dijken, is het noodzakelijk dat vrouwen ervan overtuigd zijn dat de aanwezigheid van de vader in de opvoeding van even groot belang is (Peeters, 2019). Uit een Nederlands onderzoek uit 2010, met 459 deelnemende moeders, blijkt slechts 7% van die moeders de eigen rol belangrijker te vinden dan die van de vader, wat reeds een positieve aanzet is (Market, Response, 2010).

1.7. Vaders als wetenschappelijke doelgroep

Tot halverwege de 20ste eeuw was er een groot gebrek aan wetenschappelijk onderzoek omtrent de rol van vaders in de opvoeding (Phares, 1992; Daniel & Taylor, 2001). De vooringenomenheid ten op zichte van de moederlijke gehechtheid ligt aan de basis van deze schaarste waardoor er in de literatuur dus bijna nooit over vaders maar enkel over moeders gesproken wordt wanneer het over opvoeding en ouderschap gaat (Shapiro & Krysik, 2010; Tavecchio & Bos, 2011; Van Noten, 2010). Het boek Patterns of child rearing van Sears,

(16)

12 Maccoby en Levin uit 1957 is een boek over opvoeding dat gebaseerd werd op informatie uit interviews met 379 moeders. Opmerkelijk is dat geen enkele vader aan het woord kwam bij de dataverzameling (van Dijken & Tavecchio, 1998). Ook Grief en Bailey publiceerden in 1990 de resultaten van hun 27 jaar durend onderzoek waarin ze vijf tijdschriften voor sociaal werk bestudeerden en onderzochten hoeveel onderzoeken daadwerkelijk over vaders gingen. Ze vonden slechts 21 artikels, wat betekent dat minder dan één artikel per jaar in de vijf tijdschriften samen vaders als onderzoeksobject hadden (Shapiro & Krysik, 2010).

Pas vanaf het einde van de 20ste eeuw groeide de interesse van wetenschappers in de rol van vaders in de opvoeding (Cowan & Cowan, 2019). Zeker de laatste jaren is er een sterke stijging qua onderzoek aangezien er, sinds de jaren 70, door ontwikkelingspsychologen positieve aandacht is voor vaders en er ook vanaf de jaren 90, vanuit de politiek meer en meer gefocust wordt op vaders (van Dijken & Tavecchio, 1998; Shapiro & Krysik, 2010). De voortdurende evolutie van het vaderschap vormt de belangrijkste beweegreden naar verder onderzoek over vaders om er voor te zorgen dat vaders meer begrip en erkenning krijgen en omdat er zich nieuwe uitdagingen stellen zoals bijvoorbeeld het afstappen van het kerngezin met nieuwe gezinssamenstellingen als gevolg (Shapiro & Krysik, 2010). Het feit dat het NASW3 zijn ethische code herzag in 2008 heeft die belangstelling nog vergroot. De primaire missie van het sociaal werk werd vanaf dat moment omschreven als “het verbeteren van het menselijk welzijn en het helpen voorzien in de fundamentele menselijke behoeften van alle mensen” waardoor discriminatie van vaders op basis van geslacht uitgesloten moest worden en het belang van onderzoek naar vaders werd benadrukt (Shapiro & Krysik, 2010).

Er is echter nog steeds een significant verschil met het aantal onderzoeken met moeders in de hoofdrol (Phares, 1992; Shapiro & Krysik, 2010). De belangrijkste redenen die hiervoor gegeven worden is het feit dat vaders moeilijker te benaderen zouden zijn en moeders vaker beschikbaar zijn om deel te nemen aan onderzoek (Phares, 1992). Daarnaast geven van Dijken en Tavecchio (1998) ook de geschiedenis de schuld die de vader als onbelangrijke factor zag binnen het opvoedingsproces waardoor zij niet als essentiële doelgroep worden aanzien binnen onderzoek. Shapiro en Krysik, onderzoekers aan de Arizona State University, herhaalden in 2010 het onderzoek van Grief en Bailey om na te gaan hoe het op dat moment gesteld was met de onderzoeksinteresse naar het vaderschap. Van de zes onderzochte tijdschriften ging slechts 24% van de artikels over vaders waarvan slechts bij de helft effectief vaders deelnamen aan het onderzoek (Shapiro & Krysik, 2010). Fagot (geciteerd in van Dijken

3 NASW staat voor “the national associaton of social workers” en is een organisatie van sociaal werkers uit de Verenigde Staten. De organisatie werd opgericht in 1955 en telt nu meer dan 120.000 leden. Het verbeteren van de condities voor professionals, het zorgen voor groei en evolutie en het vormgeven van een coherent sociaal beleid staan centraal binnen deze organisatie (NASW, z.d.)

(17)

13 & Tavecchio, 1998) geeft hetzelfde aan en stelt dat de meeste informatie over vaders die momenteel voor handen is voornamelijk afkomstig is van moeders.

Specifiek onderzoek naar de vaderrol

In 2010 werd door het Nederlands Ministerie van Jeugd en Gezin een opinieonderzoek uitgevoerd om te evalueren hoe verschillende bevolkingsgroepen denken over actuele thema’s binnen de opvoedingscontext waaronder dus de rol van vaders (Expoo, 2013). Aan de hand van een kwantitatieve online bevraging konden 711 Nederlandse vaders en 459 van hun partners, met kinderen tussen 0 en 17 jaar hun mening geven omtrent dit thema (Market Response, 2010). Het onderzoek concludeerde dat vaders een eigen rol, dus verschillend van de rol van de moeder, hebben binnen de opvoeding en dat die rol even belangrijk is als de moederrol. Vaders en moeders nemen namelijk andere activiteiten op. Vaders gaan bijvoorbeeld meer fysieke en actieve dingen doen met hun kinderen terwijl moeders meer instaan voor de verzorging en de dagelijkse activiteiten binnen de opvoeding. Volgens het onderzoek vinden vaders zichzelf ook minder geduldig en strenger dan moeders, die ze als beschermend omschrijven. Daarnaast gaven vier op de tien vaders aan te vinden dat ze te weinig tijd besteden aan hun kinderen. Ook werd opgemerkt dat vaders veel vaker kritiek krijgen op hun manier van opvoeden en omgaan met de kinderen dan andersom. Naast de genoemde verschillen gaven de deelnemers van het onderzoek ook aan overeenkomsten te hebben en vaak gezamenlijke beslissingen te nemen betreffende de opvoeding van de kinderen (Market Response, 2010).

1.8. Afwezigheid vader in opvoedkundige literatuur en kinderboeken

Een belangrijk punt van aandacht zijn de opvoedkundige literatuur en kinderboeken omdat het media zijn waar vaders minder aandacht krijgen. Hierdoor worden genderstereotypes verder in de hand gewerkt (Adams, Walker & O’Connell, 2011). De studies van Anderson & Hamilton (2005), Sunderland (2006) en Adams & collega’s (2011) tonen namelijk aan dat het personage van de vader ondervertegenwoordigd is in kinderboeken. Tabel 2 toont bijvoorbeeld aan dat moeders veel meer worden afgebeeld in kinderboeken dan vaders (Adams, Walker & O’Connel, 2011).

Tabel 2: Appearances of parental characters (low, medium or high frequency)

Noot: Herdrukt van “Invisible or involved parents: a content analysis of representation of parenting in young children’s picture books in the UK” door M. Adams, C. Walker & P. O’Connoll, 2015, Sex Roles, 65, p.264

(18)

14 Daarnaast blijkt dat wanneer de vader toch verschijnt ze niet als verzorgend en affectief worden weergegeven maar eerder als teruggetrokken en ineffectief (Adams, Walker & O’Connell, 2011; Anderson & Hamilton, 2005). Aan mannen wordt een carrière toegeschreven terwijl vrouwen de traditionele taken in het huishouden en de opvoeding/verzorging van de kinderen op zich nemen (Anderson & Hamilton, 2005; Sunderland, 2006).

Dezelfde tendens komt eveneens voor in opvoedkundige boeken, tijdschriften, websites voor ouders, online discussiefora en in de populaire journalistiek die zich bezighoudt met opvoedingsadvies (Adams, Walker & O’Connoll, 2011). In de wereldberoemde opvoedingsboeken van Benjamin Spock, die voor het eerst verschenen in 1948, was slechts op twee van de 500 pagina’s het woord “vader” terug te vinden. De context waarin dit gebeurde was toen ook vrij negatief. Dr. Jan Peeters die de boeken analyseerde, besluit: “moeders werden vooral gewaarschuwd om vaders niet te lang alleen met de kinderen te laten en erop toe te zien dat ze niet te hardhandig met hen omgingen” (Van Garderen, 2019; Peeters, 2019). Vaders worden vandaag de dag, bijvoorbeeld in tijdschriften over de zorg voor jonge kinderen, nog steeds taalkundig uitgesloten en niet volledig aangesproken doordat er vanuit een naïef perspectief uitgegaan wordt dat wanneer er staat “ouders” het zowel over moeders als vaders gaat. Echter blijkt uit onderzoek dat deze term vaak enkel moeders aanspreekt en/of vertegenwoordigt (Sunderland, 2006; ZO!, 2017).

Anderson en Hamilton (2005) geven aan dat er sinds de jaren 70 een verbetering te zien is maar stellen vast dat er nog steeds een gebrek aan evenwicht en een beperkte rolverdeling tussen mannen en vrouwen aanwezig is. De genderstereotype voorstellingen kunnen de houding en het gedrag van kinderen en ouders beïnvloeden waardoor de traditionele rolverdeling verder in stand gehouden wordt (Anderson & Hamilton, 2005). Hierdoor blijft het voor vaders moeilijk om zich vertegenwoordigd en aangesproken te voelen, wat dus grotendeels te wijten is aan de manier waarop tijdschriften, boeken en andere praktijken de vader voorstellen (Sunderland, 2006).

1.9. Oprichting van Vadergroepen

Door de, vaak negatieve, perceptie over de vader binnen verschillende domeinen, wat doorheen deze masterproef reeds aan bod is gekomen, en zodus om de aandacht over het belang van vaderbetrokkenheid te vergroten en vaders bij te staan in hun onzekerheid omtrent hun capaciteiten, werden recent verschillende projecten opgestart (De Gendt, 2019; Expoo, 2013; Tavecchio & Bos, 2011; Hefgroep; 2019). Er worden groepen opgericht om vaders te verenigen en hen te ondersteunen in hun opvoedingsverantwoordelijkheid (Expoo, 2013; De Gendt, 2019). Het doel van zo’n doe- en/of praatgroepen is niet het aanzetten van vaders tot actief ouderschap maar het hebben van aandacht voor de gedachten en bekommernissen van

(19)

15 vaders (De Gendt, 2019). Zo’n groepen en projecten kunnen verschillende vormen aannemen, gaande van gemengde groepen, projecten die activiteiten organiseren voor vaders en hun kinderen, discussiegroepen, etc. (De Gendt, 2019; Expoo, 2013). De Sloep vzw in Gent, De Papagroep uit Antwerpen, Het Hoekhuis in Menen en Mankracht en zonen te Borgerhout zijn enkele mooie voorbeelden van het aanbod in België die inzetten op vaderbetrokkenheid (De Gendt, 2019). De prijs Hugo Van Mierlo4 ging dit jaar naar het Tarbiyya project van de Brug vzw uit Waregem, die vaders met een migratie-achtergrond laat nadenken over hun rol als vader. Mohammed Mansouri, oprichter van het project, verduidelijkt: “Met mijn project nodig ik vaders uit om over opvoeding na te denken, via workshops en debatten.” (Koning Boudewijnstichting, 2019).

Concreet voorbeeld: Vaderklap

Vaderklap is een on- en offline platform voor vaders, door vaders. Het werd opgericht door twee jonge vaders, Dimitri Desender en Pieter Declercq, die vonden dat er te weinig aandacht is voor vaders in de huidige maatschappij. Ze merkten op dat er heel wat leesvoer is over het ouderschap, maar dat dit altijd vanuit het perspectief van moeders werd geschreven (Declercq & Desender, 2019). Daarnaast vonden ze het bedroevend dat er geen sociaal netwerk bestond voor nieuwe, jonge vaders en er ook geen inspirerend materiaal te vinden was over het vaderschap. Hier wilden ze met Vaderklap iets aan doen.

De oprichters stelden vast dat als er al aandacht is voor vaders, dit meestal op een negatieve manier is. Ze verduidelijken dit aan de hand van een voorbeeld dat voor zich spreekt: “In de wachtkamer van Kind & Gezin hangen verschillende posters op. Op slechts één poster wordt een man afgebeeld. De boodschap bij deze poster luidt: “schudden is gevaarlijk”.” (Vaderschapscongres, 2019).

Via verschillende kanalen willen de oprichters met Vaderklap de aandacht omtrent het vaderschap vergroten. Dit jaar werd door hen onder andere het eerste en momenteel enige Vlaamse magazine voor vaders uitgebracht. Ze hebben ook een “vaderkroeg”, dat is een facebook-groep waar bewust enkel vaders worden toegelaten. Dit omdat ze opmerkten dat veiligheid een belangrijke rol speelt doordat vaders soms schrik hebben om zich kwetsbaar op te stellen naar hun partner of de ruimere omgeving toe (Schotsmans, persoonlijke communicatie, 19 maart 2020). Daarnaast organiseerden ze op 3 november 2019 ook het eerste vaderschapscongres in België genaamd DadTalks. Deze inspiratie-dag werd ingevuld met verschillende sprekers die elk vanuit hun eigen standpunt hun verhaal over het vaderschap naar voor brachten (Declercq, 2019). Verder kwam ook professor Jan Peeters van

4 Het Fonds Hugo Van Mierlo, vernoemt naar zijn oprichter, rijkt jaarlijks een prijs uit aan een project dat de vader-kindrelatie ondersteunt (Koning Boudewijnstichting, 2019).

(20)

16 de Universiteit Gent spreken over de positie van vaders doorheen de jaren en kwamen ook enkele organisaties, zoals de Sloep vzw en Tarbiyya, aan het woord die vaders een helpende hand bieden. Het doel van DadTalks was om vaders in de kijker te zetten en eens stil te staan bij de rol van vaders binnen het gezin en in de ruimere wereld (Declercq, 2019). Vaderklap viert sinds 3 jaar nu ook jaarlijks vaderdag. De eerste editie vond, in klein gezelschap, plaats in de achtertuin van één van de oprichters. Ondertussen is de Vaderklapdag uitgegroeid tot een tweedaags festival voor vader en kind. In 2019 verwelkomden ze maar liefst 100 vaders en 150 kinderen (Declercq, 2019).

Vaderklap wordt inmiddels gesubsidieerd door het Vlaams departement voor gelijke kansen (Van Garderen, 2019). Zowel met hun magazine als met hun blog, boek, podcast en campagnes willen ze vaders een stem geven en een plek aanbieden waar vaders hun verhaal kwijt kunnen en geïnspireerd kunnen worden door andere vaders (Declercq & Desender, 2019).

(21)

17

2. Probleemstelling en onderzoeksvragen

Er kan gesteld worden dat de positie van vaders binnen de opvoedingscontext vandaag sterk bediscussieerd wordt. Aan de ene kant worden vaders op hun verantwoordelijkheid gewezen maar terzelfdertijd wordt hun aanwezigheid of zogenaamde vaderbetrokkenheid vaak tot een minimum herleid (De Gendt, 2019). Vaders worden door het huidige wettelijke kader enerzijds meer erkend en eisen meer en meer hun rol op als opvoeder (De Gendt, 2019; Put & Rom, 2007; Staatsblad, 2006; Van Noten, 2010). Anderzijds is de verwachting over de betrokkenheid van de vader binnen de opvoedingscontext en in onze samenleving nog steeds lager ten opzichte van de moeder. Dit is deels historisch gegroeid door het traditionele rollenpatroon dat nog steeds grotendeels aanwezig is en waar de vader amper betrokken wordt bij de opvoeding. Daarnaast speelt ook de vervrouwelijking van de pedagogie een belangrijke rol (Peeters, 2019). Hierdoor heersen er nog steeds sterke stereotypes ten opzichte van vaders waardoor zij vaak weinig verantwoordelijkheden krijgen binnen de opvoedingscontext (Carollo, 2017; De Gendt, 2019; Van Noten, 2010).

De spanningen omtrent de positie van de vader in opvoedingscontext en in de maatschappij wordt zodoende gezien als een problematiek die vraagt om meer onderzoek (Köppen, Kreyenfield & Trappe, 2018). Het is belangrijk dat onderzoekers en sociaal werkers een beter zicht krijgen op de verschillende opvattingen over vaderschap en vaderbetrokkenheid aangezien deze doelgroep vaak gestigmatiseerd wordt op basis van geslacht (Lamb, 2008; Carollo, 2017).

Om na te gaan hoe vaders hun rol zien binnen de opvoedingscontext en hoe zij hun positie als vader invullen in de huidige maatschappij is het nuttig om te vertrekken vanuit hun eigen visie. Bijgevolg komen 2 onderzoeksvragen centraal te staan, namelijk:

1. Hoe zien vaders hun rol binnen de opvoeding?

(22)

18

3. Methodologie

5

3.1. De keuze voor kwalitatief onderzoek

Het gebruik van een exploratief belevingsonderzoek is een kwalitatieve manier om onderzoek uit te voeren (Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2004). De ervaringen, belevingen en ideeën van vaders staan dan ook in dit masterproef-onderzoek centraal. Vanuit enerzijds een tekort aan aandacht en een onderwaardering op verschillende terreinen in de samenleving betreffende deze doelgroep maar daarbovenop anderzijds het leggen van meer druk inzake het opnemen van verantwoordelijkheid binnen de opvoedingscontext , dient hun stem gehoord te worden. Met deze ideeën in het achterhoofd werd ervoor gekozen om te werken met een online vragenlijst (met 59 respondenten) en drie focusgroepen (met zeventien deelnemers).

3.2. Online vragenlijst

Bij wetenschappelijk onderzoek is het zinvol om voor het hoofdonderzoek een pilootstudie uit te voeren (nvrr, 2014). De Concise Oxford Thesaurus definieert een pilootstudie of vooronderzoek als “een experimenteel, verkennend, test-, voorbereidend proef- of try out onderzoek met als doel het hoofdonderzoek sturen” (Thabane et al., 2010). De haalbaarheid, duur, kosten, ongewenste voorvallen, etc. kunnen binnen een pilootstudie worden geëvalueerd om het onderzoekontwerp te verbeteren en de kans op succes van het hoofdonderzoek te vergroten (Thabane et al., 2010). Als vooronderzoek werd een online vragenlijst opgesteld. Er werd, met toestemming van de organisatoren, een folder (zie bijlage 1) uitgedeeld op het vaderschapscongres “Dadtalks” dat op 3 november 2019 plaatsvond en georganiseerd werd door Vaderklap. Aan de hand van een QR-code, die te vinden was op de folder, konden vaders online de vragenlijst invullen.

Een vragenlijst of enquête wordt gebruikt om op een mondelinge of schriftelijke manier informatie te verkrijgen van de respondent (Dobbe & Van Liefland, 2005). De vragenlijst bevatte een combinatie van open en gesloten vragen. Bij de gesloten vragen kregen de respondenten telkens de mogelijkheid om hun antwoordkeuze te staven. Een voordeel van open vragen is dat de respondenten niet gebonden zijn aan een antwoordmogelijkheid maar hun eigen mening kunnen formuleren. Een nadeel is dan weer dat de antwoorden op open vragen achteraf moeilijker te groeperen zijn. Daarom wordt aangeraden om open vragen enkel te gebruiken in een vooronderzoek (Dobbe & Van Liefland, 2005). De manier waarop de vragen en/of antwoorden gegeven kunnen worden kan sterk verschillen (Dobbe & Van Liefland, 2005). Zo werd er gewerkt met gewone vragen, een lijnschaal, stellingen, etc.

5 De zoektocht naar deelnemers en de uitvoering van de focusgroepen vond plaats voor de COVID-19 uitbraak waardoor de maatregelen betreffende deze crisissituatie geen invloed hebben gehad op het uitwerken en afwerken van deze masterproef.

(23)

19 De onderstaande vragen werden gesteld in de vragenlijst:

1. In onze huidige samenleving is er een steeds groter wordende diversiteit aan "soorten" vaders. Welke van onderstaande omschrijving(en) sluit(en) aan bij uw situatie? (meerdere opties mogelijk)

2. Hoeveel tijd besteedt u gemiddeld per week aan de opvoeding van de kinderen? 3. Kalifa Diaby zei ooit: "Je bent overal man, maar bijna nergens vader". Bent u hiermee

akkoord?

4. Wat is voor u (de definitie van) een betrokken vader?

5. Vindt u dat er in de huidige maatschappij meer aandacht moet besteed worden aan de rol van de vader in de opvoeding?

Uiteindelijk vulden 59 vaders de vragenlijst in. Op basis van hun antwoorden kon het onderzoek verder richting gegeven worden en werd de eerste data reeds opgeslagen die later in de focusgroepen kon worden gebruikt. Zo werden bijvoorbeeld uit de antwoorden quotes gehaald om tijdens de focusgroepen aan de deelnemers te laten zien als trigger om een bepaald onderwerp aan te kaarten.

Resultaten vragenlijst

Vraag 1: In onze huidige samenleving is er een steeds groter wordende diversiteit aan "soorten" vaders. Welke van onderstaande omschrijving(en) sluit(en) aan bij uw situatie? (meerdere opties mogelijk)

(24)

20 Om na te gaan met welk “soort” vaders verder aan de slag kon worden gegaan, werd deze eerste vraag gesteld. Uit de tabel is duidelijk af te leiden dat het grootste deel, 81,36%, vaders uit een (on)gehuwd gezin betreft.

Vraag 2: Hoeveel tijd besteedt u gemiddeld per week aan de opvoeding van de kinderen?

Iets meer dan de helft van de deelnemende vaders besteedt meer dan 7u per week aan de opvoeding van de kinderen. Er werd aan de vaders ook gevraagd om aan te geven hoe zij die tijd invullen. 51 van de 59 vaders staafden hun antwoordkeuze. Veel terugkomende reacties waren: verzorgen, spelen, praten, uitstapjes maken, afzetten en ophalen bij opvang/school/… Vraag 3: Kalifa Diaby zei ooit: "Je bent overal man, maar bijna nergens vader". Bent u hiermee akkoord?

(25)

21 De meningen bij deze vraag zijn duidelijk verdeeld. De antwoordmogelijkheden met het meest aantal stemmen zijn “absoluut niet akkoord” met 29,31% en “deels akkoord” met 31,03%. Ook hier konden de deelnemers hun antwoordkeuze staven. De reacties gingen van “enkel thuis ben je écht vader” en “Er heerst een algemene aanname dat de moederfiguur belangrijk is voor een kind en dat de vader in het opgroeiproces een bijkomende rol vervult” tot “Rol als vader is heel aanwezig en kan je bewust invullen” en “Sinds ik vader ben, voel ik me ook steeds vader”. Tijdens de focusgroepen werden deze quotes uit beide polen tegenover elkaar gezet om daarna te peilen naar de mening van de aanwezige deelnemers.

Vraag 4: Wat is voor u (de definitie van) een betrokken vader?

De voorlaatste vraag was een open vraag waardoor de antwoorden niet te kwantificeren zijn. Hieronder worden enkele van de omschrijvingen weergegeven.

“Luisteren naar je kinderen, interesse tonen en beschikbaar zijn”

“Als de balustrade van een trap zijn. Je beschermt het kind in het leven zonder opdringerig te zijn. Je geeft liefde en steun, je bent er altijd als het nodig is”

“Een betrokken vader zet zich belangeloos en constant in voor zijn kinderen. Hij geeft ze liefde, warmte, zorgt dat ze zich goed voelen en gelukkig kunnen zijn. Hij voedt ze op tot

warme mensen en geeft hen de kans te ontdekken wie ze zijn.”

“Dat is een veel te ruim begrip om in 1 definitie te vatten. Het gaat in ieder geval verder dan mee het dagdagelijkse runnen. Je kan ook vanop afstand zeer betrokken zijn”

Deze laatste quote werd tijdens de focusgroepen gebruikt om na te gaan hoe de deelnemende vaders vaderbetrokkenheid definiëren. Bijkomende vragen zoals “Is een ouder iemand die elke dag voor zijn kind zorgt?” en “Moet er een biologische band zijn?” kwamen hier ook aan bod.

(26)

22

Vraag 5: Vindt u dat er in de huidige maatschappij meer aandacht moet besteed worden aan de rol van de vader in de opvoeding?

Samengeteld is 69,79% het (helemaal) eens met deze stelling. De volgende drie quotes komen uit reacties van vaders die kozen voor deze antwoordmogelijkheden:

“Info die over opvoeding gaat (via brochures, lezingen, etc.) zijn erg vaak gericht op mama’s” “Vaders mogen ook als volwaardige opvoeders gelijkwaardig

aan moeders worden gezien!”

“Nog te vaak wordt ervan uitgegaan dat de vader een 'bonusrol' heeft vergeleken met de moeder”

De onderstaande quote sluit dan weer aan bij de 10,16% van de vaders die het (helemaal) niet eens zijn met de stelling:

“Vaders doen ook veel voor de kinderen want ‘vrouw aan de haard’ is verdwenen”

Opvallend is dat zo’n 20% van het aantal respondenten geen mening had over deze stelling.

3.3. Focusgroepen

Een focusgroep, ook vaak groepsinterview genoemd, is een kwalitatieve onderzoeksmethode waarin een nauwkeurig voorbereide discussie wordt gevoerd omtrent een afgebakend gebied (Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2004; Martens, Manshoven, Smet & Holemans, 2007; De Lange, Schuman & Montessori, 2016). Het is met andere woorden geen los,

(27)

23 informeel gesprek tussen personen maar een gestructureerd gesprek waarin de groepsleider op zoek gaat naar de ideeën, meningen, gevoelens, attitudes, opvattingen, belevingen en ervaringen van de deelnemers (Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2004; De Lange, Schuman, Montessori, 2016). Kwalitatief onderzoek in het algemeen en focusgroepen in het bijzonder, zijn niet gebaseerd op een eenrichtingsverhaal van vraag en antwoord maar ontstaan in dialoog en interactie met de verschillende deelnemers (Mortelmans, 2013). Een focusgroep kan vergeleken worden met een groepsgesprek waarin enkele op voorhand opgestelde vragen dienen als leidraad om een gedachtewisseling op gang te brengen (Van Hove, 2014). Een focusgroep heeft niet het doel om tot een gemeenschappelijke waarheid te komen maar net om de verschillende ideeën en perspectieven in kaart te brengen ( De Lange, Schuman & Montessori, 2016). Het verschil tussen een enquête en een focusgroep is dat enquêtes geschikt zijn om informatie te verzamelen terwijl focusgroepen verdiepende inzichten opleveren (Raets, 2019). Tijdens een focusgroep, wat in groepsverband plaatsvindt, worden opvattingen geproduceerd die tijdens individuele interviews of enquêtes nooit verkregen kunnen worden (Van Hove, 2014).

Een focusgroep is bijgevolg een middel om informatie te verkrijgen maar is geen doel op zich. Focusgroepen zijn vooral bruikbaar voor een evaluatie van het aanbod, een exploratie van ervaringen, het opsporen van verbeterpunten of het verkennen en ontwerpen van nieuwe ideeën. Het is een minder bruikbare methode om hypotheses te testen of tot een conclusie te komen voor een brede populatie (Raets, 2019; Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2004). Een focusgroep kan ook enkel plaatsvinden wanneer mensen bereid zijn om deel te nemen (Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2007). Het interessante aan het gebruik van focusgroepen is dat deelnemers elkaar kunnen aanvullen, beïnvloeden en inspireren (De Lange, Schuman & Montessori, 2016; Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2004; Raets, 2019). De techniek zorgt ervoor dat participanten actief meedenken over het onderwerp en een mening kunnen vormen over thema’s waarrond ze nog geen duidelijk standpunt hadden ingenomen (Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2004; Raets, 2019).

Opbouw

Een focusgroep duurt maximaal anderhalf uur. Daarna verzwakt de aandacht van de deelnemers en neemt ook hun interesse af. Ook is het belangrijk om niet te veel vragen te stellen. Zo is er voldoende tijd en ruimte om diepgang te creëren in het gesprek (Martens, Manshoven, Smet & Holemans, 2007). De drie afgenomen focusgroepen duurden, inclusief uitleg over en het invullen van de informed consent, een kleine twee uur.

Het opstellen van een focusgroep bestaat uit verschillende onderdelen (Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2004). Als inleiding vond een kennismakingsronde plaats zodat iedereen

(28)

24 elkaar kon leren kennen. Daarna konden de deelnemers, als ijsbreker, uitleg geven bij het voorwerp dat ze hadden meegebracht. Ter voorbereiding van de focusgroep werd namelijk gevraagd om een voorwerp mee te brengen dat voor hen het vaderschap representeert. Een goede inleiding en een aantal algemene vragen zijn immers nodig om de deelnemers gerust te stellen, vooral wanneer de participanten elkaar niet kennen (Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2004).

De essentie van het gesprek vindt in het middenstuk plaats. Hier wordt uitgebreid over het onderwerp gepraat en gediscussieerd (Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2004). Er zijn verschillende manieren mogelijk om een focusgroep inhoudelijk vorm te geven. Zo kan er gewerkt worden met een lijst met onderwerpen of net met een aantal concrete vragen. Men kan er ook voor kiezen om citaten of uitspraken van anderen te projecteren en hierbij de mening van de deelnemers te vragen. Elke techniek heeft zo zijn voor- en nadelen. Een lijst met enkele onderwerpen is gemakkelijker voor te bereiden maar vraagt wel meer inzet en spontaniteit van de participanten en is moeilijker te analyseren. Vragen die op voorhand worden opgesteld, zorgen voor een meer gestructureerd gesprek en een eenvoudigere analyse achteraf (Martens, Manshoven, Smet & Holemans, 2007). De vragen die gesteld worden bepalen grotendeels het welslagen van de bijeenkomst (Raets, 2019). Deze techniek vergt wel veel voorbereidingstijd wat als een nadeel ervaren kan worden (Martens, Manshoven, Smet & Holemans, 2007).

In het middenstuk werden onder andere uitspraken uit de reacties op de vragenlijst gebruikt. Daarnaast werd ook een filmfragment uit de film Captain Fantastic getoond. Deze film gaat namelijk over een gezin met zes kinderen dat in de bossen woont. Nadat de moeder komt te overlijden, krijgt de vader veel kritiek over zich heen over de manier van opvoeden. Een andere oefening was het in volgorde zetten van begrippen naarmate hun belangrijkheid. De deelnemers deden dit eerst individueel waarna hun antwoorden in groep werden besproken. Verder kwam ook de onderstaande cartoon aan bod die werd getekend door één van de deelnemers, die zelfstandig illustrator is en een boek heeft uitgebracht waarin hij aan de hand van cartoons zijn ervaringen deelt over de zwangerschap en de eerste maanden na de geboorte van zijn kind.

(29)

25

©Arnoleon ’20

Om af te sluiten zijn enkele afrondende vragen cruciaal. Aan de hand van een samenvatting van het gesprek reflecteren de deelnemers samen met de groepsleider over het thema van de bijeenkomst, wat de analyse later vergemakkelijkt (Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2004). Op het einde werd daarom getracht om gezamenlijk een conclusie te formuleren door stil te staan bij de onderzoeksvragen: “Hoe zien vaders hun rol binnen de opvoeding?” en “Hoe ervaren mannen hun positie als vader in de huidige maatschappij?”. In bijlage 2 zijn hand-outs terug te vinden van de powerpoint-presentatie die gebruikt werd tijdens de focusgroepen.

Snowball – Sampling

Het verzamelen van vaders die geïnteresseerd waren om deel te nemen aan een focusgroep verliep vrij moeizaam. Daarom werd aan de hand van snowball-sampling getracht om voldoende deelnemers te bereiken. Snowball-sampling is het aanspreken van een betrouwbaar individu die binnen zijn/haar netwerk nog andere potentiële deelnemers kan aanspreken. De naam van de techniek refereert naar de metafoor van een sneeuwbal die van een berg rolt. Hoe verder hij naar beneden rolt, hoe groter hij wordt. Dit is ook zo bij het verzamelen van deelnemers. Via contacten die via via gelegd worden, stijgt het aantal deelnemers (Mortelmans, 2013).

Om deelnemers te verzamelen werd met behulp van een folder (zie bijlage 3) een oproep op facebook gelanceerd die verschillende keren werd gedeeld. Ook werden mails verstuurd naar de personen die hun e-mailadres nalieten bij het invullen van de vragenlijst op het vaderschapscongres. Er werd tevens contact gezocht met verschillende vaderwerkingen (zoals Vaderklap, Daddycation en Tarbiyya), kinderopvangcentra en facebookgroepen. Op deze manier stemden uiteindelijk achttien vaders in om deel te nemen.

(30)

26 Voor een optimale werking bestaat een focusgroep uit 6 tot 12 deelnemers (De Lange, Schuman & Montessori, 2016). Minder dan 6 participanten zou ervoor kunnen zorgen dat het gesprek minder vlot op gang komt. Wanneer er meer dan 12 participanten zijn, is het moeilijk om iedereen voldoende aan het woord te laten (Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2004). Finaal werd, na het versturen van een doodle en nadat één vader zich verontschuldigde, één groep van vijf en twee groepen van zes deelnemers samengesteld. Om tot representatieve data te komen is het namelijk wenselijk om 3 tot 5 focusgroepen van 6 tot 12 deelnemers te organiseren (Mortelmans, 2013).

Daarnaast is het belangrijk om een homogene groep met toch voldoende variatie samen te stellen om op die manier verschillende perspectieven aan kennis en ervaring te genereren (De Lange, Schuman & Montessori, 2016). Hierbij kiest men vaak voor personen variërend in leeftijd, opleiding of beroep, culturele achtergronden, etc. (Martens, Manshoven, Smet & Holemans, 2007; Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, 2007). In Tabel 3 zijn de persoonlijke gegevens van de respondenten terug te vinden. Het betreft allemaal vaders met minstens één kind tussen nul en zes jaar oud. De woonplaats van de deelnemers is verspreid over Vlaanderen, om toch een zekere diversiteit te garanderen. De meeste vaders, acht om exact te zijn, zijn woonachtig in Oost-Vlaanderen. Drie vaders wonen in West-Vlaanderen, drie in Vlaams-Brabant, twee in Antwerpen en één vader is gehuisvest in de Nederlandse provincie Limburg wat net over de grens met Belgisch Limburg ligt. Daarnaast hebben de vaders, zoals ook in de tabel benoemd, vrij uiteenlopende beroepen.

(31)

27 Tabel 3: Gegevens deelnemers focusgroepen

Afbeelding

Tabel 1: Living arrangement after divorce in 4 countries
Tabel 2: Appearances of parental characters (low, medium or high frequency)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The model construction data set consists of initial rate kinetics for each of the enzymes, which is very different from the steady state characteristics of the complete pathway in

Bovendien kan een toevertrouwd belang volgens de memorie van toelichting niet alleen zijn gelegen in rechtstreeks uit de wet verkregen taken, maar even- eens in

• bestaande locatie is geschikt, maar moet wel worden aangepast (kan compacter en met scheiding functies milieustraat en werf) • nieuwbouw op nieuwe locatie is (te) duur •

Deze getallen worden gevonden door de onderste gractiegrens af te trekken van het gemiddelde ( resp. feet gemiddelde aftrekken van de onderste fractiegrens )en

• De ziekenhuizen toe te laten het verpleegkundig en verzorgend personeel, hen toegewezen door het budget der financiële middelen, vrij in te zetten in de

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

In de eerste plaats moet het vaccin ervoor zorgen dat de dieren niet meer ziek worden, legt Bianchi uit, maar ook moet duidelijk worden of het virus zich via de ge

To appear in Colloquia Mathema- tica Societatis Janos Bolyai 12 (A. Prekopa ed.) North-Holland publ. Reetz, Solution of a Markovian decision problem by successive over-