• No results found

Een corpusgebaseerde verklaring van de verwerving van rood en groen bij kinderen: een studie naar de variatie in de tweeledige werkwoordelijke eindgroep

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een corpusgebaseerde verklaring van de verwerving van rood en groen bij kinderen: een studie naar de variatie in de tweeledige werkwoordelijke eindgroep"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

EEN CORPUSGEBASEERDE

VERKLARING VAN DE VERWERVING

VAN ROOD EN GROEN BIJ

KINDEREN

EEN STUDIE NAAR DE VARIATIE IN DE TWEELEDIGE

WERKWOORDELIJKE EINDGROEP

Aantal woorden: 16030

Astrid Van Steenkiste

Studentennummer: 01609272

Promotor(en): Prof. dr. Gert De Sutter

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master of Arts in de Meertalige Communicatie: combinatie van ten minste twee talen: Nederlands, Frans, Spaans Academiejaar: 2019 - 2020

(2)
(3)

3 PREAMBULE

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beide

goedgekeurd. In deze masterproef voerden we een corpusgebaseerd onderzoek naar de verwerving van de variabele positie van werkwoorden in de tweeledige eindgroep bij kinderen. We baseerden ons hiervoor op data uit corpora afkomstig uit het kindercorpus CHILDES, die we voor zeven variabelen codeerden. Ons onderzoek heeft op geen enkele manier geleden onder de maatregelen tegen de verdere verspreiding van het coronavirus.

(4)
(5)

5 VERKLARING AUTEURSRECHT

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

(6)
(7)

7 DANKWOORD

Nu ik na vele uren werk en inspanningen met trots mijn masterproef kan voorleggen met mijn naam als auteur op het voorblad, lijkt het mij gepast om even de tijd te nemen om de mensen te bedanken die deze dissertatie mede mogelijk gemaakt hebben.

Eerst en vooral gaat mijn allergrootste en welgemeende dankjewel uit naar mijn promotor Dr. Gert De Sutter. Hoe cliché het ook klinkt: zonder zijn hulp, tips en aanmoedigingen had deze masterproef wellicht niet bestaan. Ik wil hem bedanken om mij toch nog onder zijn vleugels te willen nemen toen ik hem, weken na datum, contacteerde met de vraag of hij mijn promotor wilde zijn. Zonder enige aarzeling maakte hij me wegwijs in de wereld van de rode en groene volgordes, iets wat voor mij tot voordien totaal onbekend terrein was. En wie kan je dan beter hebben als promotor dan de auteur van verschillende artikelen over rood en groen? Al snel werd duidelijk dat we beide erg enthousiast waren over het corpusonderzoek dat ik zou voeren en dat liet zich ook blijken in Dr. De Sutter zijn bereidwilligheid om me te helpen. Ik wil hem bedanken voor de tijd die hij nam om samen met mij stap voor stap uit te zoeken hoe de taaldatabank CHILDES werkte en voor het statistisch verwerken van mijn data, iets dat me zonder zijn hulp waarschijnlijk niet zou gelukt zijn. Steeds kon ik bij hem terecht voor mijn kleinste vragen en onzekerheden of voor uitgebreidere brainstormsessies. Tot slot wil ik hem bedanken voor het accurate nalezen en om me opnieuw op het rechte pad te helpen wanneer ik de bal soms missloeg. Een welgemeende dankuwel voor het jaar scriptiebegeleiding. Daarnaast zijn er nog andere mensen die een bedanking verdienen. Eerst en vooral mijn medestudenten. Tijdens het jaar kon ik steeds bij jullie terecht met kleine en grote vragen, maar ook om simpelweg mijn hart te luchten. Ik wil jullie bedanken voor de motivatie die jullie me gaven wanneer ik het soms niet meer zag zitten en voor de mooie studiejaren die jullie me bezorgden. Ik zal jullie enorm missen! Ik wil mijn broer, Lander, bedanken voor de tips die hij me gaf en voor de tijd die hij nam om mijn masterproef na te lezen. Mattijs wil ik bedanken om me te helpen met de lay-out. Daarnaast wil ik de rest van mijn vriendengroep en familie bedanken om me te motiveren of te helpen waar nodig. Bedankt om me te steunen tijdens het hele proces.

Tot slot verdienen de mensen in mijn naaste omgeving een welgemeende merci om er gewoon steeds voor me te zijn. Bedankt mama en papa, Lander, opa en oma en Mattijs.

(8)
(9)

9 ABSTRACT

In het Nederlands is er heel wat variatie mogelijk binnen de werkwoordelijke eindgroep. Pauwels (1953) was de eerste onderzoekster die in haar dialectologisch onderzoek de variatie in de tweeledige eindgroep beschreef als de rode [aux+part] en groene volgorde [part+aux]. Later werd nog verder onderzoek verricht naar de variabele tweeledige eindgroep. Zo onderzocht men bijvoorbeeld taalinterne en -externe variabelen, die de gekozen volgorde beïnvloeden en werd er literatuur geschreven over de verwerving van rood en groen bij kinderen. Deze masterproef spitst zich toe op de verwerving van de tweeledige eindgroep bij Vlaamse en Nederlandse kinderen. We proberen aan de hand van data uit het kindercorpus CHILDES na te gaan of de rode en groene volgorde op dezelfde manier functioneert bij kinderen als bij volwassenen. Daarnaast onderzochten we ook of we de tragere verwerving van de rode volgorde bij Vlaamse kinderen in vergelijking met Nederlandse kinderen konden bevestigen aan de hand van data van natuurlijk, gesproken taalgebruik. We selecteerden 99 bijzinnen geproduceerd door kinderen van 2-10 jaar oud. Daarna zijn we nagegaan welke van de volgende variabelen de gekozen volgorde beïnvloeden: soort hulpwerkwoord, regio, geslacht, leeftijd, soort bijzin, soort subject en deelwoordmorfologie. Uit de resultaten hebben we vastgesteld dat de variabelen regio en leeftijd de enige variabelen waren die de gekozen volgorde beïnvloeden. Bovendien bleek uit de logistische regressietest dat de variabele regio niet langer significant was wanneer die samen met de leeftijd onderzocht werd. Door gebrek aan onderzoeksmateriaal kon de tragere verwerving van de rode volgorde van Vlaamse kinderen, zoals die is vastgesteld in experimenteel onderzoek, niet bevestigd worden. We concluderen dat leeftijd de enige variabele is die de gekozen volgorde beïnvloedt.

(10)
(11)

11 INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING ... 15

2. LITERATUURSTUDIE ... 19

2.1 Factoren die de keuze tussen rode en groene woordvolgorde beïnvloeden ... 19

2.1.1 Contextuele dimensie ... 19

2.1.1.1 Variabele regio ... 20

2.1.1.2 Variabele communicatieve omstandigheden ... 20

2.1.2 Ritmische dimensie ... 21

1.1.3 Semantische dimensie ... 23

2.1.4 Discursieve dimensie ... 23

2.2 Taalverwerving bij kinderen in het algemeen ... 24

2.2.1 Taalverwerving en sociolinguïstische variatie door De Vogelaer et al. (2017) ... 24

2.2.2 Kindertaalverwerving door Tomasello (2009) ... 25

2.3 Verwerving van groene en rode woordvolgorde bij kinderen ... 26

2.3.1 Production task en sentence repetition-task in Nederland: Zuckerman (2001) ... 26

2.3.2 Sentence repetition-task in Nederland: Meyer & Weerman (2016) ... 29

2.3.3 Production task in Nederland: Cornips (2009) ... 30

2.3.4 Sentence repetition-task en production task in West-Vlaanderen: Desmet (2018) ... 31

2.3.5 Production task in Oost-Vlaanderen: Van Eetvelde (2019) ... 33

2.3.6 Conclusie ... 34 3. METHODOLOGIE ... 37 3.1 Hypotheses ... 37 3.2 Onderzoeksopzet ... 40 3.2.1 Dataverzameling ... 40 3.2.1.1 Asymmetries ... 42 3.2.1.2 AarssenBos ... 42 3.2.1.3 De Houwer ... 42 3.2.1.4 Groningen ... 42 3.2.1.5 Schaerlaekens ... 42 3.2.1.6 Utrecht... 43 3.2.1.7 Van Kampen ... 43 3.2.1.8 Wijnen ... 43

3.2.2 Statistische verwerking data ... 43

(12)

12

4.1 Algemene verdeling van rode en groene volgordes ... 45

4.2 Invloed van het soort hulpwerkwoord op de gekozen volgorde ... 46

4.3 Invloed van de regio op de gekozen volgorde ... 48

4.4 Invloed van gender op de gekozen volgorde ... 49

4.5 Invloed van scheidbaar/ niet-scheidbaar samengesteld deelwoord op de gekozen volgorde . 50 4.6 Invloed van het soort bijzin op de gekozen volgorde ... 51

4.7 Invloed van het soort subject op de gekozen volgorde ... 52

4.8 Invloed van de leeftijd op de gekozen volgorde ... 53

4.9 Logistische regressie ... 55

5. DISCUSSIE EN CONCLUSIE ... 57

5.1 Wat is de invloed van het hulpwerkwoord op de gekozen volgorde? ... 58

5.2 Wat is de invloed van de regio op de gekozen volgorde? ... 59

5.3 Wat is de invloed van de leeftijd op de gekozen volgorde? ... 60

5.4 Wat is de invloed van het soort subject op de gekozen volgorde?... 62

5.5 Wat is de invloed van de soort bijzin op de gekozen volgorde? ... 62

5.6 Wat is de invloed van de vorm van het werkwoord (scheidbaar/ niet-scheidbaar deelwoord) op de gekozen volgorde? ... 63

5.7 Wat is de invloed van het gender op de gekozen volgorde? ... 63

5.8 Conclusie ... 64

(13)

13 Lijst van afkortingen

SRT Sentence Repetition-task

CHILDES Child Language Data Exchange System

Aux Hulpwerkwoord

Part Voltooid deelwoord

Lijst van figuren

Figuur 1: Production task (Zuckerman, 2001, p.79) Figuur 2: CHILDES databank

Figuur 3: Verdeling rode en groene volgordes

Figuur 4: Aantal relevante zinnen bij variabele hulpwerkwoord Figuur 5: Hulpwerkwoord en gekozen volgorde

Figuur 6: Invloed regio op gekozen volgorde Figuur 7: Aantal relevante zinnen per gender Figuur 8: Invloed gender op gekozen volgorde

Figuur 9: Invloed deelwoordmorfologie op gekozen volgorde Figuur 10: Invloed type bijzin op de gekozen volgorde Figuur 11: Invloed type subject op gekozen volgorde Figuur 12: Invloed leeftijd op gekozen volgorde

Figuur 13: Voorspelde probabiliteit van de rode volgorde

Lijst van tabellen

(14)
(15)

15 1. INLEIDING

In het domein van de Nederlandse grammatica is variatie binnen de werkwoordelijke eindgroep een veelbesproken onderwerp. De werkwoordelijke eindgroep is een groep werkwoorden die zich aan het eind van een hoofd- of een bijzin bevindt. Die cluster vormt de zogenaamde tweede pool in een zin. De ANS (1997) beschrijft de werkwoordelijke eindgroep als (…) “een combinatie van twee of meer werkwoorden die in een zin als een grammaticale eenheid functioneren” (ANS, 1997, para. 18.5.1.1). De werkwoordelijke eindgroep kan gevormd worden door een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord en/of een infinitief. Afhankelijk van het aantal werkwoorden onderscheiden we tweeledige, drieledige of vierledige eindgroepen. Aangezien de positie van die werkwoorden kan variëren binnen de eindgroep, is het interessant om na te gaan welke elementen die positie bepalen.

Zin (1) geeft een voorbeeld van een tweeledige eindgroep in een bijzin. In zin (2) geven we een voorbeeld van een drieledige eindgroep in een bijzin. Bij beide zinnen wordt getoond welke variatie mogelijk is.

(1) a. Lotte vertelt dat ze gisteren haar kamer opgeruimd heeft. (GROEN) b. Lotte vertelt dat ze gisteren haar kamer heeft opgeruimd. (ROOD)

(2) a. Het blijkt dat hij die pet zou gestolen hebben. b. Het blijkt dat hij die pet gestolen zou hebben. c. Het blijkt dat hij die pet zou hebben gestolen.

Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat er veel variatie mogelijk is binnen de werkwoordelijke eindgroep. Aangezien er geen strikte regels bestaan rond de opbouw van de werkwoordelijke eindgroep, zijn alle bovenstaande opties grammaticaal correct. Toch zijn er enkele taaladviezen over de drieledige- en de vierledige eindgroep (zoals taaltelefoon.be, vrttaal.net). Zij stellen dat het voltooid deelwoord beter vooraan of achteraan in de werkwoordelijke eindgroep geplaatst wordt zoals in voorbeeldzinnen 2b en 2c. Zo blijven de hulpwerkwoorden bij elkaar. Wat betreft de tweeledige eindgroep zien we in voorbeeldzinnen 1a en 1b dat er twee volgordes mogelijk zijn. Vooral naar de tweeledige werkwoordelijke eindgroep is al heel wat onderzoek verricht. Ofwel plaatsen taalgebruikers het voltooid deelwoord vóór het hulpwerkwoord zoals in zin 1a. We spreken dan over een groene volgorde. Omgekeerd, wanneer het voltooid deelwoord na het hulpwerkwoord geplaatst wordt zoals in zin 1b, gaat het om een rode volgorde. De benamingen ‘groene’ en ‘rode’ volgorde gaan

(16)

16 terug op het onderzoek van Pauwels (1953). Zij onderzocht welke volgorde het meest gebruikt werd in bepaalde regio’s. Op de dialectenkaart kleurde ze de gebieden groen of rood afhankelijk van welke volgorde het vaakst gehanteerd werd in die regio. De gebieden waar het voltooid deelwoord voor het hulpwerkwoord komt te staan kleurde ze groen op de kaart. Omgekeerd, wanneer het hulpwerkwoord voor het voltooid deelwoord komt te staan, kleurde ze de gebieden rood. Vandaar de benaming rode en groene volgorde die we vandaag nog hanteren in de neerlandistiek.

Naast het onderzoek van Pauwels (1953) werd er in de twintigste eeuw nog onderzoek gevoerd naar de variatie binnen de werkwoordelijke eindgroep door bijvoorbeeld Van den Berg (1949) en Meeussen & Vanacker (1951). Die onderzoeken bleven echter beperkt tot louter vermelden dat variatie mogelijk is. Sinds het begin van de eenentwintigste eeuw werd er meer aandacht geschonken aan de verschillende aspecten van woordvolgordevariatie. Zo onderzochten Arfs (2007) en De Sutter (2005) de invloed van taalinterne en taalexterne factoren op de woordvolgordevariatie in de werkwoordelijke eindgroep. Coussé, Arfs & De Sutter (2008) bestudeerden de woordvolgordevariatie aan de hand van vier dimensies die de keuze tussen rood of groen zouden beïnvloeden: een contextuele, ritmische, semantische en discursieve dimensie. De Sutter (2007) was de eerste onderzoeker die de sterkte van de invloed van tien taalinterne variabelen op de werkwoordelijke eindgroep bestudeerde. Hij rangschikte vervolgens die variabelen volgens de mate waarin ze de keuze tussen rood of groen beïnvloeden.

De laatste twintig jaar zijn een aantal taalwetenschappers zich beginnen interesseren in de verwerving van rode en groene variatie bij kinderen. Taalonderzoekers zoals Zuckerman (2001), Cornips (2009), Meyer & Weerman (2016), Desmet (2018) en Van Eetvelde (2019) onderzochten vooral de invloed van de variabele leeftijd op de voorkeur van de kinderen. In de onderzoeken van Zuckerman (2001) en Meyer & Weerman (2016) zien we grotendeels dezelfde tendens terugkeren. Zij toonden aan dat de leeftijd van de kinderen een invloed heeft op de verwerving van de rode en de groene volgorde. Ze stelden vast dat kinderen van de jongste leeftijdsgroep een groene volgorde verkiezen. Naarmate de kinderen ouder worden, verandert die voorkeur naar een rode volgorde en ook volwassenen verkiezen de rode volgorde. Dat werd ook bevestigd in het onderzoek van Van Eetvelde (2019). Toch komen de bevindingen van Zuckerman (2001) en Meyer & Weerman (2016) niet volledig overeen. Zuckerman (2001) stelt dat de groene volgorde de standaardvolgorde is aangezien die het meest ‘economisch’ is. Met de meest ‘economische’ volgorde wordt de volgorde bedoeld waarvoor taalgebruikers cognitief het minst moeite moeten doen. Meyer & Weerman (2016) en Cornips (2009) daarentegen, beweren dat de rode volgorde de standaardvolgorde is. Cornips (2009) stelde vast dat zelfs kinderen van de jongste leeftijdsgroep de rode volgorde verkiezen en niet de groene. Die verschillende resultaten kunnen te wijten zijn aan regionale verschillen, en meer bepaald aan het verschil tussen centraal- en

(17)

17 perifeer-Nederland. Zuckerman (2001), Meyer & Weerman (2016) en Cornips (2009) voerden hun onderzoeken uit in Nederland, terwijl Desmet (2018) en Van Eetvelde (2019) Vlaamse kinderen onderzochten. Alle onderzoekers maakten gebruik van een Sentence Repetition Task (SRT) of een production task. De SRT is een methode waarbij de onderzoeker zinnen voorleest en het kind die vervolgens zo goed mogelijk moet proberen te herhalen. Bij de production task krijgen kinderen een afbeelding te zien in combinatie met een waarom-vraag die ze moeten beantwoorden. Beide methodes hebben als doel om zo spontaan mogelijk een groene of een rode volgorde uit te lokken om vervolgens de voorkeur van het kind vast te kunnen stellen.

Net zoals bij Zuckerman (2001), Cornips (2009) en Meyer & Weerman (2016), Desmet (2018) en Van Eetvelde (2019) wordt in deze masterproef ook de verwerving van de groene of de rode volgorde bij kinderen onderzocht. Dat doen we echter niet aan de hand van een SRT of een production task, maar wel aan de hand van data uit het corpus CHILDES (Child Language Data Exchange System). We gebruiken enkel data van gesproken taal van kinderen uit zowel Nederland als Vlaanderen. De leeftijd van de kinderen varieert van 2-10 jaar oud. We beperken ons tot de tweeledige eindgroep in de bijzin gevormd door een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord om het onderzoeksobject duidelijk af te bakenen. Vervolgens gaan we na welke variabelen een invloed hebben op de voorkeur tussen rood of groen. We onderscheiden de volgende variabelen: soort hulpwerkwoord, leeftijd, regio, gender, soort subject, soort bijzin en scheidbaar/ niet-scheidbaar deelwoord. Het hoofddoel van dit onderzoek is om na te gaan welke van de hierboven genoemde variabelen een invloed hebben op de woordvolgordevariatie bij kinderen. Met andere woorden, zijn de variabelen die de woordvolgorde bij volwassenen beïnvloeden ook relevant bij kinderen? Daarnaast gaan we ook na of de tragere ontwikkeling van de tweeledige eindgroep van Vlaamse kinderen ten opzichte van Nederlandse kinderen, zoals die is vastgesteld in experimenteel onderzoek, bevestigd kan worden in authentieke, naturalistische data.

De opbouw van deze masterproef ziet er als volgt uit: in het volgende hoofdstuk geven we een overzicht van de relevante literatuur en onderzoeken binnen dit onderzoeksdomein. De nadruk ligt daarbij op drie thema’s. Ten eerste geven we een overzicht van de factoren die de keuze tussen een rode of een groene volgorde beïnvloeden. Die werden onder meer onderzocht door De Sutter (2005) en Arfs (2007). Vervolgens bespreken we hoe taalverwerving in het algemeen bij kinderen verloopt. Hierbij ligt de nadruk op de werken van Tomasello (2009) en De Vogelaer et al. (2017). Tot slot bespreken we de werken van Zuckerman (2001), Meyer & Weerman (2016), Cornips (2009), Desmet (2018) en Van Eetvelde (2019), waarin de verwerving van de groene of rode volgorde bij kinderen onderzocht werd. In hoofdstuk 3 formuleren we enkele hypotheses op basis van de literatuur uit hoofdstuk 2. Vervolgens bespreken we de methodologie van dit onderzoek. De resultaten worden

(18)

18 toegelicht in hoofdstuk 4. De discussie, de conclusie, de beperkingen van dit onderzoek en tips voor vervolgonderzoek worden in hoofdstuk 5 besproken. In het laatste hoofdstuk, de bibliografie, geven we een overzicht van het referentiemateriaal.

(19)

19 2. LITERATUURSTUDIE

In deze literatuurstudie geven we een overzicht van de relevante literatuur en onderzoeken over de tweeledige werkwoordelijke eindgroep. Dit hoofdstuk is onderverdeeld in drie subparagrafen. In paragraaf 2.1 bespreken we de onderzoeken van De Sutter (2005), De Sutter (2007) en Coussé, Arfs & De Sutter (2008). Zij onderzochten onder meer welke factoren de variabele positie van de werkwoordelijke eindgroep beïnvloeden. Over het algemeen onderscheiden ze vier dimensies die de keuze tussen rood en groen beïnvloeden: de contextuele, ritmische, semantische en discursieve dimensie. Paragraaf 2.2 geeft een overzicht van de werken van De Vogelaer et al. (2017) en van Tomasello (2009), die in hun studies onderzocht hebben hoe taalverwerving bij kinderen verloopt. De manier waarop kinderen taal verwerven, kan inzichtrijk zijn in dit onderzoek om hun voorkeur voor een groene of een rode volgorde beter te begrijpen. In paragraaf 2.3 worden de onderzoeken naar de verwerving van de groene of rode volgorde bij kinderen toegelicht. De nadruk daarbij ligt vooral op de werken van Zuckerman (2001), Meyer & Weerman (2016), Cornips (2009), Desmet (2018) en Van Eetvelde (2019). Deze studies leunen dan ook het dichtst aan bij dit onderzoek.

2.1 Factoren die de keuze tussen rode en groene woordvolgorde beïnvloeden

De Sutter (2005) heeft de invloed van taalinterne factoren en taalexterne factoren op de woordvolgordevariatie in de werkwoordelijke eindgroep onderzocht. Arfs (2007) onderzocht enkel de taalinterne factoren met bijzondere aandacht voor de ritmische factoren. Uit het onderzoek van De Sutter (2005) en Arfs (2007) blijkt dat de variatie in het Nederlands van de werkwoordelijke eindgroep verklaard en zelfs voorspeld kan worden door vier factoren of ook wel dimensies genoemd. In wat volgt zal dieper worden ingegaan op de vier dimensies: de contextuele, de ritmische, de semantische en de discursieve dimensie.

2.1.1 Contextuele dimensie

De contextuele dimensie verklaart de groene en rode woordvolgordevariatie door middel van twee variabelen: regio en communicatieve omstandigheden. In wat volgt worden die twee variabelen besproken.

(20)

20 2.1.1.1 Variabele regio

Uit het onderzoek van De Sutter (2005) blijkt dat de variabele regio een bepalende factor is bij de keuze tussen rood en groen. De Sutter (2005) maakte in zijn onderzoek gebruik van het CONDIV-corpus geschreven Nederlands en het Corpus Gesproken Nederlands (CGN) waardoor het mogelijk werd om de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen te onderzoeken. Uit resultaten bleek dat Nederlanders over het algemeen vaker een rode volgorde gebruiken, terwijl Vlamingen de voorkeur geven aan een groene woordvolgorde. Daarbij moet worden opgemerkt dat Vlaanderen geen strikt homogeen gebied is (De Sutter, 2005, p. 75): ook binnen Vlaanderen zien we verschil in voorkeur. De sprekers uit Vlaams-Brabant neigen eerder naar een rode woordvolgorde in tegenstelling tot de sprekers uit Oost-Vlaanderen, die kiezen voor een groene. Die heterogeniteit vinden we in Nederland niet terug. De Sutter (2005) kon in zijn onderzoek de tendens die vastgesteld werd in eerder dialectologisch onderzoek niet terugvinden, namelijk de voorkeur voor groen in de noordelijke provincies van Nederland en de voorkeur voor rood in Zuid-Nederland. Het verschil tussen Vlaanderen en Nederland kan volgens Coussé, Arfs & De Sutter (2008, p. 34) verklaard worden door de manier waarop het Nederlands zich in beide regio’s ontwikkeld heeft. In het Noorden gebruikte men al veel langer de gestandaardiseerde vorm van het Nederlands terwijl in het Zuiden de dialecten langer domineerden. Het gevolg daarvan is dat de taalvarianten Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands tot op de dag van vandaag nog veel verschillen vertonen, zoals het verschil in volgorde van de werkwoordelijke eindgroep.

2.1.1.2 Variabele communicatieve omstandigheden

Een andere factor die een invloed heeft op de woordvolgordevariatie in de werkwoordelijke eindgroep zijn de communicatieomstandigheden waarin een spreker zich bevindt. De Sutter (2005) onderscheidt binnen die variabele drie subfactoren: modus, de mate van redactionele controle en productiedruk. In de volgende alinea’s gaan we dieper in op die drie subfactoren.

De subfactor modus toont aan dat in situaties waarbij de mate van interactie lager is, zoals eenrichtingscommunicatie, vaker voor een rode volgorde gekozen wordt. Omgekeerd, wanneer de interactie hoger is en de taalgebruikers onder tijdsdruk staan, zoals bij tweerichtingscommunicatie, primeert de groene volgorde. Daaruit volgt dat in gesproken taal de groene volgorde meer voorkomt en in geschreven taal de rode. In gesproken taal is de mate van interactie namelijk hoger dan in geschreven taal.

Daarnaast beïnvloedt de subfactor mate van redactionele controle ook de variabele werkwoordelijke eindgroep. In taaluitingen met een hoge redactionele controle, d.w.z. dat de taalgebruiker veel

(21)

21 controle heeft over de werkwoordelijke eindgroep in zijn/haar taaluiting, zien we meer rode volgordes. Een hoge redactionele controle zien we bijvoorbeeld bij krantenartikelen of persberichten. Bij dit type teksten heeft de taalgebruiker de mogelijkheid om zijn/haar taaluiting achteraf aan te passen en bovendien wordt de redactionele controle nog eens uitgevoerd door professionele taalgebruikers. Omgekeerd zien we dan ook meer groene volgordes wanneer de taalgebruiker weinig redactionele controle heeft over zijn/haar taaluiting.

Zoals hierboven al even werd aangehaald bij de subfactor modus, speelt de subfactor productiedruk ook een rol bij de keuze tussen rood en groen. Wanneer sprekers onder tijdsdruk staan, kiezen zij voor de constructie die het meest voor de hand liggend is en gebruiken zij vaker de groene volgorde (De Sutter, 2005). Wanneer taalgebruikers daarentegen meer tijd hebben en dus beter kunnen nadenken over de vorm van hun taaluiting, kiezen ze voor rood. Toch toont De Sutter (2007) in zijn onderzoek aan dat de groene volgorde de basisvolgorde is die taalgebruikers verkiezen bij taaluitingen die een hoge cognitieve inspanning vragen. De rode volgorde wordt dan vaker gebruikt in situaties met een lagere cognitieve inspanning. Een voorbeeld van een taaluiting die een lagere cognitieve inspanning vergt, zijn taaluitingen waarin hoogfrequente woorden voorkomen.

De drie factoren modus, redactionele controle en productiedruk beïnvloeden elkaar overigens. Hoe groter de interactie, wat we dus vaak zien bij gesproken taal, hoe groter de productiedruk is en hoe minder tijd er is voor redactionele controle wat dus leidt naar een groene volgorde en vice versa.

2.1.2 Ritmische dimensie

De tweede dimensie is de ritmische dimensie (Coussé, Arfs & De Sutter, 2008) of ook wel de prosodische dimensie (De Sutter, 2005) genoemd. In deze dimensie wordt onderzocht in welke mate de keuze tussen de rode of groene volgorde beïnvloed wordt door het zinsritme en meer bepaald door de afwisseling tussen beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen in de zin. De Sutter (2005) en Arfs (2007) stelden vast dat als het element vlak voor de werkwoordelijke eindgroep geaccentueerd is, de rode volgorde vaker gebruikt wordt. Omgekeerd, in zinnen waarbij het element voor de werkwoordelijke eindgroep geen klemtoon heeft, wordt vaker gekozen voor de groene volgorde. Op die manier proberen taalgebruikers beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen zo veel mogelijk af te wisselen om accentbotsing te vermijden. Onderstaand voorbeeld uit Coussé, Arfs & De Sutter (2008) toont aan dat taalgebruikers een klemtoonprobleem vermijden door te kiezen voor een rode volgorde (1b) waarbij het accent van konijn en het deelwoordaccent niet onmiddellijk op elkaar volgen

(22)

22 zoals wel het geval is bij de groene volgorde in (1a). De beklemtoonde lettergrepen staan in beide zinnen onderstreept.

(1a) Het verbaast me niet dat de stewardess het konijn opgegeten heeft. (1b) Het verbaast me niet dat de stewardess het konijn heeft opgegeten.

(Coussé, Arfs & De Sutter, 2008, p. 36)

Arfs (2007) onderzocht bovendien de invloed van de ritmische structuur binnen de werkwoordelijke eindgroep. Ze stelt dat taalgebruikers niet alleen in de zin, maar ook binnen de werkwoordelijke eindgroep streven naar een evenwicht tussen de accenten. In haar onderzoek stelt ze de beklemtoonde en de onbeklemtoonde lettergrepen binnen een voltooid deelwoord voor aan de hand van het punthoed-patroon (voorbeeld: afgespeeld [^--]), waarbij de punt van de hoed telkens het de klemtoon weergeeft (Arfs, 2007, p. 226). Daaruit bleek dat vaker een groene volgorde wordt gehanteerd wanneer de klemtoon op de einde van het voltooid deelwoord ligt. Als de klemtoon in het begin van het deelwoord ligt, komt rood vaker voor en ligt de klemtoon in het midden van het deelwoord, dan is de verhouding tussen het aantal rode en groene volgordes gelijk.

Ook De Sutter (2005) toont aan dat er enkele methoden zijn om de invloed van de accentverdeling op de eindgroep te meten. Die beschrijft hij in zijn proefschrift als indirecte operationaliseringen (De Sutter, 2005, p. 188). In wat volgt bespreken we de indirecte operationaliseringen ‘scheidbaar vs. niet-scheidbaar werkwoord’ en ‘definiete vs. indefiniete substantiefgroepen’. Ook De Sutter (2007) beschrijft in zijn proefschrift de invloed van die factoren onder de noemer ‘morfosyntactische variabelen’.

De Sutter (2005) concludeert uit zijn onderzoek dat scheidbaar samengestelde werkwoorden vaker voorkomen in een rode volgorde dan niet-scheidbare deelwoorden. Dat verklaart hij door het feit dat er bij de rode volgorde een accentbotsing vermeden wordt aangezien er een onbeklemtoond hulpwerkwoord tussen de beklemtoonde eindgroep en het voorvoegstel staat.

Wat betreft de operationalisering definiete vs. indefiniete substantiefgroepen blijkt dat in constructies waarbij het substantief voor de werkwoordelijke eindgroep ingeleid wordt door een onbepaald lidwoord, de kans op een rode volgorde groter is. Als het substantief samen staat met een bepaald lidwoord daarentegen, primeert de groene volgorde.

(23)

23 1.1.3 Semantische dimensie

Bij deze dimensie speelt de betekenis van de werkwoordelijke eindgroep een rol in de variatie tussen groen en rood. De Sutter (2007, p. 38) heeft het in zijn onderzoek over “het onderscheid tussen een adjectivistische, toestandsgerichte interpretatie van het deelwoord en een verbale interpretatie van het deelwoord.” Sommige deelwoorden vertonen adjectivistische eigenschappen, zoals het deelwoord ‘gesloten’. In dat geval kan het deelwoord vervangen worden door een adjectief en beschrijft het niet zozeer een werking, maar eerder een toestand. Dergelijke adjectivistische deelwoorden komen vaker voor in de groene volgorde dan werkwoordelijke deelwoorden.

Verder werd langs deze dimensie aangetoond dat de aard van het finiete werkwoord de keuze tussen een rode en groene volgorde beïnvloedt (De Sutter, 2007). Van de 10 onderzochte variabelen, bleek de aard van het hulpwerkwoord de variabele te zijn met de grootste invloed op de werkwoordelijke eindgroep. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen zijn als koppelwerkwoord, zijn als passief hulpwerkwoord, zijn als hulpwerkwoord van tijd, hebben en worden. Uit de resultaten van het onderzoek bleek dat niet-koppelwerkwoorden zoals hebben en worden de kans op een rode volgorde doen stijgen (De Sutter, 2007, p. 319). In eindgroepen waarbij zijn gebruikt wordt als koppelwerkwoord is enkel de groene volgorde mogelijk. Arfs (2007) concludeerde dat het passieve zijn (zie voorbeeld 2) vaker gebruikt wordt in groene volgordes en dat het temporele zijn (zie voorbeeld 3) eerder rode volgordes uitlokt.

(2) Oma zegt dat ze overvallen is door een bende jongeren. (3) Jonas vertelde me dat hij gisteren bij de dokter is langsgegaan.

2.1.4 Discursieve dimensie

De laatste dimensie is de discursieve dimensie (Coussé, Arfs & De Sutter, 2008) of ook wel de psycholinguïstische dimensie genoemd (De Sutter, 2005). Coussé, Arfs & De Sutter (2008) constateerden dat woordvolgordevariatie in de werkwoordelijke eindgroep beïnvloed wordt door een proces waarbij taalgebruikers de neiging hebben om een bepaald syntactisch patroon, dat al eerder in de zin gebruikt werd, te hergebruiken. Taalgebruikers recycleren dus vaak de zinsstructuur die ze al in vorige zinnen gebruikt hebben. Dat proces beschreef ook De Sutter (2007) als syntactische persistentie. Hij voegde daaraan toe dat ‘wanneer een rode volgorde [aux+part] voorafgaat dan is de kans dat een

(24)

24 rode volgorde [aux+part] gekozen wordt meer dan drie keer groter in vergelijking met gevallen waar een groene volgorde [part+aux] voorafgaat.’ (De Sutter, 2007, p. 319).

2.2 Taalverwerving bij kinderen in het algemeen

2.2.1 Taalverwerving en sociolinguïstische variatie door De Vogelaer et al. (2017)

De Vogelaer et al. (2017) was een van de eersten die de verwerving van sociolinguïstische variatie bij kinderen onderzocht. Hij legde de focus onder meer op de psycholinguïstische systemen die aan de basis liggen van taalverwerving bij kinderen. Onderzoek naar taalverwerving kan interessant zijn om de relevantie van een bepaald grammatica-item te weten te komen. Een algemene hypothese binnen dat onderzoeksdomein is de volgende: de volgorde waarin bepaalde linguïstische systemen verworven worden, reflecteren hoe belangrijk dat taalelement is in het brein van de mens. Belangrijke elementen worden namelijk sneller verworven dan perifere elementen (De Vogelaer et al., 2017, p. 2).

De sociolinguïst Labov (1964) stelt dat kinderen taal verwerven aan de hand van een six-stage-model (6-stadiamodel). In het model wordt een onderscheid gemaakt tussen zes chronologische stadia die gaan van kinderen tot adolescenten. Volgens Labov (1964) verwerven kinderen taal in verschillende opeenvolgende stappen en kunnen ze hun taalgebruik pas volledig correct aanpassen aan de situatie wanneer ze adolescent zijn.

Stadium 1 (jonger dan 5 jaar): kennis over de basisgrammatica. Stadium 2 (5-12 jaar): gebruik maken van het lokale dialect.

Stadium 3 (jong-adolescenten): actief bewustzijn van de sociale betekenis van het dialect. Stadium 4 (laat-adolescenten): taalgebruik leren aanpassen aan formele situaties.

Stadium 5: (middenklasse van de bevolking) een consistente manier van spreken aannemen. Stadium 6: (hooggeschoolden) volledige beheersing van de taal. Taalgebruik kunnen aanpassen aan alle soorten situaties.

Later schaafde Labov (1989) zijn theorie bij door te stellen dat het kind reeds op jonge leeftijd verschillende grammaticale regels opslaat op basis van de input die hij/zij krijgt uit de omgeving. Ook Lieven (2011) onderzocht hoe taalverwerving bij kinderen verloopt. Zij onderscheidt twee belangrijke theoretische stromingen: de Universal Grammar (UG) stroming en de Usage-Based (UB)

(25)

25 stroming (De Vogelaer et al., 2017, p. 14). De Universal Grammar stroming is een nativistische en generalistische stroming die stelt dat bepaalde belangrijke aspecten van taal aangeboren zijn. De Usage-Based (UB) stroming is een constructivistische en socio-pragmatische visie die stelt dat kinderen geen aangeboren kennis hebben. Volgens deze stroming komt hun kennis voort uit het memoriseren van linguïstische voorbeelden die ze ontvangen uit hun omgeving en vervolgens die voorbeelden generaliseren naar algemene kennis. Hun kennis is dus gebaseerd op de input die ze krijgen.

2.2.2 Kindertaalverwerving door Tomasello (2009)

Tomasello (2009) beschrijft het proces van taalverwerving bij kinderen veel gedetailleerder dan het six-stage-model van Labov (1964) dat doet. Tomasello (2009) stelt, in tegenstelling tot Labov (1964), dat kinderen reeds communiceren vooraleer ze enige vorm van taal verworven hebben in de vorm van ‘prelinguïstische communicatie’ (Tomasello, 2009, p. 70) zoals wijzen. Ook al bevat het gebaar wijzen an sich geen informatie, toch is het kind in staat er betekenis aan te geven door de context waarin het gebaar gebruikt wordt en door de gesprekspartners waarmee het kind communiceert. De eerste echte linguïstische uitingen van een kind, rond de leeftijd van één jaar, zijn geen woorden, maar holofrasen. Holofrasen zijn zinnen die slechts uit één woord bestaan waarmee een kind een boodschap kan uitdrukken. In deze fase combineren kinderen hun woorden vaak met een gebaar zoals wijzen. Zodra het kind zich bewust is van zijn taaluitingen, brengt het kind holofrasen samen in concrete constructies of ook wel multi-word utterances genoemd (Tomasello, 2009, p. 76). In zijn onderzoek onderscheidt Tomasello (2009) 3 soorten multi-word utterances: woordcombinaties, pivot schema’s en item-based constructions.

1. Woordcombinaties: rond de leeftijd van achttien maanden combineren kinderen twee woorden of holofrasen die beide even relevant zijn.

2. Pivot schema’s: rond de leeftijd van achttien maanden combineren kinderen woorden volgens systematische patronen waarbij één woord de functie van de taaluiting in zijn geheel bepaalt. Zo combineren ze eenzelfde woord met verschillende andere woorden die de betekenis van de taaluiting bepalen zoals “More milk, more grapes, more juice” (meer melk, meer druiven, meer sap) (Tomasello, 2009, p. 76).

3. Item-based constructions: kinderen gebruiken adposities, morfemen en woordvolgorde om de syntactische rollen in de constructie uit te drukken.

(26)

26 Tussen 2 en 3 jaar beginnen kinderen meer abstracte constructies te hanteren zoals datief-, passief-, imperatief- of vraagconstructies. Een ander voorbeeld zijn constructies waarmee een voorwerp geïdentificeerd wordt: It’s a/the X; That’s a/the X of constructies waarmee de eigenaar van een voorwerp geïdentificeerd wordt: That’s X’s/my X (Tomasello, (2009), p. 78).

Tomasello (2009) concludeert dat taalverwerving bij kinderen verloopt aan de hand van twee algemene cognitieve vaardigheden die met elkaar in wisselwerking staan: intention-reading en pattern-finding. Intention-reading verwijst naar het feit dat de kinderen sociaal-cognitieve functies verwerven waarmee ze de bedoelingen of de boodschap van een bepaalde taaluiting kunnen begrijpen. Deze fase leunt dicht aan bij het derde stadium van Labovs (1964) six-stage-model. De tweede vaardigheid wordt pattern-finding genoemd: de kinderen zijn zich bewust van de taaluitingen en de grammaticale constructies die ze horen en slaan ze die op in de vorm van taalkundige constructies en schema’s (Tomasello, 2009, p. 69). Meer specifiek onderscheidt Tomasello (2009) vier processen die aan de basis liggen van de taalverwerving bij kinderen. Deze processen verklaren hoe kinderen een taal construeren aan de hand van taalkundige constructies die ze in hun omgeving horen.

1. Intention-Reading and Cultural Learning: in deze fase koppelen kinderen de vorm van een woord aan hun betekenis.

2. Schematization and Analogy: in deze fase creëren kinderen abstracte syntactische constructies zoals het onderwerp en het lijdend voorwerp.

3. Entrenchment and Preemption: kinderen beperken zich in deze fase tot de abstracte uitingen die relevant zijn en frequent voorkomen in hun omgeving.

4. Functionally Based Distributional Analysis: kinderen vormen nominale of verbale constituenten in deze fase.

2.3 Verwerving van groene en rode woordvolgorde bij kinderen

2.3.1 Production task en sentence repetition-task in Nederland: Zuckerman (2001)

Zuckerman (2001) onderzoekt in zijn proefschrift welke volgorde het vaakst gebruikt wordt door kinderen en welke factoren aan de basis liggen van die ‘optional’ movement (Zuckerman, 2001, p. 61).

(27)

27 Volgens Zuckerman (2001) gebruiken kinderen namelijk de meest ‘economische’ volgorde omdat kinderen meer geneigd zijn om de volgorde te kiezen waarvoor ze het minst moeite moeten doen. In zijn studie onderzoekt hij welke volgorde de meest ‘economische’ is aan de hand van de basisstructuur van het Nederlands. Volgens Zuckerman (2001) is het Nederlands een SVO-taal. Dat betekent dat in een Nederlandse zin het subject (S) voor het werkwoord (V) en voor het object (O) komt te staan. Zuckerman (2001) stelt dat een hoofdzin die omgezet wordt naar een bijzin, twee bewegingen vergt wanneer de werkwoordelijke eindgroep in een rode volgorde staat. Eerst moet het voltooid deelwoord verplicht naar links verplaatst worden, terwijl een verplaatsing van het hulpwerkwoord als optioneel beschouwd wordt. Aangezien er twee bewegingen nodig zijn om een rode volgorde te vormen, namelijk de verplichte beweging van het voltooid deelwoord en de optionele beweging van het hulpwerkwoord, stelt Zuckerman (2001) dat de groene volgorde de meest ‘economische’ is. Bij het vormen van een groene volgorde is er namelijk slecht één beweging nodig. Daarom concludeert Zuckerman (2001) dat de groene volgorde de geprefereerde volgorde zal zijn bij kinderen.

Zuckerman (2001) staaft die bewering aan de hand van twee experimenten: de production task en de sentence repetition-task. De production task (Zuckerman, 2001, p. 78) is een experiment waaraan 27 Nederlandse kinderen en negentien volwassenen deelnamen. De kinderen werden opgedeeld in twee groepen naargelang hun leeftijd: de eerste groep bestond uit zeventien kinderen (3 jaar) en de tweede groep bestond uit tien kinderen (5-6 jaar). De oefening bestond erin om de kinderen bepaalde afbeeldingen te laten zien in combinatie met een waarom-vraag. De bedoeling was dat de kinderen de vraag beantwoordden met een omdat-zin die de groene of de rode volgorde uitlokt. Het volgende voorbeeld (Zuckerman, 2001, p. 79) verduidelijkt de production task:

(28)

28 Uit de resultaten blijkt dat de jongste leeftijdsgroep (3 jaar) een voorkeur heeft voor de groene volgorde (part-aux): 121 van de 160 antwoorden bevatten een groene volgorde. De kinderen uit de oudere leeftijdsgroep en de volwassenen daarentegen, bleken duidelijk vaker te kiezen voor een rode volgorde (aux-part). Zuckerman (2001) concludeert dat jongere kinderen (tot 5-6 jaar) een voorkeur hebben voor de groene volgorde, maar dat die voorkeur wegvalt naargelang de kinderen ouder worden. Daarenboven blijkt dat de regio waaruit de kinderen afkomstig zijn geen significante invloed heeft op de keuze tussen rood of groen.

Een tweede experiment is de sentence repetition task (Zuckerman, 2001, p. 85). In dit experiment kregen acht kinderen (3-4 jaar) twintig zinnen te horen in combinatie met een afbeelding. De zinnen bestonden uit een dat- of een omdat-constructie, aangezien die constructies een voltooid deelwoord en een hulpwerkwoord bevatten en dus een groene of rode woordvolgorde uitlokken. De bedoeling is dat de kinderen de zinnen zo goed mogelijk herhalen. De volgorde die de kinderen gebruiken wanneer ze de zin herhalen, is dus de geprefereerde volgorde van de kinderen. De helft van de zinnen bevatte een groene woordvolgorde, de andere helft een rode.

Zuckerman (2001) onderscheidt vier soorten antwoorden: correcte antwoorden, antwoorden waarbij de kinderen de volgorde veranderen, omissie van het hulpwerkwoord en andere. Uit de resultaten blijkt dat er significante verschillen gevonden werden bij de correcte antwoorden: bij 24 zinnen werd de rode volgorde juist herhaald, terwijl dat bij de groene volgorde 68 keer gebeurde. Bovendien vindt Zuckerman (2001) 41 zinnen terug die veranderd worden naar een groene volgorde, terwijl dat omgekeerd slechts vijf keer is. Tot slot lieten de kinderen het hulpwerkwoord wegvallen in tien zinnen die een rode volgorde bevatten, terwijl dat bij zinnen met een groene volgorde slechts één keer gebeurde.

De resultaten van de sentence repetition task (Zuckerman, 2001) tonen aan dat kinderen (3-4 jaar) vaker teruggrijpen naar de meest ‘economische’ volgorde, wat de groene volgorde blijkt te zijn. Niet alleen hebben ze een voorkeur voor de groene volgorde, vaak veranderen ze de rode volgorde zelfs in een groene. Zodra de kinderen een leeftijd van 5-6 jaar bereikt hebben, schakelen ze over naar een rode volgorde. Ook de volwassenen hebben een voorkeur voor de rode volgorde.

(29)

29 2.3.2 Sentence repetition-task in Nederland: Meyer & Weerman (2016)

Meyer & Weerman hebben onderzocht hoe werkwoordclusters1 in het Nederlands bij kinderen

verworven worden. Volgens hun hypothese is de rode volgorde niet alleen de standaardvolgorde van de werkwoordelijke eindgroep bij kinderen, maar heeft die ook een grote invloed op de verwerving van werkwoordclusters (Meyer & Weerman, p. 181). Ze stellen bovendien dat de verwerving van werkwoordclusters bij kinderen in verschillende fasen verloopt. Kinderen bevinden zich in de eerste fase wanneer ze in staat zijn om een werkwoordcluster van minstens twee werkwoorden te vormen. In deze fase vormen kinderen bijna uitsluitend enkel groene volgordes, conform de resultaten uit het onderzoek van Zuckerman (2001). Toch spreken Meyer & Weerman (2016) in deze fase niet van werkwoordclusters, maar van ‘pseudoclusters’ aangezien ze de voorkeur voor de groene volgorde louter als een resultaat van de OV-structuur van het Nederlands zien. Bij een OV-structuur staat de persoonsvorm op het einde van de zin, waardoor er dus sprake is van een groene volgorde. In de tweede fase herkennen de kinderen de rode volgordes en zijn ze zich dus bewust van het bestaan van werkwoordclusters. Vanaf dat moment creëren ze een voorkeur voor de rode volgorde en eenmaal volwassen, houdt die voorkeur stand.

Meyer & Weerman (2016) staven hun hypothese aan de hand van drie sentence repetition tasks (SRTs) die ze voorlegden aan 120 eentalige Nederlandse kinderen en dertig volwassenen. Het is de bedoeling bij dit experiment dat de kinderen de zinnen, die aan hen werden voorgelezen, zo juist mogelijk herhaalden. Ter verduidelijking werd bij elke zin ook een afbeelding getoond. De zinnen werden met opzet te lang gemaakt waardoor de kinderen ze niet letterlijk konden herhalen, maar een beroep moesten doen op hun eigen grammatica (Meyer & Weerman, p. 190). De eerste twee SRTs bestonden uit zinnen met een tweeledige eindgroep gevormd door ofwel een hulpwerkwoord (zijn of hebben) en een voltooid deelwoord, ofwel een modaal werkwoord met een infinitief. De bedoeling was om na te gaan of de constructies met modale- en hulpwerkwoorden een invloed hebben op de verwerving van werkwoordclusters. De derde SRT bestond uit zinnen met een drieledige eindgroep waarbij er telkens een modaal werkwoord gecombineerd werd met de infinitief ‘hebben’ en een voltooid deelwoord. De werkwoorden werden telkens in zes verschillende volgordes voorgelezen, waarbij er slechts twee volgordes grammaticaal correct zijn.

De resultaten van het onderzoek liggen in lijn met wat Zuckerman (2001) reeds vaststelde: peuters (3-4 jaar) kiezen vaker voor een groene volgorde, terwijl bij kleuters ((3-4-5 jaar) de rode volgorde vaker voorkomt. Meyer & Weerman (2016) wijten dat aan het feit dat peuters zich nog niet bewust zijn van

(30)

30 het bestaan van werkwoordclusters. Pas wanneer de kinderen ouder zijn en de werkwoordclusters herkennen, maken ze vaker gebruik van de rode volgorde. Verder maken Meyer & Weerman (2016) bij de resultaten een onderscheid tussen reversed order responses2 en dubbele fouten of doubling

errors3 (Meyer & Weerman, p.194). De reversed order respones tonen aan dat kleuters de groene

volgordes vaker veranderen in rode volgordes. Bovendien is het opvallend dat er enkel bij de groene volgorde dubbele fouten gemaakt worden. Beide bevindingen wijzen op een voorkeur voor de rode volgorde.

2.3.3 Production task in Nederland: Cornips (2009)

Cornips (2009) heeft onderzoek gevoerd naar de verwerving van syntactische variatie, en meer bepaald naar de rode en de groene woordvolgorde bij Nederlandse kinderen. Daarbij stelde ze een dubbele onderzoeksvraag:

1. Ontwikkelen kinderen bij de verwerving van de tweeledige eindgroep een bepaalde voorkeur voor rood of groen?

2. Wordt de verwerving van de groene of de rode woordvolgorde bij kinderen beïnvloed door de input van volwassenen?

Om na te gaan welke invloed de input van volwassenen heeft op de verwerving van de tweeledige eindgroep bij kinderen, heeft Cornips (2009) in haar onderzoek 67 volwassenen geïnterviewd. De bedoeling was om het natuurlijk taalgebruik van de volwassenen vast te leggen en dat vervolgens te vergelijken met de taalproducties van de kinderen. Cornips (2009) onderzocht uitsluitend mannen afkomstig uit Heerlen, gelegen in de Nederlandse provincie Limburg. Ze deelt de volwassenen op in drie groepen op basis van hun taalkundige achtergrond: migrant speakers, dialect speakers en Heerlen Dutch speakers. De migrant speakers spreken als enige taal het Nederlands. Hun ouders zijn niet afkomstig uit de provincie Limburg. De dialect speakers spreken het lokale dialect als eerste taal en het Nederlands als tweede taal. De Heerlen Dutch speakers spreken het Nederlands als eerste taal en hun ouders spreken het lokale dialect als eerste taal. De resultaten tonen aan dat er geen significante verschillen zijn tussen het gebruik van rood en groen bij de 67 volwassenen.

2 Kinderen hanteren de omgekeerde woordvolgorde dan diegene die ze gehoord hebben 3 Zoals ‘wil eten wil’

(31)

31 Vervolgens selecteerde Cornips (2009) 34 kinderen die ze opdeelde in twee groepen naargelang hun leeftijd: negentien kinderen van 2-3 jaar en vijftien kinderen van 5-11 jaar. Alle kinderen waren bovendien afkomstig uit Heerlen. Om na te gaan welke volgorde het meest gehanteerd wordt door kinderen gebruikte Cornips (2009) dezelfde methode als Zuckerman (2001) die hierboven reeds beschreven staat, namelijk de production task. Hierbij kregen de kinderen vijftien afbeeldingen te zien in combinatie met een waarom-vraag. In het experiment werden louter waarom-vragen gesteld aangezien die een omdat-antwoord uitlokken waarbij de kinderen gebruik moeten maken van de groene of de rode volgorde.

De resultaten tonen aan dat de kinderen van beide leeftijdsgroepen een voorkeur hebben voor de rode volgorde. 73% van de 2-3 jarige kinderen antwoordde met een rode volgorde en 81% van de 5-11 jarigen deed dat ook. Deze resultaten komen overeen met de resultaten van Meyer & Weerman (2016) en met wat De Sutter (2009) reeds vaststelde in zijn onderzoek: de rode volgorde in de werkwoordelijke eindgroep is cognitief het makkelijkst te verwerken (Cornips, 2009, p. 105). Opvallend is dat Zuckerman (2001) ook gebruik maakte van de production task, maar compleet tegenovergestelde resultaten vaststelde. Volgens Zuckerman (2001) grijpen kinderen vaker terug naar de meest ‘economische’ volgorde, wat de groene volgorde blijkt te zijn. Die uiteenlopende resultaten kunnen we verklaren aan de hand van regionale verschillen (Cornips, 2009, p. 106). Zuckerman (2001) voerde zijn onderzoek met kinderen afkomstig uit Groningen (Noord-Nederland) terwijl Cornips (2009) kinderen uit Nederlands Limburg (Zuid-Nederland) bestudeerde. Uit het dialectologisch onderzoek van Pauwels (1953) blijkt dat de groene volgorde vooral gehanteerd wordt in de Noordelijke provincies van Nederland, zoals Groningen. In Nederlands-Limburg wordt de rode volgorde frequenter gebruikt. Ook De Sutter (2005) onderzocht de regionale verschillen binnen Nederland, maar vond niets terug van wat uit eerder onderzoek bleek.

Om een antwoord te formuleren op de tweede onderzoeksvraag, vergelijkt Cornips (2009) de resultaten van de volwassenen met die van de kinderen. De resultaten tonen aan dat kinderen uit beide leeftijdsgroepen (2-3 jaar en 5-11 jaar) de volgorde overnemen die de volwassenen gehanteerd hebben: zowel de kinderen als de volwassenen verkiezen de rode volgorde.

2.3.4 Sentence repetition-task en production task in West-Vlaanderen: Desmet (2018)

Desmet (2018) heeft net zoals Zuckerman (2001), Cornips (2009) en Meyer & Weerman (2016) onderzocht hoe de verwerving van de groene en rode volgorde bij kinderen verloopt. In tegenstelling tot hen onderzocht ze geen Nederlandse kinderen, maar zestig Vlaamse kinderen uit een basisschool

(32)

32 en een middelbare school in Tielt, West-Vlaanderen. Net zoals Zuckerman (2001), hanteerde ze twee methodes in haar onderzoek: de sentence repetition-task en de production task (ook wel afbeeldingenmethode genoemd). Desmet stelde vijf onderzoeksvragen:

1. “Hebben Vlaamse kinderen een andere voorkeur dan Nederlandse kinderen wanneer het gaat over de rode en de groene volgorde?”

2. “Wat is het effect van de toegepaste methode op de gekozen volgorde?” 3. “Wat is het effect van de aangeboden volgorde op de gekozen volgorde?” 4. “Wat is het effect van de leeftijd op de gekozen volgorde?”

5. “Wat is het effect van het geslacht op de gekozen volgorde?”

Desmet (2018, p. 19)

Desmet (2018) onderzocht tien kinderen uit de derde kleuterklas (5-6 jaar), tien kinderen uit het tweede leerjaar (7-8 jaar) en tien kinderen uit het vierde leerjaar (9-10 jaar). De kinderen werden willekeurig door de leerkrachten geselecteerd rekening houdend met het feit dat de verdeling tussen jongens en meisjes ongeveer gelijk moest zijn. Aan ieder kind werden tien sets van drie zinnen voorgelezen die vergezeld waren met een afbeelding. “Een van de drie zinnen bevatte ofwel een rode ofwel een groene volgorde. De andere twee zinnen in elke set waren ‘fillers’” (Desmet, 2018, p. 35). Die fillers moesten de kinderen afleiden van het onderzoeksonderwerp.

Het tweede experiment, de production task (afbeeldingenmethode), werd uitgevoerd bij zestig participanten die onderverdeeld werden in zes leeftijdscategorieën gaande van 5 tot 16 jaar. Alle kinderen kregen veertien afbeeldingen te zien terwijl de onderzoeker een vraag stelde die verband hield met die afbeelding. Acht vragen waren irrelevant (fillervragen), de overige zes relevante vragen waren waarom-vragen aangezien die een antwoord met een omdat-constructie in een werkwoordelijke eindgroep uitlokken. De relevante vragen en de fillervragen werden met elkaar afgewisseld om te vermijden dat het kind steeds dezelfde constructie zou gebruiken.

Uit de resultaten is gebleken dat vier van de vijf onderzochte variabelen een invloed hebben op de keuze tussen rood en groen bij kinderen. De enige variabele die geen invloed bleek te hebben op de gekozen volgorde, was gender. Desmet (2018) stelt vast dat de production task, die ook gebruikt werd door Zuckerman (2001) en Cornips (2009) meer groene volgordes uitlokt, terwijl de sentence repetition-task meer leidt tot rood. Ook de variabele aangeboden volgorde beïnvloedt de gekozen volgorde: groene volgordes worden vaker veranderd naar een rode volgorde. Dat verklaart Desmet (2018) echter door de toegepaste methode, de sentence repetition task, die vaak leidt tot rood. Net

(33)

33 zoals Zuckerman (2001) en Meyer & Weerman (2018), stelde Desmet (2018) vast dat kinderen uit de jongste leeftijdscategorie (derde kleuterklas) een groene volgorde verkiezen. Wanneer de kinderen 7-8 jaar zijn, blijkt hun voorkeur om te slaan naar rood. Deze voorkeur houdt echter geen stand, want zodra de kinderen in het vierde middelbaar zitten, schakelen ze opnieuw om naar groen.

2.3.5 Production task in Oost-Vlaanderen: Van Eetvelde (2019)

Van Eetvelde (2019) onderzocht de verwerving van de groene en rode volgorde bij kinderen via de production task, net zoals Zuckerman (2001), Cornips (2009) en Desmet (2018). Daarvoor bevroeg ze honderd kinderen uit een basisschool in Wondelgem, Oost-Vlaanderen. Er participeerden 53 kinderen met een Vlaamse achtergrond en 47 kinderen met een andere etnische achtergrond. Ze deelde de kinderen op in vier leeftijdscategorieën waarbij de verhouding tussen jongens en meisjes telkens gelijk was: 25 kinderen uit de derde kleuterklas, 25 uit het tweede leerjaar, 25 uit het vierde leerjaar en 25 uit het zesde leerjaar. Daarenboven bevraagde ze acht Vlaamse leerkrachten waarvan één man en zeven vrouwen. Van Eetvelde stelde zeven onderzoeksvragen:

1. “Verkiezen kinderen uit de derde kleuterklas tot het zesde leerjaar vaker een rode of een groene volgorde?”

2. “Beïnvloedt de regio de gekozen volgorde?” 3. “Beïnvloedt de leeftijd de gekozen volgorde?” 4. “Beïnvloedt het geslacht de gekozen volgorde?”

5. “Beïnvloedt de etnische achtergrond de gekozen volgorde?“ 6. “Beïnvloedt het soort hulpwerkwoord de gekozen volgorde?“ 7. “Hoe gebruiken leerkrachten de rode en groene volgorde?“

Van Eetvelde (2019, p. 19) Zoals in het onderzoek van Desmet (2018) werd aan elk kind en elke leerkracht een set van veertien vragen gesteld in combinatie met een afbeelding. Die set bevatte zes relevante vragen, die een groene of rode volgorde uitlokken en acht fillervragen. Ook Van Eetvelde (2019) alterneerde de relevante en de irrelevante vragen, zoals bij Desmet (2018).

Uit de resultaten bleek dat de kinderen slechts 42% relevante antwoorden gaven. Met andere woorden, antwoorden waarin ze een rode of een groene volgorde gebruikten. De leerkrachten gaven

(34)

34 in 71% van de gevallen een relevant antwoord. Als irrelevante antwoorden beschouwde ze (…) “antwoorden met een onvoltooid tegenwoordige tijd of antwoorden waarin geen omdat-constructie zit en bijgevolg ook geen rode of groene volgorde” (Van Eetvelde, 2019, p. 25). Ook antwoorden met een mengeling van beide volgordes of antwoorden waarbij het voltooid deelwoord en het hulpwerkwoord niet naast elkaar staan, telde ze niet mee.

Daarenboven bleken slechts drie van de zeven variabelen een invloed te hebben op de gekozen volgorde. Net zoals in Desmet (2018) bleek de variabele gender niet significant te zijn. Ook constateerde Van Eetvelde (2019) dat kinderen uit Oost- en West-Vlaanderen even vaak voor de rode als voor de groene volgorde kiezen.Net zoals Zuckerman (2001), Meyer & Weerman (2016), en Desmet (2018), stelde ook Van Eetvelde (2019) vast dat de kinderen een andere volgorde verkiezen naarmate ze ouder worden. Kinderen uit de jongste leeftijdsgroep (derde kleuterklas) verkiezen de groene volgorde tot ongeveer tien jaar. Vanaf het zesde leerjaar (11-12 jaar) verandert die voorkeur naar rood. Die resultaten komen grotendeels overeen met Desmet (2018), hoewel zij constateerde dat de kinderen in het vierde leerjaar (7-8 jaar) al overschakelen op rood. Daarnaast stelde Van Eetvelde (2019) vast dat kinderen met een andere etnische achtergrond vaker voor een groene volgorde kiezen dan Vlaamse kinderen dat doen. Dat verklaart ze door middel van de redenering van Zuckerman (2001) en Meyer & Weerman (2016), die stellen dat kinderen die in het beginstadium van taalverwerving zitten, vaker een groene volgorde kiezen.

2.3.6 Conclusie

Uit de voorgaande onderzoeken kunnen we besluiten dat er een evolutie bestaat in het taalverwervingsproces van de tweeledige eindgroep bij kinderen. Zuckerman (2001), Meyer & Weerman, Desmet (2018) en Van Eetvelde (2019) stelden namelijk vast dat kinderen van de jongste leeftijdscategorie vaker voor een groene volgorde kiezen. Bij Zuckerman (2001) en Meyer & Weerman (2016) bestond de jongste leeftijdscategorie uit kinderen van 3-4 jaar, terwijl dat bij Desmet (2018) en Van Eetvelde (2019) kinderen van 5-6 jaar waren. Naarmate de kinderen ouder worden, schakelen ze over naar een rode volgorde. We zien echter bij deze omschakeling wel een verschil tussen Nederlandse en Vlaamse kinderen. Zuckerman (2001) en Meyer & Weerman (2016), die Nederlandse kinderen bestudeerden, stelden vast dat kinderen van 5-6 jaar reeds de rode volgorde verkiezen terwijl bij de Vlaamse kinderen, die Desmet (2018) en Van Eetvelde (2019) bestudeerden, die voorkeur pas later kwam. In Desmet (2018) schakelen de kinderen bij de sentence repetition-task rond 7-8 jaar over naar rood en bij de production task rond 9-10 jaar. In Van Eetvelde (2019) schakelen de kinderen bij

(35)

35 de production task pas rond 11-12 jaar over naar rood. De rode volgorde blijkt in de onderzoeken van Zuckerman (2001), Meyer & Weerman (2016) en Van Eetvelde (2019) stand te houden tot en met de volwassenenfase. Desmet (2018) daarentegen, concludeert dat de rode volgorde stand houdt tot 13-14 jaar, maar dat vanaf het vierde middelbaar (15-16 jaar) opnieuw een groene volgorde wordt gehanteerd.

Ondanks het feit dat Zuckerman (2001), Cornips (2009) en Van Eetvelde (2019) alle drie de production task hebben toegepast, kwamen ze tot verschillende resultaten. Cornips (2009) stelde vast dat zowel jonge als oudere kinderen een voorkeur hebben voor de rode volgorde. Zij stelt dus, net zoals Meyer & Weerman (2016) dat de rode volgorde de standaardvolgorde is. Zij beschouwen als standaardvolgorde de volgorde die de kinderen verkiezen zodra ze zich bewust zijn van het bestaan van variatie in de werkwoordelijke eindgroep. Zuckerman (2001) daarentegen beweert dat de groene volgorde de standaardvolgorde is omdat die volgorde cognitief het minst moeite vergt van de kinderen en dus ook vaker gekozen wordt door kinderen uit de jongste leeftijdscategorie. Tot slot stelde Desmet (2018) vast dat de standaardvolgorde beïnvloed wordt door de methode die de onderzoekers gebruiken in hun experiment: de production task lokt eerder groene volgordes uit, terwijl de sentence repetition-task eerder rode volgordes veroorzaakt.

(36)
(37)

37 3. METHODOLOGIE

Nadat we in hoofdstuk 2 een overzicht gegeven hebben van de relevante literatuur gaan we in dit hoofdstuk dieper in op het onderzoek van deze masterproef. Daarin proberen we aan de hand van een reeks variabelen na te gaan of de woordvolgordevariatie in de werkwoordelijke eindgroep bij kinderen op dezelfde manier functioneert als bij volwassenen. In paragraaf 3.1 stellen we op basis van de literatuur uit hoofdstuk 2 enkele hypotheses op. Vervolgens geeft paragraaf 3.2 een overzicht van het onderzoeksopzet van dit onderzoek. We bespreken daarin respectievelijk de dataverzameling uit het corpus CHILDES en de statistische verwerking van de data.

3.1 Hypotheses

In de inleiding haalden we al kort de twee hoofdonderzoeksvragen van dit onderzoek aan. In deze paragraaf formuleren we vervolgens enkele hypotheses. We zullen met andere woorden mogelijke antwoorden proberen te formuleren op de volgende twee hoofdonderzoeksvragen:

We formuleren een antwoord op de eerste hoofdonderzoeksvraag aan de hand van zeven variabelen die een invloed zouden kunnen hebben op de keuze tussen rood en groen bij kinderen. We onderscheiden de volgende variabelen: soort hulpwerkwoord, leeftijd, regio, gender, soort subject, soort bijzin en scheidbaar/ niet-scheidbaar deelwoord. In wat volgt formuleren we dus een hypothese voor elk van deze zeven variabelen afzonderlijk. De hypotheses zijn deels gebaseerd op literatuur over volwassenen, aangezien we ervan uitgaan dat het taalgebruik bij kinderen niet opvallend anders verloopt dan bij volwassenen en aangezien er voor sommige variabelen nog geen literatuur gepubliceerd is over kinderen.

Hoofdonderzoeksvraag 1: Functioneert de rode en groene woordvolgordevariatie in de tweeledige eindgroep bij kinderen op dezelfde manier als bij volwassenen?

Hoofdonderzoeksvraag 2: Kan de tragere ontwikkeling van de tweeledige eindgroep bij Vlaamse kinderen ten opzichte van Nederlandse kinderen, zoals die is vastgesteld in experimenteel onderzoek, bevestigd worden in authentieke, naturalistische data?

(38)

38 1. Heeft het soort hulpwerkwoord een invloed op de voorkeur tussen rood of groen?

Hypothese 1: De groene volgorde zal vaker gehanteerd worden in werkwoordelijke eindgroepen met het hulpwerkwoord zijn. Omgekeerd, wanneer het hulpwerkwoord hebben is, zullen er meer rode volgordes gehanteerd worden, zie De Sutter (2005). Ook Van Eetvelde (2019) vond in haar resultaten dezelfde tendens terug bij kinderen.

2. Heeft de regio waaruit het kind afkomstig is een invloed op de voorkeur tussen rood of groen? Hypothese 2: Kinderen uit Vlaanderen zullen de groene volgorde het vaakst hanteren. Kinderen uit centraal- en perifeer-Nederland daarentegen, gebruiken meer rode volgordes. Sinds het dialectologisch onderzoek van Pauwels (1953) werd duidelijk dat Vlaamse en Nederlandse volwassenen verschillende volgordes verkiezen, wat later ook bevestigd werd in De Sutter (2005). Ook in het onderzoek van Desmet (2018), Zuckerman (2001) en Meyer & Weerman (2016) werd die tendens bevestigd voor kinderen. In Vlaanderen en Noord-Nederland worden vaker groene volgordes gehanteerd, in centraal- en Zuid-Noord-Nederland primeert de rode volgorde. In dit onderzoek maken we echter geen onderscheid tussen Noord- en Zuid-Nederland aangezien we in onze dataset te weinig relevante zinnen terugvonden voor die regio’s afzonderlijk. We bespreken Noord- en Zuid-Nederland daarom ook samen onder de noemer ‘perifeer-Nederland’. Uit de dataset is gebleken dat we zeven relevante zinnen vonden uit Groningen (Noord-Nederland) en twintig relevante zinnen uit Tilburg (Zuid-Nederland). Daarom gaan we ervan uit dat er in perifeer-Nederland meer rode volgordes zullen voorkomen, net zoals in Zuid-Nederland.

3. Heeft de leeftijd van het kind een invloed op de voorkeur tussen rood of groen?

Hypothese 3: Kinderen uit de jongste leeftijdscategorie zullen eerst opteren voor een groene volgorde. Die voorkeur houdt stand tot de kinderen de leeftijd van 5-6 jaar bereikt hebben. Daarna schakelen de kinderen om naar een rode volgorde.

Zoals de resultaten van de onderzoeken van Zuckerman (2001) en Meyer & Weerman (2016) hebben aangetoond, bestaat er een evolutie in het taalverwervingsproces van de tweeledige eindgroep bij kinderen. Ook de onderzoeken van Desmet (2018) en Van Eetvelde (2019) bevestigen dat. Aangezien we over meer data beschikken van Nederlandse kinderen dan van Vlaamse kinderen, gaan we ervan uit dat de kinderen, net zoals in Zuckerman (2001) en Meyer

(39)

39 & Weerman (2016) al rond de leeftijd van 5-6 jaar overschakelen op rood. Zij onderzochten in tegenstelling tot Desmet (2018) en Van Eetvelde (2019) namelijk ook Nederlandse kinderen. Uit de onderzoeken van Desmet (2018) en Van Eetvelde (2019) bleek dat Vlaamse kinderen pas op een latere leeftijd omschakelen naar rood dan Nederlandse kinderen.

4. Heeft het soort subject in de zin een invloed op de voorkeur tussen rood of groen?

Hypothese 4: We voorspellen dat persoonlijke voornaamwoorden van de eerste en de tweede persoon (ik, jij, wij) meer gebruikt worden in de rode volgorde dan die van de derde persoon (hij, zij) of het nomen (zelfstandig naamwoord).

Persoonlijke voornaamwoorden van de eerste en de tweede persoon zijn namelijk vertrouwder en worden bijgevolg frequenter gebruikt door het taalontwikkeld kind. Daarom zou het soort subject een invloed kunnen hebben op de keuze tussen rood of groen bij kinderen. Aangezien hierover nog geen literatuur gepubliceerd is, is het onduidelijk in welke richting deze variabele precies werkt, maar het valt redelijkerwijs te verwachten dat een stijgende voorkeur voor de rode volgorde zich het eerst laat merken in eindgroepen die voorafgegaan worden door subjecten die het meest vertrouwd zijn.

5. Heeft het soort bijzin een invloed op de voorkeur tussen rood of groen?

Hypothese 5: Het soort bijzin heeft geen invloed op de keuze tussen de rode en de groene volgorde, net zoals bij volwassenen. Ook hierover is nog geen literatuur gepubliceerd, waardoor dit louter veronderstellingen zijn.

6. Heeft de vorm van het werkwoord (scheidbaar / niet-scheidbaar) een invloed op de voorkeur tussen rood of groen?

Hypothese 6: Scheidbaar samengestelde werkwoorden zullen vaker in de rode volgorde voorkomen en niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden in de groene (De Sutter, 2007).

(40)

40 7. Heeft het gender van het kind een invloed op de voorkeur tussen rood of groen?

Hypothese 7: Er is bij kinderen geen verschil tussen jongens en meisjes wat betreft hun voorkeur voor rood of groen. Zowel Desmet (2018) als Van Eetvelde (2019) concludeerden uit hun onderzoek namelijk dat gender geen variabele is die een invloed heeft op de gekozen volgorde.

Hypothese 8: Zowel Vlaamse als Nederlandse kinderen uit de jongste leeftijdscategorie verkiezen de groene volgorde. Nederlandse kinderen schakelen echter sneller over naar een rode volgorde dan Vlaamse kinderen. Nederlandse kinderen prefereren al een rode volgorde vanaf de leeftijd van ongeveer 5 jaar oud. Bij Vlaamse kinderen is dat pas het geval vanaf ongeveer 9 jaar, conform de resultaten van de onderzoeken van Desmet (2018), Van Eetvelde (2019), Zuckerman (2001), en Meyer & Weerman (2016).

Uit die onderzoeken blijkt dat zowel Vlaamse als Nederlandse jonge kinderen (tot 5 jaar) vaker voor de groene volgorde kiezen. Dat valt te verklaren door het feit dat de kinderen zich nog niet bewust zijn van het bestaan van werkwoordelijke eindgroepen, waardoor ze standaard de persoonsvorm achteraan plaatsen, zoals ze ook zouden doen bij niet-werkwoorden (bijvoorbeeld: omdat hij ziek is). Daarnaast besluit Zuckerman (2001) dat de groene volgorde de meest logische of de meest ‘economische’ is. Zowel Nederlandse als Vlaamse kinderen verkiezen op een bepaald moment toch de rode volgorde, hoewel dat in Nederland vroeger gebeurt dan in Vlaanderen.

3.2 Onderzoeksopzet

3.2.1 Dataverzameling

Om na te gaan hoe de verwerving van de rode en de groene volgorde bij kinderen verloopt en om een beter inzicht te krijgen in welke variabelen de gekozen volgorde beïnvloeden, voeren we in deze masterproef een corpusgebaseerd onderzoek. Daarvoor maken we gebruik van data uit corpora Hoofdonderzoeksvraag 2: Kan de tragere ontwikkeling van de tweeledige eindgroep bij Vlaamse kinderen ten opzichte van Nederlandse kinderen, zoals die is vastgesteld in experimenteel onderzoek, bevestigd worden in authentieke, naturalistische data?

Afbeelding

Figuur 3: Verdeling rode en groene volgordes
Figuur 4: Aantal relevante zinnen bij variabele hulpwerkwoord
Figuur 5: Hulpwerkwoord en gekozen volgorde
Figuur 6: Invloed regio op gekozen volgorde
+6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit wil niet zeggen dat er in Zuid-Limburg helemaal geen geschikte ei-afzetplekken voor de Keizersmantel aanwezig zijn, maar wel dat er onvoldoende geschikte plekken zijn voor

1 tracht door een analyse van de centrale categorie van de sociologie, namelijk het positionele handelen, vast te stellen wat de oorzaken ' van het conflict zijn en in welke

vrije concurrentie op de markt tot stand gekomen prijs, de juiste norm is voor de economische mogelijkheden. Zoowel bij con- sumptie, productie als inkomensverdeeling spelen

Ook al zouden onze bezwaren genoemd in de eerste alinea zijn opgeheven, zijn wij, indien wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de onderneming zal moe­ ten worden beëindigd,

als leidinggevende opneemt en bijdraagt tot een warme en dynamische omgeving waar medewerkers betrokken zijn, met betere resultaten als rechtstreeks

Omdat in de to- matenteelt mineervlieg, wittevlieg en bladluis voor problemen kunnen zorgen, kunt u het beste gebruik ma- ken van gele

De voorzitter dringt erop aan om het stuk dan alleen ter informatie te agenderen en niet ter discussie, omdat het niet het onderwerp van het Kwaliteitsinstituut is, en het geen

Deze gegevens zijn ook geografisch weergegeven in Figuur 4 en 7, waar Figuur 4 de huidige situatie beschrijft (norm 12 pg TEQ/g) en Figuur 7 de voorgestelde normen (dioxines