• No results found

De rol van ouderverstoting in de jeugd bij internaliserende problematiek bij adolescenten en volwassenen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van ouderverstoting in de jeugd bij internaliserende problematiek bij adolescenten en volwassenen"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Ouderverstoting in de Jeugd

bij Internaliserende Problematiek bij Adolescenten en

Volwassenen

Eva de Boer 10975780

Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen Scriptiebegeleider: Daniëlle van der Giessen Aantal woorden: 5354

(2)

Abstract

Ouderverstoting is een familie-dynamiek waarbij een ouder (meestal na scheiding) een kind door middel van manipulatie op probeert te zetten tegen de andere ouder, net zo lang tot het kind de relatie met die ouder verbreekt. Ouderverstoting is mogelijk gerelateerd aan internaliserende problematiek bij kinderen door bijkomende hechtingsproblematiek en de verbroken band tussen kind en ouder. In de wetenschap en de hulpverlening is er nog maar weinig over ouderverstoting en de gevolgen ervan bekend, daarom is er in dit

literatuuronderzoek een overzicht gegeven van het verband tussen ouderverstoting in de jeugd en internaliserende problematiek bij adolescenten en volwassenen. In de meeste onderzoeken is bij volwassenen ouderverstoting retrospectief gemeten door middel van vragenlijsten. Alle besproken onderzoeken hebben een mogelijk verband tussen ouderverstoting en

angstsymptomen in de volwassenheid aangetoond. Voor depressieve symptomen was dit in bijna alle onderzoeken ook het geval. Om de rol van ouderverstoting bij internaliserende problematiek beter in beeld te krijgen zouden er in het vervolg meer longitudinale

onderzoeken verricht kunnen worden. Vooralsnog geeft dit literatuuronderzoek bewijs voor een mogelijk verband tussen ouderverstoting en internaliserende problematiek en wordt er benadrukt hoe belangrijk het is dat dit concept herkend wordt.

Keywords: ouderverstoting, internaliserende problematiek, kindermishandeling,

(3)

De Rol van Ouderverstoting in de Jeugd bij Internaliserende Problematiek bij Adolescenten en Volwassenen

Ieder jaar raken er zo’n 35 duizend minderjarige kinderen betrokken bij de echtscheiding van hun ouders (CBS, 2016). Het meemaken van de scheiding van ouders wordt op zichzelf al beschouwd als een nadelige ervaring in de kindertijd, maar bij een aanzienlijk aantal kinderen blijft het niet bij de scheiding zelf. Het komt regelmatig voor dat kinderen betrokken worden in ouderlijke conflicten, of dat ze het contact met een van de ouders verliezen. Dit is allemaal aan de orde bij het verschijnsel ouderverstoting. Ouderverstoting is een veelvoorkomend scheiding-gerelateerd probleem dat mogelijk resulteert in zeer schadelijke effecten voor degenen die ermee te maken krijgen. In dit literatuuronderzoek zullen dit probleem en de gevolgen ervan verder aan het licht worden gebracht.

Ouderverstoting kan worden gedefinieerd als een toestand waarin een kind, wiens ouders meestal verwikkeld zijn geweest in een conflictscheiding, zich sterk verbindt met één ouder en een eerder gezonde (of minstens neutrale) relatie met de andere ouder verwerpt (Sher, 2015; Siracusano, Barone, Lisi, & Niolu, 2015). Door voortdurend slecht te spreken over de ander, leugens te vertellen en te manipuleren zet de voorkeursouder het kind op tegen de andere ouder. Net zo lang tot het kind de relatie met deze ouder verbreekt (Sher, 2015). Het betreft dus een familie-dynamiek waarbij één van de ouders voortdurend verstotende gedragingen inzet, met als doel om het kind onterecht de relatie met de andere ouder te laten verwerpen (Verrocchio, Baker, & Bernet, 2016). Tenslotte is er nog de term ‘Parental Alienation Syndrome’ (PAS). PAS verwijst naar de conditie waarin een kind succesvol is geïndoctrineerd door de verstotende ouder, wat resulteert in onrechtmatige angst, haat en het verstoten van de andere ouder (Ben-Ami, & Baker, 2012). Het gebruik van de term PAS is dus niet passend in situaties waarin de verstoting door het kind is gerechtvaardigd, doordat er

(4)

bijvoorbeeld mishandeling of verwaarlozing is voorgekomen. Wanneer in het huidige

literatuuronderzoek gesproken wordt over ouderverstoting worden de familie-dynamiek en de gedragingen en kenmerken zoals eerder beschreven bedoeld. Ouderverstoting is een bredere term voor het verschijnsel in de familie-dynamiek en betreft dus niet het specifieke subtype PAS (Gardner, 2002).

Ouderverstoting komt bij jongens en meisjes evenveel voor en wordt het meest gesignaleerd in de leeftijdscategorie negen tot vijftien jaar (Fidler, & Bala, 2010). Volgens Baker (2010) vertoont naar schatting 40% tot 60% van alle gescheiden gezinnen kenmerkende gedragingen van ouderverstoting, zoals slecht spreken over de andere ouder tegen het kind, contact tussen het kind en de andere ouder bemoeilijken en het kind op proberen te zetten tegen de andere ouder. In 15 tot 30% van de gescheiden ouder gezinnen lijkt er daadwerkelijk sprake te zijn van (pogingen tot) ouderverstoting (Baker, 2010; Baker & Chambers, 2011; Baker & Verroccio, 2013; Bernet, Baker & Verroccio, 2015).

Ouderverstoting is een vorm van kindermishandeling, of specifieker: emotionele mishandeling (Gardner, 2002; Verroccio et al., 2016). Kindermishandeling brengt de ontwikkeling van stress- en emotieregulatie bij een kind in gevaar, wat de kans op angst- of stemmingsstoornissen op latere leeftijd vergroot (Hovens, Giltay, Spinhoven, Hemert & Penninx, 2015). Ouderverstoting zal kinderen bovendien laten geloven dat de verstoten ouder onbereikbaar en liefdeloos is. Dit kan resulteren in een onveilige hechtingsrelatie met die ouder (Verroccio et al., 2016). Daarnaast kan de relatie tussen ouder en kind ook helemaal verbroken worden en zowel het breken van de band als de onveilige hechting zijn

risicofactoren voor latere depressie (Bowlby, 1982). Bovendien is er ook een samenhang tussen onveilige hechting en angst. Wanneer kinderen onzeker zijn over liefde en acceptatie van een ouder, kunnen ze dit beeld internaliseren en voor zichzelf een beeld creëren dat ze liefde niet waardig zijn en dat de samenleving niet in staat is om veiligheid te bieden

(5)

(Colonnesi et al., 2011). Vanwege de mogelijke samenhang die de kenmerken van

ouderverstoting houden met angst en depressie, is het van belang dat ouderverstoting op tijd herkend wordt, zodat schadelijke gevolgen voor het kind zo veel mogelijk ingeperkt kunnen worden.

De term ouderverstoting wordt al door veel professionals op onderzoeks-, of hulpverleningsgebied als bestaand probleem gezien, maar het is nog lang niet bij iedereen bekend (Lowenstein, 2013). Dit komt doordat ouderverstoting nog niet altijd even makkelijk wordt herkend in de praktijk, of soms heel moeilijk vast te stellen is. Tevens is

ouderverstoting (nog) niet opgenomen in zowel de DSM-5 als de ICD-11, ondanks de moeite die verschillende onderzoekers hierin gestoken hebben (Lowenstein, 2013). Zoals eerder genoemd, komt ouderverstoting regelmatig voor bij gescheiden gezinnen, maar er blijft in de maatschappij een blinde vlek voor het onderwerp doordat het moeilijk vast te stellen is. Ook is er internationaal nog relatief weinig onderzoek verricht naar dit probleem, ondanks dat het vele mensen treft. Zoals in de vorige alinea is beschreven bestaat de kans dat de kenmerken van ouderverstoting zeer negatieve gevolgen hebben voor de emotionele ontwikkeling van kinderen die ermee te maken krijgen. Om deze schadelijke gevolgen te kunnen voorkomen is het belangrijk dat het meer onder de aandacht van de jeugdbescherming, rechtspraak en hulpverleners wordt gebracht.

Omdat ouderverstoting vooral invloed heeft op emotioneel gebied, zal de focus in dit literatuuronderzoek liggen op internaliserende problematiek; problematiek die als het ware naar binnen slaat. Kenmerken daarvan kunnen zijn: verlegenheid, angst, vage lichamelijke klachten of depressiviteit (Rigter, 2013). De meest voorkomende internaliserende stoornissen zijn angst- of stemmingsstoornissen, daarom zal er in dit literatuuronderzoek een splitsing worden gemaakt tussen deze twee clusters.

(6)

Om een bijdrage te leveren aan de bestaande kennis over de impact van

ouderverstoting bij kinderen zal er in dit literatuuronderzoek een overzicht gegeven worden van de huidige onderzoeksresultaten rondom de rol die het speelt bij internaliserende problematiek in de volwassenheid. De hoofdvraag luidt dan ook als volgt: Welke rol speelt ouderverstoting in de jeugd op de ontwikkeling van internaliserende problematiek bij

adolescenten en volwassenen? Er wordt gekozen voor deze leeftijdsgroep omdat verreweg de meeste onderzoeken die gedaan zijn, waren gericht op volwassenen of adolescenten.

Onderzoek naar ouderverstoting en internaliserende problematiek bij kinderen en jeugdigen is zeer gering. Datzelfde geldt voor longitudinale onderzoeken die beginnen in de kindertijd. Het huidige literatuuronderzoek zal worden opgesplitst in twee delen. Om te beginnen zullen er onderzoeken weergegeven worden die gericht zijn op de vraag welke rol ouderverstoting in de jeugd speelt in de ontwikkeling van angstsymptomen in de adolescentie en volwassenheid. Vervolgens zullen er in het tweede deel onderzoeken besproken worden over de vraag welke rol ouderverstoting in de jeugd speelt in de ontwikkeling van depressieve symptomen in de adolescentie en volwassenheid. Tenslotte zullen de resultaten samengevat worden in een conclusie.

De Rol van Ouderverstoting in de Jeugd bij Angstsymptomen bij Adolescenten en Volwassenen

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de rol van ouderverstoting tijdens de jeugd in de ontwikkeling van angstsymptomen bij adolescenten en volwassenen. Er zijn er dan ook een aantal waaruit een mogelijk verband blijkt. In het eerste onderzoek is het verband onderzocht tussen ouderverstoting en psychologische symptomen, zoals angst (Bernet, Baker & Verroccio, 2015). Angst is op twee manieren gemeten: in de vorm van gegeneraliseerde angstsymptomen, waaronder werd verstaan: symptomen als nerveusheid, spanning, paniek en psychosomatische klachten, en fobische angst. De deelnemers waren volwassenen met een

(7)

gemiddelde leeftijd van 27,5 jaar en ze vulden vragenlijsten in over de mate waarin kenmerken van ouderverstoting in de kindertijd zijn voorgekomen en huidige

angstsymptomen. Er is vervolgens een vergelijking gemaakt tussen de gemiddelde scores op angst van de groepen die wel of geen ouderverstoting rapporteerden. Uit de resultaten bleek dat de groep met ouderverstoting in de jeugd significant hogere scores op gegeneraliseerde angst had, ongeacht welke ouder de verstotende ouder was. Wat betreft de fobische angst, werd er alleen bij ouderverstoting door vaders een significant hoger gemiddelde gevonden ten opzichte van de groep zonder ouderverstoting (Bernet et al., 2015). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat sociale stressfactoren zoals die van ouderverstoting minder van invloed zijn op specifieke fobieën (voor bepaalde dieren bijvoorbeeld) dan op gegeneraliseerde angst. Tenslotte is ook de kans dat iemand boven de klinische grensscore voor gegeneraliseerde angst valt vergeleken voor de groepen met of zonder ouderverstoting. Ook hier was het resultaat significant: de kans om boven de klinische grensscore voor gegeneraliseerde angst te vallen bleek bij de groep met ouderverstoting groter te zijn dan bij de groep zonder

ouderverstoting (Bernet et al., 2015). Uit het onderzoek van Bernet en collega’s (2015) komt dus duidelijk een verband naar voren tussen ouderverstoting in de jeugd en gegeneraliseerde angstsymptomen in de volwassenheid.

In een ander onderzoek werd ook een verband aangetoond tussen ouderverstoting bij kinderen en angst in de volwassenheid. Hierin werd angst opgesplitst in angst als stemming en angst als karakterkenmerk (Baker & Verroccio, 2016). Stemmingsangst verwijst naar een tijdelijke toestand als reactie op een waargenomen dreiging. Angst als karakterkenmerk betreft een persoonlijkheidskenmerk, dus geen tijdelijke toestand of gevoelsmatigheid, waardoor deze vorm van angstsymptomen mogelijk als ernstiger kan worden beschouwd (Baker & Verroccio, 2016). De deelnemers waren volwassenen met een gemiddelde leeftijd van 33,4 jaar en ze vulden vragenlijsten in over ouderverstoting in de jeugd en over

(8)

angstsymptomen in het heden. Al de gemiddelde scores op de angstsymptomen zijn

vergeleken voor groepen die wel of geen kenmerken van ouderverstoting in de jeugd hadden gerapporteerd. Op één uitzondering na, scoorde de ouderverstoting groep significant hoger op beide soorten angstsymptomen dan de groep zonder ouderverstoting. Dat wil zeggen dat de gemiddelden in zowel angst als karakterkenmerk als stemmingsangst significant hoger bleken te zijn bij groepen die ouderverstoting in de jeugd hadden gerapporteerd. De enige

uitzondering was stemmingsangst bij de groep mannen bij verstoting door moeders. Alleen deze specifieke groep vertoonde niet significant meer stemmingsangst dan de controlegroep, maar zij vertoonden wel significant meer angst als karakterkenmerk dan de groep zonder ouderverstoting. Verder waren de verschillen tussen mensen met en zonder ouderverstoting dus wel significant, ongeacht het geslacht van de persoon of de verstotende ouder, of het type angst (Baker & Verroccio, 2016). Daarom kan ook vanuit dit onderzoek worden gesteld dat ouderverstoting een mogelijke rol speelt in verhoogde kans op angstsymptomen in de volwassenheid.

De resultaten van het vorige onderzoek zijn in lijn met een ander onderzoek van deze auteurs uit hetzelfde jaar (Verroccio, Baker & Bernet, 2016). In dit onderzoek is op

vergelijkbare wijze het verband tussen ouderverstoting in de jeugd op angst in de

volwassenheid onderzocht. De groep volwassenen vulde dezelfde vragenlijsten in over het voorkomen van ouderverstoting in de kindertijd en huidige angstsymptomen als in het

hiervoor besproken onderzoek. Ook in dit onderzoek werd er een onderscheid gemaakt tussen stemmingsangst en angst als karakterkenmerk. Het verschil met het hiervoor genoemde onderzoek, is dat er geen gemiddelde scores vergeleken zijn, maar er een samenhang berekend is tussen de mate waarin iemand te maken had gehad met signalen van

ouderverstoting en de hoeveelheid angstsymptomen die in het heden vertoond werden. Uit de resultaten bleek een significante samenhang tussen ouderverstoting in de kindertijd en zowel

(9)

stemmingsangst, als angst als karakterkenmerk in de volwassenheid (Verroccio et al., 2016). Met andere woorden, hoe meer kenmerken van ouderverstoting zich in de jeugd van iemand hadden voorgedaan, hoe meer angstsymptomen deze persoon in het heden liet zien. Dit verband dient echter met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Doordat de vragenlijsten op één moment zijn afgenomen, kunnen er geen implicaties worden gedaan over de

causaliteit. Dat wil zeggen dat er niet gesteld mag worden dat ouderverstoting een

veroorzaker is van de angstsymptomen, maar slechtst dat de twee met elkaar in verband staan. Ondanks deze beperking ondersteunen de resultaten van Verroccio en collega’s (2016) wel dat ouderverstoting in de kindertijd een rol zou kunnen spelen in angstsymptomen in de volwassenheid.

Er is nog een ander, wat ouder, onderzoek dat ook mogelijk interessante informatie verschaft voor dit literatuuronderzoek. In dit onderzoek is gekeken naar het verband tussen scheiding-gerelateerde stress uit de kindertijd en de mate van angst als karakterkenmerk bij jongvolwassenen (Laumann-Billings & Emery, 2000). Onder scheiding-gerelateerde stress werden onder andere gevoelens van verlies van- en afwijzing door een ouder verstaan. Dit zijn gevoelens die ook in grote mate voorkomen bij ouderverstoting, waardoor de resultaten van dit onderzoek ook voorzichtig aanwijzingen kunnen geven over het verband tussen ouderverstoting en angst bij jongvolwassenen. De data werden verzameld op één meetmoment door middel van vragenlijsten en de deelnemers waren allemaal

jongvolwassenen van 18 tot 20 jaar oud. Er zijn in dit onderzoek correlaties berekend tussen negatieve gevoelens rondom scheiding van ouders en de hoeveelheid angstsymptomen die vertoond werden. Er werd een significant positief verband gevonden tussen gevoelens van verlies van- en afwijzing door een ouder en symptomen van angst als karakterkenmerk. Met andere woorden, deze negatieve gevoelens rondom scheiding hangen samen met meer

(10)

kan bieden voor het mogelijke verband tussen ouderverstoting in de jeugd en angstsymptomen.

Tenslotte is er een onderzoek waarin gekeken is naar het verband tussen verschillende soorten negatieve oudergedragingen en de Gegeneraliseerde Angststoornis (Hale, Engels en Meeus, 2006). Hierin werd namelijk gekeken naar de relatie tussen verschillende negatieve oudergedragingen, waaronder ouderverstoting, en de Gegeneraliseerde Angststoornis bij het kind. Deze stoornis kenmerkt zich door buitensporige, aanhoudende en oncontroleerbare zorgen, voornamelijk gefocust op interpersoonlijke factoren of (toekomstige) gebeurtenissen (Rigter, 2013). De data werden op één meetmoment verzameld door middel van vragenlijsten over de signalen van de stoornis en over kindermishandeling (waaruit de scores van

ouderverstoting afkomstig waren). Er werden dus geen diagnoses gebruikt, maar slechts rapportage over de symptomen van de stoornis. Het onderzoek betrof weer volwassen deelnemers. Uit de resultaten bleek een significante positieve samenhang tussen

ouderverstoting en symptomen van de Gegeneraliseerde Angststoornis. Dat betekent dat ook volgens dit onderzoek ouderverstoting verband houdt met gegeneraliseerde angstsymptomen.

Tot slot, zoals beschreven zijn er allerlei onderzoeken uitgevoerd om het verband tussen ouderverstoting in de jeugd en angstsymptomen in de volwassenheid te bestuderen. Alle besproken onderzoeken geven aanwijzingen voor een positief verband tussen het meemaken van ouderverstoting in de jeugd en het lijden aan angstsymptomen in de

volwassenheid. Een andere overeenkomst tussen de onderzoeken is dat er overal gebruik is gemaakt van een vragenlijst die gedragingen en kenmerken van ouderverstoting meet en het in een schaal uitdrukt. Er werd in geen van de onderzoeken rekening gehouden met het al dan niet ‘slagen’ van de ouderverstoting, dus of de band met de verstoten ouder daadwerkelijk verbroken werd of niet. Het feit dat er al samenhang gevonden werd tussen de kenmerken van ouderverstoting en angstsymptomen toont echter al aan hoe schadelijk het meemaken van de

(11)

kenmerken dus kan zijn. In conclusie, alle onderzoeken kunnen bewijs leveren voor het mogelijke verband tussen ouderverstoting in de jeugd en lijden aan angstsymptomen in de volwassenheid.

De Rol van Ouderverstoting in de Jeugd bij Depressieve Symptomen bij Adolescenten en Volwassenen

In het tweede deel van dit literatuuronderzoek zal de focus komen te liggen op depressie en depressieve symptomen. Een eerste onderzoek wat daarbij relevant is, is het eerder besproken onderzoek waarin is gekeken naar scheiding gerelateerde stressfactoren, zoals gevoelens van verlies van of afwijzing door een ouder, en de rol daarvan bij depressieve symptomen van jongvolwassenen (Laumann-Billings & Emery, 2000). Uit de resultaten bleek een significant positief verband tussen beiden. Dat wil zeggen dat er een mogelijk verband tussen deze negatieve gevoelens rondom scheidingen en depressieve symptomen bij jongvolwassenen kon worden aangetoond. Er zou daarom gesteld kunnen worden dat dit onderzoek aanwijzingen geeft voor een verband tussen ouderverstoting en depressie. In de volgende onderzoeken is het verband tussen specifiek ouderverstoting in de kindertijd en depressieve symptomen in de volwassenheid onderzocht.

Om te beginnen een onderzoek waarin het functioneren in de volwassenheid van mensen met gescheiden ouders is onderzocht (Ben-Ami & Baker, 2012). In het onderzoek werden volwassenen, wiens ouders voor hun vijftiende jaar gescheiden waren, gevraagd om vragenlijsten in te vullen over ouderverstoting en verschillende uitkomstmaten van welzijn, waaronder depressie. De deelnemers werden opgedeeld in twee groepen; met en zonder gerapporteerde kenmerken van ouderverstoting. Deze groepen zijn met elkaar vergeleken aan de hand van het percentage deelnemers dat boven de klinische grensscore voor depressie zou vallen. De groep deelnemers met ouderverstoting bleek een significant hogere kans te hebben om te voldoen aan de DSM-criteria voor levenslange klinische depressie (Ben-Ami & Baker,

(12)

2012). Met andere woorden, deze resultaten tonen een verband aan tussen ouderverstoting in de kindertijd en (klinische) depressie in de volwassenheid. Een punt om rekening mee te houden betreffende dit onderzoek, is dat alle deelnemers geworven waren uit een poel van mensen die uit zichzelf ingeschreven waren voor support-groepen voor mensen van

gescheiden ouders. Hieruit kan worden afgeleid dat deze groep deelnemers dus waarschijnlijk al meer of ernstigere problemen rondom hun gescheiden ouders ervaarden dan mensen die niet bij support-groepen zijn aangemeld. Bij hen is de kans daarom misschien ook groter om een verband tussen ouderverstoting en depressie te vinden dan bij andere mensen.

Een ander onderzoek dat een verband laat zien tussen ouderverstoting en depressie is al eerder besproken bij de eerste deelvraag (Baker & Verroccio, 2016). Er is in dit onderzoek bij volwassenen door middel van vragenlijsten gekeken naar de zwaarte en hoeveelheid depressieve symptomen in de ‘afgelopen week’ en het voorkomen van ouderverstoting in de jeugd, aan de hand van de hoeveelheid voorkomende kenmerken ervan. Er is een onderscheid gemaakt tussen mannen, vrouwen en welke ouder de ouderverstoting veroorzaakte.

Vervolgens zijn de scores op depressie vergeleken tussen de groepen met en zonder gerapporteerde ouderverstoting. Bij mannen met ouderverstoting waren de scores op depressieve symptomen significant hoger dan bij mannen zonder ouderverstoting, ongeacht welke ouder de verstotende ouder was. Bij vrouwen was dit verschil met de groep zonder ouderverstoting alleen significant bij ouderverstoting gepleegd door moeders, dus niet door vaders. Naast de vergelijking van de scores, is er ook een vergelijking gemaakt tussen het percentage deelnemers dat waarschijnlijk boven de klinische grensscore voor depressie zou scoren. Bij de mannen was het percentage alleen bij verstoting door vaders significant hoger dan de groep zonder ouderverstoting. Bij vrouwen was het percentage daarentegen alleen significant hoger bij ouderverstoting door moeders (Baker & Verroccio, 2016). Een verklaring voor het minder duidelijke verband tussen ouderverstoting en depressie bij vrouwen zou

(13)

kunnen zijn dat zowel de scores als het percentage dat boven de klinische grensscore zou vallen bij de vrouwen uit deze groep al een stuk hoger lag dan bij de mannen. Mogelijk kon er door de relatief hoge scores bij alle vrouwen daarom geen duidelijk verschil gevonden worden tussen de groep met of zonder ouderverstoting en bij de mannen wel. De resultaten van dit onderzoek laten in elk geval zien dat ouderverstoting in de kindertijd mogelijk een rol zou kunnen spelen bij depressieve symptomen in de volwassenheid bij zowel mannen als vrouwen.

De resultaten van Baker en Verroccio (2016) waren in lijn met een eerder onderzoek van dezelfde auteurs (Baker & Verroccio, 2013). In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van ouderverstoting op verschillende maten van welzijn in de volwassenheid, waaronder depressie. Ouderverstoting werd gemeten aan de hand van het aantal negatieve, verstotende oudergedragingen dat iemand rapporteerde. Vervolgens zijn van de groepen die wel of geen ouderverstoting hadden gerapporteerd de scores op depressieve symptomen vergeleken, net als in de meeste andere onderzoeken. Ook hier bleek er een significant verband tussen ouderverstoting in de jeugd en depressieve symptomen in de volwassenheid te zijn, ongeacht welke ouder er aan verstoting deed (Baker & Verroccio, 2013). Deze data bevestigen dus wederom dat gedragingen kenmerkend voor ouderverstoting geassocieerd zouden kunnen worden met negatieve consequenties voor het welzijn in de volwassenheid. Bijvoorbeeld doordat ouderverstoting samenhangt met meer depressieve symptomen, maar er is nog een onderzoek met gelijksoortige resultaten.

In het volgende onderzoek, tevens beschreven onder de eerste deelvraag, is ook de invloed van ouderverstoting op onder andere depressieve symptomen op latere leeftijd onderzocht (Bernet, Baker & Verroccio, 2015). De volwassen deelnemers vulden

vragenlijsten in en vervolgens is er een vergelijking gemaakt tussen de gemiddelde scores op huidige depressieve symptomen van de groepen met of zonder gerapporteerde ouderverstoting

(14)

in de jeugd. De scores op depressieve symptomen van de groep waarin ouderverstoting in de jeugd was voorhekomen, ongeacht door welke ouder, bleken significant hoger te zijn dan de scores van de groep waarbij geen ouderverstoting was voorgekomen. Ook wanneer er gekeken werd naar de kans om boven de klinische grensscore voor depressie te vallen, was het verschil tussen de groepen significant. Dat betekent dat het percentage deelnemers dat boven de klinische grensscore voor depressie zou vallen voor de groep met ouderverstoting beduidend hoger was dan dat van de groep zonder ouderverstoting (Bernet et al., 2015). Ook dit onderzoek levert dus bewijs voor een mogelijk verband tussen ouderverstoting in de jeugd en verhoogde kans op depressie in de volwassenheid.

Naast deze directe verbanden zijn er ook enkele indirecte verbanden tussen

ouderverstoting en depressieve symptomen aangetoond. Zo is er bijvoorbeeld een onderzoek verricht naar het verband tussen ouderverstoting, zelfvertrouwen en depressie (Baker & Ben-Ami, 2011). De deelnemers waren volwassenen en vulden op hetzelfde moment vragenlijsten in betreffende kenmerken van ouderverstoting in de jeugd, een zelfvertrouwen schaal en depressie in de vorm van een inventarisatie vragenlijst om depressie als stoornis te kunnen diagnosticeren. Uit de resultaten bleek dat ouderverstoting een significante negatieve samenhang had met zelfvertrouwen. Dat wil zeggen dat meemaken van ouderverstoting samenhangt met een lager zelfvertrouwen. Daarnaast bleek ook het verband tussen een laag zelfvertrouwen en depressie significant te zijn (Baker & Ben-Ami, 2011). Dat betekent volgens dit onderzoek dat ouderverstoting kan zorgen voor een laag zelfvertrouwen en dat het lagere zelfvertrouwen weer kan zorgen voor hogere kans op het ontwikkelen van een

levenslange depressieve stoornis. Het was echter geen longitudinaal onderzoek, dus over de richting van de verbanden kan geen uitspraak worden gedaan. Er kan slechts gesteld worden dat de variabelen met elkaar samenhangen. De titel van dit onderzoek luidt niet voor niets: “Een kind tegen een ouder keren, is het kind tegen zichzelf keren”. Ondanks dat er nog geen

(15)

duidelijkheid is over de werking van het precieze verband, kan er in elk geval gesteld worden dat ouderverstoting samenhangt met negatieve effecten voor het welzijn in de volwassenheid van mensen die ermee te maken hebben gehad, bijvoorbeeld wat betreft het zelfvertrouwen of daaruit voortvloeiende depressie.

Er is daarnaast ook nog een onderzoek dat het verband tussen loyaliteitsconflicten en depressieve symptomen bij adolescenten gemeten heeft, dus in tegenstelling tot de eerder besproken onderzoeken niet bij volwassenen (Baker & Brassard, 2013). Het begrip

loyaliteitsconflicten lijkt een ander begrip te zijn dan ouderverstoting, maar uit de manier van meten blijken de overeenkomsten tussen beiden. Om loyaliteitsconflicten te meten is er gebruik gemaakt van een deel van de vragenlijst waarvan in de eerder genoemde onderzoeken ook gebruik is gemaakt om ouderverstoting te meten (Baker Strategy Questionnaire, BSQ; Baker & Chambers, 2011). De gebruikte items betroffen onder andere of een ouder wel eens negatief sprak over de andere ouder en of een van de ouders het kind tegen de andere ouder op heeft proberen te zetten. Hierom is het voor dit literatuuronderzoek ook interessant om dit onderzoek mee te nemen. In het onderzoek is er een correlatie berekend tussen de scores op loyaliteitsconflicten en depressieve symptomen. De samenhang bleek significant en positief te zijn. Ook de multiple regressieanalyse liet een verband zien tussen loyaliteitsconflicten met ouders en depressieve symptomen bij adolescenten (Baker & Brassard, 2013). Met andere woorden, er kon een verband tussen ouderverstoting en depressieve symptomen in de adolescentie worden aangetoond. Dat betekent dus dat de negatieve effecten van

ouderverstoting niet alleen in de volwassenheid, maar ook in de adolescentie te zien zouden kunnen zijn.

Tenslotte is er nog een onderzoek dat, in tegenstelling tot de eerder genoemde onderzoeken, geen verband kon aantonen tussen ouderverstoting en depressie (Baker & Chambers, 2011). Aan dit onderzoek hebben volwassen vrouwen deelgenomen die op

(16)

hetzelfde moment vragenlijsten hebben ingevuld over ouderverstoting en depressieve

symptomen. Ouderverstoting en depressie zijn beiden zowel dichotoom als continu gemeten. Dat betekent voor depressie dat er werd gekeken of iemand een klinische score had of niet, maar ook werd er in een score uitgedrukt in welke mate iemand depressieve symptomen vertoonde. Bij ouderverstoting werd er gekeken of iemand wel of niet met kenmerken ervan te maken had gehad, maar er werd ook een score berekend in welke mate iemand ermee te maken had gehad aan de hand van verschillende gedragingen van ouders. Met deze gegevens werden allereerst analyses uitgevoerd naar de samenhang tussen ouderverstoting en depressie als continue variabelen, en daarnaast werden de scores op depressie vergeleken tussen

groepen die wel en geen ouderverstoting hadden gerapporteerd. Geen van de analyses bleek echter significant (Baker & Chambers, 2011). Er werden een aantal redenen genoemd die er mogelijk toe hebben geleid dat er geen verband tussen ouderverstoting en depressie

aangetoond kon worden in dit onderzoek.

Allereerst was de mate van depressie in de hele steekproef vrij hoog (40% scoorde boven de klinische grensscore). De hele steekproef bestond daarbij uit studenten uit de sociale wetenschappen. Van werknemers in de sociale wetenschappen is bekend dat ze over het algemeen hogere percentages depressie vertonen dan andere mensen (Siebert, 2004). Het zou daarom kunnen dat het hoge percentage depressie in de steekproef niet te wijten is aan de ouderverstoting in de jeugd, maar aan andere factoren. Ten tweede is depressie gemeten “in de afgelopen week”. Dat betekent dat deelnemers misschien wel ergens in hun leven aan de klinische grens voor depressie zouden voldoen, maar toevallig niet in de week van het interview. Tenslotte is er geen onderscheid gemaakt tussen degenen die te maken kregen met gedragingen rondom ouderverstoting en degenen waarbij de ouderverstoting “succesvol” uitwerkte. Mogelijk is de mate waarin de verstotende ouder erin slaagt om het kind te isoleren van de andere ouder wel een belangrijkere voorspeller voor negatieve uitkomsten bij het kind,

(17)

dan wanneer de ouder alleen gedragingen vertoont omtrent ouderverstoting, maar er geen daadwerkelijke verstoting plaatsvindt (Baker & Chambers, 2011).

Tot slot, het grootste deel van de besproken onderzoeken in dit tweede deel van dit literatuuronderzoek leverde bewijs voor een mogelijk verband tussen ouderverstoting in de jeugd en depressieve symptomen in de volwassenheid. Een enkel onderzoek bevestigde daarnaast ook het verband tussen ouderverstoting en depressieve symptomen in de

adolescentie. Er is echter ook een onderzoek gevonden dat geen verband aan kon tonen. Dat zou kunnen liggen aan de specifieke steekproef die genomen is voor dat onderzoek, waarin de depressieve symptomen al hoger lagen dan bij andere mensen. Wellicht zouden de resultaten anders uitvallen als dat onderzoek herhaald zou worden met een andere steekproef. Ondanks dat niet alle onderzoeken het verband even sterk naar voren konden laten komen kan dus geconcludeerd worden dat ouderverstoting in de jeugd inderdaad verband zou kunnen houden met depressieve symptomen in de adolescentie en de volwassenheid.

Conclusies en Discussie

In het huidige literatuuronderzoek is getracht een antwoord te vinden op de vraag: welke rol speelt ouderverstoting in de jeugd in de ontwikkeling van internaliserende

problematiek bij adolescenten en volwassenen? Om achter een antwoord te komen is er een overzicht gegeven van de bestaande onderzoeksresultaten over het verband tussen

ouderverstoting in de jeugd en internaliserende problematiek in de volwassenheid. Zoals beschreven, zijn er allerlei onderzoeken die een poging hebben gedaan om dit verband aan te tonen. Bij de meeste onderzoeken was deze poging succesvol. In het eerste deel van dit literatuuronderzoek is het verband tussen ouderverstoting en angstsymptomen besproken. Verschillende onderzoeken ondersteunden de relatie tussen ouderverstoting in de jeugd en angstsymptomen in de volwassenheid. Een enkel onderzoek toonde zelfs een mogelijk

(18)

geconcludeerd worden dat het verband tussen ouderverstoting in de jeugd en angstsymptomen in de volwassenheid door de literatuur ondersteund wordt. In het tweede deel van dit

literatuuronderzoek lag de focus op depressieve symptomen. Ook hierbij kon het merendeel van de onderzoeken een mogelijk verband tussen ouderverstoting in de jeugd en depressieve symptomen in de volwassenheid bevestigen. Een enkel onderzoek kon het verband niet bevestigen, maar, zoals eerder benoemd, zou dat kunnen liggen aan specifieke kenmerken van dat onderzoek. Om die reden kan er geconcludeerd worden dat ook het verband tussen

ouderverstoting in de jeugd en depressie in de volwassenheid over het algemeen bevestigd kan worden.

Aan de literatuur in dit onderzoek zijn echter wel enkele beperkingen verbonden die in acht genomen dienen te worden. De belangrijkste beperking betreft de methodes van de besproken onderzoeken. De onderzoeken waren namelijk allemaal retrospectief van aard. Dat betekent dat er op een enkel moment (meestal in de volwassenheid) aan de participanten is gevraagd om vragenlijsten in te vullen, waaruit zowel de internaliserende symptomen als de mate van ouderverstoting in de jeugd werden afgeleid. Het probleem daarbij is dat er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de causaliteit; er kan met deze methoden niet gesteld worden of ouderverstoting in de jeugd een daadwerkelijke veroorzaker is van internaliserende problematiek. Het zou dus ook kunnen dat het hebben van angst- of depressieve symptomen ervoor zorgt dat de herinneringen aan negatieve oudergedragingen in de jeugd worden opgeblazen, waardoor ouderverstoting sneller wordt gerapporteerd dan door mensen zonder internaliserende problemen (Baker & Verroccio, 2016). De resultaten van de onderzoeken dienen dus voorzichtig geïnterpreteerd te worden, maar wat wel gesteld kan worden, is dat ouderverstoting in de jeugd en internaliserende problematiek in de volwassenheid met elkaar in verband staan. Hoe is alleen nog niet duidelijk. Deze belangrijke beperking levert wel interessante implicaties voor vervolgonderzoek. Omdat de huidige literatuur allemaal

(19)

retrospectief van aard is, is het wenselijk dat er meer longitudinale onderzoeken volgen om de daadwerkelijke rol van ouderverstoting in de jeugd in internaliserende problematiek in de adolescentie en volwassenheid aan te kunnen tonen.

Een andere beperking die in acht genomen dient te worden is dat ouderverstoting gemeten is door middel van zelfrapportage met een schaal. De gebruikte items gaven een goed beeld van de soorten oudergedragingen die voorkwamen, maar er is in de meeste onderzoeken geen onderscheid gemaakt in het wel of niet ‘slagen’ van de ouderverstoting. Het is mogelijk dat de verschillen tussen de groepen met of zonder ouderverstoting toe te schrijven zijn aan de subgroep van kinderen waarbij de ouderverstoting ‘succesvol’ was en dat slechts die ervaring, het verliezen van een ouder sla gevolg van de ouderverstoting, het verschil veroorzaakt (Ben-Ami & Baker, 2012). Tevens is er geen rekening gehouden met het terecht zijn van de negatieve gedragingen door een ouder. Zoals wanner de ene ouder negatief spreekt over de andere ouder en dit ook in zekere zin gerechtvaardigd is, bij verwaarlozing of mishandeling bijvoorbeeld. In deze gevallen is er geen sprake van echte ouderverstoting, maar mogelijk scoren zij minder hoog op andere items typerend voor ouderverstoting, waardoor ze uit de groep gefilterd konden worden. Ondanks het niet aanbrengen van het verschil in ‘slagen’ van de verstoting vonden de meeste onderzoeken wel een significante samenhang tussen de gemeten ouderverstoting in de jeugd en internaliserende problematiek in de volwassenheid. Dit zou kunnen impliceren dat het meemaken van de negatieve

oudergedragingen voldoende schadelijk is en op zichzelf al in verband zou kunnen staan met het ontwikkelen van internaliserende problematiek. Dit gegeven toont dus wederom aan dat ouderverstoting in de jeugd van grote invloed zou kunnen zijn in de volwassenheid, wat het dus des te belangrijker maakt dat het onderwerp meer onder de aandacht gebracht wordt.

Tot slot, uit het huidige literatuuronderzoek is gebleken dat ouderverstoting in de jeugd verband houdt met internaliserende problematiek in de volwassenheid. Over de richting

(20)

van dit verband kan echter nog maar weinig gezegd worden, daarom is het van belang dat er in het vervolg meer longitudinale onderzoeken gedaan worden die meer rekening houden met de specifieke vorm en uiting van de ouderverstoting. Juist omdat dit onderzoek wel een verband kon aantonen, maar nog niet hoe dit verband precies werkt is het des te meer van belang dat er meer wetenschappelijke aandacht voor komt. Op die manier kan er beter inzicht worden verkregen in de mechanismen die een rol spelen bij ouderverstoting en op welke manier deze van invloed zijn op negatieve uitkomsten in de volwassenheid. Tenslotte zal bredere kennis van het onderwerp een bijdrage leveren aan meer erkenning en herkenning van het probleem in bijvoorbeeld de jeugdzorg, de rechtspraak en de hulpverlening. Wanneer er meer kennis genomen wordt van dit onderwerp zijn meer en meer mensen in staat om het te herkennen, op te sporen en zo veel mogelijk te verhelpen of voorkomen. Voor wie dit verschijnsel eenmaal zichtbaar is geworden, is wegkijken geen optie meer.

(21)

Referenties

Baker, A. L. (2010). Adult recall of parental alienation in a community sample: Prevalence and associations with psychological maltreatment. Journal of Divorce & Remarriage, 51, 16–35. doi: 10.1080/10502550903423206

Baker, A. L., & Ben-Ami, N. (2011). To turn a child against a parent is to turn a child against himself: The direct and indirect effects of exposure to parental alienation strategies on self-esteem and well-being. Journal of Divorce & Remarriage, 52, 472-489. doi:10.1080/1050255 6.2011.609424

Baker, A. J. L., & Brassard, M. R. (2013). Adolescents caught in their parents' loyalty conflicts. Journal of Divorce & Remarriage, 54, 393-413. doi: 10.1080/10502556 .2013.800398

Baker, A. J. L., & Chambers, J. (2011). Adult recall of childhood exposure to parental conflict: unpacking the black box of parental alienation. Journal of Divorce & Remarriage, 52, 55-76. doi: 10.1080/10502556.2011.534396

Baker, A. L., & Verrocchio, M. C. (2013). Italian college studentreported childhood exposure to parental alienation: Correlates with well-being. Journal of Divorce & Remarriage, 54, 609–628. doi:10.1080/10502556.2013.83 7714

Baker, A. J., & Verrocchio, M. C. (2016). Exposure to Parental Alienation and Subsequent Anxiety and Depression in Italian Adults. The American Journal of Family

Therapy, 44, 255-271. doi: 10.1080/01926187.2016.1230480

Ben-Ami, N., & Baker, A. J. (2012). The long-term correlates of childhood exposure to parental alienation on adult self-sufficiency and well-being. The American Journal of Family Therapy, 40, 169-183. doi: 10.1080/01926187.2011.601206

(22)

Bernet, W., Baker, A. J., & Verrocchio, M. C. (2015). Symptom Checklist‐90‐Revised Scores in Adult Children Exposed to Alienating Behaviors: An Italian Sample. Journal of forensic sciences, 60(2), 357-362. doi: 10.1111/1556-4029.12681

Bowlby, J. (1982). Attachment and loss: Vol. 3. Loss (2nd ed.). New York, NY: Basic Books. CBS (9 juni 2016), Echtscheiding; leeftijdsverschil, kinderen, geboorteland, huwelijksduur,

geraadpleegd op 12 december 2017, statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL &PA=60060ned

Colonnesi, C., Draijer, E., Stams, G., Van der Bruggen, C., Bogels, S., & Noom, M. (2011). The relation between insecure attachment and child anxiety: A meta-analytic review. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 40, 630–645. doi: 10.1080 /15374416.2011.581623

Fidler, B., & Bala, N. (2010). Children resisting postseparation contact with a parent: Concepts, controversies, and conundrums. Family Court Review, 48, 10–47. doi: 10.1111/j.1744-1617.2009.01287.x

Gardner, R. A. (2002). Parental alienation syndrome vs parental alienation: which diagnosis should evaluators use in childcustody disputes?. The American Journal of Family Therapy, 30, 93-115, doi: 10.1080/019261802753573821

Hale, W. W., Engels, R., & Meeus, W. (2006). Adolescent's perceptions of parenting behaviours and its relationship to adolescent Generalized Anxiety Disorder

symptoms. Journal of adolescence, 29, 407-417. doi: 10.1016/j.adolescence.2005.08 .002

Hovens, J. G., Giltay, E. J., Spinhoven, P., van Hemert, A. M., & Penninx, B. W. (2015). Impact of childhood life events and childhood trauma on the onset and recurrence of depressive and anxiety disorders. The Journal of Clinical Psychiatry, 76, 931-938. doi: 10.4088/JCP.14m09135

(23)

Laumann-Billings, L., & Emery, R. E. (2000). Distress among young adults from divorced families. Journal of family psychology, 14, 671. doi: 10.1037/0893-3200.14.4.671 Lowenstein, L. F. (2013). Is the concept of parental alienation a meaningful one? Journal of

Divorce & Remarriage, 54, 658–667. doi:10.1080/10502556.2013.810980 Rigter, J. (2013). Handboek OntwikkelingsPsychopathologie bij Kinderen en Jeugdigen.

Uitgeverij Coutinho: Bussum. ISBN: 9789046903117.

Sher, L. (2015). Parental alienation: the impact on men’s mental health. International journal of adolescent medicine and health, 29(3). doi: 10.1515/ijamh-2015-0083

Siebert, D. C. (2004). Depression in North Carolina social workers: Implications for practice and research. Social Work Research, 28, 30–40. doi: 10.1093/swr/28.1.30

Siracusano, A., Barone, Y., Lisi, G., & Niolu, C. (2015). Parental alienation syndrome or alienating parental relational behaviour disorder: a critical overview. Journal of Psychopathology, 21, 231-238, geraadpleegd op http://www.alienazione.genitoriale .com /wp-content/

Verrocchio, M. C., Baker, A. J., & Bernet, W. (2016). Associations between exposure to alienating behaviors, anxiety, and depression in an Italian sample of adults. Journal of forensic sciences, 61, 692-698, doi: 10.1111/1556-4029.13046

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bootstrap hypothesis testing for some common statistical problems: A critical evaluation of size and power properties, Computational Statistics and Data Analysis 51: 6321-6342.

I-V characteristics of diodes with different PureB layer thickness showing the emitter current I E (solid line) and the differential current ∆I E.

With the 69 papers we identified on the conceptualization of engagement, we have identified seven different domains of engagement: student, customer, health, societal, work,

The increasing availability of human induced pluripotent stem cells (hiPSC) derived from healthy individuals and patients have accelerated advances in developing experimental in

The overall curriculum design, the breadth and depth of knowledge and skills contained as part of the learning content, the high level of specification and guidance

In order to assess the impact of ESMPs’ use on exploratory and exploitative innovation, as well as the moderating effects of top management engagement, task-motivation and

per group) [23]. Their analysis revealed 184 genes correlating with age, of which, only S100A4 is present in our list. Although HOXB7 and SHOX2 were present in our initial list as

(Tom Morton, Saâdane Afif, Paroles [Songbook], 2018) The first part of this thesis looks at three works which have taken place in three different institutional