• No results found

Valt er in het civiele recht nog een juridische pepernoot te kraken betreffende het fenomeen Zwarte Piet? : De kans van slagen betreffende het fenomeen Zwarte Piet als een onrechtmatige daad

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Valt er in het civiele recht nog een juridische pepernoot te kraken betreffende het fenomeen Zwarte Piet? : De kans van slagen betreffende het fenomeen Zwarte Piet als een onrechtmatige daad"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VALT ER IN HET CIVIELE

RECHT NOG EEN

JURIDISCHE PEPERNOOT TE

KRAKEN BETREFFENDE HET

FENOMEEN ZWARTE PIET?

De kans van slagen betreffende het fenomeen Zwarte Piet als een onrechtmatige daad

Virginia Pourier

Master Privaatrechtelijke rechtspraktijken 27-7-2018

Begeleider: Selma de Groot

(2)

Het Sinterklaasfeest is een Nederlandse traditie die nog ieder jaar uitbundig gevierd wordt. De laatste jaren staat deze traditie ter discussie vanwege het vermeend racistische karakter van Zwarte Piet. De tegenstanders van Zwarte Piet zien deze figuur het liefst verdwijnen, omdat ze het racistisch vinden en zich gediscrimineerd voelen. Voorstanders van Zwarte Piet willen graag de traditie in zijn huidige vorm behouden. Het maatschappelijk debat rondom de uiting van Zwarte Piet gaat gepaard met hevige demonstraties en de tegenstanders van Zwarte Piet hebben zich al meerdere malen tot verschillende gerechten gewend. Op bestuurlijk en strafrechtelijk vlak heeft men getracht om een einde aan de uiting van Zwarte Piet te maken, maar succes bleef uit: de bestuursrechter mag niet oordelen over discriminatie en in het strafrecht ontbreekt het cruciale opzet-vereiste. Hier wordt niet aan de bestuurlijk noch aan de strafrechtelijke norm voldaan om gekwalificeerd te worden als een strafbaar feit. Ook de regering heeft zich over het vraagstuk gebogen en ziet het niet als haar taak om zich in deze discussie te mengen.

In dit onderzoek wordt de mogelijkheid onderzocht of de uiting van Zwarte Piet door middel van toetsing aan het criteria van de onrechtmatige daad, een kans van slagen heeft. De

onderzoekmethode die gehanteerd wordt is voornamelijk beschrijvend en analyserend van aard. Door middel van een literatuur-en jurisprudentieonderzoek wordt er gekeken in hoeverre bestaande onrechtmatige gevallen vergelijkbaar zijn met de problematiek omtrent Zwarte Piet. De gebruikte jurisprudentie in dit onderzoek is veelal gerelateerd aan het antisemitisme, omdat er over Zwarte Piet weinig jurisprudentie bestaat. Door middel van het analyseren van analoge zaken wordt er gekeken in hoeverre de uiting van Zwarte Piet onrechtmatig is.

Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat uit de toets van de criteria van de onrechtmatige daad blijkt dat er sprake is van een normschending. Deze schending leidt tot een inbreuk op artikelen 2,8,9 en 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat het recht op een vrij, gelijk en waardig leven mogelijk wordt beperkt. De schade die geleden wordt door deze uiting is discriminatie, racisme, confrontatie met het slavernijverleden en de negatieve stereotypering van de zwarte gemeenschap. De uiting van Zwarte Piet valt ook toe te rekenen aan organisaties uit de publieke sector, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de invulling van de Sinterklaasviering.

Er blijkt voldoende connectie te zijn tussen het historisch verleden en de uiting van Zwarte Piet om te leiden tot een norm en de schade die daaruit voortvloeit. In theorie is er daarmee voldaan aan het causaal verband en relativiteitsvereiste. Ingeval van antisemitisch gerelateerde uit- en afbeeldingen wordt snel aangenomen dat deze kwetsend of schadelijk zijn. De schade die wordt geleden is als gevolg van deze uit- of afbeeldingen, waardoor er sprake is van causaal verband. De historische achtergrond en het leed van de Joodse gemeenschap worden erkend. Bij Zwarte Piet is dit nog niet het geval. De uiting van Zwarte Piet voldoet in theorie wel aan alle vereisten van artikel 6:162 BW en kan in principe als een onrechtmatige daad worden gekwalificeerd, maar in praktijk ontbreekt een essentieel onderdeel en dat is de erkenning.

(3)

INHOUDSOPGAVE

Inleiding 4

De onrechtmatige daad 5 Onderzoeksmethode 6

1. Van demonen naar Zwarte Piet 8

1.1Maatschappelijke debat en relevantie van Zwarte Piet 12

2.In hoeverre is er sprake van onrechtmatig gedrag bij de uiting van Zwarte Piet?15

2.1 Adviesorganen zonder bindende werking 15

2.2 Rechtsprekende organen met bindende werking 17

3. In hoeverre brengt Zwarte Piet schade?24

4. Aan wie kan een onrechtmatige daad worden toegerekend? 28

4.1 Toerekenbaarheid aan de organisaties uit de publieke sector r 29

5. Hoe moet het causaal verband en relativiteit beoordeeld worden? 32 Conclusie 34

Literatuurlijst 36

Jurisprudentielijst 39

(4)

Wanneer de dagen korter worden en de nachten langer, maakt het hele land zich weer klaar voor een eeuwen oude Nederlandse traditie. Onze heilige Sint-Nicolaas komt met zijn stoomboot rechtstreeks uit Spanje. Hij en zijn Zwarte Pieten worden verwelkomd en het is feest in het hele land wanneer alle kinderen op 5 december hun schoentjes mogen zetten voor een cadeautje van Sint-Nicolaas. Het klinkt op het eerste gezicht zeer onschuldig, maar niet iedereen ervaart de traditie gelijk. Het belangrijkste kritiekpunt op deze traditie gaat voornamelijk om de

vormgeving en de aanwezigheid van de Zwarte Pieten. Het is niet zozeer een recente discussie, maar niettemin zeer relevant.1 De kern van de discussie gaat om het zwarte uiterlijk van de

Zwarte Pieten. Door enkelen wordt deze feestdag als racistisch ervaren, omdat de slavernij verheerlijkt zou worden. De Zwarte Pieten worden gezien als de ‘’slaven’’ van Sint- Nicolaas. De visies blijken nogal sterk uiteen te lopen, met als gevolg dat er verdeeldheid is ontstaan over deze eeuwen oude traditie.

Door middel van demonstraties proberen de tegenstanders van Zwarte Piet hun stem te laten horen en voor verandering te zorgen.2 De voorstanders pleiten er echter voor dat de

Nederlandse traditie, die voornamelijk als een kinderfeest bekend staat, in stand moet worden gehouden in zijn huidige vorm. De tegenstanders van Zwarte Piet proberen ook via de juridische weg maatregelen te nemen om dit fenomeen te stoppen. De vraag is nu vanuit welke

wetenschappelijk juridisch perspectief er gekeken dient te worden naar de problematiek omtrent de Zwarte Piet-discussie.

Er zijn al honderden aangiftes gedaan tegen Zwarte Piet wegens racisme en

discriminatie. Binnen het strafrecht zijn er echter onvoldoende aanknopingspunten om de uiting van Zwarte Piet als een strafbaar feit te kunnen bestempelen.3 Er is ook tevergeefs op het

bestuurlijk vlak geprobeerd maatregelen te nemen tegen de uiting van Zwarte Piet, namelijk door bezwaar te maken tegen de aanwezigheid van de knechten van Sinterklaas tijdens de intocht, in verband met de bedreiging van de openbare orde. Dit werd door de Raad van State als ongegrond verklaard en tevens vernietigd.4 Aangezien het Strafrecht en het Bestuursrecht geen

uitkomst bieden om de discussie ten einde te brengen, moet volgens meerdere juridische gekeken worden naar het civiele recht, in het bijzonder naar de onrechtmatige daad.5

De onrechtmatige daad ingevolge artikel 6:162 BW gaat over de kwalificatie van een schadeveroorzakende gedraging die aan iemand kan worden toegerekend. De vereiste hiervoor zijn: een onrechtmatige gedraging, schade, toerekening, causaal verband en de

relativiteitsvereiste.6 Het gaat dus om een doen of nalaten waardoor een ander schade heeft

geleden. Maar in hoeverre is een beroep op de onrechtmatige daad mogelijk wanneer we dit toespitsten op de uiting van Zwarte Piet?

De mogelijkheid van een beroep op de onrechtmatige daad vormt de kern van dit onderzoek. De volgende vraag staat centraal: “In hoeverre kan de uiting van Zwarte Piet gekwalificeerd worden 1 L.Wijbrands,’ Zwarte Piet-discussie is niet nieuw, maar geëxplodeerd’, De Volkskrant 19 oktober 2016.

2 E.Jorritsma,’ Waarom werden alle anti-Zwarte Piet-betogers in Rotterdam gearresteerd’, NRC 17 november 2016.

3Aangiften tegen figuur Zwarte Piet geseponeerd',Arrondissementsparket Amsterdam 24 april 2015, om.nl (zoek op

Zwarte Piet).

4 Aarts, Magazine van de Raad voor de rechtspraak 2014, afl. 4, p.26.

5 Aarts, Magazine van de Raad voor de rechtspraak 2014, afl. 4, p.26.

(5)

als een onrechtmatige daad? Om een antwoord te vinden zullen de verschillende criteria van de onrechtmatige daad getoetst worden in het kader van de uiting van Zwarte Piet gevolgd door een analyse van analoge zaken die voornamelijk gerelateerd zijn aan het antisemitisme. Daarnaast volgt een analyse op basis van de praktische haalbaarheid in maatschappelijke context.

DE ONRECHTMATIGE DAAD

‘’Artikel” 6:162BW: Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Het gaat dan hier om een inbreuk op een recht, doen of nalaten in strijd met wettelijke plicht of met

ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de

aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Toerekening volgt indien te wijten aan schuld of een oorzaak welke krachtens wet of geldende opvatting voor zijn rekening komt.’’

De onrechtmatige gedraging uit artikel 6:162 BW vormt in ons wettelijke systeem een grondslag voor de schadevergoedingsverplichting. Daarbij is het vereist dat er schade is ontstaan door het onrechtmatig handelen van een persoon. Ook rechtspersonen en publieke personen kunnen zich schuldig maken aan een onrechtmatige daad. Het gaat om een gedraging die een niet beoogd rechtsgevolg in het leven roept en daarbij schade brengt aan een ander. Om de

schadeveroorzakende gedraging als onrechtmatig te kunnen kwalificeren moet het aan één van de drietal algemene gronden voldoen:

- een inbreuk op een recht;

- een doen of nalaten in strijd met een wettelijke verplichting;

- een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

Wanneer er aan één van deze gronden is voldaan, staat daarmee de onrechtmatige gedraging vast. Een inbreuk op een recht doet zich voor wanneer er een schending is van de subjectieve rechten van een ander.7

Onder een doen of nalaten in strijd met een wettelijke verplichting wordt verstaan een schadeveroorzakende gedraging, waarbij een wettelijke norm geschonden wordt. De

onrechtmatigheid van de gedraging komt vast te staan door de normschending. Het kan gaan om de schending van verdragen en wetten in formele en in materiële zin.

Van een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, kan worden gesproken indien een wettelijk voorschrift niet doorslaggevend is voor de vraag of een gedraging onrechtmatig is.

Na het vaststellen van de norm voor de onrechtmatige gedraging komt het element schade aan bod. Immateriële schade komt niet altijd voor vergoeding in aanmerking, behalve in specifieke gevallen zoals shockschade.8 Bij een onrechtmatige daad is het vereist dat er een oorzakelijk

verband is tussen de schade en de onrechtmatige gedraging, de zogenoemde conditio-sine-qua-non verband.

Als laatste vereiste moet er ook voldaan zijn aan de relativiteitseis van artikel 6:163 BW. Dit duidt op de reikwijdte van de bescherming van de eiser bij een normschending en de geleden schade.9

7 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2015/3.1.

8 HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, (Taxibus arrest).

(6)

Schadevergoedingsverplichting ontstaat pas wanneer de gedraging ook toegerekend kan worden aan de dader. Daar is sprake van bij schuld, de in verkeer geldende opvatting en een specifieke wettelijke bepaling.

ONDERZOEKSMETHODE

De onderzoeksmethode die gehanteerd wordt in dit onderzoek is voornamelijk beschrijvend en analyserend van aard. Door middel van een literatuuronderzoek zal gekeken worden of er bestaande gevallen zijn die gelijkenis vertonen met het onderzoeksobject wat in dit onderzoek centraal staat, namelijk de onrechtmatige daad rondom de uiting van Zwarte Piet. Door toetsing met behulp van jurisprudentie zal de onrechtmatige daad rondom dit fenomeen in kaart worden gebracht. Jurisprudentie en overige literatuur op het gebied van onrechtmatige daad zijn geen onbekend terrein, maar wel als deze wordt toegepast op de uiting van Zwarte Piet. Daarom is het cruciaal om bestaande literatuur en jurisprudentie met betrekking tot vergelijkbare zaken te analyseren om zo naar analogie een normatief antwoord te kunnen formuleren op de

onderzoeksvraag.

Er zijn enkele rechtszaken geselecteerd die gerelateerd zijn aan het onrechtmatig handelen jegens bepaalde bevolkingsgroepen, negatieve stereotyperingen en discriminatie. Deze zaken hebben voornamelijk betrekking op het antisemitisme. Door soortgelijke gevallen te analyseren en met elkaar te vergelijken zal het duidelijk worden in hoeverre de uiting van Zwarte Piet een onrechtmatige daad is.

Wat van belang is bij dit onderzoek is het kader waarin het onderzoek geplaatst wordt. Het onderzoek is voornamelijk theoretisch, omdat bestaande gevallen die aan antisemitisme gerelateerd zijn worden vergeleken met de uiting van zwarte Piet. Uit die vergelijking volgt dan de analyse die voornamelijk beschrijvend van aard is om zo te beoordelen of die uiting als onrechtmatige daad gekwalificeerd kan worden.

1. Van demonen naar Zwarte Piet

De Sinterklaas traditie gaat terug tot de late middeleeuwen. In die tijd werd het feest anders vormgegeven en anders gevierd dan nu. Rondom de 15de eeuw stond bij deze traditie de heilige

Nicolaas van Myra centraal. Nicolaas van Myra is afkomstig uit Turkije en werd vroeger als een soort bisschop geportretteerd. In die tijd stond de traditie oorspronkelijk meer in het kader van disciplineren en regels bijbrengen. Het werd in tegenstelling tot nu meer gebruikt als een middel

(7)

om stoute kinderen te straffen. De Nicolaas van Myra werd in de 15e eeuw vergezeld door duivels

en demonen die voornamelijk als zwarte duistere figuren werden afgebeeld, met als taak de stoute kinderen te disciplineren.10 De duivels en demonen waren de zogenaamde helpers van

Nicolaas en het straffen van de stoute kinderen gebeurde onder andere met ijzeren staven. Aan deze duistere figuren werden afhankelijk van het land van viering, verschillende namen gegeven, zoals Krampus, Ruprecht en le Père Fouettard. De knecht genaamd Zwarte Piet zoals die nu gepresenteerd wordt was rondom de 15e eeuw nog niet in beeld.11 Om de evolutie van Zwarte

Piet te kunnen relativeren is het van belang om te kijken hoe de zwarte bevolking en ook Sinterklaas vanaf de vroegmoderne tijd in beeld werden gebracht. Voor de vroegmoderne tijd zijn er geen beelden te vinden van Zwarte Piet. Vanaf de 17de eeuw komen er wel steeds meer

kunstwerken waar zwarten als bedienden worden afgebeeld. Dit tijdperk wordt in Nederland als de Gouden Eeuw aangeduid, een eeuw waarin Nederland zich met de slavenhandel bezighield. De bedienden die afgebeeld werden, waren jonge slaven die naar Nederland gehaald waren om te werken voor onder andere Koninklijke en rijke families (zie afbeelding 1).12

Afbeelding 1. Adrian Hanneman, Prinses Mary Stuart met een zwarte bediende, ca 1650. Mauritshuis, Den Haag.

De eerste beelden in de Nederlandse geschiedenis gerelateerd aan de Sinterklaas traditie werd door de bekende Nederlandse schilder Jan Steen in de periode van 1665 tot en met 1668 vastgelegd. Het schilderij ‘’Het Sint-Nicolaas feest’’ brengt de bekende elementen van het volksfeest naar voren, namelijk een familieaangelegenheid met cadeautjes en de roe voor de stoute kinderen (afbeelding 2).13 Sint-Nicolaas en Zwarte Piet zelf komen hier niet in beeld. Pas

vanaf de 18de eeuw zien we een verandering in de Nederlandse kunstwerken waarbij ook

Sint-Nicolaas in beeld komt, namelijk op de bekende centsprenten. Dit soort prenten waren een goedkope vorm van massadrukwerk waarmee Bijbelse verhalen en Hollandse helden werden

10 Ghesquière 1989, p.77.

11 Booy 2003, p. 8-16.

12 Brienen 2014, p.190.

(8)

afgebeeld.14 Ook in het schilderij ‘’ Sint-Nicolaasfeest ‘’van Matthijs Naiveu uit 1703 zien we de

heilige man op het paard vergezeld door twee jongens en geen enkel spoor van Zwarte Piet (afbeelding 3).

Afbeelding 2. Het Sint-Nicolaasfeest, Jan Havicksz. Steen, 1665 – 1668, Rijksmuseum.

Afbeelding3. Matthijs Naiveu,Sint-Nicolaasfeest, 1703.

De eerste beelden waarin een zwarte jongeman aan de Sinterklaas traditie gekoppeld werd, zien we terug in het boek SINT NIKOLAAS EN ZIJN KNECHT van Jan Schenkman, dat in 1850

(9)

gepubliceerd werd (afbeelding 4). Over de afkomst van de knecht bestaat in de publieke opinie verdeeldheid, maar feit is wel dat het hier gaat om een zwarte slaaf die als taak heeft om

Sinterklaas te bedienen.15 Dit beeld toont op meerdere vlakken overeenkomsten met de

Nederlandse schilderingen in de vroegmoderne tijd waarin ook jonge zwarte mannen als

bedienden werden afgebeeld: niet alleen de huidskleur, maar ook de klederdracht is gelijkaardig. In de eerste uitgave van Jan Schenkman uit 1850 is er nog geen sprake van de traditionele klederdracht van Zwarte Piet zoals we die nu kennen. Hier komt pas verandering in bij de latere edities van Schenkman ‘s boek. Zwarte Piet wordt dan afgebeeld met een pofbroek, pofmouwen en een muts met veren erop. Voor de demonische en duistere figuren die eerst als de helpers van Nicolaas werden gepresenteerd is er nu een plaatsvervanger die een andere rol op zich neemt. De rol van het afschrikken en straffen, wat eerst centraal stond tijdens de traditie, maakt nu plaats voor een trouwe behulpzame zwarte knecht.

Afbeelding 4. Sint Nikolaas en zijn knecht, illustratie van Jan Schenkman, ca 1848. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Afbeelding 5. Sinterklaas en zijn knecht inde boekenwinkel, Illustratie van Jan Schenkman, ca 1900. Koninklijke Bibliotheek, De Haag.

(10)

In latere edities van Schenkmans boeken, die uitgegeven werden in de late 19de en 20ste eeuw,

ondergaat Zwarte Piet naast wijzigingen aan de klederdracht ook verandering in de

gelaatstrekken. Zwarte Piet wordt hier op een karikaturale wijze afgebeeld met grote dikke rode lippen, grote uitpuilende ogen, een grote neus en een pikzwarte huid (afbeelding 5). Deze veranderingen aan Zwarte Piet tonen grote overeenkomsten met de Blackface karikatuur uit de Amerikaanse theatercultuur waarin blanke acteurs met een zwart geschminkt gezicht zich voordeden als zwarte muzikanten, komieken en entertainers (afbeelding 6).16 Dit soort

schouwspelen werden vooral gebruikt om de zwarte Afro-Amerikanen te bespotten door ze als een bepaald stereotype te promoten, namelijk de zingende, dansende dwaze clown. In verband met de rassenkwestie die er in Amerika al gaande was in die tijd kwamen dit soort praktijken onder druk te staan, omdat het zou bijdragen aan het racistische referentiekader van de

samenleving ten opzichte van de zwarte gemeenschap. Uiteindelijk werd er door de Civil Rights Movement aan deze karikatuur een einde gemaakt. 17

Afbeelding 6. Wm. H. West’s Big Minstrel Jubilee: Billy Van, the Monologue Comedian,1900. Minstrel Show Collection, Library of

Congress,Washington, DC

1.1 Maatschappelijke debat en relevantie van Zwarte Piet

In Nederland wordt ieder jaar de Sinterklaas traditie nog steeds uitbundig gevierd. De discussie rondom de uiterlijke kenmerken van Zwarte Piet heeft zich niet pas in de 21ste eeuw ontwikkeld, maar het heeft wel een andere vorm aangenomen onder invloed van de sociale media. Al vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw werden er debatten gevoerd over de uiterlijke kenmerken van Zwarte Piet. Deze uiterlijke kenmerken zijn ook al een aantal keer gewijzigd. Het cruciale element van Zwarte Piet is echter ongewijzigd gebleven, namelijk de pikzwarte geschminkte huidskleur.18 Om deze huidskleur te rechtvaardigen, vertelt men dat hij door de schoorsteen is

geklommen en door het roet zwart geworden is. Voor de overige kenmerken, die ook in de Nederlandse geschiedenis naar voren komen, en tevens sterke overeenkomsten vertonen met die van een zwarte negroïde man, worden geen verklaringen gegeven. In de ogen van de

16 Brienen 2014, p.185-239.

17 Gubar 1997, p. 95.

(11)

voorstanders van deze traditie is het een feest voor de gehele familie, in het bijzonder voor de kinderen. Zij vinden dat Zwarte Piet juist een voorbeeldfunctie heeft als een kindervriend en zien hem niet als de slaaf van Sinterklaas.19 Tegenstanders van de Sinterklaastraditie zien juist wel de

racistische elementen van Zwarte Piet. Met name de zwarte bevolking voelt zich

gediscrimineerd, doordat deze figuur een bepaalde stereotypering van de zwarte bevolking naar voren brengt. De rol van Zwarte Piet als een bediende ofwel slaaf van een blanke man verwijst direct terug naar het slavernijverleden. De karikaturale wijze waarop Zwarte Piet wordt

afgebeeld verwijst naar een stereotypering van de zwarte gemeenschap en wordt door sommige mensen als kwetsend ervaren.20 Het feit dat deze uiting na zoveel jaren nog steeds actueel blijft

in een maatschappelijke discussie is zeer relevant voor dit onderzoek. Ieder jaar zijn er weer protesten om hier een einde aan te maken, maar tot op heden zonder succes.21

De maatschappelijke discussie over Zwarte Piet breidt zich ondertussen alleen maar uit en Nederland komt op dit vlak steeds meer onder druk te staan door onder meer de Verenigde Naties. 22De Nederlandse regering ziet het echter niet als haar taak om de discussie op te lossen

en wil de invulling over het uiterlijk van Zwarte Piet aan het volk zelf overlaten.23 Visies van de

voor- en tegenstanders staan lijnrecht tegenover elkaar en of ze samen tot een consensus zullen komen is maar de vraag. De discussie rondom dit fenomeen zal niet veranderen en uiteindelijk alleen maar intensiveren. Voor iedereen die deel uitmaakt van de Nederlandse samenleving, zowel voor- als tegenstanders van de huidige traditie, is het van belang om tot een uitkomst te komen.

In het bestuursrecht en in het strafrecht zijn er enkele pogingen geweest om

veranderingen te brengen aan de uiting van Zwarte Piet, maar tot op heden is men er niet in geslaagd, om op dit onderhavig geval een concreet antwoord te formuleren. Op 12 november 2014 heeft de Raad van State zich over deze problematiek gebogen en is er een uitspraak geweest. De klacht werd ingediend door de stichting Pietengilde naar aanleiding van de Sinterklaasoptocht met de zwarte geschminkte pieten. Uit de uitspraak blijkt dat de

bestuursrechter niet bevoegd is om te oordelen wanneer er sprake is van discriminatie. 24 De

bestuursrechter dient zich hier alleen op de openbare orde te richten. Naar aanleiding van meerdere aangiftes door organisaties die zich tegen Zwarte Piet verzetten, heeft het Openbaar Ministerie in 2015 besloten om geen strafrechtelijk onderzoek te doen naar Zwarte Piet. Het Openbaar ministerie oordeelde hier dat de uiting van Zwarte Piet geen strafbaar feit oplevert, omdat er geen sprake zou zijn van opzet.25 De stichting Nederland Wordt Beter kon zich niet

verenigen met deze beslissing en reageerde hierop door de tegenstanders van de uiting massaal aan te sporen om aangifte te doen. De zaak had betrekking op verschillende gebeurtenissen waar gemeentes, winkeliers en televisieprogramma’s zich volgens de Stichting Sint & Pietengilde schuldig zouden hebben gemaakt aan discriminatie door middel van de uiting van Zwarte Piet in het openbaar.

Recentelijk is er hierover een nieuwe uitspraak geweest waar het Hof heeft geoordeeld 19 Kamerstukken II 2017/17, 34078, 54, p.1-16.

20 ‘Nationale aangifte tegen Zwarte Piet verzamelt eerste 700 aangevers’, Nederland Wordt Beter,29 juni 2015. nederlandwordtbeter.nl (zoek op persbericht).

21 E.Jorritsma,’ Waarom werden alle anti-Zwarte Piet-betogers in Rotterdam gearresteerd’, NRC 17 november 2016.

22 M.Noel,’The Fight Against ‘Black Pete’, a Holiday Blackface Tradition’,NBC news 23 december 2015.

23 Blokker,’ Aanbeveling VN-commissie: verander uiterlijk Zwarte Piet’, NRC 28 augustus 2015.

24 RvS 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4117, (Sinterklaasoptocht).

25 ‘Aangiften tegen figuur Zwarte Piet geseponeerd',Arrondissementsparket Amsterdam 24 april 2015, om.nl (zoek op

Zwarte Piet).

(12)

dat het verwijt dat de klagers maken wat betreft discriminatie, niet in verband kan worden gebracht met het gepleegde strafbaar feit. Daarbij overweegt het Hof tevens dat er kan worden gezegd dat de af en-uitbeelding van Zwarte Piet wordt beschermd door de vrijheid van

meningsuiting in ruime zin.26

Ook de grondwet biedt niet de oplossing. In de Nederlandse Grondwet staat in artikel 1 het gelijkheidsbeginsel opgenomen: ‘’Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan’’.27 Artikel 1 van de

Grondwet heeft zowel een verticale als horizontale werking. Deze werking heeft betrekking op de toepassing van de grondrechten. Bij de verticale werking gaat het om de verhouding tussen de overheid en de burgers. Bij de horizontale werking gaat om de verhouding tussen burgers onderling. In tegenstelling tot de verticale werking komt de horizontale werking in geringe mate voor en wordt bestreken door onder andere de wet ongelijke behandeling. 28

Op een eerste gezicht lijkt de Zwarte Piet uiting in strijd met artikel 1 GW. Men voelt zich immers gediscrimineerd door deze uiting. Voor de toets van artikel 1 GW dient echter een wet in formele zin te zijn geschonden.29 De Nederlandse wetgeving kent geen regelgeving waaruit blijkt

dat Zwarte Piet racistisch of discriminerend van aard is. Wanneer een specifiek uiting niet als racistisch of discriminerend bestempeld wordt, kan niet worden gesproken van schending van het gelijkheidsbeginsel of anti-discriminatieverbod. De grondwet vormt wel een kern voor de norm waar de regels in de Nederlandse samenleving op gebaseerd worden. Er bestaat dus degelijk wel een regel voor het tegengaan van discriminatie die alleen werkzaam is in specifieke gevallen. Deze specifieke gevallen kunnen als discriminatie bestempeld worden wanneer de Nederlandse wetgever, de rechter en het bestuur officieel hiermee instemmen. Een voorbeeld hiervan zien we terug bij het antisemitisme, want dit wordt immers erkend. Bij de problematiek omtrent Zwarte Piet is dit nog niet het geval, ondanks het feit dat artikel 1 GW duidelijk staat voor “allen’’ die zich in Nederland bevinden.

Nederland is ook partij bij het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatieen is het verdrag op 24 oktober 1966 ondertekent.30 De

aangesloten staten dienen zich zoveel mogelijk in te spannen om te zorgen dat alle mensen gelijk zijn voor de wet, en aanspraak hebben op gelijke bescherming tegen elke vorm van discriminatie en tegen elke vorm van aanzetting daartoe (artikel 1 IVUR). Aangezien een gedeelte van de Nederlandse bevolking zich gediscrimineerd voelen vanwege de Zwarte Piet uiting, handelt Nederland in strijd met artikel 1 IVUR door hier geen einde aan te maken. Het toetsingsverbod van formele wetten aan de grondwet geldt niet voor Internationale verdragen. 31 Dit betekent dat

de burgers de mogelijkheid hebben om aan de rechter de vraag voor te leggen of er in strijd met artikel 1 IVUR is gehandeld. Daarnaast geeft dit verdrag de slachtoffers van discriminatie de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij het CERD-comité. Dit comité zal de klacht alleen ontvankelijk verklaren wanneer eerst alle juridische mogelijkheden in Nederland zijn uitgeput. Wanneer deze klacht in behandeling wordt genomen zal het comité hier een aanbeveling doen gericht aan de betrokken staat. Het comité zal tevens ook toezicht houden of er maatregelen dienen te worden getroffen. Sancties zijn bij deze klachtprocedure niet aan de orde. Sancties zijn enkel mogelijk wanneer de verdragsluitende partijen elkaar voor het internationaal gerechtshof

26 Hof 27 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2478.

27 Art.1 GW.

28 S.C. van Bijsterveld, Grondwet de hoofstukken, Commentaar op art. 1 van de Grondwet.

29 Heij & Visser 2007.

30Aanbeveling CERD/C/NLD/CO/19-21 van de Algemene Vergadering van de Verenigde naties (24 augustus 2015), On the Elimination of Racial Discrimination, p.1-5.

(13)

dagen. 32 Aangezien dit verdrag een inspanningsverplichting van de staten betreft en er geen

sancties zijn bij niet-nakoming (behoudens de uitzonderingen), zal dit verdrag

hoogstwaarschijnlijk niet tot de gewenste resultaten leiden voor de slachtoffers. Het komt daarnaast bijna niet voor dat een verdragsluitende partij een andere partij voor het gerechtshof daagt.33 Met name als het gaat om de discussie omtrent de Zwarte Piet uiting, zullen andere

staten zich daar niet in willen mengen. Pas als de schending dermate ernstig is, waardoor het niet geoorloofd is om niets te doen, kan bemoeienis van andere staten verwacht worden. Of wanneer het de staten raakt. Daar is bij de Zwarte Piet uiting geen sprake van.

Tot heden is er nog geen uitspraak geweest die een wezenlijk verschil lijkt te gaan maken met betrekking tot het strafbaar stellen van de uiting van Zwarte Piet.34 Het civiele recht zou

mogelijk wel een antwoord kunnen bieden, in het bijzonder de onrechtmatige daad. Op het moment dat er hier een uitspraak volgt, zal het een cruciale gebeurtenis zijn in de Nederlandse geschiedenis, waarbij we uiteindelijk zullen zien of Zwarte Piet gerechtvaardigd kan worden als een traditie of juist onrechtmatig blijkt te zijn.

Daarbij is het ook nog van belang om te specificeren wie in dit onderhavig geval de onrechtmatige daad kan plegen. Wie wordt er verantwoordelijk gehouden voor de

onrechtmatige daad wanneer de uiting van Zwarte Piet aan de orde is? Het kunnen particuliere bedrijven zijn die Zwarte Pieten ter beschikking stellen voor bepaalde activiteiten, maar dan moet er ook gekeken worden naar waar de uiting van Zwarte Piet plaatsvindt. Op grote schaal komt dit in het openbaar het meest voor bij de jaarlijkse Sinterklaas intochten. Ook de meeste scholen organiseren een Sinterklaasviering. Het zijn dus organisaties in de publieke sector die de verschillende activiteiten rondom Zwarte Piet organiseren en permitteren. Daarom is het van belang om dit onderzoek specifiek op de publieke sector te richten.

32 Groenendijk, VN Forum digitaal tijdschrift Nederlandse Vereniging voor de Verenigde Naties 2016, afl.2.

33 International Court of Justice 2018.

(14)

2. In hoeverre is er sprake van onrechtmatig gedrag bij de uiting van Zwarte Piet?

In de inleiding zijn de 3 gronden voor onrechtmatige gedraging aan bod gekomen. Waar het voornamelijk om gaat bij deze gronden is de norm die geschonden kan worden waardoor een bepaalde gedraging onrechtmatig blijkt. Bij het bestuderen van de uiting van Zwarte Piet is het van belang om te kijken onder welke grond van onrechtmatige gedraging dit valt te kwalificeren. Het is wel zo dat bij de uiting van Zwarte Piet niet alle gronden van toepassing kunnen zijn. Het in strijd zijn met een wettelijke verplichting en maatschappelijk onbetamelijkheid zullen in deze analyses niet aan bod komen, maar wel de inbreuk op een recht. Zoals eerder is uitgelegd, is er geen specifieke wet of

maatschappelijke norm over de uiting van Zwarte Piet in de Nederlandse samenleving.35

De maatschappelijke onbetamelijkheid is een grond dat naar oordeel van de rechter, afhankelijk van de maatschappelijke norm, wordt ingevuld. Voorbeeld hiervan zien we in de Urgenda zaak waar de Staat een reductiebevel werd opgelegd op grond van een door de rechtbank aangenomen ongeschreven zorgvuldigheidsnorm, ingevuld door

verschillende niet-rechtstreeks werkende normen en beginselen van nationaal en internationaal recht. 36 Als die maatschappelijke norm niet aanwezig is doordat Zwarte

Piet deel uitmaakt van een Nederlandse traditie zal de uiting niet snel als maatschappelijk onbetamelijk gekwalificeerd worden.37

Om de gedraging die aanleiding geeft tot de onrechtmatige daad te kunnen kwalificeren is er een keuze gemaakt uit uitspraken van een aantal rechtsprekende en advies gevende organen. De adviesorganen die aan bod komen in dit onderzoek zijn de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties, het instituut van de Nationale ombudsman en het College Voor de Rechten van de Mens. De verschillende uitspraken van de rechtsprekende organen zoals het EHRM, de Hoge Raad en het Hof die behandeld zullen worden in dit onderzoek zijn geselecteerd, omdat ze hoofdzakelijk gaan over de relatie tussen een historisch feit en leed van een bepaalde bevolkingsgroep. Deze

35 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2015/3.1. Zie ook hoofdstuk 1 hierover.

36 RB 24 juli 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145, ( Urgenda zaak).

(15)

uitspraken hebben dus de meeste aanknopingspunten met de Zwarte Piet kwestie. Er zullen civielrechtelijke, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken aan bod komen om zo mogelijke normen voor een onrechtmatige gedraging te verkennen. Reeds eerder werd in er hoofdstuk 1 besproken dat het bestuursrecht en strafrecht geen uitkomst konden bieden wanneer de zaak specifiek om Zwarte Piet gaat. Het gaat nu voornamelijk om het creëren van een norm waarbij deze rechtsgebieden omdeze reden wel relevant zijn.

2.1Adviesorganen zonder bindende werking

Uit het VN-rapport van 28 augustus 2015 inzake de uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie blijkt dat de VN-commissie van mening is dat de Nederlandse Staat bepaalde plichten heeft tegenover zijn onderdanen om ze voor discriminatie te behoeden. Wanneer racisme gepaard gaat met het behouden van culturele tradities, is het advies van de commissie zeer duidelijk:

‘’ While the Committee understands that the tradition of Sinterklaas and Black Pete is enjoyed by many persons in Dutch society, the Committee notes with concern that the character of Black Pete is sometimes portrayed in a manner that reflects negative stereotypes of people of African descent and is experienced by many people of African descent as a vestige of slavery, which is injurious to the dignity and self-esteem of children and adults of African descent.’’

Uit het advies van de commissie blijkt dat er wel degelijk sprake is van negatieve stereotypering van mensen van Afrikaanse afkomst die in verband staat met het slavernijverleden. De

commissie is bezorgd over het discriminerende effect van de manier waarop de zwarten geportretteerd worden, omdat het mogelijk in strijd zou kunnen zijn met het internationaal verdrag inzake de uitbanning van rassendiscriminatie (IVUR). De commissie adviseert daarbij dat Nederland voor een redelijke balans moet zorgen waarbij de uiting van Zwarte Piet een aantal veranderingen moet ondergaan. Die veranderingen moeten ervoor zorgen dat zwarte mensen door de uiting van Zwarte Piet niet op een negatieve manier neergezet worden en ze gerespecteerd moeten worden in de gemeenschap.38

Dit advies van de VN-commissie dat gericht is aan de Nederlandse Staat laat zien dat een bepaalde norm volgens de commissie geschonden wordt. Een activiteit met racistische trekken kan volgens de commissie niet gerechtvaardigd worden enkel vanwege het feit dat de activiteit een traditie is. Hier moet -zo luidt het oordeel van de commissie- verandering in komen om zo de rechten van de zwarte gemeenschap te waarborgen.

Wat wel in overweging moet worden genomen is dat een uitspraak

38 Aanbeveling CERD/C/NLD/CO/19-21 van de Algemene Vergadering van de Verenigde naties (24 augustus 2015), On the Elimination of Racial Discrimination, p.1-5.

(16)

van de commissie geen bindende werking heeft. Nederland hoeft dit advies niet op te volgen en burgers kunnen aan dergelijke adviezen geen recht ontlenen. Desalniettemin, kan de regel wel bepalend zijn voor de uitspraak van een rechter bij een rechtszaak. Het advies kan indirect dus toch mogelijk van invloed zijn op de maatschappelijke betamelijkheid in Nederland, aangezien de nationale rechter in zijn beoordeling wel het advies van de VN-commissie kan meenemen. Dit kan voorkomen bij gevallen waar er al een bepaalde norm of regel wordt gegeven en er een kans bestaat dat er een verdrag, namelijk het IVUR geschonden wordt. 39

Naast de VN-commissie delen het College voor de Rechten van de Mens en de Kinderombudsman dezelfde opvattingen over de uiting van Zwarte Piet.

Het College beschermt en bevordert de mensenrechten in Nederland. Het onderzoekt, geeft advies en voorlichting, maar oordeelt ook over individuele gevallen wanneer het om discriminatie gaat. 40

Over Zwarte Piet merkt het College in haar advies op dat er sinds 2013 hevigere discussies zijn ontstaan en dat het een steeds terugkerend onderwerp is. Het College is van mening dat veel mensen Sinterklaas een mooi feest vinden, maar dat er wel degelijk

discriminerende aspecten aan kleven die een negatieve stereotypering van de zwarte mensen bevestigen. Ook al is het niet de bedoeling van de Zwarte Piet figuur om een negatief stereotiep beeld te schetsen, kan het toch als kwetsend worden ervaren. Discriminatie hoeft niet altijd voort te komen uit opzet, het kan ook voortkomen uit onwetendheid of als een onbedoeld (neven)effect van bepaalde handelingen en/of gedrag. Dit houdt daarom volgens het College in dat het niet gerechtvaardigd is om iedereen die Sinterklaas viert met de traditionele Pieten voor racist uit te maken. 41

Het College maakt dus duidelijk dat er een inbreuk wordt gemaakt op een norm, omdat er sprake zou zijn van discriminatie, maar houdt ook rekening met het feit dat niet iedereen zich hiervan bewust is.

Ook uit de aanbevelingen van de Kinderombudsman die in 2016 zijn gepubliceerd worden dezelfde argumenten naar voren gebracht, als bij de VN-commissie en bij het College voor de Rechten van de Mens. De Kinderombudsman heeft als taak de rechten van de jeugdigen te bevorderen en ervoor te zorgen dat deze door bestuursorganen en privaatrechtelijke

organisaties worden geëerbiedigd. De aanbevelingen van de Kinderombudsman hebben geen bindende kracht. Er zijn geen sancties verbonden aan het niet naleven van deze aanbevelingen.42

Ondanks het feit dat de Kinderombudsman deze aanbevelingen niet kan af dwingen, heeft deze organisatie wel grote invloed op de regering.43

Uit een onderzoek waarbij zowel gekleurde als witte kinderen geïnterviewd zijn, acht de Kinderombudsman het aannemelijk dat er kinderen gepest en gediscrimineerd worden vanwege hun huidskleur, en dat er een relatie bestaat tussen deze pesterijen en de traditie van Zwarte Piet. Deze pesterijen in combinatie met de gedraging van Zwarte Piet dat een negatief stereotype van mensen met donkere huid naar voren brengt, wordt als discriminerend ervaren. De

Kinderombudsman vindt het belangrijk dat kinderen in een veilige en respectvolle omgeving opgroeien waar discriminatie, uitsluiting en pesten geen deel van uit maken. Het is de

verantwoordelijkheid van de volwassenen om deze omgeving voor de kinderen te creëren en daarmee het recht van kinderen te bevorderen, zodat ze zich kunnen ontwikkelen. Het Sinterklaasfeest hoort door iedereen gevierd te worden en daarbij moet Zwarte Piet zodanig aangepast worden dat de gekleurde kinderen als gevolg van dit feest geen negatieve effecten meer ervaren.44

39 Aanhangsel Handelingen I 2003/04, 28.

40 Kamerstukken II 2009/10, 32467,3, p.1-4.

41 College van Rechten van de Mens februari 2016.(zoek op Zwarte Piet).

42 Telefoongesprek met medewerker van de kinderombudsman organisatie 10 maart 17 43 Kamerstukken II 2008/09,31831,3,p.1.

(17)

Ondanks het feit dat de aanbevelingen die gedaan worden door deze adviesorganen geen bindende werking hebben, kunnen ze toch indirect van invloed zijn. Deze adviesorganen

benadrukken dat het belangrijk is dat ieder mens beschermd zou moeten worden tegen onrecht. Uit de aanbevelingen van deze instanties blijkt dat het bij de uiting van Zwarte Piet wel degelijk gaat om discriminatie vanwege de racistische trekken die aan deze traditie kleven. De norm die hier geschonden wordt is het recht op een vrij, gelijk en waardig leven waar discriminatie of racisme geen deel van uitmaakt.45 Deze instanties benadrukken dat de uiting van Zwarte Piet ook

onder de norm van de anti-discriminatie en het gelijkheidsbeginsel zouden moeten vallen. De mogelijke schending van die norm zou in theorie dan gekwalificeerd kunnen worden als een inbreuk op het recht, maar in praktijk hebben die aanbevelingen alsnog geen bindende werking.46

2.2 Rechtsprekende organen met bindende werking

De uitspraken die, anders dan de hierboven genoemde aanbevelingen, wel bindende werkingen hebben zijn de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).

Wanneer we op zoek gaan naar een norm in het kader van het Europees Verdrag van Rechten van de Mens (EVRM), zien we dat bij het EHRM nog geen specifieke uitspraken zijn geweest over de uiting van Zwarte Piet. Daarom is het van belang om naar vergelijkbare zaken te kijken om zo toch een juridische norm te kwalificeren die wel bindende kracht heeft. De zaken die hier behandeld zullen worden zijn gekozen, omdat ze de meeste overeenkomsten vertonen met datgene wat centraal staat in dit onderzoek, namelijk de historie en context rondom de uiting van Zwarte Piet in relatie tot onrechtmatige daad. Zoals al eerder besproken is er bij het EHRM nog geen bestaande jurisprudentie over Zwarte Piet en zijn daarom het merendeel van de besproken zaken gerelateerd aan het antisemitisme. Het antisemitisme vertoont op veel vlakken gelijkenis met de uiting van de Zwarte Piet en de historie van gekleurde mensen. De Joden werden gediscrimineerd op basis van hun etniciteit of religie, net zoals gekleurde mensen gediscrimineerd worden op basis van hun huidskleur. Enkelen van de uitspraken van lagere instanties zijn specifiek gericht op de uiting van Zwarte Piet. De volgorde van de uitspraken geschiedt van hogere naar lagere rechtsinstanties.

EHRM 20 oktober 2015 M’Bala M’Bala vs. Frankrijk

In de strafzaak M’Bala M’Bala vs. Frankrijk werd een bekende komiek Dieudonné veroordeeld tot het betalen van een geldboete vanwege het publiekelijk beledigen van personen van Joodse afkomst. Dieudonné is niet alleen een komiek, hij was ook politiek actief als kandidaat voor de verkiezingen van het Europees parlement in 2004 en 2009. Tijdens zijn voorstelling genaamd J’ai fait le con (‘’ vertaling: ‘ik ben de lul’’), nodigde hij een bekende Holocaustcriticus met de naam Robert Faurrison uit op het podium. Daar werd hem een prijs aangeboden door een acteur die verkleed was in een gestreepte pyjama met een davidster. De Holocaustcriticus mocht daarna zijn revisionistische en negationistische visie met het publiek delen. De kern van zijn visie was de ontkenning van de Holocaust. Dieudonné werd veroordeeld voor deze voorstelling, maar hij ging in beroep en wendde zich tot het EHRM vanwege schendig van artikel 10 EVRM.47 Hij was

45 Art. 1-2 UVRM.

46 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2015/3.3.

(18)

van mening dat de beperking van zijn vrijheid van meningsuiting voorzienbaar noch noodzakelijk was.

Het Hof oordeelde dat het feit dat de acteur verkleed was als een Jood in een concentratiekamp hier aanduidt dat van entertainment geen sprake is; het betreft een bijeenkomst met antisemitische elementen waarbij de Holocaust ontkend wordt door een Holocaustcriticus. Volgens het Hof wordt de komiek niet door artikel 10 EVRM beschermd, omdat het ondersteunen van Holocaustontkenning in strijd is met het EVRM. De inhoud en het doel van de voorstelling (het antisemitische karakter) vormen een directe schending van de waarden van artikel 17 EVRM. De functie van artikel 17 EVRM is om te voorkomen dat de

rechten en vrijheden die in het verdrag zijn geregeld door het verdrag zelf teniet zouden worden gedaan.48 De uitingen die tijdens de voorstelling zijn gedaan worden daarom niet gezien als

satire en niet beschermd door artikel 10 EVRM. 49

In deze uitspraak zien we dat de uiting van de acteur als kwetsend wordt beschouwd voor de Joodse gemeenschap. Ook het ontkennen van een tragische gebeurtenis, namelijk de Holocaust die tot de dood van miljoenen Joden heeft geleid, wordt niet beschermd door de vrijheid van meningsuiting. Integendeel juist, het is een schending van artikel 17 EVRM. Dit artikel omvat het misbruik van een recht en luidt als volgt:

Een der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep of een persoon een recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld teniet te doen of deze

verdergaand te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien.50

Wanneer we naar de uiting van Zwarte Piet kijken is er hier ook sprake van een uiting van een bepaalde figuur, die ook gerelateerd is aan een historische gebeurtenis. Het verschil zit in de context waarin de uiting plaatsvindt. Anders dan bij Zwarte Piet gaat het bij deze zaak niet om een feestelijke gebeurtenis. De bedoeling achter de uiting van Zwarte Piet is in zekere zin, zoals het College van de Rechten van de Mens ook heeft beaamd, niet van kwetsende aard.51 De context

waarin de imitatie van een Jood hier in de voorstelling werd geplaats, om een holocaustcriticus te belonen met een prijs, is op zich al bespottend. Bij het presenteren van een Jood, verkleed met een gestreepte pyjama en een Jodenster wordt de link meteen gelegd naar de Holocaust en staat die norm al vast. Het causaal verband is hiermee een gegeven. Er is hier geen sprake van een feestelijke bedoeling en de actie wordt gedaan om een bepaalde groep belachelijk te maken. Alle gebeurtenissen gericht tegen de Joden die beledigende aspecten bevatten, zijn gerelateerd aan de historische verleden van de Joden. Bij de Zwarte Piet met als kenmerken: het hebben van een zwart gezicht, dikke rode lippen en een afro kapsel, blijkt uit meerdere hoeken van de

Nederlandse samenleving niet meteen een link gelegd te worden met het slavernijverleden. Er bestaat hier geen causaal verband die als norm vaststaat, omdat het niet door iedereen als kwetsend wordt ervaren. Uit de geschiedenis van de herkomst van Zwarte Piet, zoals besproken in hoofdstuk 1, zien we echter dat er wel een causaal verband bestaat tussen de uiting en het slavernijverleden. Wanneer we de uiting van Zwarte Piet dan vergelijken met de feiten uit de zaak M’Bala M’Bala vs. Frankrijk zijn er overeenkomsten met de historische gebeurtenis en het causaal verband, maar niet met de context waarin het wordt geplaatst. Het causaal verband duidt op de historische gebeurtenis en de gedraging die als kwetsend wordt ervaren. Die connectie met een gebeurtenis uit het verleden maakt de norm. Wat we uit deze zaak mee kunnen nemen is dat de uitingen niet identiek zijn wat betreft de feestelijke context rondom Zwarte Piet, maar wel met het kwetsende aspect die voortkomt uit de historische

gebeurtenissen.

48 Art. 17 EVRM.

49 EHRM 20 oktober 2015, 25239/13 (M’Bala M’Bala/Frankrijk)

50 Art. 17 EVRM.

(19)

De overkoepelende norm die hier naar voren komt is namelijk dat een activiteit niet van

kwetsende aard mag zijn tegen een groep minderheden. Ook niet wanneer het als entertainment bedoeld is.

HR 05 juni 1987

Jenny Goeree vs. Centrum voor Informatie en Documentatie Israël (CIDI),

Een andere zaak in verband met antisemitisme is de zaak van Jenny Goeree tegen het Centrum voor Informatie en Documentatie Israël. In dit geval ging het om een onrechtmatige gedraging die in strijd was met het bepaalde in artikel 6 GW, namelijk de vrijheid van godsdienst of

levensovertuiging.52 Dit betrof een civiele procedure waarbij de Stichting Evangeliepreking Lucas

tezamen met Jenny Goeree tegen Centrum voor Informatie en Documentatie Israël (CIDI), door de rechter verboden werd door te gaan met het verspreiden van een gospelblad en tevens met het in het openbaar uitdragen van hun ideologieën. Dit vanwege beledigende kwetsende uitspraken jegens leden van het Joodse volk of personen met de joodse geloofsovertuiging. 53

Stichting Lucas tezamen met Goeree hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Hof te Arnhem. In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat het Hof te Arnhem van een juiste

rechtsopvatting is uitgegaan en dat er ook bij artikel 6 GW beperkingen kunnen worden gesteld door de norm van artikel 6:162 BW. Artikel 6:162 BW kan dus beperkingen stellen aan de wijze waarop van de vrijheid tot het belijden van zijn godsdienstige overtuiging gebruik wordt gemaakt. Dat betekent dat artikel 9 EVRM, namelijk de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst voor de zaak van Goeree niet op gaat54.

De Hoge Raad neemt in deze zaak net zoals het Hof in overweging dat er rekening gehouden moet worden met de gevoelens van de Joodse mensen betreffende de gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog. Het belang om (negatieve)uitlatingen jegens het Joodse volk en hun geloofsovertuigingen te verspreiden wordt volgens de Hoge Raad niet beschermd door middel van artikel 9 EVRM. Hier is sprake van een onrechtmatige daad. Wanneer we dit toepassen op de huidige problematiek bij de uiting van Zwarte Piet is er ook sprake van een historische

achtergrond die bepaalde gevoelens teweegbrengt bij de zwarte gemeenschap. In het geval van Zwarte Piet wordt als rechtvaardiging gebruikt dat het een traditie en een kinderfeest is. De gewaarwording van de personen die nog steeds geconfronteerd worden met het

slavernijverleden en negatieve stereotypering van de zwarte mensen, lijken niet te worden erkend. Voor de Joodse gemeenschap vormt hun historische achtergrond in relatie met een confronterend gevoel wel een norm voor een onrechtmatige gedraging, terwijl voor de zwarte gemeenschap dit nog niet vast staat. Dus ook al hebben beiden groepen te maken met een tragisch historisch verleden, de confrontatie met de uitingen wordt niet gelijk behandeld.

Hof Amsterdam 27 april 2000

Siegfried Verbeke vs. de Stichting Anne Frank

In de zaak van Siegfried Verbeke vs. de Anne Frank Stichting wordt er door Verbeke, R. Faurrison, de vereniging Vrij Historisch Onderzoek en L.F. Van den Bossche hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. Verbeke is samen met R. Faurisson auteur van de brochure “het dagboek van Anne Frank: een kritische benadering”. De brochure werd in 1991 gepubliceerd in een uitgavenreeks van de vereniging ‘’ Vrij historisch onderzoek’’ en uitgegeven door L.F. van den Bossche. De brochure werd aan diverse bibliotheken in Nederland toegezonden. Er werd door de rechtbank een verspreidingsverbod opgelegd doordat er in de brochure aan de authenticiteit van het dagboek van Anne Frank getwijfeld werd. Het Hof heeft daarbij als regel gesteld dat niemand

52 Art. 6 GW.

53 HR 05 juni 1987, ECLI:NL:PHR:1987:AB9113, m.nt. E.A. van der Alkema (Goeree)

(20)

het recht kan worden ontzegd om feiten en omstandigheden, die voor anderen vaststaan, in twijfel te brengen en tevens in het openbaar kenbaar te maken. Dat betekent dat gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog, zoals de verhalen van Anne Frank en de Holocaust, hebben

plaatsgevonden en niet verzonnen zijn. Niemand heeft volgens het Hof het recht om deze

bestaande gebeurtenissen in twijfel te trekken. Door de authenticiteit van het dagboek van Anne Frank in twijfel te trekken gaat de brochure te ver en worden de gevoelens van de Joodse

gemeenschap ernstig gekwetst. Met deze uitlatingen wordt er willens en wetens een inbreuk gemaakt op de goede naam van de Stichting Anne Frank en is de gedraging onrechtmatig. 55

In deze zaak zien we geen specifieke uiting naar voren komen, maar wordt er wel een norm gesteld wat betreft de gebeurtenissen uit de Joodse geschiedenis. Het Hof oordeelt hier dat wanneer een gebeurtenis voor anderen vaststaat, iemand niet het recht mag worden ontzegd om deze feiten en omstandigheden openbaar kenbaar te maken. Als we deze norm

terugkoppelen naar de problematiek rondom Zwarte Piet zien we dat deze niet aan de orde is wanneer het om de uiting van Zwarte Piet gaat. De link tussen het slavernijverleden en de uiting van Zwarte Piet is niet iets vanzelfsprekend zoals bij het antisemitisme. Doordat die link niet vanzelfsprekend is, wordt de betekenis van de confrontatie met Zwarte Piet niet meteen erkend of als kwetsend ervaren vanwege de festiviteiten die hiermee gepaard gaan.

HR 21 september 2010

LJN BM2483

Niet alleen in het civiele recht, maar ook in het strafrecht zien we antisemitische zaken naar voren komen die tot een bepaalde mate gelijkenis vertonen met het onderzoeksobject. Dit volgt uit het geding in cassatie van 21 september 2010.56 In deze zaak ging het om een verdachte die

veroordeeld werd voor het doen van bepaalde uitlatingen die door de Joodse gemeenschap als kwetsend ervaren kunnen worden. De verdachte heeft in zijn woning aan de voordeur een vlag opgehangen met een afbeelding van een swastika (hakenkruis). Door ervoor te zorgen dat de vlag uitdrukkelijk zichtbaar was voor het publiek vanaf de openbare weg, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan uitlatingen van beledigende aard op grond van artikel 137e lid 1 van het

Wetboek van Strafrecht.57

Hier wordt er tevens een norm gesteld waardoor de inbreuk of de gevoelens gerelateerd aan de historische achtergrond van de Joodse gemeenschap en geloof centraal staan. De vrijheid van meningsuiting heeft hier geen voorrang op het beledigen van een grote groep mensen. Het recht om beschermd te worden van discriminerende beledigingen wordt door het EHRM gezien als een voortvloeisel uit art. 8 EVRM.58 De inbreuk die wel geldt bij een confrontatie met

antisemitische afbeeldingen of tekens, die als kwetsend kunnen worden ervaren, is niet op dezelfde wijze van toepassing bij afbeeldingen of uitingen van Zwarte Piet.

HR 29 maart 2016

De Nederlandse Volksunie vs. Ali B en Mustapha

55 Hof Amsterdam 27 april 2000, (bij Vervroeging) in de Zaak van SIEGFRIED MARIA THEO CORNEEL VERBEKE.

56 HR 21 SEPTEMBER 2010, LJN BM2483

57 HR 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2483. 58 Anne Frank Stichting 2008, p.290-291.

(21)

Tevens zijn er zaken die los staan van het antisemitisme, maar wel gericht zijn tot een bepaalde groep of ras. Het gaat hier om een uitspraak van de Hoge Raad op29 maart 2016.59

Demonstranten van de Nederlandse Volksunie hadden zich opzettelijk beledigend uitgelaten over een groep mensen, onder ander Turken, buitenlanders en vreemdelingen wegens hun ras. Tijdens de demonstratie werd er luid geroepen: “Ali B en Mustapha ga toch naar Ankara.” De verdachten zijn toen door de rechtbank veroordeeld voor het schuldig maken aan beledigingen en zijn in hoger beroep gegaan. Na ook geen gelijk te hebben gekregen bij het hof, gingen de verdachten in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat om te kunnen beoordelen of er sprake is van een belediging van een groep mensen op grond van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (Sr), er eerst getoetst moet worden aan de daarvoor bestemde toetsingscriteria. Allereerst moet er volgens deze criteria de strekking zijn een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te willen stellen, en moet de uitlating over een groep mensen of kenmerk van die groep gaan. Ten tweede gaat het om de context van de uitlating en de reikwijdte van artikel 10 EVRM. Ten derde gaat het erom of de beledigende uitlating een bijdrage levert aan een publiek maatschappelijk debat, geloofsopvatting of onder bescherming van de artistieke expressie valt. Daarbij is de Hoge Raad van mening dat de verwijzing naar Ali B en Mustapha gericht is tot personen van Turkse of Marokkaanse afkomst, die zich door deze uitlating niet welkom voelen. Het gevoel van hun eigenwaarde wordt hierdoor aangetast en ze worden om hun ras op een bepaalde manier neergezet, hetgeen beledigend is.

In het geval van de uiting van Zwarte Piet gaat het ook om een groep mensen die zich beledigd voelen door de confrontatie met Zwarte Piet als de knecht van een blanke man. Het verschil bij de uiting van Zwarte Piet en deze zaak is dat bij Zwarte Piet niet iedereen die deelneemt aan deze traditie zich ervan bewust is van de negatieve aspecten die kleven aan de confrontatie met het slavernijverleden. Er is geen opzet om een bepaalde groep te beledigen en daarom voldoet deze actie in tegenstelling tot de zaak van de Hoge Raad van 29 maart 2016 niet aan de criteria

van artikel 137c Sr. Wanneer we naar de historische

ontwikkeling kijken van hoe de figuur Zwarte Piet tot stand is gekomen, dan is er wel degelijk een verband met het slavernijverleden, dus waarom zou artikel 137c Sr niet van toepassing kunnen zijn? Bij het eerste toetsingscriteria van artikel 137c Sr ontbreekt het nog aan een concreet antwoord wanneer er mogelijk onwetendheid heerst. In zekere mate wordt wel bevestigd dat de uiting van Zwarte Piet een bijdrage levert aan een maatschappelijk debat, geloofsopvatting of onder bescherming van de artistieke expressie valt, omdat het in Nederland als een traditie wordt beschouwd. Waar de een het als een belediging ziet heeft de ander geen enkel idee dat de traditie onbewust leed kan veroorzaken. Bij de tweede en derde

toetsingscriteria zien we juist het dilemma waarmee de tegenstanders van Zwarte Piet mee worstelen en tevens het gebrek aan erkenning.

RB 01 maart 2017

Groningenveld vs. Nederlandse aardoliemaatschappij B.V.(NAM)

In deze zaak ging het om de bewoners van Groningenveld die schade hebben geleden door de aardgaswinning van de Nederlandse aardoliemaatschappij.60 Het schade-element zal nog

59HR 29 maart 2016, ECLI: NL: HR:2016:510, NJ 2016/248.

(22)

uitvoerig besproken worden in hoofdstuk 3, maar waar het hier om gaat is de norm voor het toerekenen van de schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat er een ernstige inbreuk werd gemaakt op de fundamentele rechten van de omwonenden. De reden voor deze inbreuk is dat als gevolg van de constante dreigingen van aardbevingen, de mensen in angst moesten leven die gepaard gaat met zorgen, ergernis, overlast en soms zelfs lichamelijke of psychische klachten. Het woongenot zou door die constante dreiging worden aangetast, wat leidt tot een inbreuk op een recht. Het gaat hier dus om een bepaald gevoel dat gecreëerd wordt bij deze bewoners en tevens tot een inbreuk kan leiden en onrechtmatig is. Wanneer we deze norm toepassen op de uiting van Zwarte Piet zien we dat de jaarlijkse confrontatie met Zwarte Piet, bepaalde negatieve gevoelens bij een deel van de Nederlandse gemeenschap naar boven brengt. Het gaat hier om een gevoel van onrecht. Het gevoel dat gecreëerd wordt bij een deel van het volk kan ook hieronder gekwalificeerd worden. In de zaak van 1 maart 2017 is er echter geen sprake van een specifieke uiting, maar het gaat hier juist om een gevoel dat tot een inbreuk kan leiden op een fundamenteel persoonlijkheidsrecht.

RvS 12 november 2014

Stichting Pietengilde vs. Vergunning Sinterklaasintocht

Jurisprudentie die wel specifiek gericht is op de uiting van Zwarte Piet zien we in de uitspraak van de Raad van State van 12 november 2014 over de Sinterklaas intocht.61

Hier werd een eerdere uitspraak van Rechtbank Amsterdam 3 juli 2014 vernietigd, omdat de bestuursrechter geoordeeld had dat er bij de Sinterklaas intocht wel degelijk sprake zou zijn van een schending van artikel 8 EVRM, namelijk discriminatie en eerbiediging van het privéleven.62

Dit zou de reden zijn waarom de evenementenvergunning voor de intocht niet werd verleend. De Raad van State vernietigde deze uitspraak wegens het feit dat deze belangen onvoldoende relatie zouden hebben met de reikwijdte van het begrip openbare orde en niet dienen mee te wegen in de beslissing om een vergunning af te geven. Een bestuursorgaan mag in beginsels slechts de belangen waarvoor de regeling in het leven is geroepen, bij zijn afweging betrekken. De

reikwijdte van de openbare orde omvat in dit geval niet de waarden die uit artikel 8 EVRM naar voren komen.

Ondanks de onbevoegdheid van de bestuursrechter bij de toepassing van art 8 EVRM is er wel een norm tot stand gekomen. Er zou enigszins sprake zijn van discriminatie en schending van het recht op eerbiediging van het privéleven. Het vernietigen van de uitspraak vanwege onvoldoende reikwijdte met de openbare orde sluit niet uit dat de norm van art 8 EVRM onjuist is. De norm die gegeven werd sluit zich aan bij het oordeel van de eerder besproken

adviesorganen. Het enige gebrek aan de norm is dat de bestuursrechter van rechtbank Amsterdam niet bevoegd was om deze te geven. Dit ontkracht overigens niet het feit dat er discriminatie in het spel zou zijn en er een norm geformuleerd is.

Hof 27 juni 2017

J.K.L. Afriyie namens Stichting Nederland Wordt Beter vs. ´Zwarte Piet´

Een andere specifiek Zwarte Piet gerelateerde zaak is de uitspraak van 27 juni 2017 bij het Gerechtshof Amsterdam.63 Dit is een vrij recente uitspraak tegen de beslissing van het Openbare

Ministerie om geen strafrechtelijke vervolging in te stellen naar aanleiding van aangiftes door Stichting Nederland Wordt Beter tezamen met andere tegenstanders tegen Zwarte Piet. De

61 RvS 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4117, (Sinterklaasoptocht):

62 RB 3 juli 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:3888.

(23)

klacht in het geding luidt als volgt: ‘’Volgens de aangifte is ‘Zwarte Piet’ een stereotype, beledigende, discriminatoire en tot discriminatie aanzettende weergave van zwarte mensen. “Mensen van kleur” worden daardoor derhalve aangetast in hun belang om niet te worden beledigd en niet te worden gediscrimineerd. Klager acht zich persoonlijk in dit belang aangetast en/of acht hierdoor de openbare orde aangetast.’’ 64 Het Hof heeft hier geoordeeld dat er uit de aangifte niet kan worden afgeleid op welk concreet individualiseerbaar handelen of nalaten deze betrekking heeft. Daarmee is aan de vereiste voor een strafrechtelijke

vervolging niet voldaan. Tot slot wordt er wel nog

overwogen dat het maatschappelijk debat over Zwarte Piet in beweging is en ernaar neigt om Zwarte Piet van de negatieve stereotyperingen, die als kwetsend kunnen worden ervaren, te ontdoen. Hieraan voegt het Hof wel een belangrijk punt toe, namelijk dat er niet kan worden gezegd dat de af- en uitbeelding van Zwarte Piet niet wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting in ruime zin. De historische culturele context en de artistieke expressie van dit figuur ontnemen de strafbaarheid van deze uiting. Hier wordt er dus duidelijk aangegeven dat de af- en uitbeelding van Zwarte Piet beschermd kan worden door de vrijheid van meningsuiting ondanks het feit dat het als kwetsend wordt ervaren.

Het Hof voegt hier ook aan toe dat het maatschappelijke debat zodanig uitgebreid is dat er wel gedragingen zijn, zoals die waar de klagers tegen opkomen, die een strafbaar karakter kunnen hebben. Hier gaat het Hof niet specifiek in op welke gedragingen, wat opmerkelijk is. De gedraging waar de klagers het over hebben zijn juist die terugkerende confrontatie met Zwarte Piet waardoor ze zich gediscrimineerd voelen. Er wordt dus wel een norm gegeven die we al eerder hebben gezien, namelijk dat er negatieve stereotyperingen zijn die als kwetsend kunnen worden ervaren, maar vervolgens zou de vrijheid van meningsuiting in het geding zijn en hebben de culturele context en artistieke expressie voorrang. Wat hier als maatschappelijk onbetamelijk lijkt te worden ervaren is dat de vrijheid van meningsuiting, culturele context en artistieke expressie worden belemmerd en niet het feit dat er een bepaalde groep in de gemeenschap zich gediscrimineerd voelt door deze af- en uitbeelding.

(24)

3. In hoeverre brengt Zwarte Piet schade?

´´6:162BW: Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt welke hem kan worden toegerekend, is verplicht schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. ´´

Het element schade wordt als cruciaal gezien voor de onrechtmatige daad. Er vindt een

onrechtmatige gedraging plaats die schade aan een ander heeft veroorzaakt. Er moet sprake zijn van schade voordat de gedraging kan worden toegerekend. De schade kan bestaan uit

vermogensschade of een ander nadeel. Van een ander nadeel is er sprake wanneer een benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, wanneer zijn eer of goede naam is aangetast of wanneer hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Dit wordt ook wel immateriële schade genoemd.65 Ander nadeel wordt naast immateriële schade ook wel niet-vermogensschade

genoemd. De vergoeding voor deze schade wordt aangeduid als smartengeld.

Naast immateriële schade is er ook nog vermogensschade. Dit wordt ook wel aangeduid als materiële schade. Bij deze schade gaat het om een vermogensvermindering zoals gederfde winst ofwel het achterwege blijven van vermogensvermeerdering. Schade die uit

vermogensschade bestaat komt in het beginsel voor vergoeding in aanmerking. Bij

niet-vermogensschade is hier alleen sprake van zolang er een wettelijke grond voor is. Ook gelden er bijzondere regels bij niet-vermogensschade, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van

letselschade.66

Wanneer we naar het onderhavig geval van de uiting van Zwarte Piet kijken blijkt uit het vorig hoofdstuk dat er mogelijk een aanleiding bestaat dat er een norm wordt geschonden, die tot een inbreuk leidt waarmee de onrechtmatigheid van de gedraging vast kan komen te staan. De normen die we van verschillende organisaties en rechtspraken voorbij hebben zien komen, zijn gerelateerd aan verschillende bepalingen uit het EVRM, namelijk artikelen 2,8,9 en 10. Wat betreft de schade wordt het een stuk gecompliceerder, want hoe maak je hier duidelijk dat Zwarte Piet iemand schade toebrengt? De mogelijke norm die een aanleiding vormt om te bepalen of er sprake is van een schending, betreft niet alleen de zwarte gemeenschap, maar bij de schade wel. De uiterlijke kenmerken van Zwarte Piet verwijzen expliciet naar het negroïde ras. Het is namelijk de zwarte gemeenschap die de eventuele schade oploopt. Hoe kwalificeren we deze confrontatie met uiting van Zwarte Piet in relatie tot immateriële schade?

Om dit in kaart te brengen is het belangrijk te kijken welke mogelijke nadelen de uitingen van Zwarte Piet teweeg hebben gebracht. Uit het rapport van de VN-commissie wordt duidelijk

65 Van Emmerik 1997, p.37-38. 66 Van Emmerik 1997, p.37-46.

(25)

aangegeven dat aan het Sinterklaasfeest discriminerende aspecten kleven die een negatieve stereotypering van de zwarte gemeenschap bevestigen. De bedoeling achter deze figuur hoeft niet negatief te zijn, maar alsnog kan het als kwetsend worden ervaren. Discriminatie hoeft naar het oordeel van de commissie niet altijd voort te komen uit opzet, maar kan ook voortkomen uit onwetendheid. Alsnog rechtvaardigt dit niet dat een deel van de bevolkingsgroep de gevolgen dienen te accepteren, alsook de discriminatie.

De Kinderombudsman die zijn bevindingen baseert op het oordeel van de

commissie, voegt hieraan nog toe welke schade Zwarte Piet teweeg kan brengen bij kinderen. De voornaamste taak van de Kinderombudsman is het eerbiedigen van de rechten van het kind en daarmee ook ervoor zorgen dat het kinderrechtenverdrag niet geschonden wordt. Het verdrag bevat 4 kernbepalingen die nageleefd moeten worden namelijk: het recht op gelijke behandeling en bescherming tegen discriminatie (art. 2 IVRK), het vooropstellen van het belang van het kind bij alle besluiten en maatregelen die het kind aangaan (art. 3 IVRK), het recht op leven en ontwikkeling (art. 6 IVRK), en het recht om gehoord te worden over besluiten die het kind aangaan (art. 12 IVRK). De Kinderombudsman heeft bij de totstandkoming van haar standpunt getoetst aan deze kernbepalingen en overige relevante bepalingen uit het verdrag, die

gerelateerd zijn aan onderwijsdoelen en de rol van de ouders.67

Wanneer we het over de schade hebben die de uiting van Zwarte Piet mogelijk teweegbrengt, is de Kinderombudsman na talloze interviews met kinderen tot de conclusie gekomen dat Zwarte Piet voor gekleurde kinderen impact heeft op het gebied van pesten en discriminatie. De gekleurde kinderen gaven aan gedurende het jaar op verschillende momenten discriminatie te ervaren vanwege hun huidskleur. Daarbij geven ze ook aan dat ze dit vaker meemaken wanneer het feest van Sinterklaas weer in aantocht is. Verschillende kinderen hebben hier ook aangegeven uitgescholden te worden voor Zwarte Piet of aap. Andere wat extremere voorbeelden die uit de gesprekken naar voren kwamen, is dat een kind rode schmink met creoolse oorbellen anoniem per post kreeg opgestuurd, waardoor dit kind zich niet meer veilig voelde om naar school te gaan. Ook werd er op een school een filmpje vertoond met stelende en plunderende pieten waarbij de leerkracht toelichtte dat “die zwarten dieven zijn”. De verwijzing naar Zwarte Piet blijkt overigens datgene wat de kinderen het meest ervaren als het om

discriminatie gaat. Wat betreft de associatie van Zwarte Piet met slavernij is het slechts een enkeling die bekend is met de historistische achtergrond ervan. Ondanks de narigheid die ervaren wordt door de gekleurde kinderen bij de uiting van Zwarte Piet, zijn ze het er net als de niet-gekleurde kinderen over eens dat Sinterklaas gevierd moet worden. De kinderen zijn het erover eens dat het feest leuk moet zijn, maar dat er een aantal aspecten van Zwarte Piet moeten veranderen. De gekleurde lippen, het kroeshaar en de oorbellen dragen alleen bij aan de

negatieve stereotypering. Daar moet volgens de kinderen iets aan veranderd worden zodat gekleurde kinderen zich niet gediscrimineerd hoeven te voelen.

De Kinderombudsman heeft niet alleen met jonge kinderen, maar ook met tieners gesproken om een beeld te scheppen van hoe zij Zwarte Piet ervaren. Net zoals bij de jonge kinderen is er een negatieve associatie met Zwarte Piet en vindt een groot gedeelte het beledigend. Ook deze jongeren zijn van mening dat Sinterklaas wel nog steeds gevierd moet worden, maar dan wel op een manier waardoor niemand ermee gepest of gekwetst wordt.

Het is bekend hoe volwassenen het ervaren, vanwege de maatschappelijke discussie die overigens nog steeds gaande is. De een is voorstanders van Zwarte Piet en ziet het als een traditie, terwijl de ander zich beledigd, minderwaardig en gekwetst voelt door steeds geconfronteerd te worden met het slavernijverleden. In het najaar van 2014 deden enkele personen samen met de Stichting Nederland Wordt Beter aangifte tegen Zwarte Piet om een strafrechtelijke vervolging te starten wegens discriminatie, racisme en belediging. Het Openbaar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De vordering tot rectificatie kan op grond van het tweede lid van artikel 6:167 ook ingesteld worden indien de publikatie niet als onrechtmatige daad is toe te rekenen aan

het gevaar van de geestelijk gestoorde voor derden en de waarschijnlijkheid dat dit gevaar zich zal verwezenlijken (met als subfactoren: de aard van de geestesziekte,

VAN ONRECHTMATIGE DAAD VAN WOLFSBERGEN De behandeling van de onrechtmatige daad der overheid in hoofdstuk VI (p.112-128) van het boek van Wolfsbergen bestaat uit de bespre- king

uitgesproken) bedoelmg van de wetgever was By gebreke van duidelykc aanwijzingcn daaromtrent zal het vaak neerkomen op de vraag of de schade is 'of the kind which the Statute is

Uitein- delijk wordt Piet op alle Haagse scholen ontdaan van de discriminatoire elementen die het College benoemt en in de toekomst hebben we alleen nog maar neutrale Pieten..

‘Het hof heeft zijn oordeel dat de stelcon platen die op het kweekveld en de containervelden lagen, geen bestanddeel waren van het registergoed, gebaseerd op de omstandigheden (i)

Daarbij is [verweerster] weliswaar ervan uitgegaan dat dit op 8 december 2010 geregistreerde stille pand- recht door de hiervoor in 3.1 onder (vi) genoemde mededeling van 5 september

Kuypers en Van der Beek uit Nijmegen toonden, in de jaren zeventig, voor het eerst met elegante dierproeven aan, dat een effusie in het middenoor niet werd veroorzaakt door