• No results found

Strafbaarstelling verheerlijking jihadistisch terrorisme : Een onderzoek naar de compatibiliteit van de vrijheid van meningsuiting met een verbod op het verheerlijken van jihadistisch terrorisme

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Strafbaarstelling verheerlijking jihadistisch terrorisme : Een onderzoek naar de compatibiliteit van de vrijheid van meningsuiting met een verbod op het verheerlijken van jihadistisch terrorisme"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Strafbaarstelling verheerlijken

jihadistisch terrorisme

Een onderzoek naar de compatibiliteit van de vrijheid van meningsuiting met een verbod op het verheerlijken van jihadistisch terrorisme

Begeleider: A.J. Nieuwenhuis Geschreven door: Ewa Slutzky Studentnummer: 5875307 Datum: 29-07-2015 Aantal woorden: 10.806

(2)

Inhoudsopgave

AFKORTINGENLIJST 3

1. INLEIDING 4

2 STRIJD TEGEN JIHAD IN NEDERLAND 6

2.1 JIHAD IN NEDERLAND ... 6

2.1.1 DEFINIËRING JIHAD 6 2.1.2 JIHADISTISCHE DREIGING IN NEDERLAND 7 2.2 AANPAK JIHAD ... 8

2.2.1 VERHEERLIJKING, OPRUIEN, HAATZAAIEN EN OPROEPEN TOT GEWELD 8 2.2.2 ACTIEPLAN AANPAK JIHAD 9 2.2.3 FRANS EN ENGELS VOORBEELD 10 3 VRIJHEID VAN MENINGSUITING 12 3.1 ACHTERGROND VRIJHEID VAN MENINGSUITING ... 12

3.1.1 GRONDSLAG EN REIKWIJDTE 12 3.1.2 SAMENHANG ARTIKELEN 8,9 EN 11 13 3.2 GERECHTVAARDIGDE BEPERKINGEN ... 14

3.2.1 MISBRUIK VAN RECHT EN INVLOED GEHELE EVRM 15 3.2.2 BIJ WET VOORZIEN 15 3.2.3 NOODZAKELIJK IN EEN DEMOCRATISCHE SAMENLEVING 16 3.2.4 LEGITIEM DOEL 17 3.3 JURISPRUDENTIE EHRM EN ALGEMENE REGELS ... 19

4 STRAFBAARSTELLING VERHEERLIJKING JIHADISME 21 4.1 DE NOODZAKELIJKHEID VAN EEN APOLOGIEVERBOD ... 21

4.2 HET APOLOGIEVERBOD ANNO 2015 ... 24 5 CONCLUSIE 27 6 BIBLIOGRAFIE 29 6.1 JURISPRUDENTIE... 29 6.1.1 HOGE RAAD 29 6.1.2 EHRM 29 6.2 LITERATUUR ... 30 6.3 RIJKSDOCUMENTEN ... 31 6.4 NIEUWSBERICHTEN... 31 6.5 OVERIG ... 32

(3)

Afkortingenlijst

AIVD Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

Ministerie BZK Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties CDA Christen Democratisch Appel

DTN Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EU Europese Unie

EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Gw Grondwet

IS Islamitische Staat

ISIS Islamitische Staat in Irak en Sham ISIL Islamitische Staat in Irak en de Levant

IVBPR Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten NCTV Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid

OM Openbaar Ministerie

OSCE Organization for Security and Co-operation in Europe PVV Partij voor de Vrijheid

SP Socialistische Partij Sr Wetboek van Strafrecht

VN Verenigde Naties

VNG Vereniging Nederlandse Gemeenten Ministerie V&J Ministerie van Veiligheid en Justitie

(4)

1. Inleiding

11 september 2001 heeft de wereld en de loop van haar geschiedenis voor goed veranderd. Die dag stierven 3000 onschuldige burgers. De daarop volgende ‘war on terror’ heeft vele extra mensenlevens gekost en een enorm aantal antiterrorismemaatregelen opgeleverd op mondiaal, nationaal en lokaal niveau. Inmiddels bestaat er, niet zonder reden, een speciale VN-rapporteur voor de eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in de strijd tegen het terrorisme. Het recht op leven en het recht op privacy zijn twee mensenrechten waar men het eerst aan zal denken als gesproken wordt over maatregelen als drones, het aftappen van telefoons enzovoorts.

Echter, de antiterrorismemaatregelen hebben ook op andere fundamentele vrijheden invloed. Een daarvan is de vrijheid van meningsuiting. Denk bijvoorbeeld aan het verbieden van cartoons of het dragen van een IS vlag. In deze scriptie staat de relatie tussen de vrijheid van meningsuiting en de antiterrorismemaatregelen centraal. Aangezien dit een breed en belangrijk onderwerp is waar veel onderzoek naar gedaan kan worden is getracht de discussie te focussen op het door het CDA voorgestelde apologieverbod. Apologie is het verheerlijken van gewelddadige daden, in deze scriptie draait het om jihadistisch terrorisme.1 De onderzoeksvraag is of, anno 2015, een

voorgesteld apologieverbod compatibel met de vrijheid van meningsuiting is. Aangezien ‘de vrijheid van meningsuiting’ erg breed is en verschillend kan worden geïnterpreteerd is gekozen voor een toetsing aan de maatstaven van het EHRM. Behalve jurisprudentie van het EHRM zal echter ook meer principiële en academische argumentatie de revue passeren. Het apologieverbod biedt een bijzonder interessant onderwerp binnen de bredere discussie om verschillende redenen. Ten eerste betreft het een zeer actueel onderwerp. De discussie heeft reeds in 2005 gewoed en zal hoogstwaarschijnlijk binnenkort weer in de Tweede Kamer besproken worden. Daarnaast betreft dit de enige maatregel die een extra strafbaarstelling, met mogelijke celstraf, beoogt. Dit in tegenstelling tot de overige bestuursrechtelijke maatregelen. Ten slotte beweegt een apologieverbod zich op het grensgebied van toegestane beperkingen van de vrijheid van meningsuiting.

Begonnen zal worden met een verkenning van wat de jihad inhoudt en hoe deze zich manifesteert in Nederland in paragraaf 2.1. Paragraaf 2.2 richt zich vervolgens op hoe de jihad in Nederland wordt aangepakt via bestaande wetgeving en het actieprogramma aanpak jihad. Hoofdstuk 3 zet vervolgens het recht op vrijheid van meningsuiting uiteen en richt zich met name op de vraag wanneer dit recht gerechtvaardigd beperkt mag worden. Hierbij wordt de driestappentoets van het EHRM als leidraad genomen. 2 Hieruit

worden verschillende algemene ‘regels’ ontleed over de relatie tussen antiterrorismemaatregelen en de vrijheid van meningsuiting. In hoofdstuk 4 zal vervolgens specifiek worden ingegaan op het apologieverbod. Betoogd wordt dat uit al het voorgaande volgt dat er geen noodzaak is tot een apart apologieverbod, een verbod mogelijk contraproductief werkt en om principiële redenen onwenselijk is. Paragraaf 4.2 richt zich ten slotte op het nieuw te verwachten apologieverbod.

Hoewel er nog geen concepttekst beschikbaar is op het moment van dit schrijven kan met behulp van het Franse voorbeeld en diverse uitingen in de media worden beargumenteerd dat Buma’s wetsvoorstel zich in de praktijk tot ‘gedachtepolitie’ zou ontpoppen. Naar eigen zeggen van Buma moet verheerlijking van jihadistisch terrorisme, afgezien van dat het moreel verwerpelijk is, verboden worden omdat het gezien kan worden als een ‘indirecte’ oproep tot geweld. Iemand die verheerlijkt roept immers niet

1 Het strafbaar stellen van de verheerlijking van de jihad en de term ‘apologieverbod’ zullen dan ook door

elkaar gebruikt worden in deze scriptie.

2 In de gehele scriptie wordt het feit dat er specifieke uitingsdelicten in Nederland bestaan waarbij het

(5)

direct op tot geweld maar -zo stelt Buma- hoopt en denkt dit wel. Een strafbaarstelling van deze ‘hoop of gedachte’ is niet alleen onmogelijk te bewijzen maar druist ook rechtstreeks in tegen de absolute vrijheid van gedachte die onder andere gecodificeerd is in artikel 9 EVRM.

Concluderend brengt deze scriptie naar voren dat de relatie tussen een de vrijheid van meningsuiting en terrorisme bestrijding zeer complex is. Het bestrijden van geweld is bij uitstek een legitiem doel voor staten om verschillende rechten te beperken en het EHRM stelt daarnaast ook dat de rechten, zoals vrijheid van meningsuiting, juist ook plichten meebrengen zoals het zich onthouden van bepaalde uitspraken. Deze uitspraken moeten zich volgens het EHRM dan wel richten op geweld; haatzaaien, opruiing, of oproepen tot geweld. Het verheerlijken van een ideologie die vaak gepaard gaat met geweld kan hiermee niet gelijk gesteld worden. In deze scriptie wordt betoogd, in navolging van Wijnberg, dat juist de vrijheid van meningsuiting van essentieel belang is en, om de democratische rechtsstaat niet ten onder te laten gaan, zoveel mogelijk gewaarborgd moet worden. Concluderend wordt daarom gesteld dat een apologieverbod onwenselijk is om zowel praktische als principiële bezwaren. Een stap te ver.

(6)

2 Strijd tegen jihad in Nederland

2.1 Jihad in Nederland

2.1.1 Definiëring jihad

Het Ministerie SZW legt de jihad uit als: ‘een islamitische term, in de islamitische traditie meestal uitgelegd als ‘een inspanning voor een verdienstelijk doel.’ Ten eerste heeft dit een ethische betekenis waarbij de mens de opdracht heeft zich in te spannen tegen het kwaad in zichzelf. (…) Dit wordt ook wel de innerlijke jihad genoemd. Een tweede betekenis, de uiterlijke jihad, is het zich inspannen in het belang van de islam en de geloofsgemeenschap. Een derde betekenis is die van een gewapende strijd.’ Het jihadisme is vervolgens: ‘een ideologische stroming binnen de politieke islam op basis van een specifieke invulling van de salafistische leer3 en op basis van het gedachtegoed

van Sayyid Qutb (…) die streeft naar mondiale heerschappij van de islam en de heroprichting van de Islamitische Staat.’4 Salafisme is dus geenszins gelijk aan jihad, het

jihadisme is een stroming binnen het salafisme.

Recentelijk nog sprak de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (hierna: NCTV) haar zorg uit over de toenemende invloed van het (politiek) salafisme en het actieve uitdragen van onverdraagzame, antidemocratische en polariserende opvattingen door salafistische predikers. Volgens het NCTV kan dit gedachtegoed een voedingsbodem voor gewelddadig jihadisme vormen.5

In het Westen heeft vooral de uiterlijke jihad bekendheid gekregen door de verschillende aanslagen en dreigingen die verder worden behandeld in paragraaf 2.1.2 Toch lijkt ook in de Koran de uiterlijke jihad de overhand te hebben nu het begrip 41 keer wordt genoemd waarbij het slechts een enkele keer naar meditatie, ofwel innerlijke jihad, verwijst. De overige keren gaat het erom de Ummah (islamitisch wereldrijk) te realiseren in de naam van Allah.6 De gewapende jihad richt zich op drie verschillende groepen mensen. Dit zijn

ten eerste de ongelovigen die weigeren zich aan het moslimgezag te onderwerpen door zich tot de islam te bekeren of de jaarlijkse belasting (jizya) te betalen. Ten tweede ook degenen die zich wel hebben onderworpen aan het moslimgezag maar de belasting niet betalen of opstandig zijn. Ten derde richt de uiterlijke jihad zich tegen mensen die tegen de Islam opstaan of een oorlog tegen moslims beginnen.7

Van belang is ten slotte nog kort het verschil tussen jihad en terrorisme te onderstrepen. Waar de jihad specifiek een islamitische term is en een ‘plicht’ vanuit de Koran beschrijft is terrorisme het aanjagen van angst onder de bevolking, ongeacht met welk doel. Daarnaast is terrorisme gericht tegen de onschuldige burgerbevolking terwijl de Koran en jihad het verboden stellen om geweld tegen onschuldigen te gebruiken. Desalniettemin blijven het vage definities en niet te vermijden verschillen van interpretatie.8 Duidelijk is

dat ‘de strijd tegen de jihad’ zoals die in Nederland en de rest van de wereld gevoerd wordt zich richt tegen de uiterlijke jihad. Hoewel de aanslagen van IS9 zich ook tegen de

onschuldige burgerbevolking richten en betoogd kan worden dat dit dus geen jihad is volgens de Koran noemt IS dit wel een jihad en wordt dit ook zo in het dagelijks

3 Het salafisme is een ultraorthodoxe stroming binnen de islam die staat voor ‘een terugkeer naar de zuivere

islam zoals die was ten tijde van de profeet Mohammed en de vier rechtsgeleide kaliefen in de eerste eeuwen na Mohammed’. Salafisme betekent letterlijk: ‘vrome oprechte voorgangers’. Website NCTV, ‘salafisme’, https://www.nctv.nl/onderwerpen/tb/watisterrorisme/jhadisme-jihadistische-terrorisme/salafisme/

4 NCTV, Ministeries V&J en SzW, ‘Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme: Overzicht maatregelen en

acties’ 29-08-2014.

5 NCTV, Ministeries V&J en SzW, ‘Beleidsimplicaties Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 39’, 29-06-2015. 6 D. Morgan, Essential Islam: a comprehensive guide to belief and practice (ABC-CLIO 2010) p.88. 7 E. Klein & R.D. Kaplan, Jihad (Byblos Amsterdam, 2005) pp.56-57.

8 P. Holtmann, ‘Terrorism and Jihad: Differences and Similarities’ (2014) 8/3 Perspectives on Terrorism.

9 In deze scriptie wordt de term IS gebruikt omdat het niet specifiek over ISIS of ISIL gaat die meer gebonden

(7)

taalgebruik gebruikt. Ook in deze scriptie wordt ervan uitgegaan dat de strijd zoals IS die voert een jihad is. Aan de uiterlijke jihad gaat vaak de innerlijke jihad, radicalisering, vooraf. Veel maatregelen richten zich óók hiertegen om zo te voorkomen dat iemand uiteindelijk bij de uiterlijke jihad terecht komt.

2.1.2 Jihadistische dreiging in Nederland

11 september 2001 wordt veelal gezien als het begin van de war on terror en is de eerste in een reeks terroristische en jihadistische aanslagen. Pas op 11 maart 2004, op de dag van de aanslag in Madrid, drong het besef door dat ook op het grondgebied van de EU aanslagen plaats konden vinden. In juni 2004 volgde het EU Actieplan ter bestrijding van het terrorisme en in Nederland werden in de Nota bestrijding internationaal terrorisme nieuwe actiepunten in gang gezet. Op 7 juli 2005 vond de aanslag in de Londense metro plaats en op 30 november 2005 kwam de EU met een contraterrorismestrategie.10

Het zou gezegd kunnen worden dat de eerste jihadistische aanslag in Nederland de moord op van Gogh in 2004 was. Nu ook Nederland toneel was van terroristische aanslagen werd de commissie-Holtslag ingesteld.11 De aanslagen in andere Europese

landen en in Nederland zelf hebben een aantal bevoegdheidsuitbreidingen en invoeringen van maatregelen versneld en vergemakkelijkt.12 Al voor 2001 waren er verschillende

beleidsplannen en –initiatieven voor nieuwe antiterrorismemaatregelen waarbij Nederland een ‘brede benadering’ hanteert. Hierbij worden ook aan geweld gerelateerde issues aangepakt middels preventie en repressie.13 Anders dan de aanslag op 11

september 2001 kwamen de daders en de leden van de Hofstadgroep niet van ‘buiten’. Zij waren in Nederland geboren of getogen jonge moslims. In 2002 al wees de AIVD erop dat hier opgegroeide radicale moslims Europa zouden gaan beschouwen als frontlinie voor de jihad en er een reële kans was dat zij lokaal aanslagen zouden plegen.14

De opkomst van IS in Syrië en Irak heeft de afgelopen jaren ook in Nederland de gemoederen hoog doen oplopen. Zo waren er manifestaties waarbij de IS vlag werd gedragen. Dit werd vervolgens door de burgemeesters van Amsterdam en Den Haag verboden. 15 In juni 2014 kondigde de NCTV aan dat het aantal Nederlandse

sympathisanten met IS bleef groeien en de jihadbeweging ongrijpbaarder en gevaarlijker dan ooit was.16 Ook reisden Nederlanders af naar Syrië om daar mee te vechten met de

10 Raad van de Europese Unie, ‘The European Union Counter-Terrorism Strategy’ 14469/4/05. 30-11-2005. 11 De commissie beval aan de bestuurlijke wil tot samenwerking en het onderling vertrouwen te verbeteren.

Rapport van de Werkgroep gegevensverstrekking – burgermeesters (commissie-Holtslag) Vaste verbindingen:

Een advies aan de minister van BZK over de verstrekking van gegevens op het terrein van veiligheid door landelijke diensten aan burgemeesters (november 2005).

12 A. Vedder, L. van der Wees, B. Koops & P. de Hert, Van privacyparadijs tot controlestaat? Misdaad- en terreurbestrijding in Nederland aan het begin van de 21ste eeuw (Den Haag: Rathenau Instituut, 2007; Studie

49).

13 Rijksoverheid, Antiterrorismemaatregelen in Nederland in het eerste decennium van de 21e eeuw. Over

totstandkoming, toepassing, beoordeling en aanpassing van antiterrorismemaatregelen in Nederland 2001-2010 (januari 2011) pp.37-45.

14 AIVD, Rekruting in Nederland voor de jihad, van incident naar trend (december 2002). Een effect van de

moord op Theo van Gogh was ook dat er de angst ontstond dat het bij elkaar plaatsen van moslimextremisten in gevangenissen zou leiden tot een snellere verspreiding van dit extremisme. Zij worden nu geconcentreerd. Over de effectiviteit verschillen de meningen. T. Veldhuis, Captivated by fear: an evaluation of terrorism

detention policy, (Rijksuniversiteit Groningen, 2015); ‘Advocaat jihadisten Vught: ‘Nederland moet radicale

moslimgevangenen spreiden en normaal behandelen', Omroep Brabant, 12-01-2015.

15Hierover ontstond wel commotie. Het was de vraag of burgemeesters de bevoegdheid hebben op voorhand

symbolen of vlaggen te verbieden. Volgens artikel 2 van de Wet Openbare Manifestaties kan een burgemeester eisen stellen aan een demonstratie, ‘ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden’. Echter kan het verbod volgens artikel 5 derde lid geen betrekking hebben op ‘de inhoud van hetgeen wordt beleden’ of ‘van de te openbaren gedachten of gevoelens.’ T. Hogeling, ‘Wat zegt de wet: een vlag verbieden, kan dat zomaar?’, de Volkskrant, 12-08-2014; ‘Amsterdam en Den Haag pakken ISIS-demonstraties aan’, nu.nl, 31-07-2014.

16 AIVD & Ministerie BZK, Transformatie van het jihadisme in Nederland. Zwermdynamiek en nieuwe slagkracht (juni 2014).

(8)

gewapende jihad. In Europa waren er in 2014 ongeveer 3000 Europese jihadgangers, waarvan er 130 uit Nederland afkomstig waren.17 In april 2015 was dit aantal opgelopen

naar 190 Nederlandse jihadgangers, waarvan er 35 zijn teruggekeerd en 30 gesneuveld.18

In Nederland wordt gewerkt met het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (hierna: DTN), uitgegeven door de NCTV. Dit is een globale analyse van de nationale en internationale terroristische dreiging tegen Nederland en Nederlandse belangen in het buitenland. Er zijn vier dreigingsniveaus: minimaal, beperkt, substantieel en kritiek. Vanaf juni 2013 is het dreigingsniveau vastgesteld op ‘substantieel’. Dit omdat de kans op een aanslag in Nederland reëel is maar er geen concrete aanwijzingen zijn. Het dreigingsniveau wordt pas naar ‘kritiek’ verhoogd indien er zeer sterke aanwijzingen zijn dat een aanslag in Nederland zal plaatsvinden, een aanslag al heeft plaatsgevonden en vervolgaanslagen waarschijnlijk zijn of Nederland vaak genoemd wordt in serieus te nemen verklaringen van terroristische netwerken waarbij specifieke doelen bedreigd worden.19 De NCTV zag

ook na de aanslagen in Tunesië, Koeweit en Frankrijk op 26 juni jl. geen aanleiding om het dreigingsniveau in Nederland naar kritiek te verhogen maar bevestigen wel het substantiële dreigingsniveau.20 Om de dreiging te verminderen heeft het kabinet onder

andere het “Actieprogramma Aanpak Jihadisme” gepresenteerd.

2.2 Aanpak jihad

In het eerste decennium van het huidige millennium zijn er veel antiterrorismemaatregelen tot stand gekomen in Nederland welke ook ter bestrijding van de jihad gebruikt kunnen worden.21 Ook is haatzaaien en oproepen tot geweld al geruime

tijd strafbaar gesteld. Deze artikelen, en de mogelijke overlap en verschillen met ‘verheerlijken’ wordt behandeld in de eerstvolgende deelparagraaf. In 2.2.2 wordt vervolgens het actieplan aanpak jihad en de daaruit relevante maatregelen toegelicht alsmede de voortgang hiervan. Ten slotte wordt het ‘Franse voorbeeld’ kort bekeken nu Frankrijk regelmatig als voorbeeld voor de Nederlandse jihadisme bestrijding wordt genoemd. Ook het apologieverbod in Engeland komt daarbij kort aan bod.

2.2.1 Verheerlijking, opruien, haatzaaien en oproepen tot geweld

Verschillende artikelen in het Wetboek van Strafrecht stellen opruien, haatzaaien, oproepen tot geweld en andere vormen die nauwverwant zijn aan ‘verheerlijken’ strafbaar. Te denken is bijvoorbeeld aan artikel 131 Sr dat het in openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opruien tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag strafbaar stelt. ‘Opruien’ is te begrijpen als aanzetten tot iets ongeoorloofds.22 Daarnaast is in artikel 137d Sr het aanzetten tot haat of oproepen tot

geweld wegens ras, godsdienst of levensovertuiging, geslacht, seksualiteit of handicaps strafbaar gesteld. Wanneer iets als haatzaaien of oproepen tot geweld gezien moet

17 Rijksoverheid, ‘Nationale en internationale aanpak jihadisme geïntensiveerd’, 30-06-2014. 18 DTN 38, 07-04-2015.

19 DTN 39, 29-06-2015.

20 NCTV, Ministeries V&J en SzW, ‘Voortgang Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme’, 29-06-2015. 21 Zo speelde de Wet terroristische misdrijven een belangrijke rol in verschillende strafzaken zoals de zaak Mohammed B., de Piranhazaken en de Hofstadgroepzaken. De Raad van Europa heeft verschillende wetten

beoordeeld. De gebruikte begrippen zouden te vaag en ruim zijn en er is mogelijk spanning met artikel 6 EVRM (het recht op een eerlijk proces). Ook VN-verdragscomités waren kritisch over de Wet opsporing en vervolging terroristische misdrijven, Wet afgeschermde getuigen en de maatregel persoonsgericht verstoren. De in 2010 bestaande antiterrorismemaatregelen leveren hoogstwaarschijnlijk op zichzelf géén strijd met het EVRM. Wel kunnen bepalingen onvoldoende voorzienbaar worden geacht. Toepassing van de wetten zal waarschijnlijk als een legitiem doel dienend worden aangemerkt (voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de nationale en openbare veiligheid). De kans bestaat dat toepassing niet als noodzakelijk wordt gezien. P.H. van Kempen & J. Van de Voort, Nederlandse antiterrorismeregelgeving getoetst aan fundamentele rechten. Een

analyse met meer bijzonder aandacht voor het EVRM (Radboud Universiteit Nijmegen, 01-12-2010)

22 T. Cleiren & H. Nijboer, Tekst & Commentaar Strafrecht (Deventer, Kluwer 2002). Aantekening 1 bij artikel

(9)

worden blijft een heikele kwestie en deze concepten worden geregeld (politiek) gebruikt waarbij personen beschuldigd worden van haatzaaien of oproepen tot geweld.23

De Hoge Raad heeft in verschillende arresten bepaald dat een kwetsende of grievende uiting zijn strafrechtelijk beledigende karakter verliest indien deze gezien moet worden als een bijdrage aan het maatschappelijk debat, een uiting van zelfexpressie of deze haar grond vindt in de geloofsovertuiging van de verdachte.24

Haatzaaien en oproepen tot geweld worden veelal als één categorie gezien. Het volgende voorbeeld: ‘hij is de schuld van onze ellende’ kan aanzetten tot haat, maar zet niet per se aan tot geweld. ‘Hij is de schuld van onze ellende en hij moet daarvoor met zijn leven betalen’ wel. Theoretisch is er dus een verschil tussen haatzaaien en het oproepen tot geweld. Echter zullen velen inzien, mede in het licht van de geschiedenis, dat het eerste voorbeeld door veel mensen geïnterpreteerd kan worden als het tweede voorbeeld. Waar haatzaaien en oproepen tot geweld negatieve uitingen zijn: iets is slecht en moet verminderd worden, is verheerlijken juist een positieve uiting. Iets verheerlijken betekent immers ‘roemen, prijzen, loven’. De vraag is dan of ‘het is goed dat hij is vermoord’ als haatzaaien gezien kan en/of als oproepen tot geweld. Is goedkeurend over een daad spreken te zien als een oproep die daad te herhalen? Of simpel gezegd: is zeggen dat moord goed is, te zien als een oproep te moorden?

Dit geeft goed de vraag weer waar de strafbaarstelling van verheerlijking van jihadisme om draait. Terwijl alle genoemde uitspraken kunnen leiden tot moord, is het de vraag of de laatste waarin moord ‘slechts’ verheerlijkt wordt ook van dermate ernstige aard is dat dit een beperking van het recht van vrijheid van meningsuiting rechtvaardigt. Aangezien er niet direct tot geweld wordt opgeroepen kan beargumenteerd worden dat dit te ver gaat. Echter, het eerste voorbeeld waarbij ‘moord’ überhaupt niet in de mond wordt genomen is reeds strafbaar. Niet omdat dit geweld zou oproepen maar omdat het haat zaait. De vraag blijft dan of de laatste ‘verheerlijkende’ uitspraak niet als haatzaaien gezien kan worden en dus eigenlijk al strafbaar is. Een uitspraak die wel verheerlijking, maar niet per se haatzaaien is, is bijvoorbeeld ‘IS is goed bezig’. Deze uitspraak is niet zonder meer te zien als haatzaaien of oproepen tot geweld, wel verheerlijking van geweld.

2.2.2 Actieplan aanpak jihad

Eind augustus 2014 presenteerde het Ministerie het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme met daarin 38 maatregelen.25 Het doel van de bestaande, versterkte en

nieuwe maatregelen is volgens het Ministerie het beschermen van de democratische rechtsstaat, bestrijden van de jihadistische beweging in Nederland en het tegengaan van radicalisering. 26 Jihadisme wordt langs vijf beleidslijnen aangepakt: risicoreductie

jihadgangers, interventie uitreis, aanpak radicalisering 27 en maatschappelijke

spanningen, sociale media en informatieve-uitwisseling en (internationale) samenwerking. In deze scriptie zijn met name maatregel 19 en 20 relevant.

23 Denk aan de ophef nadat Tweede Kamerlid van Bommel (SP) steun gaf aan een intifada, of aan het proces

tegen Tweede Kamerlid Wilders (PVV) waar hij verdacht werd van haatzaaien en discriminatie wegens uitspraken over de Islam. Trouw, ‘Van Bommel bedoelde de ‘geweldloze’ intifada’, 05-01-2009; NRC, ‘Wilders op alle punten vrijgesproken’, 23 juni 2011.

24 HR 14-01-2003, NJ 2003, 261; HR 09-10-2001, NJ 2002, 76; HR 09-01-2001, NJ 2001, 203 en 204.

25 NCTV, Ministeries V&J en SzW, ‘Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme: Overzicht maatregelen en

acties’ 29-08-2014.

26 Ministeries V&J en SZW, Kamerbrief 554913: ‘Integrale Aanpak jihadisme’, 29-08-2014.

27 Definitie volgens het ministerie: ‘een geesteshouding waarmee de bereidheid wordt aangeduid om de uiterste

consequentie uit een denkwijze te aanvaarden en die in daden om te zetten. Die daden kunnen maken dat op zichzelf hanteerbare tegenstellingen escaleren tot een niveau waarop ze de samenleving ontwrichten, doordat er geweld aan te pas komt, het tot gedrag leidt dat mensen diep kwetst of in hun vrijheid raakt of doordat groepen zich afkeren van de samenleving.’

(10)

Maatregelen 19 en 20 zijn erop gericht radicalisering aan te pakken. Maatregel 19 gaat over het strafrechtelijk ingrijpen bij haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader. Dit betreft een bestaande maatregel die versterkt wordt middels het actieplan. Het verheerlijken van een gewelddadige strijd kan met het bestaande strafrecht al aangepakt worden. Ook tegen het tonen van vlaggen van verboden terroristische organisaties (denk aan de vlag van IS) in combinatie met ondersteunende uitingen zal het Openbaar Ministerie optreden op grond van artikelen 137c tot en met 137e van het Wetboek van Strafrecht, zo is in maatregel 19 te lezen. Maatregel 20 is een volledig nieuwe maatregel waarbij facilitatoren28 en verspreiders van jihadistische propaganda29

in hun activiteiten worden verstoord. De verspreiders worden geïdentificeerd en mogelijk op een terrorismelijst geplaatst. Zij worden vervolgens strafrechtelijk aangepakt en via bestuurlijke maatregelen verstoord.

In april 2015 gaf de NCTV aan voortgang te hebben geboekt op het gebied van risicoreductie jihadgangers,30 interventies rond uitreis,31 tegengaan van radicalisering32

en informatie-uitwisseling en samenwerking. 33 Sinds december 2014 is Nederland

daarnaast, samen met Marokko, voorzitter van de “Foreign Terrorist Fighters-werkgroep”. Hierbij ligt het accent op grenstoezicht, informatie-uitwisseling en optimalisering van signaleringsmogelijkheden door bestaande instrumenten beter te gebruiken. Ten slotte is er wetgeving in voorbereiding om het Nederlanderschap te ontnemen bij terroristische misdrijven en is het Financieel Expertise Centrum per 1 februari 2015 een project gestart dat inzicht moet bieden in terrorismefinanciering.34

2.2.3 Frans en Engels voorbeeld

In Frankrijk speelt veelal een soortgelijke discussie als in Nederland nu ook zij te maken heeft met radicaliserende jongeren en een toenemende terrorisme dreiging. Critici van het multiculturalisme in Nederland wijzen met regelmaat naar Frankrijk35 en Buma

noemt in interviews36 en in de Tweede Kamer37 telkens Frankrijk als voorbeeld.

Aangezien er op het moment van dit schrijven nog geen concept wetsvoorstel bekend is, is het van belang hier kort te schetsen welke maatregelen er in Frankrijk zijn genomen en hoe dit praktisch uitwerkt.38

28 Definitie volgens het ministerie: ‘een persoon die aan anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen

verschaft ten behoeve van de jihadistische strijd.’

29 Definitie volgens het ministerie: ‘het verspreiden van informatie met als doel steun te verwerven voor het

jihadisme.’

30 Het OM is uitgebreid met zeven Officieren van Justitie die zich richten op de aanpak van jihadisme. Er lopen

meer dan 60 ‘jihad-gerelateerde’ onderzoeken naar 90 personen. NCTV, Kamerbrief 630329: ‘Voortgang Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme’, 07-04-2015.

31 Sinds december 2013 zijn er 65 paspoorten van reeds uitgerezen personen komen te vervallen. NCTV,

Kamerbrief 630329: ‘Voortgang Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme’, 07-04-2015.

32 De Expertise-unit sociale stabiliteit is sinds 01-02-2015 operationeel en biedt praktijkgerichte expertise

gericht op preventieve van radicalisering en maatschappelijke spanningen tussen groepen. Er is een meldpunt geopend dat gemeenten de gelegenheid biedt om vragen over radicalisering te stellen en onderwijsinstellingen worden ondersteund door middel van trainingen voor het personeel. NCTV, Kamerbrief 630329: ‘Voortgang Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme’, 07-04-2015.

33 Burgemeesters, politie, gemeentesecretarissen en gemeentelijke hoofden Openbare Orde en Veiligheid

worden geïnformeerd. NCTV, Kamerbrief 630329: ‘Voortgang Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme’, 07-04-2015.

34 NCTV, Kamerbrief 630329: ‘Voortgang Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme’, 07-04-2015.

35 Philipse, Hirsi Ali, Cliteur, Ellian en Ephimenco hebben allen bepleit dat Nederland een voorbeeld aan

Frankrijk neemt. Y. Jansen, ‘De historische hoofddoek. Het Franse debat over kwesties rond de islam laat vooral zien hoe het niet moet’, ABG De Academische Boekengids, mei 2008.

36 ‘CDA wil Franse aanpak verheerlijken geweld.’, Reformatorisch Dagblad, 14-01-2015. 37 Handelingen II 2013/14, 04-09-2014, p.105-2-3.

38 Van belang voor Frankrijk is het secularisme. Secularisme wordt ingevuld in termen van de laïcité, gebaseerd

op een wet uit 1905. De Staat garandeert de vrijheid van godsdienst maar ondersteunt geen enkele godsdienst ideologisch of financieel. Sommigen beargumenteren dat dit betekent dat religie een privé aangelegenheid is en er in openbare ruimten geen uiting gegeven mag worden aan religie. Verschillende schrijvers beargumenteren dat de laïcité zich niet ‘neutraal’ ontwikkeld heeft maar gebruikt wordt als instrument om bevolkingsgroepen en individuen te controleren en te sturen. Y. Jansen, ‘De historische hoofddoek. Het Franse debat over kwesties rond de islam laat vooral zien hoe het niet moet’, ABG De Academische Boekengids, mei 2008.

(11)

Een belangrijke gebeurtenis in Frankrijk is de recente aanslag op het kantoor van het satiretijdschrift Charlie Hebdo begin 2015. Niet alleen Frankrijk zelf nam in de dagen na de aanslag extra maatregelen,39 heel Europa deed dit. In Nederland beloofde het kabinet

de eerder aangekondigde maatregelen te versnellen.40

Voor de aanslag op Charlie Hebdo gold in Frankrijk al een antiterrorismewet die het verheerlijken van terrorisme strafbaar stelt. Na de aanslag werd deze wet veelvuldig gebruikt en werden er tussen de aanslag en half januari 54 zaken geopend. Half januari waren er al vijf verheerlijkers tot celstraffen veroordeeld. Twee daarvan kregen een celstraf van een jaar omdat zij op straat hadden geschreeuwd. Een schreeuwde: ‘ik ben er trots op een moslim te zijn, ik hou niet van Charlie, ze hadden het recht om dat te doen’. Daarnaast werd ook een omstreden komiek verhoord omdat hij zijn sympathie met Coulibaly uitte, die betrokken was bij de gijzeling in de Joodse supermarkt.41

Tenslotte liepen er elf onderzoeken naar mensen die pamfletten hadden verspreid met anti-Israëlische boodschappen.42 Eind januari ontstond er discussie in Frankrijk waarbij

beweerd werd dat er te makkelijk en te veel werd aangeklaagd en onderzocht naar apologie van terrorisme. Zo werd een man die –naar eigen zeggen voor de grap- een foto van een geweer op Facebook had geplaatst met het bijschrift ‘kusjes uit Syrië, bye bye Charlie’ veroordeeld tot zes maanden celstraf.43 Half maart blokkeerde Frankrijk vijf

websites die terrorisme verheerlijken, hetgeen daar mogelijk is sinds het begin van die maand. Het blokkeren van sites die terrorisme verheerlijken is nog een van de maatregelen die voortvloeien uit de antiterrorismewet die in november werd aangenomen.44 Dat de dreiging in Frankrijk serieus te nemen is bleek weer toen begin

april de Franse televisiezender TV5 door IS-sympathisanten gehackt werd.45

Ook in Engeland en Wales is het verheerlijken van terrorisme strafbaar gesteld. Sectie 1 van de Terrorism Act 2006 stelt het publiceren van een uiting die ‘indirect’ kan aanmoedigen tot terrorisme (hetgeen ook verheerlijking kan inhouden) strafbaar. Dit verbod is er gekomen na de aanslagen op de Londense metro en was bedoeld tegen ‘the creation of a climate in which impressionable people might believe that terrorism was acceptable.’ Ook in Engeland heeft deze strafbaarstelling tot spraakmakende situaties geleid. Zo werd een terrorismewetenschapper gearresteerd voor het downloaden van vrij verkrijgbaar materiaal. Hij werd niet veroordeeld.46 In sommige zaken, die wel tot

veroordeling kwamen, is het opruiende effect niet duidelijk en is het de vraag of er tot geweld wordt aangemoedigd. Zo werden Barnes en Dawson veroordeeld voor het plaatsen van instemmend commentaar bij een filmpje op YouTube waarin een Britse soldaat werd vermoord.47 Ook in Denemarken en Spanje is het verheerlijken van

terrorisme specifiek strafbaar gesteld.48

39 De politie nam 2600 extra agenten aan, de komende drie jaar wordt er 425 miljoen euro extra uitgetrokken

ter bestrijding van terrorisme, de inlichtingendiensten krijgen meer mensen en bevoegdheden, terreurverdachten in gevangenissen worden geïsoleerd en eerdere bezuinigingen op defensiepersoneel werd deels teruggedraaid. ‘Hoe wapent Europa zich tegen terreur na ‘Parijs’?’, NOS, 21-01-2015.

40 België: dreigingsniveau verhoogd, speciale objecten werden extra bewaakt, 300 miljoen euro extra

uitgetrokken voor de bestrijding van terrorisme, paspoort van jihadisten kan sneller worden ingetrokken en aankondiging actiepakket. Duitsland: veiligheidsmaatregelen versneld gepresenteerd, financieren van terrorisme als apart delict bestraft, discussie over langer bewaren van telefoon- en internetgegevens en intrekken van ID-kaarten vergemakkelijkt. Verenigd Koninkrijk: extra bewaking van grens en speciale objecten en discussie over makkelijker aftappen van telefoons en afpakken van paspoorten. Spanje: pakket van bestrijdingsmaatregelen. ‘Hoe wapent Europa zich tegen terreur na ‘Parijs’?’, NOS, 21-01-2015.

41 S. Deira, ‘Dieudonné opgepakt voor ‘verheerlijken van terrorisme’’, Elsevier, 14-01-2015.

42 P. van den Dool, ‘Tientallen arrestaties Frankrijk wegens verheerlijken terrorisme’, NRC, 14-01-2015. 43 P. Giesen, ‘Grappen over terrorisme worden in Frankrijk niet meer getolereerd’, de Volkskrant, 30-01-2015. 44 ‘Frankrijk blokkeert sites die terrorisme “verheerlijken”’, de Volkskrant, 16-03-2015.

45 ‘Directie: hack van TV5 door sympathisanten IS is ongekend’, de Volkskrant, 09-04-2015.

46 D. Anderson, ‘Report of the Independent Reviewer on the operation of the Terrorism Act 2000 and of part 1

of the Terrorism Act 2006’ juli 2014, p.355.

47 ‘Royal Barnes and Rebekah Dawson, British Muslim Converts, Jailed for ‘sick’ Lee Rigby YouTube Videos’, The

Huffington Post, 14-03-2014.

(12)

3 Vrijheid van meningsuiting

In dit hoofdstuk wordt de vrijheid van meningsuiting toegelicht. Grondslag en reikwijdte, alsmede de samenhang met artikelen 8, 9 en 11 EVRM worden in paragraaf 3.1 uiteengezet. In paragraaf 3.2 wordt vervolgens beschreven wanneer een beperking op dit recht gerechtvaardigd kan zijn. De driestappen-toets van het Hof wordt hierbij als leidraad genomen. Ten slotte wordt in paragraaf 3.3 belangrijke jurisprudentie besproken en ‘algemene regels’ beschreven waar het specifiek gaat om de relatie tussen terrorisme en de toegestane beperkingen van de vrijheid van meningsuiting.

3.1 Achtergrond vrijheid van meningsuiting

Om de grens van de vrijheid van meningsuiting te kunnen vaststellen is het nodig te bezien wat de grondslag en rechtvaardiging van deze vrijheid is. Zo kan vervolgens de reikwijdte van het recht worden beargumenteerd. Hiervoor is ook de samenhang met andere vrijheidsrechten van belang. De vrijheid van meningsuiting is op verschillende plaatsen gecodificeerd. 49 In deze scriptie is gekozen voor een toetsing van het

apologieverbod aan artikel 10 EVRM omdat er in Nederland een toetsingsverbod aan de Grondwet geldt.50 De Nederlandse rechter kan echter wel direct aan het EVRM toetsen.51

Er bestaat een individueel klachtrecht bij het EHRM,52 en de uitspraak is bindend.53 Dit in

tegenstelling tot andere mensenrechtenverdragen waar de Nederlandse rechter aan kan toetsen en hoven waar geen individueel klachtrecht bestaat.

3.1.1 Grondslag en reikwijdte

Vrijheid van meningsuiting wordt veelal gebaseerd op de menselijke waardigheid en democratie. Hins en Nieuwenhuis bespreken dat de menselijke waardigheid stoelt op de idee dat elk mens drager van grondrechten is omdat hij een ziel en vrije wil heeft. De grondrechtelijke vrijheden bieden vervolgens de mogelijkheid aan het individu om zijn diepste wil na te streven. Critici betwijfelen echter regelmatig of er zoiets als een vrije wil bestaat en daarnaast wijzen communitaristische critici op de individualistische benadering van grondrechten. Het gaat immers steeds om individuele menselijke waardigheid en pas daarna om het belang voor de maatschappij als geheel, zoals bij de grondslag ‘democratie’ wel naar voren komt.54

De procedurele benadering van democratie, afgeleid van het griekse demos (volk) en kratos (macht) gaat ervanuit dat democratie een spel is tussen verschillende ideeën en meningen die geuit kunnen worden zonder daarbij een oordeel te vellen over wie gelijk heeft; de waardevrije conceptie.55 De inbreng van elke mening moet worden toegestaan

zolang deze op een niet-gewelddadige en democratische wijze wordt geuit. Indien de politieke arena kan functioneren als een zichzelf corrigerend mechanisme zouden verwerpelijke of antidemocratische ideeën geen meerderheid moeten krijgen.56

Wijnberg beschrijft dat vrijheid van meningsuiting niet alleen gestoeld is op de democratie, maar een conditio sine qua non; zonder vrijheid van meningsuiting geen democratie. Democratie als ‘het volk regeert’ betekent grofweg dat de mening van het volk wordt omgezet in wet- en regelgeving. Aangezien meningen kunnen veranderen met de tijd, is er vervolgens vrijheid van meningsuiting nodig om openlijk te kunnen twijfelen en een verandering in wet- en regelgeving in gang te zetten.57 Wijnberg stelt dan ook dat

49 Artikel 7 Gw, artikel 11 van het EU-Grondrechtenhandvest, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR. 50 Artikel 120 Gw.

51 Artikel 93 en 94 Gw. 52 Artikel 34 EVRM. 53 Artikel 46 EVRM.

54 A.W. Hins & A.J. Nieuwenhuis, Hoofdstukken Grondrechten (Ars Aequi Libri, 2010) pp. 40-44. 55 B. Holden, ‘What is liberal democracy’, in: Understanding Liberal Democracy (1993) pp.1-19.

56 H. Fernandes Mendes, ‘Politieke organisatie en rechterlijke ontbinding’, in: Jaarboek DNPP (Universiteit van

Groningen 1989).

57 Zo is er het voorbeeld van de afschaffing van slavernij en de invoering van het vrouwenkiesrecht. Waar eerst

(13)

de vrijheid van meningsuiting in essentie het recht is om twijfel te uiten. Een eerste grens aan de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting zou dan liggen bij uitingen waarbij het onmogelijk is daar later afstand van te nemen. Het recht om te twijfelen is in dat geval niet langer gewaarborgd en de discussie wordt onmogelijk gemaakt. Meningsvrijheid vormt daarmee haar eigen grens.58

De elementen die door de vrijheid van meningsuiting in de internationale mensenrechten worden beschermd zijn: vrijheid van mening, vrijheid van uiting, vrijheid van informatie, persvrijheid en vrijheid van internationale en elektronische communicatie. 59 Deze

elementen zijn terug te zien artikel 10(1) EVRM, dat als volgt luidt:

‘Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio- omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.’

Wanneer goed naar de tekst van de verschillende bepalingen wordt gekeken kan veel gezegd worden over de reikwijdte van het recht. Zo wordt er gesproken over ‘een ieder’. Dit betekent dat het gaat om zowel rechtspersonen als natuurlijke personen. 60

Vervolgens is niet elke uiting even sterk beschermd en kan volgens het EHRM en de OSCE gecategoriseerd worden naar de mate waarin de uitingen democratische waarden beschermen. Politieke uitingen en uitingen van algemeen belang zullen dan het meeste beschermd worden terwijl beledigende uitingen het minst beschermd worden.61 In de

Thorgeir Thorgeirson62 zaak maakte het Hof duidelijk dat politieke uitingen en uitingen

van algemeen belang meer omvatten dan slechts partijpolitieke uitingen.

Wat nadrukkelijk niet door de vrijheid van meningsuiting beschermd wordt is haatzaaien.63 Dit wordt gezien als misbruik van recht, hierop wordt verder ingegaan in

paragraaf 3.2.1 en bij de bespreking of de verheerlijking van de jihad strafbaar gesteld mag worden in hoofdstuk 4.

3.1.2 Samenhang artikelen 8, 9 en 11

Artikelen 8, 9 en 11 EVRM (respectievelijk het recht op privacy, vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en vrijheid van vereniging en vergadering) hebben een nauwe samenhang met de vrijheid van meningsuiting.

Het recht op privacy uit artikel 8 EVRM is met name van belang als het gaat om de vrijheid van ‘mening’. Privacy betekent immers de vrijheid om in privésfeer te denken, voelen en spreken zonder daarbij door de Staat gehinderd of gecontroleerd te worden. Het EHRM heeft in de Niemietz64 zaak gesteld dat ‘privé leven’ zich niet beperkt tot de onmiddellijke omgeving van het individu en het individu zich niet hoeft af te zonderen van de buitenwereld om het recht op privé leven te kunnen eisen en juist ook het recht om relaties met anderen op te bouwen omvat.65

behoorden te beschikken begon het volk hier langzaam aan te twijfelen. Nu zij de vrijheid hadden om deze mening te uiten is uiteindelijk de heersende mening én de wet- en regelgeving via democratische weg veranderd.

58 R. Wijnberg, In Dubio. Vrijheid van meningsuiting als het recht om te twijfelen (Prometheus, 2010 derde

druk) pp.31-51.

59 OSCE/ODIHR, Countering Terrorism, Protecting Human Rights. A Manual (OSCE/ODIHR 2007) pp.218-329. 60 Autronic AG v. Zwitserland, EHRM, 22-05-1990, 12726/87 (par.47).

61 M. Macovei, Freedom of expression. A guide to the implementation of Article 10 of the European Convention on Human Rights. Human rights handbooks, No.2, Raad van Europa.; OSCE/ODIHR, Countering Terrorism, Protecting Human Rights. A Manual (OSCE/ODIHR 2007) p.220.

62 Thorgeir Thorgeirson v. Ijsland, EHRM, 25-06-1992, 13778/88 (par.64)

63 OSCE/ODIHR, Countering Terrorism, Protecting Human Rights. A Manual (OSCE/ODIHR 2007) p.226. 64 Niemitz v. Duitsland, EHRM, 16-12-1992, 13710/88.

65 R.C.A. White & C. Ovey, Hoofdstuk 16: Protecting Private Life, the Home, and Correspondence in The European Convention on Human Rights (Oxford University Press, 2010 vijfde druk)

(14)

Artikel 9 EVRM, dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst garandeert hangt nauw samen met de vrijheid van meningsuiting nu gezegd zou kunnen worden dat een gedachte, geweten en godsdienst een vorm van een mening is. Eenmaal ‘geuit’ is het vervolgens meningsuiting. Daardoor worden veel religieuze uitingen beschermd door zowel artikel 9 als 10.66 De vrijheid van religie, gedachte en geweten is

absoluut. Er is geen beperking toegestaan op wat een individu denkt en voelt. Wel zijn er beperkingen mogelijk op de manifestatie van deze overtuigingen. Hoewel veel religieuze uitingen beschermd worden, en soms zelfs beter beschermd lijken dan andere meningen (denk bijvoorbeeld aan het verbod op godslastering) wordt niet elke uiting beschermd. Het EHRM oordeelde in de Refah Partisi67 zaak bijvoorbeeld dat lidstaten de verplichting hebben tolerantie tussen aanhangers van verschillende geloofsovertuigingen te garanderen. (Geloofs)uitingen die de rechtsstaat, mensenrechten op democratie niet respecteren worden niet beschermd door artikel 9.68

Indien doorgeredeneerd wordt op de idee dat vrijheid van meningsuiting de democratie in stand houdt moet er, om dit praktisch vorm te geven, ook vrijheid van vereniging en vergadering zijn. Dit is geregeld in artikel 11 EVRM. Verandering in een democratie vindt immers niet plaats doordat één individu van mening verandert maar gaat dikwijls via een partijenstelsel. Zelfs als dit niet zo is zijn er minstens verenigingen en vergaderingen waarbij het volk de gelegenheid wordt geboden na te denken over hun mening.69

3.2 Gerechtvaardigde beperkingen

Het Hof kent een ver ontwikkeld beperkingssysteem dat houvast biedt bij de vraag of een beperking gerechtvaardigd is. Ten eerste worden er vaak verschillende rechten uit het EVRM meegewogen bij de beslissing of een beperking gerechtvaardigd is. Ook is er de mogelijkheid dat iemands recht beperkt mag worden omdat deze persoon misbruik van dit recht maakt. Dit is geregeld in artikel 17 EVRM en wordt besproken in paragraaf 3.2.1.

In het geval van misbruik van recht wordt de uiting in zijn geheel niet beschermd. Toch zijn er nog beperkingen mogelijk als de uiting ansich wel beschermd wordt. Dit kan het geval zijn als de beperking nodig is om andere grondrechten te beschermen, zoals gezien is in paragraaf 3.1.2, of als de beperking een doel dient dat in het tweede lid van een artikel genoemd wordt. In dat geval moet de beperking de driestappen toets van het EHRM doorstaan. Voor deze scriptie relevante uitspraken zijn bijvoorbeeld de Otto Preminger Instituut v. Oostenrijk70 en I.A. v. Turkije71 zaken. Hier werd de Staat

66 Idem Hoofdstuk 17: Freedom of Thought, Conscience, and Religion. 67 Refah Partisi e.a. v. Turkije, EHRM, 13-02-2003, 41340/98. 68 Idem (par. 52)

69 R.C.A. White & C. Ovey, Hoofdstuk 19: Freedom of Assembly and association in The European Convention on Human Rights (Oxford University Press, 2010 vijfde druk). De eerder genoemde vraag: ‘wanneer begrenst de

vrijheid van meningsuiting de vrijheid van meningsuiting?’ toont zich nauw verwant aan de vraag wanneer een politieke partij verboden mag worden omdat deze het voortbestaan van de democratie bedreigt? Hoewel dit gaat over de grenzen van artikel 11 EVRM kunnen de uitspraken van het EHRM in de United Communist Party

of Turkey en de Refah Partisi zaken ook als leidraad gezien worden voor de grenzen van de vrijheid van

meningsuiting. Zolang de voorgestelde veranderingen middels wettige en democratische middelen worden doorgevoerd en verenigbaar zijn met fundamentele democratische beginselen zijn is een partijverbod disproportioneel en niet noodzakelijk. Indien de door de partijen beoogde verandering echter onverenigbaar zijn met beginselen die aan het EVRM ten grondslag liggen kan een partijverbod wél gerechtvaardigd zijn.

United Communist Party of Turkey e.a. v. Turkije, EHRM, 30-01-1998, 19392/92; Refah Partisi e.a. v. Turkije,

EHRM, 13-02-2003, 41340/98.

70 In Otto Preminger v. Oostenrijk werd een NGO strafrechtelijk vervolgd voor het willen vertonen van een film.

De aanklacht was ‘minachting voor religie.’ De film werd in beslag genomen en kon niet worden vertoond. Het EHRM oordeelde dat hoewel de NGO geen persoon is, zij een direct slachtoffer was van de inbeslagname. Het EHRM benadrukt dat religieuze groepen niet kunnen verwachten beschermd te worden tegen alle vormen van kritiek, zij moeten niet alleen andere religies tolereren en accepteren maar ook meningen die zich direct tegen de eigen religie keren. De manier waarop dit geuit wordt kan wel door de Staat gereguleerd worden. Een Staat kan legitiem uitingen verbieden om de vrijheid van religie te garanderen. In casu werd de film in beslag genomen om ‘gerechtvaardigde verontwaardiging te voorkomen’, een legitiem doel, zo oordeelde het EHRM. Het EHRM stipte aan dat 78% van de Oostenrijkse bevolking Rooms-Katholiek was (het geloof dat in de film

(15)

verplicht individuen te beschermen tegen te hevige kwetsing van godsdienstige gevoelens, ten koste van de vrijheid van meningsuiting.72 Deze drie stappen worden

besproken in paragraven 3.2.2 tot en met 3.2.4. Eerst wordt bekeken of een beperking bij wet voorzien is, vervolgens of deze noodzakelijk is en ten slotte of de beperking een legitiem doel dient. Hoewel deze stappen statisch gepresenteerd worden lopen vooral de noodzakelijkheidstoets en het legitiem doel vaak door elkaar heen.

Bij al deze stappen is de appreciatiemarge die het EHRM aan de lidstaten laat van groot belang, deze bepaalt met welke intensiteit het EHRM de proportionaliteitstoets uitvoert.73

Deze marge is er omdat in sommige gevallen de nationale autoriteiten beter kunnen bepalen of een beperking gerechtvaardigd kan worden en om ruimte te bieden aan culturele, maatschappelijke en sociale verschillen binnen de verschillende lidstaten van de Raad van Europa. In het geval van een ruime appreciatiemarge beoordeelt het EHRM alleen of een lidstaat ‘redelijkerwijs’ het grondrecht op deze manier kon inperken.74

3.2.1 Misbruik van recht en invloed gehele EVRM

Het misbruik van recht is geregeld in artikel 17 EVRM. Dit artikel stelt dat:

‘Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep of een persoon het recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld teniet te doen of deze verdergaand te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien.’

Uitingen die tegen de onderliggende waarden van het EVRM ingaan worden niet beschermd door het Verdrag.75 Zo nam het EHRM in de Witzsch zaak76 aan dat het

ontkennen van de holocaust een dermate grote minachting voor de slachtoffers en nabestaanden hiervan betekende dat dit ook onder artikel 17 viel. Racistische, antisemitische of islamofobe uitspraken kunnen volgens het EHRM, afhankelijk van de exacte bewoordingen, ook onder artikel 17 vallen. Een belangrijke zaak is die van de Hizb-ut-Tahrir groepering. Zij kreeg te maken met verschillende maatregelen van Duitsland nadat zij propageerden tot de gewelddadige destructie van Israël. Het EHRM oordeelde dat dit tegen de waarden van het EHRM in gaat en deze uitingen dus niet beschermd zijn. De maatregelen van Duitsland waren derhalve gerechtvaardigd.77

Ook uitspraken die oorlogsmisdaden rechtvaardigen78 of terrorisme propageren kunnen

binnen het artikel 17 bereik vallen.

3.2.2 Bij wet voorzien

De voorwaarde ‘bij wet voorzien’ betekent meer dan dat een maatregel een wettelijke basis moet hebben. In Huvig & Kruslin79 heeft het EHRM volgens Greer vier vragen

werd ‘geminacht’) en een groot deel van de bevolking zich beledigd zou voelen door de film. Hierbij kende het EHRM een wijde appreciatiemarge toe aan de Oostenrijkse autoriteiten omdat zij de lokale omstandigheden beter kunnen inschatten. De beperking op de vrijheid van meningsuiting was gerechtvaardigd. Otto Preminger

v. Oostenrijk, EHRM, 20-09-1994, 13470/87.

71 In I.A. v. Turkije ging het om een schrijver die veroordeeld was tot twee jaar gevangenschap en een boete.

Dit omdat zijn boek God, religie, de profeet en de Koran beledigd zou hebben. Het EHRM oordeelde dat dit een beperking van de vrijheid van meningsuiting was en een legitiem doel diende: voorkomen van wanorde en de bescherming van moraal en de rechten van anderen. Het EHRM oordeelde dat ook in het secularistische Turkije veel mensen zich terecht beledigd kunnen voelen door het boek. Aangezien Turkije de plicht heeft haar inwoners tegen beledigende aanvallen te beschermen, en er een geringe straf werd opgelegd, was dit een gerechtvaardigde beperking van de vrijheid van meningsuiting. I.A. v. Turkije, EHRM, 13-09-2005, 42571/98.

72 A.J. Nieuwenhuis, Over de grens van de vrijheid van meningsuiting (Ars Aequi Libri, 2015 vierde druk) p.315. 73 H.C. Yourow, The margin of appreciation doctrine in the dynamics of European Human Rights Jurisprudence

(Martin Nijhoff Publishers, 1996) pp. 193-196.

74 A.W. Hins & A.J. Nieuwenhuis, Hoofdstukken Grondrechten (Ars Aequi Libri, 2010) pp. 40-44 en 65-69. 75 Seurot v. Frankrijk, EHRM, 18-05-2004, 57383/00.

76 Witzsch v. Duitsland, EHRM, 13-12-2005, 7485/03.

77 Hizb-ut-Tahrir e.a. v. Duitsland, EHRM, 12-06-2012, 3109/08 (par.72-75). 78 Orban e.a. v. Frankrijk, EHRM, 15-01-2009, 20985/05.

(16)

geïdentificeerd die beantwoord moeten worden.80 De eerste vraag is of de gedraging in

het nationale rechtssysteem wordt gesanctioneerd in een wet of op een andere manier. Het kan ook gaan om recht dat voortkomt uit judiciële beslissingen81, internationaal

recht82 en verschillende ‘secundaire’ bronnen zoals noodverordeningen of koninklijke

verordeningen.83 Bij de vraag of een wettelijke bepaling tot stand is gekomen hebben de

lidstaten een ruime appreciatiemarge. Het gaat in de eerste plaats om de effectiviteit van de bepalingen tegen arbitrair gebruik door de uitvoerende macht.84 Ten tweede wordt

gekeken of de bepaling voldoende toegankelijk is voor de burgers. In de Sunday Times zaak besloot het EHRM dat het voor de burger mogelijk moet zijn de bepaling te kennen. Dit is zo als de bepaling ergens gepubliceerd is. De burger hoeft niet feitelijk op de hoogte van het bestaan van de bepaling te zijn.85 Ten derde moet de bepaling voldoende

precies zijn zodat de burger ook redelijkerwijs de gevolgen van zijn/haar gedraging kan voorzien. Desalniettemin erkent het EHRM dat wetgeving vaak in algemene termen omschreven moet worden en het van de interpretatie in een gegeven zaak zal afhangen of de bepaling op een gedraging van toepassing is.86 Ook stelt het EHRM dat om de

gevolgen van een gedraging te kunnen voorzien advies door een expert noodzakelijk mag zijn geweest.87 In het geval de bepaling discretionaire bevoegdheid aan een ander

orgaan geeft moet deze voldoende duidelijk zijn, hetgeen ook in bestuurlijke maatregelen mag zijn toegelicht.88 Als laatste kijkt het EHRM of de bepaling voldoende

beschermt tegen arbitrair gebruik door de uitvoerende macht. Dit is vooral van groot belang indien het gaat om een bepaling waarbij veel discretionaire bevoegdheid wordt gegeven aan een uitvoerende macht.89

3.2.3 Noodzakelijk in een democratische samenleving

Dit is vaak een problematische stap die nauw samenhangt met het bepalen van of de beperking een legitiem doel dient, welke in de volgende paragraaf besproken wordt. Het EHRM heeft veel discretionaire bevoegdheid en moet toetsen of de beperking daadwerkelijk in het belang van de democratische samenleving is. Om dit te bepalen heeft het EHRM in de Handyside,90 Silver,91 en Lingens92 zaken een raamwerk ontwikkeld

dat uit drie elementen bestaat. Eerst wordt gekeken of de beperking noodzakelijk is, dan of deze proportioneel is en ten slotte hoe groot de appreciatiemarge is.

Het EHRM heeft bepaald dat de betekenis van ‘noodzakelijk’ ligt tussen ‘onmisbaar’ en ‘bruikbaar’, ‘redelijk’ of ‘wenselijk’.93 Het is dus duidelijk dat een beperking méér dan

‘handig’ moet zijn. Het moet gaan om een ‘dwingende maatschappelijke behoefte’ aan

80 S. Greer, The exceptions to Articles 8 to 11 of the European Convention on Human Rights (Council of Europe

Publishing, 1997)

81 Sunday Times v. Verenigd Koninkrijk, EHRM, 26-04-1979, 13166/87 (par. 47) 82 Groppera radio v. Zwitserland, EHRM, 28-03-1990, 10890/84.

83 De Wilde, Ooms & Versyp v. België, EHRM, 18-06-1971, 2832/66, 2835/66 & 2899/66 (par. 93) 84 Huvig & Kruslin, EHRM, 24-04-1990, 11801/85 (par. 29)

85 Sunday Times v. Verenigd Koninkrijk, EHRM, 26-04-1979, 13166/87 (par. 49)

86 S. Greer, The exceptions to Articles 8 to 11 of the European Convention on Human Rights (Council of Europe

Publishing, 1997) p.11

87 Groppera radio v. Zwitserland, EHRM, 28-03-1990, 10890/84 (par. 68)

88 Silver e.a. v. Verenigd Koninkrijk, EHRM, 25-03-1983, 5947/72, 6205/73, 7052/75, 7061/75, 7107/75,

7113/75 & 7136/75 (par. 88); Herczegfalvy v. Oostenrijk, EHRM, 24-09-1992, 10533/83 (par. 89)

89 Leander v. Zweden, EHRM, 26-03-1987, 9248/81 (par. 51)

90 In Handyside v. Verenigd Koninkrijk ging het om de inbeslagname en het verbieden van een schoolboek

waarin een hoofdstuk voor leerlingen stond over seks. De beperking was voorgeschreven bij wet, en diende een legitiem doel: het beschermen van moraal. De Staat genoot een wijde appreciatiemarge, nu er geen consensus te vinden was tussen de lidstaten en de Staat beter in Staat geacht werd te besluiten wat er nodig was.90 Het

boek bevatte feitelijke informatie maar het zou jongeren kunnen aanmoedigen tot ‘moreel verwerpelijke’ daden. Het Verenigd Koninkrijk had de bevoegdheid haar volk hiertegen te beschermen. De maatregelen waren proportioneel naar het te dienen doel en er had geen schending van de vrijheid van meningsuiting plaatsgevonden. Handyside v. Verenigd Koninkrijk, EHRM, 07-12-1976, 5493/72 (par. 48-50)

91 Silver e.a. v. Verenigd Koninkrijk, EHRM, 25-03-1983, 5947/72, 6205/73, 7052/75, 7061/75, 7107/75,

7113/75 & 7136/75 (par. 97-98)

92 Lingens v. Oostenrijk, EHRM, 08-07-1986, 9815/82 (par. 37-41) 93 Sunday Times v. Verenigd Koninkrijk, EHRM, 26-04-1979, 13166/87.

(17)

een van de legitieme doelen.94. Om dit te bepalen wordt gekeken naar de feiten van de

individuele zaak en de omstandigheden in het land. 95 Een lidstaat moet deze

omstandigheden ‘redelijk’ hebben geïnterpreteerd en zijn handelen daarop gebaseerd hebben.96 Wat betreft de ‘democratie’ stelt het EHRM dat dit ook inhoudt dat er

voldoende waarborgen tegen machtsmisbruik door de meerderheid jegens minderheden zijn.97 Kritiek op overheid en individu moeten in een democratie beschermd worden.98

Vervolgens voert het EHRM de proportionaliteitstoets uit waarbij wordt gekeken of de beperking ‘proportioneel’ is tot het doel dat ermee wordt nagestreefd.99 De hiervan rust

op de betreffende Staat. Tegelijkertijd zijn er ook verscheidene uitspraken gedaan die zich richten op een ‘balans’ tussen de verschillende rechten, hetgeen verwarring kan veroorzaken met betrekking tot de wijdte van de appreciatiemarge.100

Het EHRM toetst als laatste binnen deze stap hoe groot de appreciatiemarge van de lidstaat in de specifieke zaak is. Zij kijkt niet slechts naar of een lidstaat redelijk en nauwkeurig heeft gehandeld maar ook of de omstreden bepaling materieel een te vergaande beperking oplevert.101 Hoever deze inhoudelijke toets van de bepaling gaat

hangt af van de aard van de beperking, welk doel deze dient en in hoeverre er een Europese standaard is.102

3.2.4 Legitiem doel

In het geval van de vrijheid van meningsuiting zijn beperkingen volgens het tweede lid van artikel 10 slechts ten behoeve van zes legitieme doelen toegestaan. De vrijheid van meningsuiting is volgens het EHRM en de Raad van Europa een essentieel recht en het EHRM interpreteert de genoemde doelen daarom veelal nauw.103 Een beperking kan

meerdere doelen dienen.104

1. Nationale veiligheid. Dit doel vindt ook een basis in artikel 15 EVRM dat lidstaten toestaat alle (behalve absolute) rechten te beperken in het geval van een noodsituatie voor de nationale veiligheid. Hoewel het EHRM niet letterlijk heeft aangegeven wanneer iets in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid is valt volgens Greer uit jurisprudentie op te maken dat het kan gaan om het beschermen van de nationale veiligheid en de democratische rechtsstaat tegen bedreigingen vanuit het binnen- en buitenland.105 Het EHRM laat bij de beoordeling

hiervan een ruime appreciatiemarge aan de lidstaten omdat dit belang van vitaal belang is voor het voortbestaan van de lidstaten en het EHRM en de Raad van Europa te ver van de specifieke context af staan waardoor zij geen goede beoordeling te kunnen geven van de reële bedreiging van de lidstaat.

94 Observer and Guardian v. Verenigd Koninkrijk 26-11-1991, 13585/88 (par. 71) 95 Lingens v. Oostenrijk, EHRM, 08-07-1986, 9815/82 (par. 43)

96 Oberschlick v. Oostenrijk, 23-05-1991, 11662/85 (par. 60)

97 Young, James and Webster v. Verenigd Koninkrijk, EHRM, 13-08-1981, 7601/76 (par. 63)

98 Nieuwenhuis stelt dat er in een democratie onveranderlijke rechtsnormen zijn die het voortbestaan van die

democratie garanderen. De vraag is op welk punt het pleiten voor een beperking van bepaalde rechten in feite de vernietiging van deze rechten zal betekenen. Nieuwenhuis geeft verschillende mogelijkheden die hierbij gevolgd kunnen worden. Naar Duits voorbeeld kan worden gekeken of de ‘kern’ van mensenrechten (menselijke waardigheid) wordt aangetast. Ook kan beredeneerd worden dat er slechts op de harde randvoorwaarden van een democratie moet worden afgegaan. A.J. Nieuwenhuis, Over de grens van de vrijheid

van meningsuiting (Ars Aequi Libri, 2015 vierde druk) p.56 99 Observer and Guardian, EHRM, 26-11-1991, 13585/88 (par. 72)

100 S. Greer, The exceptions to Articles 8 to 11 of the European Convention on Human Rights (Council of Europe

Publishing, 1997) p.15

101 Sunday Times v. Verenigd Koninkrijk, EHRM, 26-04-1979, 13166/87 (par. 50)

102 S. Greer, The exceptions to Articles 8 to 11 of the European Convention on Human Rights (Council of Europe

Publishing, 1997) p.17

103 Idem p.14

104 A.J. Nieuwenhuis, Over de grens van de vrijheid van meningsuiting (Ars Aequi Libri, 2015 vierde druk) p.189 105 S. Greer, The exceptions to Articles 8 to 11 of the European Convention on Human Rights (Council of Europe

(18)

2. Voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Hierop hebben lidstaten zich met grote regelmaat succesvol beroepen waardoor er veel jurisprudentie is. Desalniettemin heeft het EHRM geen algemene regels benoemd die voor dit doel gelden. Het EHRM lijkt een standaard te volgen waarbij eerst de feiten van de zaak worden bekeken, dan wordt kort gerefereerd naar de rechtsstaat en de noodzakelijkheidstoets waarna de conclusie volgt. Wat bij de meeste zaken naar voren komt is dat er effectief onafhankelijk toezicht op het gebruik van de bepaling moet zijn.106

Relevant voor deze scriptie is het verbieden van oproepen tot geweld. Nieuwenhuis beschrijft verschillende regels die zijn af te leiden uit de Incal,107 Sürek108 en Karatas109

zaken.110 Het EHRM onderzoekt zelf of een publicatie als een oproep tot geweld kan

worden beschouwd.111 Bij de noodzakelijkheidstoets wordt gelet op de situatie waarin de

publicatie is gedaan.112 Indien de situatie dermate gespannen is dat een publicatie

daadwerkelijk geweld tot gevolg kan hebben laat het Hof ruimte aan de lidstaat om te beoordelen of een verbod van de publicatie gepast is. Ook een verbod van het verheerlijken van geweld kan toegestaan zijn.113

3. Bescherming gezondheid of goede zeden. Ook indien de beperking er is om de goede zeden te beschermen wordt een ruime appreciatiemarge aan de lidstaten gegeven. Het EHRM besloot in Handyside dat de algemene aard van ‘goede zeden’ maakt dat het niet mogelijk is om een uniforme interpretatie hiervan in de lidstaten te ontdekken en ‘goede zeden’ gebonden zijn aan tijd en plaats.114

4. Beschermen goede naam of de rechten van anderen. Dit doel heeft een nauwe link met de voorkoming van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van gezondheid of de goede zeden. Wederom zijn er weinig algemene regels in de jurisprudentie te vinden.115

5. Voorkomen verspreiding vertrouwelijke mededelingen. In de Leander116 zaak stelde

het EHRM dat hoewel de bevolking het recht heeft op informatie, dit niet betekent dat er een positieve verplichting op de Staat rust om aan ieder willekeurig persoon informatie te verstrekken. Het EHRM lijkt bij de toetsing van dit doel vooral een balans te slaan tussen informatie en privacy.117

6. Waarborgen gezag en onpartijdigheid rechterlijke macht. Dit doel is door het EHRM uitgelegd in de Sunday Times118 zaak. De ‘rechterlijke macht’ moet geaccepteerd zijn en

vertrouwd worden door de bevolking.119 Het doel omvat niet alleen de rechterlijke macht

zelf maar ook de rechten van de rechtzoekenden.120 Aangezien er volgens het EHRM een

consensus bestaat over wat ‘het gezag van de rechterlijke macht’ inhoudt en wanneer

106 Idem p. 29-32

107 Incal v. Turkije, EHRM, 09-06-1998, 22678/93. 108 Sürek v. Turkije, EHRM, 08-07-1999, 26682/95. 109 Karatas v. Turkije, EHRM, 08-07-1999, 23168/94.

110 A.J. Nieuwenhuis, Over de grens van de vrijheid van meningsuiting (Ars Aequi Libri, 2015 vierde druk)

p.320-321

111 Sürek v. Turkije, EHRM, 08-07-1999, 26682/95; Karatas v. Turkije 08-07-1999, 23168/94 112 Incal v. Turkije, EHRM, 09-06-1998, 22678/93.

113 Sürek v. Turkije, EHRM, 08-07-1999, 26682/95.

114 Handyside v. Verenigd Koninkrijk, EHRM, 07-12-1976, 5493/72 (par. 48)

115 S. Greer, The exceptions to Articles 8 to 11 of the European Convention on Human Rights (Council of Europe

Publishing, 1997) p.35

116 Gaskin v. Verenigd Koninkrijk, EHRM, 26-03-1987, 10454/83.

117 S. Greer, The exceptions to Articles 8 to 11 of the European Convention on Human Rights (Council of Europe

Publishing, 1997) p.41

118 Sunday Times v. Verenigd Koninkrijk, EHRM, 26-04-1979, 13166/87 119 Idem (par. 55)

(19)

dat beschermd mag worden hebben de lidstaten indien zij zich op dit doel beroepen een nauwe appreciatiemarge.121

3.3 Jurisprudentie EHRM en algemene regels

Om de verkenning van de jurisprudentie van het EHRM betreffende de relatie tussen de vrijheid van meningsuiting en terrorisme te concretiseren zijn in deze paragraaf eerst enkele belangrijke zaken beschreven. Vervolgens worden deze samengenomen met de eerder besproken jurisprudentie uit paragraaf 3.2 om zo tot enkele algemene regels te komen.

Een belangrijke uitspraak is de Leroy zaak. Hier publiceerde een cartoonist in een Baskisch weektijdschrift op 12 september 2001, enkele dagen na de aanslag op de Twin Towers in New York. Op de cartoon stond de tekst ‘We have all dreamt of it…Hamas did it’. Leroy en de directeur van het tijdschrift werden door de nationale rechtbank veroordeeld tot een geldboete en in de kosten. Leroy zei gevoelens van anti-Amerikaans imperialisme te willen overbrengen. Het EHRM vond echter dat de cartoon de gewelddadige destructie van de Verenigde Staten propageerde en zich goedkeurend uitliet over de dood van de slachtoffers. Publicatie van de cartoon zo kort na de aanslag, in een regio met een gewelddadig verleden, maakte het extra kwalijk. De beperkte boetedoening van geldelijke aard zorgde daarom niet voor een te vergaande beperking van de vrijheid van meningsuiting.122 In Sürek v. Turkije ging het om de eigenaar van

een tijdschrift dat brieven had gepubliceerd waarin het Turkse leger werd beschuldigd van het bruut onderdrukken van de Koerden. Hij werd door Turkije veroordeeld voor propaganda en het zaaien van haat. Het EHRM oordeelde dat er geen schending van artikel 10 was omdat de brieven personen blootstelden aan mogelijk geweld. Ondanks het feit dat Sürek de brieven niet zelf had geschreven had hij ze wel een podium gegeven.123 In een andere zaak uit Turkije: Gündüz v. Turkije werd een man veroordeeld

omdat hij zich erg kritisch uitliet over de democratie en opriep tot invoering van Sharia recht. Het EHRM vond hier dat er wel sprake was van schending van artikel 10 omdat Gündüz’ ideeën reeds bij het publiek bekend waren en het een onderwerp was waarover veel in Turkije gesproken werd. Daarnaast nam Gündüz overduidelijk deel aan het publieke debat waarin juist werd getracht controversiële meningen een podium te geven. De uitingen van Gündüz waren volgens het EHRM niet te kwalificeren als haatzaaien of oproepen tot geweld, maar als een bijdrage aan het democratische proces. Oproepen tot invoering van de Sharia, zonder daarbij te pleiten voor geweld mocht volgens het EHRM niet bestraft worden.124 Ten slotte, is de zaak van Faruk Temel v. Turkije van belang. De

voorzitter van een politieke partij werd veroordeeld omdat hij in de pers de interventie in Irak door de Verenigde Staten en het opsluiten van een leider van een terroristische organisatie in een isoleercel had bekritiseerd. Volgens Turkije had hij publiekelijk terroristische methoden verdedigd. Het EHRM benadrukte dat Temel als een politiek actor had gesproken en hij niet had opgeroepen tot geweld of gewapend verzet. Er was geen sprake van haatzaaien en zijn recht op vrijheid van meningsuiting was door de veroordeling geschonden.125

Als belangrijke algemene leidraden zijn te noemen dat het EHRM telkens benadrukt dat pluralisme, tolerantie en ruimdenkendheid belangrijke waarden zijn in een democratische samenleving.126 Tegelijkertijd brengt de vrijheid van meningsuiting ook plichten met zich

121 Idem (par. 59)

122 Leroy v. Frankrijk, EHRM, 02-10-2009, 36109/03. 123 Sürek v. Turkije, EHRM, 08-07-1999, 26682/95 124 Gündüz v. Turkije, EHRM, 04-12-2003, 35071/97.

125 Faruk Temel v. Turkije, EHRM, 01-02-2011, 16853/05; EHRM, Factsheet: Hate speech, November 2014,

p.4-5.

126 Handyside v. Verenigd Koninkrijk, EHRM, 07-12-1976, 5493/72 (par.49); I.A. v. Turkije, EHRM, 13-09-2005,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit onderzoek heeft aan de hand van een literatuurscan, twee surveys, een expertmeeting en twee individuele gesprekken met experts gekeken naar welke onderwerpen op het gebied

Dit onderzoek heeft aan de hand van een literatuurscan, twee surveys, een expertmeeting en twee individuele gesprekken met experts gekeken naar welke onderwerpen op het gebied

Based on a synthesis between our research results from the literature scan and the findings from the experts, we have come to a selection of subjects that are topical within

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Minder eenvoudig ligt dat bij de misdrijven ter voorbereiding of vergemakkelijking van terroristische misdrijven. Het gaat hier om een lijst van misdrijven die nauwelijks

Bij een nadere beschouwing komt echter een kenmerk naar voren dat veel actoren met elkaar delen: personen die actief zijn in de bestudeerde jihadistische clusters voelen zich

Ook aan deze vraag besteed Siem Eikelenboom aandacht door de reactie van de overheid in de jaren zeventig en tachtig te vergelijken met de huidige terrorisme bestrijding..

• Spreken over “jihadistisch terrorisme” bergt het gevaar in zich dat etnische en religieuze minderheden zullen worden gediscrimineerd;.. • Zij worden tot