• No results found

Black doll white doll : bewustzijn en zelfidentificatie in relatie tot raciale uiterlijke kenmerken bij jonge kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Black doll white doll : bewustzijn en zelfidentificatie in relatie tot raciale uiterlijke kenmerken bij jonge kinderen"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BLACK DOLL WHITE DOLL

Bewustzijn en zelfidentificatie in relatie tot raciale uiterlijke kenmerken bij jonge kinderen

Master of Science in Pedagogische Wetenschappen – Orthopedagogiek

Universiteit van Amsterdam

Auteur

Laurien van Vugt

Studentennummer

10284710

Scriptiebegeleiders

mw. dr. F.C. (Francine) Jellesma mw. M. (Marjolein) Zee

Universiteit van Amsterdam

Nieuwe Achtergracht 166 Tweede beoordelaar

1018 WV Amsterdam mw. dr. H.M.J. (Helma) Koomen

Faculteit Einddatum

(2)

Page 2 of 41

Voorwoord

Ongeveer een jaar geleden werd ik door een studiegenoot Jet van Eeghen benaderd of ik mee wilde werken aan een onderzoek gebaseerd op de Doll studie van Clark en Clark. Na vele filmpjes en artikelen te hebben gelezen werd ik steeds meer geïnteresseerd in het onderwerp en besloot ik om de samenwerking aan te gaan. Ik kan mij de eerste afspraak met Francine Jellesma nog goed herinneren; er werd met zijn drieën hard nagedacht en overlegd hoe we dit onderzoek konden gaan aanpakken. Zonder haar kritische blik en nuchtere benadering had ik mijn scriptie niet op deze manier kunnen voltooien. Daarnaast heeft Marjolein Zee mij in de eindfase van mijn scriptie constructieve feedback gegeven, waar ik haar hierbij voor wil bedanken.

We besloten om het onderzoek, de door ons zelfgemaakte etnische puzzel, bij 150 kinderen af te nemen. We belden verschillende scholen af met de vraag of zij mee wilden doen, dit bleek echter nog lastig. Uiteindelijk vonden we drie scholen die bereid waren om mee te doen. Samen gingen we op pad door heel Nederland en namen we de vijftien minuten durende taak bij 150 kinderen af. We vielen op de terugreis in de bus of trein uitgeput in slaap. Omdat ik in deze periode vier dagen in de week stage liep bij de Bascule, werd de combinatie van stage lopen en scriptie schrijven lastig. In verschillende gesprekken met mijn praktijkbegeleidster en begeleidster van de UvA, besloot ik om me eerst volledig op mijn stage te richten zodat ik na de zomervakantie mijn scriptie weer kon oppakken. Na mijn stage kreeg ik het aanbod om bij de instelling te blijven werken, waardoor het soms lastig bleef om te combineren. Echter door de zwarte pieten discussie die in het nieuws kwam raakte ik weer meer gemotiveerd om aan de slag te gaan. Het analyseren van de resultaten was een hele klus, maar ik was ook ontzettend benieuwd wat er uit het onderzoek zou komen. Met plezier heb ik deze resultaten dan ook geanalyseerd.

Tijdens het hele scriptieproces hebben een hoop vrienden en familie me gesteund en hun kritische blik gegeven. In het bijzonder wil ik dan ook mijn ouders en Kasper Jansen bedanken, zij hebben het mogelijk gemaakt dat ik deze studie heb weten te volbrengen. Na zowel een HBO studie pedagogiek als de Master Orthopedagogiek is het tijd om aan het werkende leven te gaan beginnen en ik kijk hier dan ook zeker naar uit.

(3)

Page 3 of 41

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Inhoudsopgave ... 3 Samenvatting ... 4 1. Inleiding ... 5 2. Theoretisch kader ... 7

2.1.1 Ontwikkeling van bewustzijn ... 7

2.1.2 De rol van schoolcontext ... 10

2.1.3 De rol van etniciteit ... 11

2.2 Doll Studies ... 13 3. Onderzoeksmethode ... 18 3.1 Participanten ... 18 3.2 Meetinstrumenten ... 19 3.3 Procedure ... 20 3.4 Statistische Analyses ... 21 4. Resultaten... 22

4.1 Bewustzijn van raciale uiterlijke kenmerken ... 22

4.1.1 Leeftijd ... 22

4.1.2 Schoolcontext ... 24

4.1.3 Eigen huidskleur ... 26

4.2 Identificatie met eigen huidskleur ... 27

4.2.1 Leeftijd ... 27

4.2.2 Schoolcontext ... 28

4.2.3 Eigen huidskleur kind ... 28

5. Discussie ... 29

6. Conclusie ... 34

7. Literatuur... 35

Bijlagen ... 38

Bijlage 1 Informatiebrief ... 38

(4)

Page 4 of 41

Samenvatting

Discriminatie komt voor op basis van huidskleur en andere raciale uiterlijke kenmerken wat kan leiden tot sociaal emotionele problemen. Het is daarom van belang dat kinderen van jongs af aan leren hoe ze met raciale verschillen om moeten gaan. In Nederland zijn onderzoeken naar raciaal bewustzijn van jonge kinderen schaars. In de huidige studie werd onderzocht of er een samenhang bestaat tussen raciaal bewustzijn en zelfidentificatie enerzijds en leeftijd, schoolcontext en etniciteit anderzijds. Bij 150 jonge kinderen is met een etnische puzzel een taak afgenomen. Uit de resultaten is gekomen dat kinderen een geleidelijk begrip, toenemend in leeftijd, van bewustzijn van

huidskleur hebben. Kinderen op heterogene etnische scholen leken zich meer bewust te zijn van huidskleur dan kinderen op een homogene (blanke) school. Echter leken kinderen zich nog niet geheel bewust van gezichtskenmerken. De expliciete uiterlijke kenmerken zoals huidskleur en kapsel leken jonge kinderen beter te herkennen. Tot slot is er een samenhang gevonden tussen het identificeren met de eigen huidskleur en de huidskleur van het kind.

Kernwoorden: bewustzijn, zelfidentificatie, raciale uiterlijke kenmerken, huidskleur, jonge kinderen

Abstract

Discrimination can occur based upon the colour of one’s skin and other racial physical

characteristics which can lead to social emotional problems. It is therefore of utmost importance to teach children as young as possible to deal with these racial differences. In the Netherlands there has not been done much research into racial awareness of young children.This study examines if there is on the one hand a coherence between racial awareness and self-identification and on the other hand age, school context and ethnicity.For this study, 150 children were asked to complete a task with an ethnical doll puzzle. The results show that children are aware of the colour of their skin and that the degree of awareness is positively correlated to their age. Children in heterogeneous ethnical schools seem to be more aware about skin colour than children in homogenous (white) schools. Furthermore, children are not fully aware of other facial characteristics. Explicit

characteristics like skin colour and hairdo seems to be recognized better by young children. Finally, this research shows that there is a correlation between the identification with the own skin colour and the skin colour of the child.

(5)

Page 5 of 41

1. Inleiding

Burgerschapsvorming wordt als een essentieel onderdeel van opvoeding en onderwijs gezien (Verhoeven, 2011). Scholen zijn sinds 2006 verplicht aan burgerschapsvorming te doen (de Bas, 2008). Hierbij wordt de school als oefenplaats gebruikt: het oefenen van democratische principes in de klas en op school en het bijdragen aan de kwaliteit van de school door leerlingen

verantwoordelijkheden en ruimte voor initiatieven te geven (de Bas, 2008). Tevens hangt

burgerschapsvorming samen met identiteitsontwikkeling. Democratie, participatie en identiteit zijn kernwoorden wat betreft burgerschapsvorming (Verhoeven, 2012). De maatschappelijke

ontwikkelingen zoals individualisering en een multiculturele samenleving vragen om actief

burgerschap en sociale integratie (de Regt, 2010). Van belang is dat van jongs af aan wordt geleerd hoe kinderen met elkaar om moeten gaan. Hierdoor leren kinderen sociale verbindingen aangaan en leven in een samenleving die wordt gekenmerkt door etnische, culturele en godsdienstige

pluriformiteit (de Regt, 2010). Op deze manier kunnen onder andere geweld, racisme en intolerantie tegen worden gegaan (Giroux, 2001).

In Nederland gaan kinderen vanaf 4 jaar naar school, waar hen onder andere wordt geleerd over de verschillen en overeenkomsten tussen mensen, culturen en godsdiensten (de Regt, 2010). Zo wordt vanaf groep 4 de nadruk gelegd op verschillen in geloven en culturen en vanaf groep 7 het herkennen van discriminatie (de Bas, 2008). De vraag is of op de basisschool al eerder ingespeeld kan worden op deze verschillen in culturen. Kinderen komen in Nederland van jongs af aan in aanraking met verschillende etniciteiten, onder andere door uiterlijke verschillen. Hierbij kan gedacht worden aan een hoofddoek, kleding of huidskleur. Zijn kinderen in de eerste klassen van de basisschool zich al bewust van deze (uiterlijke) verschillen? Het is van belang dat kinderen vroeg leren over deze (uiterlijke) verschillen om onder andere discriminatie tegen te gaan.

De laatste jaren wordt speelgoed steeds meer aangepast aan de culturele diversiteit (Chin, 1999). Bij Barbie wordt vaak gedacht aan een lange slanke, blanke, blonde pop met blauwe ogen. Inmiddels zijn er Barbies ontworpen met verschillende uiterlijke etnische kenmerken, zo is er een Islamitische Barbie op de markt gebracht. Deze Barbie wordt gekenmerkt door een hoofddoek en kleding waarbij knieën en schouders bedekt worden.Door het blootstellen aan de Islamitische Barbie, ook wel ‘Fulla’ genoemd, zouden kinderen een meer evenwichtig wereldbeeld krijgen (Chin, 1999). Ook de positie van Zwarte Piet is in de Nederlandse samenleving flink ter discussie gesteld. Zwarte Piet zou een racistische bijklank hebben, zowel de donkere huidskleur als de sociale positie worden bekritiseerd (Helsloot, 2009). Vanwege de donkere huidskleur in combinatie met het kroeshaar is het volgens demonstranten respectloos naar mensen van Surinaamse en Afrikaanse afkomst. Mensen zouden zich gekwetst voelen omdat ze door het Sinterklaasfeest herinnerd worden aan de ongelijkheid en slavenarbeid (Helsloot, 2009). De vraag is of kinderen ook op deze manier naar de raciale uiterlijke kenmerken en sociale positie van Zwarte Piet kijken. Kortom, waar begint burgerschapsvorming mee op jonge leeftijd?

(6)

Page 6 of 41

In Nederland is er weinig kennis over het stadium van bewustzijn bij kinderen uit de jongste klassen van de basisschool.Het doel van het huidige onderzoek is om inzicht te krijgen in het bewustzijn en de zelfidentificatie in relatie tot raciale uiterlijke kenmerken bij kinderen tussen 4 en 8 jaar. Bewustzijn verwijst hier naar het onderscheid kunnen maken tussen leden van

verschillende rassen met de daarbij horende verschillende fysieke kenmerken (Ramsey & Myers, 1990). Daarbij wordt er onderzocht in hoeverre er een samenhang bestaat tussen bewustzijn en zelfidentificatie enerzijds en leeftijd, schoolcontext en etniciteit anderzijds. In dit onderzoek is gekozen voor deze leeftijdscategorie omdat in Amerika meerdere studies zijn gedaan omtrent het bewustzijn en zelfidentificatie van jonge kinderen (e.g., Clark & Clark 1939,1947) echter studies over dit onderwerp in Nederland blijken schaars. Tevens is de ontwikkeling van bewustzijn en zelfidentificatie in Amerika anders dan in Nederland, gezien de verschillen in culturele diversiteit. Daarnaast lijkt er geen eenduidig antwoord te zijn vanaf welke leeftijd het bewustzijn van raciale kenmerken zich ontwikkelt (Byrd, 2012). Van belang is om zicht te krijgen vanaf welke leeftijd bewustzijn en zelfidentificatie zich bij kinderen ontwikkelt omdat is gebleken dat kinderen elkaar discrimineren op basis van huidskleur, godsdienst en herkomst (van Amerongen, Robijns, Verberne, & van der Zant, 2010). Discriminatie heeft een grote impact op de sociaal emotionele ontwikkeling van een kind (Coker et al., 2009). Ook is gebleken dat de afgelopen jaren een

stagnatie lijkt te ontstaan in Nederland in de integratie van autochtonen en allochtonen (Vervoort & Dagevos, 2008). Voor het verbeteren van gelijkheid in een multiculturele samenleving zoals de Nederlandse, is het nodig om meer kennis te verkrijgen over de ontwikkeling van het bewustzijn van raciale uiterlijke kenmerken (Aboud, 1989). Dit onderzoek kan erin bijdragen meer inzicht te krijgen in de etnische identiteitsontwikkeling. Met de inzichten uit deze studie kan er worden gekeken of scholen meer moeten inspelen op deze etnische identiteitsontwikkeling. Hierdoor leren jonge kinderen al op de basisschool dat etnische verschillen bestaan en hoe hiermee om te gaan. Dit zou vooroordelen of discriminatie op basis van raciale uiterlijke kenmerken op latere leeftijd kunnen verminderden.

(7)

Page 7 of 41

2. Theoretisch kader

Voordat verder wordt ingegaan op de huidige studie wordt eerst de ontwikkeling omtrent

bewustzijn en zelfidentificatie in relatie tot raciale uiterlijke kenmerken besproken. De cognitieve modellen van raciale identiteitsontwikkeling zijn gebaseerd op veronderstellingen dat bewustzijn de eerste stap is in de identiteitsontwikkeling. Daarbij wordt verondersteld dat de

identiteitsontwikkeling een volgorde aanneemt waarin kinderen geleidelijk in complexiteit van het bewustzijn groeien. Naarmate het bewustzijn stabiliseert, krijgen kinderen het vermogen om zichzelf te identificeren. Vervolgens wordt de rol van etniciteit besproken omdat dit een deel is van de identiteit. Daarna komt de rol van schoolcontext aan bod want de manier waarop kinderen de eigen etniciteit waarnemen is afhankelijk van de context waarin zij leven. Tot slot wordt besproken hoe deze processen (bewustzijn en zelfidentificatie) gemeten kunnen worden.

2.1.1 Ontwikkeling van bewustzijn

Kinderen krijgen vanaf vier maanden enig zelfbesef (Feldman, 2007). Onder zelfbewustzijn wordt volgens Feldman (2007) het volgende verstaan: “het bewustzijn van het “zelf” als eenheid en het besef dat die eenheid los moet worden gezien van de omgeving” (p.210). De ontwikkeling van het zelfbesef bestaat volgens Feldman (2007) uit: waarneming in de ruimte, zelf als veroorzaker, visuele herkenning, rol van de taal en zelfbeschrijving. Zelfbeschrijvingen hangen samen met de cognitieve ontwikkeling en worden uitgedrukt in termen van uiterlijke kenmerken, voorkeuren, bezittingen en activiteiten. Naarmate de leeftijd toeneemt wordt de ontwikkeling van het zelfbesef rijker en genuanceerder. Volgens Piaget (1954) ontwikkelt het zelfbewustzijn zich vanaf het 6de jaar en gaan kinderen zich vanaf het 7e jaar met elkaar vergelijken. Erikson (Kohnstamm, 1995), bekend van theorieën over de sociale (identiteits)ontwikkeling, stelt echter dat kinderen in de

basisschoolleeftijd zich ontwikkelen op het gebied van lezen, schrijven en handenarbeid waardoor ze vertrouwen krijgen in hun eigen kunnen. Na deze kindertijd zouden kinderen pas een eigen identiteit ontwikkelen, namelijk in fase vijf. Er kan dus gesteld worden dat de ontwikkeling van het zelfbesef in fases verloopt, maar er is nog geen eenduidig antwoord hoe en wanneer deze fases zich afspelen.

Zelfbeschrijvingen van jonge kinderen veranderen gedurende de ontwikkeling (Feldman, 2007). Er worden vier verschillende niveaus beschreven; beschrijvingen op basis van fysieke kenmerken, activiteiten, sociale kenmerken en tot slot psychologische kenmerken (Damon en Hart, 1988). In de vroege kindertijd beschrijven kinderen elkaar voornamelijk op basis van het uiterlijk, wat steeds verder wordt uitgebreid tot karaktereigenschappen. Vanaf 2 jaar zijn kinderen zich meer bewust van uiterlijke kenmerken en raken ze geïnteresseerd in huidskleuren en sekseverschillen (Hirschfeld, 2008). Huidskleur zou een primair fysiek kenmerk zijn waar kinderen op vertrouwen, mogelijk zijn ook andere kenmerken zoals oogkleur en haartype belangrijk (Alejandro-Wright, 1985). Echter bij jonge kinderen is bewustwording en identificatie nog niet geheel eenduidig. Kinderen kunnen zich op deze leeftijd nog identificeren met dieren, stripfiguren en/of

(8)

Page 8 of 41

sprookjesfiguren die niet op hen lijken (Aboud, 2008). Kortom, mogelijk zijn jonge kinderen zich al bewust van uiterlijke kenmerken zoals huidskleur maar kunnen ze zich hier nog niet eenduidig mee identificeren. Het lijkt erop dat naarmate de leeftijd toeneemt de zelfbeschrijvingen complexer worden. Aan de hand van bovenstaande literatuur wordt in de huidige studie dan ook verwacht dat naarmate kinderen ouder zijn er een meer eenduidig bewustzijn en zelfidentificatie is van raciale uiterlijke kenmerken.

Hoe kinderen zichzelf en anderen omschrijven, verschilt dus per ontwikkelingsfase. Uit onderzoek van Ruble et al. (2004) naar de ontwikkeling van identiteit blijkt dat kinderen voor de leeftijd van 8 jaar zichzelf voornamelijk omschrijven in termen van uiterlijke kenmerken en sociale relaties. Zo vertellen kinderen op deze leeftijd het geslacht, de haarkleur en woonplaats. Wanneer kinderen ouder worden zal een omschrijving ontstaan in termen van stabiele kenmerken en oordelen over zichzelf. Terwijl etniciteit eerst omschreven wordt op basis van zichtbare

eigenschappen, zoals huidskleur, wordt het dan omschreven op basis van sociale status, normen en waarden (Ruble, et al., 2004). Hoewel kinderen zich al op jonge leeftijd (5-8 jaar) bewust zijn van sociale categorieën, betekent dit niet dat ze zich volledig met deze categorie hebben geïdentificeerd. Kinderen tot een leeftijd van 7 à 8 jaar beschrijven zichzelf voornamelijk met externe kenmerken zoals gedrag en uiterlijk maar in mindere mate in disposities (Bennett & Sani, 2004). Onderzoek van Marks et al. (2007) laat zien dat oudere kinderen (9 en 10 jaar) meer etnische labels gebruiken om zichzelf te beschrijven dan jongere kinderen (6 en 7 jaar). Dit suggereert dat exploratie van etnische identiteit toeneemt naarmate kinderen ouder worden. Kortom, etnische

identiteitsontwikkeling vindt plaats in fases. Kinderen worden zich in iedere fase meer bewust van de verschillen die etniciteit met zich meebrengt (Quintana, 1988). Tevens lijken kinderen vanaf 9 jaar zichzelf meer te beschrijven aan de hand van etniciteit dan kinderen jonger dan 9 jaar. Hoewel kinderen mogelijk al wel raciale verschillen zien, blijft het de vraag of ze zich hier ook

daadwerkelijk bewust van zijn. Met de informatie dat kinderen vanaf 9 jaar zich meer beschrijven aan de hand van etniciteit, blijft de vraag hoe de ontwikkeling voor het 9de jaar eruit ziet. In de huidige studie wordt dit onderzocht.

Bovendien is het bewustzijn van verschillen tussen sociale categorieën groter

naarmate cognitieve mogelijkheden en vaardigheden toenemen (David, Grace, & Ryan, 2004). Dit zou erop kunnen wijzen dat naarmate kinderen ouder worden, er een grotere mate van bewustzijn is van verschillen. Daarnaast is de behoefte aan zelfcategorisatie afhankelijk van de toegankelijkheid van een bepaalde groep en hoe een kind daar in past. Hierin zijn drie ontwikkelingsniveaus te onderscheiden: ten eerste het bewustzijn; mate van kunnen onderscheiden van de sociale categorie en het kunnen labelen ervan (3 tot 5 jaar), ten tweede de identificatie; zichzelf labellen tot een sociale categorie en tot slot stabiliteit (David, Grace, & Ryen, 2004). Kortom, het lijkt erop dat het bewustzijn in fases is opgedeeld, naar mate een kind ouder wordt nemen de cognitieve

(9)

Page 9 of 41

Hoewel het logisch lijkt dat kinderen in eerste instantie etniciteit waarnemen door middel van fysieke kenmerken, is gebleken dat deze veronderstelling onjuist is (Aboud, 1988, in Quintana, 1998). Kinderen zouden eerst attitudes over verschillende rassen vormen, voordat ze in staat zijn tot het correct categoriseren van verschillende rassen op basis van fysieke kenmerken (ibid.). Tevens zien kinderen ras nog niet als een constante factor zien; wanneer iemand bruin wordt door de zon denken kinderen dat, door de verkleuring van de huid, ook het ras van de persoon is veranderd (Clark & Clark, 1982). Dit suggereert dat voordat kinderen zich bewust zijn van raciale uiterlijke kenmerken, zij eerst de verschillende etniciteiten ontdekken. Pas dan zouden kinderen zich bewust zijn van uiterlijke kenmerken zoals huidskleur passend bij een etniciteit.

Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het erop lijkt dat het bewustzijn van raciale kenmerken in verschillende fases verloopt. Hoe ouder een kind is, hoe complexer en stabieler het bewustzijn wordt. Hoewel het vanaf 8 jaar duidelijk lijkt hoe deze fases verlopen, is er geen eenduidigheid hoe de ontwikkeling verloopt voor deze tijd. Wanneer inzicht wordt verkregen in de ontwikkeling voor het 8ste jaar kan hierop ingespeeld worden. In de jongere klassen van de basisschool kan geleerd worden om met raciale verschillen om te gaan om hierdoor discriminatie tegen te gaan. Niet alleen leeftijd, maar ook schoolcontext en etniciteit lijken een rol te spelen in deze ontwikkeling, dit wordt in de volgende paragrafen besproken. Hieronder in tabel 1 volgt een schematische weergave van de verwachting van de ontwikkeling van bewustzijn, zelfidentificatie en raciale standvastigheid.

Tabel 1

Overzicht ontwikkeling van bewustzijn, zelfidentificatie en raciale standvastigheid

Leeftijd Ontwikkeling

3-4 jaar Bewustwording fysieke verschillen

Eigenzinnige classificatie

4-6 jaar Bewust van fysieke kenmerken

Consistente classificatie

6-8 jaar Ontwikkeling identificatie

Preconceptuele classificatie

8-10 jaar Bewust van fysische en biologische kenmerken

Bewust van sociale kenmerken Conceptuele classificatie

10-12 jaar Bewust van fysische, biologische en sociale

kenmerken

(10)

Page 10 of 41 2.1.2 De rol van schoolcontext

De sociale ontwikkeling van een kind begint vorm te krijgen wanneer de interactie met andere kinderen begint, dus tussen de leeftijd van 2 en 3 jaar (Feldman, 2007). Binnen deze sociale omgeving start de emotionele ontwikkeling van een kind. Identiteit is een sociale constructie, ook wel sociale identiteit genoemd (Verkuyten, 1999). Bij sociale identiteit gaat het erom hoe iemand in relatie tot een sociale omgeving wordt gedefinieerd. Ook in de Sociale Identiteitstheorie van Tajfel en Turner (1979) wordt gesteld dat individuen zichzelf en anderen zien als onderdeel van een bepaalde groep. Dit wordt ook wel categoriseren genoemd en gebeurt op basis van gelijkenissen van het individu en een groep wat leidt tot identificatie. Identiteit zou volgens Tajfel ontwikkeld worden in relatie tot de groep(en) waartoe iemand behoort. Dit wordt door Verkuyten (2006) ook wel groepsidentiteit genoemd.

De maatschappij lijkt van invloed te zijn op attitudes die over rassen worden gevormd (Quintana, 1998). Naarmate kinderen ouder worden veranderen deze attitudes door onder andere de omgeving. Kinderen gaan hun kennis integreren met hun waarnemingen uit de sociale omgeving, zoals school. Ook blijkt uit onderzoek van Benett en Sani (2004) dat bij kinderen in de leeftijd van 7 tot 10 jaar het gevoel van het zelf complexer wordt, mede doordat de omgeving complexer wordt. Zoals school, docenten, leeftijd maar ook leeftijdsgenoten van een ander ras. Door deze interacties ontwikkelen kinderen nieuwe sociale rollen en sociale identiteiten. Benett en Sani (2004) stellen dat doordat kinderen zich meer bewust worden van de omgeving, zij meer in aanraking komen met de verschillen tussen etniciteit en de daarbij horende uiterlijke kenmerken. Er kan dus gesteld worden dat naarmate kinderen ouder zijn ze zichzelf en anderen steeds complexer

beschrijven. Voor de leeftijd van 8 jaar lijken kinderen zich bewust te zijn van hun uiterlijk maar hoe deze ontwikkeling exact verloopt is niet geheel duidelijk. In de huidige studie wordt onderzocht of er een samenhang bestaat tussen raciaal bewustzijn en leeftijd (4-8 jaar). De manier waarop kinderen de eigen etniciteit en die van anderen waarnemen is afhankelijk van de etnische

homogeniteit en heterogeniteit in de dagelijkse activiteiten (Verkuyten, 2004). Tevens beïnvloedt etnische diversiteit in een klas of op school de mate waarin etniciteit centraal staat in de sociale interacties tussen kinderen (Kowalski, 2007).

De manier waarop kinderen de eigen etniciteit en die van anderen waarnemen is afhankelijk van de context waarin zij leven en de etnische diversiteit in de dagelijkse activiteiten van deze kinderen (Verkuyten, 2004). Dit wordt bevestigd in onderzoek van Kinket en Verkuyten (1997) waaruit is gebleken dat context een rol speelt bij de etnische zelfidentificatie van kinderen. Tevens blijkt uit onderzoek van Kowalski (2007) dat diversiteit in de schoolcontext de mate van bewustzijn zou beïnvloeden. Waarbij op heterogene etnische scholen een hogere mate van bewustzijn van etniciteit is dan op homogene (blanke en zwarte) scholen. Een homogene school wordt omschreven als een school die is ingedeeld naar een gemeenschappelijk kenmerk, in dit geval enkel een blanke of donkere huidskleur (Verkuyten, 2004). Een heterogene school wordt door Verkuyten (2004) omschreven als een school met een diverse indeling, in dit geval verschillende soorten etniciteiten.

(11)

Page 11 of 41

Gebleken is dat culturele diversiteit op school bijdraagt aan een positieve etnische identiteit.

Kinderen hebben een positiever gevoel over de eigen etnische achtergrond op scholen waar etnische culturele verschillen erkend en besproken worden(Verkuyten, 2006). Dit bleek voor zowel

autochtone als voor Turkse, Marokkaanse en Surinaamse kinderen. Het lijkt dus dat multicultureel onderwijs leidt tot een sterker etnisch bewustzijn. Kijkend naar de steekproef van de huidige studie, wordt op basis van bovenstaande literatuur verwacht dat participanten op een heterogene etnische school zich meer bewustzijn van raciale uiterlijke kenmerken dan participanten op een homogene (blanke) school.

Verschillende studies hebben gevonden dat donkere kinderen meer ambivalent waren over de etniciteit dan blanke kinderen (Milner, 1983 in Verkuyten, 2004). Sommige van de donkere

kinderen identificeerden zich met blanke kinderen (ibid.). Dit is tevens gebleken in de Doll Studie van Clark en Clark (1947). Ook laten resultaten zien dat baby’s zich oriënteren op basis van de huidskleur die ze het meeste zien (Byrd, 2012). Wanneer kinderen op een homogene (blanke) school zitten, worden ze enkel aan de blanke huidskleur blootgesteld. Naar verwachting zullen kinderen zich dan meer bewust zijn van een blanke huidskleur. Voor kinderen op een heterogene etnische school geldt dat ze zich naar verwachting meer bewust zijn van een getinte en donkere huidskleur dan op een homogene (blanke) school.

Concluderend kan op basis van bovenstaande literatuur gesteld worden dat context een belangrijke rol speelt in de identiteitsontwikkeling. Zo zou school een omgeving zijn waarbij kinderen elkaar gaan vergelijken en op basis van (uiterlijke) overeenkomsten naar elkaar toe trekken. Het lijkt erop dat kinderen op een heterogene etnische school zich meer bewust zijn van etnische verschillen dan kinderen op een homogene school (blanke school of zwarte school). Op basis van bovenstaande bevindingen wordt in de huidige studie dan ook verwacht dat kinderen op een homogene (blanke) school zich minder bewust zijn van raciale uiterlijke kenmerken dan kinderen op een heterogene etnische school. Kinderen op een blanke school worden minder aan verschillende raciale uiterlijke kenmerken blootgesteld waardoor er een mindere mate van bewustzijn is dan bij kinderen op een heterogene etnische school. Kinderen die zich meer bewust zijn van raciale uiterlijke kenmerken zullen naar verwachting ook beter in staat zijn om zichzelf te identificeren met de eigen huidskleur.

2.1.3 De rol van etniciteit

De cognitieve modellen van de ontwikkeling van etnische identiteit zijn gebaseerd op

veronderstellingen dat kinderen de eigen actieve constructeurs zijn van hun sociale wereld (Aboud & Doyle, 1993; Bussey & Bandura , 1999). Etniciteit is één van de categoriale kenmerken van sociale identiteit. Sociale identiteit is verbonden met cultuur en het sociale systeem. Tajfel en Turner (1979) stellen dat ieder mens deel uitmaakt van verschillende sociale systemen, op basis van geslacht, etniciteit en leeftijd. Kortom, etniciteit is een deel van iemands identiteit en kan op

(12)

Page 12 of 41

(Kowalski, 2007). Ook Verkuyten (1999) stelt dat etniciteit een deelidentiteit is omdat mensen tot verschillende groepen behoren.

Het categoriseren op basis van sekse vindt eerder plaats dan het categoriseren op basis van etniciteit (Quintana ,1998). Deze ontwikkeling vindt namelijk plaats tussen de leeftijd van 3 en 5 jaar (Kowalski, 2007). Een mogelijke oorzaak hiervoor zou kunnen zijn dat ouders in de

opvoeding vaker opmerkingen maken over het geslacht dan over de etniciteit. Ook zou het kunnen zijn dat jonge kinderen vaker worden blootgesteld aan de verschillen tussen sekse dan aan de verschillen in etniciteit (Katz, 1983, in Kowalski, 2007).Concluderend kan gesteld worden dat etniciteit een onderdeel is van de identiteit. Er is gebleken dat kinderen zich vanaf 3 meer bewust zijn van geslacht dan van etniciteit. De vraag blijft vanaf wanneer kinderen zich bewust worden van etniciteit.

Tevens lijkt de leeftijd waarop kinderen zichzelf kunnen identificeren op basis van hun etniciteit te verschillen per etnische groep. Onderzoek van Ramsey en Myers (1990) toonde aan dat blanke kinderen hiertoe in staat zijn tussen de 3 en 5 jaar. Hoewel uit verschillende onderzoeken bleek dat dit ook het geval was bij donkere kinderen, toonden andere onderzoeken, waaronder die van Katz en Kofkin (1997, in Kowalski, 2007) aan dat kinderen uit etnische minderheidsgroepen hiertoe pas in staat zijn op een leeftijd van 7 jaar. Kortom, de leeftijd waarop kinderen deze vaardigheid ontwikkelen is mogelijk afhankelijk van de etnische groep waartoe zij behoren. Uit onderzoek van Kowalski (2007) bleek echter dat kinderen uit een collectivistische cultuur, zoals de Turkse en Marokkaanse cultuur (getinte huidskleur), hun zelfbeschrijvingen meer baseren op etnische identiteit dan kinderen uit een individualistische cultuur, zoals de Nederlandse cultuur (blanke huidskleur). Tevens blijkt uit hetzelfde onderzoek van Kowalski (2007) dat kinderen uit etnische minderheidsgroepen zich meer betrokken voelen bij de eigen groep dan kinderen uit etnische meerderheidsgroepen. Mogelijk zouden kinderen zich hierdoor meer bewust zijn van kenmerken die passen bij de eigen groep (Rhee, Ulemann, Lee, & Roman, 1995; Verkuyten, 2004).

Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat etniciteit verbonden is aan sociale identiteit. Het is gebleken dat kinderen zich eerder bewust zijn van geslacht dan van etniciteit. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat ouders vaker opmerkingen naar het kind maken over het geslacht. Tevens is gebleken dat kinderen uit collectivistische culturen (getinte huidskleur), zichzelf meer beschrijven op basis van etnische identiteit dan kinderen uit een individualistische cultuur (blanke huidskleur). In de huidige studie wordt dan ook verwacht dat kinderen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse achtergrond zich meer bewust zijn van raciale uiterlijke kenmerken dan kinderen met Nederlandse achtergrond. Tevens wordt verwacht dat kinderen met een getinte huidskleur zich beter kunnen identificeren met de eigen huidskleur. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat kinderen uit een collectivistische cultuur (getinte huidskleur) meer op de eigen groep gericht zijn terwijl in een individualistische cultuur (blanke huidskleur) het eigen belang voorop staat (Rhee, Ulemann, Lee & Roman, 1995).

(13)

Page 13 of 41

2.2 Doll Studies

In de vorige paragrafen is gekeken in naar de rol van leeftijd, etniciteit en schoolcontext in relatie tot raciaal bewustzijn en zelfidentificatie bij jonge kinderen. In de komende paragraaf wordt besproken hoe deze processen (bewustzijn en zelfidentificatie) gemeten kunnen worden.

Deze complexe bewustzijnsprocessen kunnen gemeten worden met de Doll studie techniek. De procedure van Clark en Clark (1939) kan gezien worden als een standaard paradigma om raciaal bewustzijn en zelfidentificatie bij kinderen te onderzoeken. Tussen 1919 en 1977 zijn er meer dan dertig studies (e.g., Clark & Clark 1939,1947; Guerrero et al., 2010) gedaan aan de hand van deze Doll studie procedure en dergelijke variaties hierop. Ook tot op de dag van vandaag wordt deze procedure nog toegepast (Gray - Little & Hafdahl , 2000; Guerrero et al., 2010). De Doll techniek is een gangbare manier om jonge kinderen naar hun bewustzijn, voorkeur en zelfidentificatie te vragen doordat er enkel een pop aangewezen hoeft te worden (Byrd, 2012). Er worden geen verbale vaardigheden of abstract denkvermogen van het kind verwacht.

Het onderzoek van Clark en Clark (1939) wordt in de huidige studie voor een groot gedeelte gerepliceerd. Meer dan vijfenzestig jaar geleden is er onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van raciale identificatie en voorkeur als een ontwikkeling van zelfbewustzijn bij negroïde kinderen (Clark & Clark, 1947). Raciaal bewustzijn wordt in de studie gedefinieerd als het zelfbewustzijn bij een bepaalde groep te horen, die anders is dan andere groepen, door duidelijke fysieke kenmerken die geaccepteerd zijn als raciale kenmerken (Verkuyten, 2004). Clark en Clark (1939) onderzochten raciaal bewustzijn en zelfidentificatie van kinderen aan de hand van twee poppen. Eén pop had een donkere huidskleur en zwarte haren en de andere pop had een blanke huidskleur en blond haar. Buiten huidskleur en haarkleur om, zagen deze twee poppen er identiek uit. Vervolgens werd aan het kind gevraagd om antwoord te geven op acht vragen door een pop aan te wijzen. De vragen die aan het kind gesteld werden zijn; 1) geef me de pop waarmee je het liefste zou willen spelen, 2) geef me de pop die er leuk uit ziet, 3) geef me de pop die er slecht uitziet, 4) geef me de pop die een mooie kleur heeft, 5) geef me de pop die eruit ziet als een blank kind, 6) geef me de pop die er uitziet als een getint kind, 7) geef me de pop die eruit ziet als een donker kind, 8) geef me de pop die het meeste op jou lijkt. Vraag 1 tot en met 4 onderzoeken de

voorkeuren van een kind, vragen 5 tot en met 7 onderzoeken het raciaal bewustzijn en tot slot geeft vraag 8 inzicht in de zelfidentificatie van een kind.

Naast poppen, die in de Clark studie zijn gebruikt, zijn ook alternatieve technieken gebruikt, zoals cartoons, tekeningen en foto’s (Byrd, 2012). Enkele variaties op de Doll techniek van Clark en Clark (1939) worden hieronder beschreven. In het onderzoek van Jordan en

Hernandez - Reif (2009) is gekozen voor cartoons omdat jonge kinderen meer vertrouwd zouden zijn met computer gegenereerde beelden zoals cartoons dan met poppen, wat hierdoor beter zou werken dan poppen. Tevens wordt in de meeste Doll studies voornamelijk gericht op de blanke en donkere huidskleuren. Er zijn een aantal variaties ontwikkeld die gebruik maken van verschillende huidskleuren. Zo werd in enkele studies gebruik gemaakt van poppen met tussenliggende huid

(14)

Page 14 of 41

tinten of van fantasiekleuren (Jordan & Hernandez – Reif, 2009; Smith et al., 2009; Greene, 2008). Over het algemeen is de meest voorkomende stimulus de huidskleur, echter in sommige studies is ook haartype en kleur ogen toegepast (Byrd, 2012). Om de zelfidentificatie te onderzoeken zijn er ook studies geweest waarbij de eigen huidskleur getekend moest worden (Dutton et al., 1998). De kinderen in deze studie waren voorzien van een set vooraf gesorteerde kleurpotloden, die bestond uit een grote verscheidenheid aan huidskleuren. De opdracht was om de eigen huidskleur te tekenen, met als doel de zelfidentificatie te onderzoeken. Positief hieraan is dat deze test gebruikt kan worden voor alle leeftijden, echter de conclusies die hieruit getrokken kunnen worden zijn beperkt (Byrd, 2012). Zo zou de selectie kleurpotloden invloed kunnen hebben op de resultaten en zijn de houdingen van de kinderen over rassen niet te achterhalen. Enkel het meten van

zelfidentificatie zou het meest betrouwbaar zijn via deze methode, echter kritiek hierop is dat uiteindelijk veel verschillende huidtinten gekleurd worden. De vraag is wanneer een huidskleur correct gekleurd is.

De Doll studie techniek kan voornamelijk gebruikt worden om de houding, het bewustzijn en de zelfidentificatie van kinderen te meten. Een aantal onderzoekers hadden kritiek op de gedwongen keuze in de Clark studie (Jordan & Hernandez-Reif, 2009). Zij hadden kritiek omdat kinderen enkel de keuze hadden tussen twee poppen met twee huidskleuren. Daarbij werd aan de kinderen verteld dat zij bij elke vraag een pop moesten kiezen, ook wanneer zij geen antwoord wisten te geven. Kortom, de kinderen moesten een gedwongen antwoord geven (Jordan &

Hernandez-Reif, 2009). In andere studies is gekozen voor vier of zes poppen, of zelfs het toestaan om geen keuze of meerdere keuzes te maken (Jordan & Hernandez-Reif, 2009; Gopaul- McNicol, 1995). Tevens was er kritiek omdat deze techniek niet de argumentatie achter de gemaakte keuzes meet. In de huidige studie is gekozen voor drie huidskleuren die het meest voorkomen in

Nederland, tevens is gekozen voor cartoons omdat is gebleken dat kinderen meer vertrouwd zouden zijn met computer gegenereerde beelden (Jordan & Hernandez – Reif, 2009).

Uit eerder besproken onderzoeken van Clark en Clark (1939,1947) is gebleken dat er een duidelijk toenemend niveau van kennis is wat betreft raciale verschillen. Wanneer gekeken wordt naar de leeftijd van 3 tot en met 7 jaar, kan gesteld worden dat de algemene kennis bij alle leeftijden goed is, maar dat de bewustwording zich steeds verder ontwikkelt naarmate kinderen ouder worden. Ook bij het identificeren van huidskleur geldt dat naarmate kinderen ouder worden, ze zich beter kunnen identificeren met een huidskleur. Opvallend daarbij is dat getinte kinderen zich eerder identificeren met de blanke pop en donkere kinderen zichzelf kunnen identificeren met de donkere pop (Clark & Clark 1939,1947).

Uit de studie van Jordan en Hernandez-Reif (2009) bleek dat een derde van de donkere kinderen zichzelf identificeerde met de witte pop en een vijfde van de blanke kinderen zichzelf identificeerde met de zwarte pop. Mogelijk zijn kleuters nog niet geheel bewust van de eigen huidskleur of huidskleuren in het algemeen. Daarbij moet wel gezegd worden dat het merendeel van de kinderen zichzelf juist identificeerde met de eigen huidskleur. Kortom, een groot aantal

(15)

Page 15 of 41

kinderen herkenden de eigen huidskleur, echter donkere kinderen identificeerden zich vaker met een witte huidskleur dan andersom. Hieruit blijkt mogelijk dat blanke kinderen zich meer bewustzijn van hun huidskleur dan donkere kinderen. Hoewel niet met zekerheid gezegd kan worden of dit om het bewustzijn van deze kinderen gaat of om de voorkeur (Byrd, 2012).

Ook in Nederland is onderzoek uitgevoerd naar raciaal bewustzijn van kinderen tussen 10 en 12 jaar (Verkuyten, Masson, & Elffers, 1995). Dit onderzoek werd gedaan met behulp van foto’s die door de participanten in categorieën moesten worden ingedeeld. De kinderen bleken huidskleur niet te gebruiken voor het vormen van negatieve of positieve categorieën. Dit suggereert dat kinderen in het dagelijks leven andere kenmerken gebruiken, dan raciale uiterlijke kenmerken om negatieve of positieve categorieën op te stellen. De vraag blijft echter of ze zich bewust zijn van huidskleur. Echter dit onderzoek is uitgevoerd onder oudere kinderen. Mogelijk wanneer kinderen in de leeftijd van 10 en 12 jaar huidskleur niet gebruiken voor het vormen van positieve of

negatieve categorieen, zal dit ook bij jongere kinderen niet het geval zijn.

Huidige studie

In de huidige studie wordt onderzocht of er een samenhang bestaat tussen bewustzijn en

zelfidentificatie enerzijds en leeftijd, schoolcontext en etniciteit anderzijds. Dit onderzoek maakt deel uit van een groter project, waar gekeken wordt of kinderen een specifieke voorkeur hebben voor raciale uiterlijke kenmerken. Er is in de huidige studie voor de leeftijdscategorie 4 tot en met 8 jaar gekozen omdat er eerdere onderzoeken zijn gedaan met behulp van poppen en cartoons bij kinderen in de leeftijd van 3 tot 6 jaar (Byrd, 2012). Hierdoor kunnen de resultaten van deze eerdere studies met de huidige studie worden vergeleken. Tevens is in andere studies een omslagpunt gevonden bij de leeftijd van 6 en 8 jaar (Augoustinos & Rosewarne, 2001; Doyle & Aboud, 2005), waardoor ook deze leeftijdscategorie bij het huidige onderzoek is getrokken. Tevens is er voor het huidige onderzoek data verzameld op scholen met een etnische diversiteit. Hiervoor is gekozen omdat etnische diversiteit in de sociale omgeving van een kind van invloed lijkt te zijn (Kowalski, 2007).

Het Doll experiment van Clark en Clark (1939) wordt voor een groot deel gerepliceerd. Gekozen is voor deze Doll techniek, omdat het een techniek is die op alle leeftijden kan worden toegepast. Zo worden verbale vaardigheden, lezen en abstract denkvermogen in deze techniek vermeden, wat van belang is gezien de cognitieve ontwikkeling van de steekproef. De etnische puzzel is gebaseerd op een variant van de Doll studie, namelijk op basis van cartoons. Kritiek op de studie van Clark en Clark (1939) is onder andere de huidskleuren blank en donker, dit zou niet bij het wereldbeeld passen (Byrd, 2012). In deze studie is dan ook gekozen voor een blanke, getinte en donkere huidskleur. Hierbij is de doorsnede van de Nederlandse bevolking gewaarborgd, dit zijn Nederlanders, Marokkanen/Turken en Surinamers/Antilianen. Verder wijkt het huidige onderzoek op nog een aantal punten af van het bestaande Doll experiment. Zo wordt er in de huidige studie gebruik gemaakt van een puzzel gezicht (cartoon), waarbij de deelnemers een blank gezicht, een

(16)

Page 16 of 41

getint gezicht en een donker gezicht moeten maken. Ook overige raciale gezichtskenmerken, zoals soort neus, ogen, mond en kapsel worden hieraan toegevoegd. Er wordt dus, in tegenstelling tot het Doll experiment van Clark en Clark (1939), niet alleen gekeken of kinderen zich bewust zijn van huidskleur maar ook van raciale gezichtskenmerken.

Kortom, aan de hand van een variatie op de Doll techniek is onderzocht of er een samenhang bestaat tussen bewustzijn en zelfidentificatie enerzijds en leeftijd, schoolcontext en etniciteit anderzijds. In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de overeenkomsten en verschillen van de Doll studie van Clark en Clark (1939) en de huidige studie.

Tabel 2

Verschillen en overeenkomsten Doll Study Clark en Clark (1939) en de huidige studie (2014)

Clark & Clark Huidige studie

Jaar 1939 2014

Land Amerika Nederland

Aantal (N) 300 kinderen 150 kinderen

Doelgroep Kinderen met een donkere huidskleur

Een groep met ervaring met gemixte raciale school situaties en een groep zonder deze ervaring

Kinderen met een blanke, getinte en donkere huidskleur

Een groep op een blanke school en twee groepen in een gemixte raciale school situatie

Leeftijd 6-9 jaar 4-8 jaar

Doel onderzoek Raciale/etnische identiteit aan de hand

van: - Bewustzijn - Voorkeur - Zelf-identificatie

Raciale/etnische identiteit aan de hand van:

- Bewustzijn - Voorkeur - Zelf-identificatie

Methode 2 identieke poppen, met uitzondering

van huidskleur waarbij kinderen een pop kunnen aanwijzen aan de hand van vragen

3 puzzelpoppen (cartoons), die kinderen zelf kunnen maken en bij het geven van hun voorkeur en

zelfidentificatie kunnen aanwijzen

Gestelde vragen 1. Wijs de pop aan met wie je het

liefste zou willen spelen

2. Wijs de pop aan die er leuk uitziet. 3. Wijs de pop aan die er slecht uitziet. 4. Geef de pop die er uitziet als een blank kind.

5. Geef de pop die er uitziet als een getint kind.

6. Geef de pop die er uitziet als een donker kind.

7.Geef de pop die op jou lijkt.

1. Maak een gezicht dat eruitziet als een blank persoon.

2. Maak een gezicht dat eruitziet als een getint persoon.

3. Maak een gezicht dat eruitziet als een donker persoon.

4. Kies het gezicht waar je mee zou willen spelen.

5. Kies het gezicht dat er aardig uitziet.

6. Kies het gezicht dat er slecht uitziet. 7. Kies het gezicht dat jij het mooiste vindt.

(17)

Page 17 of 41

8. Kies het gezicht dat het meeste op jou lijkt.

Huidskleur poppen Blank

Zwart

Blank Getint Zwart

Overige uiterlijke kenmerken Blond haar bij blanke pop

Donker haar bij zwarte pop

Kleur ogen (blauw, groen, bruin) Soort neus (dun, hakig, breed) Soort mond (dun, breder, vol) Kapsel (blond, bruin, zwart, hoofddoek)

Er wordt gepoogd antwoord te krijgen op de volgende vragen: Raciaal bewustzijn

1. Is er een samenhang tussen leeftijd en het bewustzijn van raciale uiterlijke kenmerken? 2. Is er een samenhang tussen schoolcontext en het bewustzijn van raciale uiterlijke kenmerken? 3. Is er een samenhang tussen de eigen huidskleur en het bewustzijn van raciale uiterlijke

kenmerken?

Zelfidentificatie

1. Is er een samenhang tussen leeftijd en de identificatie met de eigen huidskleur? 2. Is er een samenhang tussen schoolcontext en de identificatie met de eigen huidskleur? 3. Is er een samenhang tussen de eigen huidskleur en de identificatie hiermee?

Op basis van de bevindingen in voorgaande literatuur worden met betrekking tot de bovenstaande deelvragen de volgende hypotheses opgesteld:

1. Verondersteld wordt hoe ouder kinderen zijn, hoe meer bewustzijn er is van raciale uiterlijke kenmerken. Ditzelfde geldt voor de identificatie met de eigen huidskleur.

2. Verwacht wordt dat kinderen op een heterogene etnische school zich meer bewustzijn van raciale uiterlijke kenmerken dan kinderen op een homogene (blanke) school.

3. Verwacht wordt dat kinderen met een getinte huidskleur zich meer bewust zijn van raciale uiterlijke kenmerken en zich hiermee beter kunnen identificeren, dan kinderen met een blanke huidskleur.

(18)

Page 18 of 41

3. Onderzoeksmethode

3.1 Participanten

Voorafgaand aan het werven van de participanten werd het huidige onderzoek bij de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam ingediend, waarna er toestemming werd gegeven om het onderzoek te starten. Vervolgens werden er willekeurig 91 basisscholen, verspreid over Nederland, per telefoon en e-mail benaderd om deel te nemen aan het onderzoek (zie bijlage 1). Uiteindelijk zijn er drie basisscholen gevonden die aan het onderzoek deel wilden nemen (responspercentage 3.3%). Bij navraag bleek drukte en/of reorganisatie binnen de scholen de voornaamste reden om niet te participeren in het onderzoek. Per klas werden ongeveer 15 kinderen aselect uit de klas gekozen. Hierdoor hadden alle kinderen een even grote kans om aan het

onderzoek deel te nemen. Ieder kind uit de populatie kreeg voorafgaand aan de taak een getal toegekend, waarna de onderzoekers (Jet van Eeghen en Laurien van Vugt) willekeurig getallen trokken. De kinderen met de, door de onderzoekers getrokken getallen, mochten aan het onderzoek deelnemen.

De participanten waren afkomstig uit Purmerend (N=60), Amersfoort (N=30) en

Apeldoorn (N=60). De kinderen hadden een leeftijd tussen de 4 en 8 jaar oud (M = 5.69, SD = 1.13) en kwamen uit de groepen 1 (29.33%), 2 (30.67%), 3 (20%) en 4 (20%). De leerkrachten van groep 3 en 4 van de basisschool uit Amersfoort gaven geen toestemming om deel te nemen aan het onderzoek door tijdsgebrek. Hierdoor deden op deze school slechts de eerste twee groepen mee. De steekproef bestond uit ongeveer evenveel meisjes (N= 74) als jongens (N= 76). Kijkend naar het geboorteland van de ouders van de participanten had de meerderheid een Nederlandse achtergrond (67.33%). De overige participanten hadden verschillende etnische achtergronden zoals

Marokkaans/Turks (16%) en Antilliaans/Surinaams (8 %). Verder werd er een categorisering op basis van het land van herkomst van de ouders en de huidskleur gemaakt. Met behulp van de wereldkaart in figuur 1, waarbij de huidskleur van allochtone bevolking is aangegeven, zijn deze categorieën opgesteld (Chaplin, 2004). De eerste twee tinten werden als blank gedefinieerd, de tweede twee tinten als getint gedefinieerd en de laatste drie tinten werden als donker gedefinieerd. Aan de hand van bovenstaande categorisering, is er tot een volgende verdeling gekomen; 70.7% van de participanten had een blanke huidskleur, 19.3% een getinte huidskleur en 10% een donkere huidskleur.

De basisschool in Purmerend werd gezien als een heterogene etnische basisschool (54% allochtoon en 46% autochtoon) evenals de basisschool in Apeldoorn (23.6% allochtoon en 76.4% autochtoon). De basisschool uit Amersfoort werd gezien als een homogene (blanke) basisschool (100% autochtoon). De gegevens over de participanten en scholen waren afkomstig van de directeur en de leerkrachten van de desbetreffende scholen, zoals de (etnische) samenstelling en diversiteit van de scholen, de leeftijd van de kinderen en de etniciteit. De ouders van de

(19)

Page 19 of 41

Figuur1. Gebaseerd op Chaplin (2004)

De ouders van alle kinderen kregen een informatiebrief met een informed consent (zie bijlage 1). Hierin konden ouders aangeven om wel of geen toestemming te verlenen het kind aan het onderzoek deel te laten nemen. Op de basisschool in Amersfoort had één ouder bezwaar gemaakt tegen deelname aan het onderzoek, in verband met de verjaardag van het kind. Op de basisscholen in Purmerend en Amersfoort verliep de actieve toestemming voor deelname aan het onderzoek via de schooldirecteur, de ouders werden op de hoogte gesteld door middel van een brief. Uiteindelijk werd de data van 150 leerlingen gebruikt om tot de beantwoording van de onderzoeksvragen te komen.

3.2 Meetinstrumenten

De participanten in het huidige onderzoek hadden drie verschillende gezichten gemaakt aan de hand van een etnische puzzel (zie bijlage 2). De gezichten die voor het onderzoek werden gebruikt zijn afkomstig van een website waar compositietekeningen van gezichten gemaakt worden

(http://flashface.ctapt.de/). De taak voor de participanten was om drie verschillende gezichten te maken: een gezicht dat overeenkomt met een blank persoon, een gezicht dat overeenkomt met een getint persoon en tot slot een gezicht dat overeenkomt met een donker persoon. Als eerste kregen de kinderen de mogelijkheid om de huidskleur te kiezen. Vervolgens hadden de kinderen per gekozen huidskleur een aantal keuzemogelijkheden om een gezicht te maken: kleur ogen, soort neus, soort mond en kapsel. Er werd aan de kinderen gevraagd of zij bovengenoemde specifieke uiterlijke kenmerken op het gezicht wilden leggen hetgeen het beste past bij een bepaalde huidskleur. Op deze manier kon worden onderzocht of kinderen zich bewustzijn van raciale uiterlijke kenmerken. Hierbij werd verwacht dat een blank persoon er als volgt uitziet: blanke huidskleur,

blauwe/bruine/groene ogen, dunne neus, dunne lippen en blonde/bruine/zwarte haren. Een getint persoon werd verwacht er als volgt uit te zien: getinte huidskleur, bruine ogen, een langere en

(20)

Page 20 of 41

hakige neus, vollere lippen en donker haar of een hoofddoek (Davis, 2001). Tot slot werd een donker gezicht verwacht er als volgt uit te zien: donkere huidskleur, bruine ogen, brede neus, volle lippen en donker (kroes) haar. Deze verwachtingen waren gebaseerd op het gemiddelde uiterlijk van een blank, getint en donker persoon (Dotsch, Wigboldus, & van Knippenberg, 2011; Uzun, et al., 2006).

Nadat de participanten de drie verschillende gezichten hadden gemaakt werden er vervolgens een aantal vragen gesteld die voortkomen uit het Doll experiment van Clark en Clark (Clark & Clark, 1947):

1. Kies het gezicht waar je mee zou willen spelen. 2. Kies het gezicht dat er aardig uitziet.

3. Kies het gezicht dat er slecht uitziet. 4. Kies het gezicht dat jij het mooiste vindt. 5. Kies het gezicht dat het meeste op jou lijkt.

Het maken van de drie verschillende gezichten (blank, getint en donker) met daarbij de specifieke uiterlijke kenmerken (ogen, neus, mond en kapsel) onderzoeken of kinderen zich bewustzijn van raciale uiterlijke kenmerken. De bovengenoemde vragen één tot en met vier werden gesteld om te onderzoeken of kinderen een specifieke voorkeur hadden voor raciale uiterlijke kenmerken (van Eeghen, 2014). Tot slot werd de laatste vraag gesteld om te onderzoeken of kinderen zichzelf kunnen identificeren met de eigen huidskleur (zelfidentificatie).

3.3

Procedure

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van data die tevens in een aanverwant scriptie-onderzoek zijn gebruikt (van Eeghen, 2014). Op de dag van afname is er op de desbetreffende school een korte introductie van het onderzoek gegeven, waarna de leerlingen één voor één de taak volbrachten. De taak werd individueel afgenomen, in het bijzin van minimaal één onderzoeker. Beide onderzoekers hadden een blanke huidskleur, wat volgens het onderzoek van Morland (1966) geen significant effect zou hebben op de antwoorden van de participanten. Gemiddeld nam de afname 15 minuten per kind in beslag. Aan het kind werd verteld dat er geen foutieve antwoorden mogelijk zijn. Tijdens de afname werd er gewerkt volgens een vooraf bepaalde structuur; de kinderen kozen eerst de huidskleur die het meest overeenkwam met een blanke, getinte en donkere huidskleur.

Vervolgens kregen de kinderen de opdracht om het blanke gezicht te voorzien van ogen, neus, mond en een kapsel. Hierna kregen zij de opdracht om hetzelfde te doen voor het getinte en daarna het donkere gezicht. Tot slot werden aan de kinderen de vijf bovenstaande vragen gesteld. Voordat het daadwerkelijke onderzoek startte is de taak bij vijf kinderen afgenomen om te controleren of de instructies begrijpelijk waren. De gegevens hiervan zijn niet meegenomen in de data.

(21)

Page 21 of 41

3.4 Statistische Analyses

Met de verkregen data zijn statistische analyses uitgevoerd in het programma SPSS 20.0. Er is gekozen voor een non-parametrische toets omdat in het huidige onderzoek nominale variabelen werden gebruikt. Met gebruik van een Chi-kwadraat toets is gekeken of er een significante afwijking was van de verwachte waarde. Er is voor iedere huidskleur, met de daarbij behorende specifieke uiterlijke kenmerken, met een Chi-kwadraat toets gekeken of kinderen zich bewust zijn van raciale uiterlijke kenmerken. Hierbij werden de uiterlijke kenmerken die overeenkomen met een blank gezicht als ‘juist gekozen’ gescoord en alle overige antwoorden werden als ’niet juist gekozen’ gescoord. Hetzelfde gold voor de specifieke uiterlijke kenmerken die overeenkomen met een getint en donker gezicht. Daarnaast werd de volledige steekproef onderverdeeld in leeftijd, schoolcontext en eigen huidskleur om te onderzoeken of er een statistische significante samenhang bleek in bewustzijn of zelfidentificatie. Wanneer er sprake was van een statistische significante samenhang zouden mogelijk leeftijd, schoolcontext en/of eigen huidskleur correleren met het bewustzijn en de zelfidentificatie van raciale uiterlijke kenmerken bij kinderen. Er is sprake van een statistische significante samenhang bij p ≤ .05.

(22)

Page 22 of 41

4. Resultaten

Hieronder volgt per onderzoeksvraag een beschrijving van de resultaten. Allereerst worden de resultaten beschreven van raciaal bewustzijn in relatie tot leeftijd, schoolcontext en etniciteit (eigen huidskleur). Daarna volgt een beschrijving van de resultaten van zelfidentificatie in relatie tot leeftijd, schoolcontext en etniciteit (eigen huidskleur).

4.1 Bewustzijn van raciale uiterlijke kenmerken

4.1.1 Leeftijd

Ten eerste werd onderzocht in hoeverre er een samenhang bestaat tussen het bewustzijn van raciale uiterlijke kenmerken en leeftijd. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen groep 1 tot en met 4.. Allereerst werd aan de participanten gevraagd om een blanke, getinte en donkere huidskleur aan te wijzen. Bij het aanwijzen van een blank gezicht bleek er geen statistische significante samenhang met leeftijd, 2 (3, N= 150) = 7.11, p = .069. Er bleek echter wel een statistische significante samenhang te bestaan tussen het aanwijzen van een getinte huidskleur en leeftijd, 2 (3, N= 150) = 8.01, p = .046. Dit betekent dat aangenomen mag worden dat leeftijd mogelijk samenhangt met het kiezen van de getinte huidskleur. Hierbij werd een trend gevonden dat hoe ouder het kind was, hoe meer de getinte huidskleur juist werd gekozen. Ook bij het aanwijzen van een donkere huidskleur werd er een statistische significante samenhang met leeftijd gevonden, 2 (3, N= 150) = 10.99, p = .012. Dit betekent evenals bij de getinte huidskleur dat mag worden aangenomen dat leeftijd samenhangt met het kiezen van de donkere huidskleur. Ook hierbij werd dezelfde trend gevonden als bij de getinte huidskleur; de donkere huidskleur werd vaker juist gekozen wanneer de leeftijd van een kind toenam. In tabel 3 is zichtbaar dat alle kinderen in groep 4 de donkere huidskleur juist kozen, in tegenstelling tot de blanke en getinte huidskleur. Tevens is opvallend dat de donkere huidskleur bij alle vier de groepen het vaakste correct werd gekozen in vergelijking met de andere twee huidskleuren.

Tabel 3

Samenhang leeftijd en juist gekozen huidskleur

Groep 1(4-5jr) Groep 2(5-6jr) Groep 3(6-7jr) Groep 4(7-8jr)

Huidskleur

Blanke 70.45% 63.0% 76.67% 90.0%

Getinte 61.36% 65.22% 73.33% 90.0%

Donkere 77.27% 91.30% 93.33% 100%

Toelichting: frequenties geven het aantal goed gekozen antwoorden aan; statistische significante samenhang bij getinte en donkere huidskleur met betrekking tot leeftijd.

(23)

Page 23 of 41

Vervolgens werd aan de participanten gevraagd om de verschillende specifieke uiterlijke kenmerken, zoals ogen, neus en mond bij de juiste huidskleur te plaatsen. Er bleek geen statistische significante samenhang te bestaan tussen de specifieke gezichtskenmerken passend bij de juiste huidskleur en leeftijd. Opvallend is dat hoe ouder het kind was, hoe meer er voor de juiste mond werd gekozen passend bij de juiste huidskleur. Tevens koos in totaal 19.33% van de participanten voor blauwe ogen bij een donkere huidskleur. Hiervan kwam 25% van de participanten uit groep 1, tegenover 16.67% van de participanten uit groep 4. In onderstaande tabel (tabel 4) is zichtbaar dat kinderen uit groep 1 en 2 vaker de juiste neus kozen passend bij een donkere huidskleur dan

kinderen uit groep 3 en 4. Ondanks deze trends kan gesteld worden dat leeftijd niet samenhangt met het bewustzijn van specifieke gezichtskenmerken passend bij een bepaalde huidskleur.

Toelichting: frequenties geven het aantal goed gekozen antwoorden aan; geen statistische significante samenhang gevonden.

Tot slot werd aan de participanten gevraagd om een kapsel te kiezen passend bij een huidskleur. Er bleek een statistische significante samenhang te bestaan tussen het kiezen van het kapsel passend bij een blanke huidskleur en leeftijd, 2 (3, N= 150) = 11.707, p = .008. Dit betekent dat mag worden aangenomen dat leeftijd mogelijk samenhangt met het kiezen van het juiste kapsel bij een blanke huidskleur. In tabel 5 is zichtbaar dat 13.64% van de participanten uit groep 1 kiest voor een hoofddoek bij een blanke huidskleur. Tevens bleek er een statistische significante

samenhang te bestaan tussen het kiezen van het juiste kapsel bij een donkere huidskleur en leeftijd, 2

(3, N= 150) = 19.924, p = .018. Daarbij kan gesteld worden dat naarmate de leeftijd toenam, vaker het juiste kapsel werd gekozen bij een donker gezicht. Enkel bij de getinte huidskleur werd geen significante samenhang gevonden met leeftijd. In tabel 5 is zichtbaar dat participanten uit groep 1 (86.36%) vaker kozen voor het juiste kapsel bij een getinte huidskleur dan participanten uit groep 4 (70.0%).

Tabel 4

Trends leeftijd en het kiezen van de juiste mond, neus en ogen bij juiste huidskleur

Groep 1 (4-5jr) Groep 2 (5-6jr) Groep 3(6-7jr) Groep 4(7-8jr)

Mond Blank 15.91% 17.39% 20.0% 36.67% Getint 29.55% 34.78% 40.0% 53.33% Donker Neus 38.64% 32.61% 23.33% 43.33% Blank 36.36% 30.43% 20.0% 33.33% Getint 36.36% 32.61% 43.33% 46.67% Donker Overige 47.73% 34.78% 33.33% 26.67%

Blauwe ogen bij donkere huidskleur

(24)

Page 24 of 41 Tabel 5

Samenhang leeftijd en het kiezen van het juiste kapsel bij de juiste huidskleur

Groep 1(4-5jr) Groep 2(5-6jr) Groep 3(6-7jr) Groep 4(7-8jr)

Kapsel bij huidskleur

Blank 86.36% 100% 96.67% 100% Getint Donker 86.36% 75.0% 76.09% 82.61% 83.33% 93.3% 70.0% 93.3% Overige

Hoofddoek bij blanke huidskleur

13.64% 0% 3.33% 0%

Toelichting: frequenties geven het aantal goed gekozen antwoorden aan; statistische significante samenhang gevonden voor het kiezen van het juiste kapsel bij een blanke en donkere huidskleur.

4.1.2 Schoolcontext

Tevens werd onderzocht in hoeverre er een samenhang bestaat tussen het bewustzijn van raciale kenmerken en schoolcontext. Als eerste werd aan de participanten gevraagd om een blanke, getinte en donkere huidskleur aan te wijzen. Er bleek een statistische significante samenhang te bestaan tussen het kiezen van een blanke huidskleur en schoolcontext, 2 (2, N= 150) = 10.483, p = .005. Daarbij kan gezegd worden dat participanten op een heterogene school een blanke huidskleur het vaakst juist hebben gekozen (68.33% en 86.67%), vergeleken met participanten op een homogene (blanke) school (56.67%). Tevens bleek er een statistische significante samenhang te bestaan tussen het kiezen van een getinte huidskleur en schoolcontext, 2 (2, N= 150) = 10.340, p = .006. In tabel 6 is zichtbaar dat participanten op een heterogene school (63.33% en 85.0%) vaker juist hebben gekozen voor een getinte huidskleur dan participanten op een homogene school (56.67%). Dit betekent dat er waarschijnlijk een relatie bestaat tussen schoolcontext en het juist kiezen van een blanke en getinte huidskleur. Schoolcontext hing echter niet samen met het juist kiezen van een donkere huidskleur. Wel kan gesteld worden dat de participanten in Apeldoorn (heterogene etnische school) het vaakst hebben gekozen voor een donkere huidskleur (95%) wanneer hier om werd gevraagd, dit was echter niet significant.

Tabel 6

Samenhang schoolcontext en het kiezen van de juiste huidskleur

Purmerend (heterogene school) Amersfoort (homogene school) Apeldoorn (heterogene school) Huidskleur Blank 68.33% 56.67% 86.67% Getint Donker 63.33% 88.33% 56.67% 80.0% 85.0% 95.0%

Toelichting: frequenties geven het aantal goede gekozen antwoorden aan; statistische significante samenhang gevonden voor het juist kiezen van de blanke en getinte huidskleur.

(25)

Page 25 of 41

Vervolgens werd aan de participanten gevraagd om de juiste mond, neus en ogen bij de drie huidskleuren te plaatsen. Er werd hierbij geen statistische significante samenhang gevonden met schoolcontext. Wel zijn er trends zichtbaar in tabel 7; 6.67% van de participanten op de homogene blanke school koos de juiste mond bij een blanke huidskleur in vergelijking met 28.33% en 21.67% op de heterogene scholen. Bij de mond passend bij een getinte en donkere huidskleur waren er minder duidelijke verschillen tussen de scholen zichtbaar. Opvallend is dat participanten op een homogene (blanke) school minder vaak de raciale uiterlijke kenmerken juist kozen. Zo kan gezegd worden dat participanten op een homogene (blanke) school vaker (30%) blauwe ogen kiezen bij een donkere huidskleur dan participanten op een heterogene school (18.33% en 15.0%). Ondanks deze trends kan gesteld worden dat schoolcontext niet samenhangt met het bewustzijn van specifieke raciale gezichtskenmerken bij een bepaalde huidskleur.

Tabel 7

Trends schoolcontext en het kiezen van de juiste raciale gezichtskenmerken

Purmerend Heterogene school Amersfoort Homogene (blanke) school Apeldoorn Heterogene school Mond Blank Getint Donker Neus Blank Getint Donker Overige

Blauwe ogen bij donkere huidskleur 28.33% 41.67% 31.67% 28.33% 46.67% 38.33% 18.33% 6.67% 33.33% 40.0% 30.0% 26.67% 33.33% 30.0% 21.67% 36.67% 35.0% 33.33% 36.67% 36.67% 15.0%

Toelichting: frequenties geven het aantal goede gekozen antwoorden aan; geen statistische significante samenhang gevonden.

Tot slot werd aan de participanten gevraagd om een kapsel passend bij een blanke, getinte en donkere huidskleur te kiezen. Bij het kiezen van het kapsel bij een blanke huidskleur bleek een statistische significante samenhang met schoolcontext 2 (2, N= 150) = 8.017, p = .018. Opvallend is dat 13.33% van de participanten op een homogene blanke school en 5.0% van de participanten op een heterogene etnische school (Apeldoorn) kiest voor een hoofddoek bij een blanke huidskleur. In Purmerend (heterogene etnische school) koos daarentegen niemand voor een hoofddoek bij een blanke huidskleur. Voor de kapsels bij de overige twee huidskleuren is geen significante samenhang gevonden met schoolcontext. In tabel 8 wordt wel zichtbaar dat de meeste participanten op een homogene blanke school (20.0%) koos voor een blond kapsel bij een donker gezicht.

(26)

Page 26 of 41 Tabel 8

Samenhang schoolcontext en het kiezen van het juiste kapsel passend bij de huidskleur

Purmerend Heterogene school Amersfoort Homogene (blanke) school Apeldoorn Heterogene school

Kapsel bij huidskleur

Blank Getint Donker Overige 100% 81.67% 88.33% 86.67% 76.67% 80.0% 95.0% 78.33% 83.33%

Hoofddoek bij blanke huidskleur

0.0% 13.33% 5.0%

Blonde haren bij donkere huidskleur

11.67% 20.0% 16.67%

Toelichting: frequenties geven het aantal goed gekozen antwoorden aan, statistische significante samenhang gevonden voor het kiezen van het juiste kapsel bij een blanke huidskleur.

4.1.3 Eigen huidskleur

Ook werd onderzocht of er een samenhang bestond tussen het bewustzijn van raciale uiterlijke kenmerken en de eigen huidskleur. Als eerste werd aan de participanten gevraagd om een blanke, getinte en donkere huidskleur aan te wijzen. Er bleek geen statistische significante samenhang te zijn bij het kiezen van de juiste huidskleur en de eigen huidskleur van de participant. Ofwel, het maakt niet uit wat voor huidskleur het kind heeft in het kiezen van een juiste huidskleur. Wel is opvallend dat participanten met een getinte huidskleur het vaakst de getinte huidskleur juist kiezen (86.21%). Participanten met een donkere huidskleur kozen het vaakste juist voor een donkere huidskleur (93.33%). Echter participanten met een blanke huidskleur kozen het vaakste juist voor een donkere huidskleur (87.74%). Tevens wordt in tabel 9 de volgende trend zichtbaar;

participanten met zowel een blanke, getinte als een donkere huidskleur kozen het vaakst juist voor een donkere huidskleur. Ondanks deze trends lijkt er geen samenhang te bestaan tussen de eigen huidskleur en de identificatie hiermee.

Tabel 9

Trends eigen huidskleur en het kiezen van de juiste huidskleur

Blank kind Getint kind Donker kind

Huidskleur Blank 69.81% 86.21% 73.33% Getint Donker 66.98% 87.74% 86.21% 93.10% 66.67% 93.33%

Toelichting: frequenties geven het aantal goed gegeven antwoorden aan, geen statistische significante samenhang gevonden.

(27)

Page 27 of 41

Vervolgens werd aan de participanten gevraagd om raciale gezichtskenmerken bij een passende huidskleur te leggen. Er bleek geen statistische significante samenhang te bestaan tussen het juist kiezen van raciale gezichtskenmerken en de eigen huidskleur. Wel was opvallend dat 6.6% van de participanten met een blanke huidskleur koos voor een hoofddoek bij een blanke huidskleur, in tegenstelling tot geen van de participanten met een getinte en donkere huidskleur. Tevens kozen de blanke (20.76%) en donkere (20.0%) kinderen het vaakste voor blauwe ogen bij een donkere huidskleur in tegenstelling tot getinte kinderen (13.79). Ondanks deze trends kan er gesteld worden dat er geen samenhang is gevonden tussen het kiezen van de juiste raciale gezichtskenmerken en de eigen huidskleur van de participanten, zoals te zien is in tabel 10.

Tabel 10

Trends eigen huidskleur en het kiezen van de juiste raciale gezichtskenmerken

Blank kind Getint kind Donker kind

Mond Blank Getint Donker Neus Blank Getint Donker Overige

Blauwe ogen bij donkere huidskleur Hoofddoek bij blanke

huidskleur 19.81% 34.91% 33.96% 33.02% 33.96% 39.62% 20.76% 6.6% 27.59% 51.72% 34.48% 27.59% 55.17% 27.59% 13.79% 0.0% 20.0% 33.33% 26.67% 20.0% 40.0% 33.33% 20.0% 0.0%

Toelichting: frequenties geven het aantal goede gekozen antwoorden aan; geen statistische significante samenhang gevonden.

4.2 Identificatie met eigen huidskleur

Ook werd onderzocht in hoeverre er een samenhang bestond tussen zelfidentificatie enerzijds en leeftijd, schoolcontext en etniciteit anderzijds. Dit werd onderzocht met de laatste vraag (8) van de taak; “op welke van deze drie gezichten lijk je het meest”. Oftewel, de participanten kregen de opdracht een huidskleur (blank, getint of donker) aan te wijzen die het meest overeenkwam met de eigen huidskleur. Ze hadden hierbij, in tegenstelling tot bovenstaande opdracht, niet de mogelijkheid om specifieke gezichtskenmerken te kiezen.

4.2.1 Leeftijd

Wanneer de participanten de opdracht kregen om de eigen huidskleur aan te wijzen bleek er geen statistische significante samenhang te zijn tussen leeftijd en de huidskleur van de

(28)

Page 28 of 41

participanten. In groep 1 herkende 45.45% de eigen huidskleur, in groep 2 was dit 52.17%, in groep 3 43.33% en tot slot herkende 46.67% van de participanten in groep 4 de eigen huidskleur. Opvallend hierbij was dat de participanten uit groep 2 hun eigen huidskleur het vaakst juist kozen. Ondanks deze trends is er mogelijk geen samenhang tussen leeftijd en de identificatie met de eigen huidskleur.

4.2.2 Schoolcontext

Wanneer de participanten de opdracht kregen om de eigen huidskleur aan te wijzen bleek hier geen statistische significante samenhang te zijn met schoolcontext. Kortom, het maakt niet uit of een kind op een homogene (blanke) school of een heterogene school zit voor de identificatie met de eigen huidskleur. Wel is opvallend dat de participanten op de homogene (blanke) school de eigen huidskleur vaker juist kozen (53.33%) tegenover de participanten op de heterogene scholen (48.33% Apeldoorn en 43.33% Purmerend).

4.2.3 Eigen huidskleur kind

Tot slot werd onderzocht of de eigen huidskleur van het kind samenhangt met de

identificatie met de eigen huidskleur. Wanneer de participanten de opdracht kregen om de eigen huidskleur aan te wijzen, bleek een statistische significante samenhang te bestaan voor het juist kiezen van de eigen huidskleur en de huidskleur van het kind, 2 (4, N= 150) = 10.762, p = .029. Zoals in tabel 11 is weergegeven, viel op dat kinderen met een donkere huidskleur de eigen huidskleur het minst vaak juist kozen (33.33%). Kinderen met een donkere huidskleur kozen het vaakste voor een getinte huidskleur (40.0%) wanneer om de eigen huidskleur werd gevraagd. De meeste getinte kinderen kozen voor een getinte huidskleur (48.28%) gevolgd door een blanke huidskleur (34.48%) wanneer werd gevraagd om de eigen huidskleur aan te wijzen. Tot slot kozen de meeste blanke kinderen voor een blanke huidskleur (50.0%) en daarna voor een getinte

huidskleur (42.45%) wanneer werd gevraagd om de eigen huidskleur aan te wijzen. Kortom, opvallend is dat zowel blanke als getinte kinderen het minst vaak voor een donkere huidskleur kiezen bij het aanwijzen van de eigen huidskleur.

Tabel 11

Samenhang eigen huidskleur kind en het juist kiezen van de eigen huidskleur

Blank kind Getint kind Donker kind

Huidskleur Blank 50.0% 34.48% 26.67% Getint Donker 42.45% 7.55% 48.28% 17.24% 40.0% 33.33%

Toelichting: frequenties geven het aantal goede gekozen antwoorden aan; statistische significante samenhang gevonden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

konfokal) serta two photon laser scanning microscopy (mikroskop pemindai berteknologi dua laser konfokal) juga digunakan untuk melihat lapisan biofilm.

Together with the elimination of blood samples, the reduction of breath samples by performing a study in one day and the absence of day-to-day variation in urea kinetics

Light transport in silicon two-dimensional photonic crystals In this chapter we investigate the mean free path of two dimensional silicon photonic crystal by means of

The first query suite, which is used exclusively to determine average query times over all trust views, contains 1000 single queries and 1000 pair queries based on proteins sampled

Er worden alleen positieve (compliment) of negatieve (klacht) berichten behandeld, als een bericht neutraal is wordt er gestopt met coderen en telt deze niet mee voor de N=400

This forebodes that personal data of European citizens would no longer be transferred freely from the EU’s single market to the UK because the UK’s data protection regime will

These schemes offer a great contrast with the final scene, in which a wide shot shows Mido driving off towards the horizon on his jet ski in the open water, illustrating his

The disputes concerning river-water sharing, usually arise among the riparian states on three grounds: quantity, quality, and control.. The different views concerning the quality and