• No results found

Trauma, coping en de relatie met moeder bij meisjes in de residentiële jeugdzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Trauma, coping en de relatie met moeder bij meisjes in de residentiële jeugdzorg"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Trauma, coping en de relatie met moeder bij meisjes in

de residentiële jeugdzorg.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam Faculteit Pedagogische Wetenschappen Naam: Sheneen Andjelie Datadin Studentnummer: 10473033 Scriptiebegeleider UvA: Dr. Machteld Hoeve Tweede beoordelaar: Dr. Alithe van den Akker Externe begeleider: Dr. Juliette Sonderman Datum: 19 juni 2015

(2)

Abstract

Little is known about specific issues of antisocial delinquent girls and associated risk and protective factors. It seems that there are several unique risk factors for girls: mental health, a poor mother-daughter relationship, traumatic experiences and early maturity. The gender-specific approach of the treatment within the residential setting is made more difficult due to lack of research. This research examined if there is a relation between a traumatic experience, the relationship with the mother, and coping mechanisms that are used by this group of juvenile delinquent girls (N = 21). Next to that, this research examined if the level of

attachment within the relationship with the mother is a protection factor between trauma and coping. The results show that traumatic experiences in general almost have no influence on coping mechanisms. The results also show that females who are traumatized make more use of avoiding mechanisms. The relationship with the mother does not have an influence on coping mechanisms that are used by this group and the quality of the relationship is also not protective. The results show an association between exposure to trauma and an unhealthy relationship with the mother.

Keywords: girls delinquency, residential youth care, relationship with mother, trauma,

coping.

(3)

Samenvatting

Er is weinig bekend over de specifieke problematiek van antisociale en delinquente meisjes en de daarbij horende risico- en beschermende factoren. Er lijken voor meisjes unieke risicofactoren te zijn, zoals mentale gezondheid, een lage kwaliteit moeder-dochter relatie, traumatische ervaringen en vroege rijping. De seksespecifieke aanpak van de behandeling binnen het residentiële kader wordt bemoeilijkt, aangezien er nog onvoldoende onderzoek naar is verricht. In deze studie is onderzocht in welke mate er een verband bestaat tussen traumatische ervaringen, de gehechtheidsrelatie met moeder en de copingstrategieën die de civiel- en strafrechtelijk geplaatste meisjes (N = 21) hanteren in sociale probleemsituaties. Daarnaast is er gekeken in hoeverre de relatie met moeder een beschermende factor is voor het verband tussen trauma en coping. Uit de resultaten blijkt dat de traumatische ervaringen over het algemeen weinig invloed hebben op de copingstrategieën die de meisjes toepassen. Er is wel gevonden dat getraumatiseerde meisjes meer gebruik maken van vermijdende strategieën. De relatie met moeder heeft geen invloed op de copingstrategieën die meisjes hanteren en lijkt tevens geen beschermende factor te zijn. Wel werd er een verband gevonden tussen de traumatische ervaringen en een slechte gehechtheidsrelatie met moeder.

Kernwoorden: meisjescriminaliteit, gesloten jeugdzorg, relatie met moeder, trauma, coping.

(4)

Inleiding

Uit recent onderzoek blijkt dat er sprake is van een toename in geregistreerde

meisjescriminaliteit (Slotboom & Hoeve, 2013). Ook blijkt dat het aandeel meisjes in de gesloten jeugdzorg en justitiële jeugdinrichtingen de laatste jaren fors gegroeid is (Sonderman & Van der Helm, 2012). De aanpak van jeugdcriminaliteit, en dus ook criminaliteit onder meisjes, is de afgelopen jaren een belangrijk aandachtspunt op de beleidsagenda van justitie. De vraag heerst echter nog wel in welke mate meisjes de juiste behandeling krijgen, om het recidivecijfer onder deze doelgroep te verminderen (Slotboom, Wong, Swier & Van der Broek, 2011).

Er kan gesteld worden dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar de ontwikkeling van antisociaal en delinquent gedrag onder meisjes. Studies hebben zich voornamelijk gericht op jongens, waarschijnlijk omdat zij meer delicten plegen dan meisjes (Hoeve, van der Laan, Gerris & Dubas, 2009). Daarnaast speelt ook de complexe problematiek een rol, waaronder gedragsstoornissen, internaliserende problematiek en seksueel risicogedrag, bij de beperkte onderzoeken die verricht zijn naar meisjes (Van der Molen, Krabbendam, Vermeiren & Doreleijers, 2010).

Dit onderzoek richt zich op in de mate waarin traumatische ervaringen en relatie met moeder invloed hebben op de copingstrategieën die civiel- en strafrechtelijk geplaatste meisjes hanteren in sociale probleemsituaties. Daarnaast wordt er onderzocht in welke mate de gehechtheidsrelatie met moeder van invloed is op het verband tussen de aanwezigheid van traumatische ervaringen en copingstrategieën.

Antisociaal en delinquent gedrag onder meisjes

Veel onderzoeken naar antisociaal en delinquent gedrag hebben zich tot op heden voornamelijk gericht op jongens. De beperkte beschikbare literatuur toont aan dat meisjes op een aantal gebieden verschillen van jongens wat betreft de risicofactoren voor delinquent

(5)

gedrag. Binnen deze onderzoeken wordt er veelal onderscheid gemaakt tussen de volgende risicodomeinen: individueel, gezin, school en leeftijdsgenoten (Slotboom et al., 2011; Wong et al., 2010). De factoren mentale gezondheid, lage kwaliteit moeder-kind relatie,

traumatische ervaringen, vroege rijping en seksueel problematisch gedrag lijken voor meisjes unieke risicofactoren te zijn (Slotboom et al., 2011; Zahn, Day, Mihalic & Tichavsky, 2009). Uit onderzoek blijkt tevens dat meisjes meer blootgesteld worden aan traumatische

ervaringen, zoals fysiek en/of seksueel misbruikt dan jongens (Slotboom et al., 2011). Dit maakt dat in de behandeling, begeleiding en bejegening er rekening gehouden moet worden met de bovenstaande seksespecifieke risicofactoren (Hipwell & Loeber, 2006).

Traumatische gebeurtenissen

De aanwezigheid van onder andere traumatische gebeurtenissen spelen een rol bij de ontwikkeling van antisociaal en delinquent gedrag bij meisjes (Slotboom et al., 2011). Dit resultaat wordt ondersteund door ander onderzoek waarin wordt aangetoond dat ervaringen van misbruik in het verleden samenhangen met een hoge prevalentie van antisociaal en delinquent gedrag, in vergelijking met adolescenten die geen verleden van misbruik kennen (Hosser, Raddatz & Windzio, 2007). Andere onderzoeken tonen aan dat internaliserende problemen en gedragsproblemen bij meisjes vaker voorkomen in reactie op traumatische gebeurtenissen (Dixon, Howie & Starling, 2005; Dornfield & Kruttschnitt, 1992). Met betrekking tot de relatie tussen traumatische gebeurtenissen en antisociaal en delinquent gedrag is er ook specifiek onderzoek uitgevoerd naar meisjes in JeugdzorgPlus instellingen. Uit het onderzoek komt naar voren dat 85% van de meisjes één of meer traumatische gebeurtenissen heeft meegemaakt. Van de onderzochte meisjes is 49% mishandeld, 50% is bedreigd, 44% heeft huiselijk geweld meegemaakt en 50% is seksueel misbruikt in het verleden. Uit het onderzoek komt tevens naar voren dat meisjes die in het verleden fysiek of seksueel misbruikt zijn andere vormen van gedragsproblematiek laten zien

(6)

in plaats van delinquent gedrag. Meisjes zijn eerder geneigd om van huis weg te lopen of terecht te komen in de prostitutie (Hamerlynck, 2008).

Onderzoeken naar traumatische ervaringen maken veelal onderscheid tussen

verschillende vormen van mishandeling, verwaarlozing en daarnaast getuige zijn van geweld (Herrera & McCloskey, 2001; Kruttschnitt & Giordano, 2009). In het huidige onderzoek wordt er een distinctie gemaakt tussen fysieke en emotioneel misbruik, seksueel misbruik en emotionele en fysieke verwaarlozing. Deze verschillende vormen van verwaarlozing en misbruik hangen samen met een verhoogd risico op antisociaal en delinquent gedrag (Widom, 1992). Daarnaast worden deze vormen van traumatische gebeurtenissen in diverse

onderzoeken toegepast (Behl, Conyngham & May, 2002; Daalman, Diederen, Derks, Lutterveld, Kahn & Sommer, 2012; Waldinger, Schulz, Barsky & Ahern, 2006).

Gezinssysteem en kwaliteit gehechtheidsrelatie met moeder

Het gezin speelt voor meisjes een belangrijke rol, aangezien meisjes en vrouwen over het algemeen een grote waarde hechten aan relaties en het voor hen belangrijk is om deze in stand te houden (Rhule-Louie & McMahon, 2007).

Uit een review van Wong (2011) komt naar voren dat conflicten binnen het gezin een belangrijke risicofactor is voor antisociaal en delinquent gedrag voor zowel meisjes als jongens. Dit resultaat komen niet geheel overeen met de resultaten van Kroneman, Hoeve en Van der Laan (2012). Zij concluderen op basis van literatuur dat conflicten met ouders wel degelijk voor meisjes een belangrijkere risicofactor is dan voor jongens. Wanneer er echter sprake is van een positieve relatie met ouders kan dit een buffer vormen voor de negatieve invloed van omgang met antisociale leeftijdsgenoten en het aanleren van antisociale

opvattingen (Heimer & Coster, 1999). Deze bevindingen worden ondersteund door onderzoek van Wong et al. (2010).

(7)

Als er specifiek gekeken wordt naar de gehechtheidsrelatie met moeder, dan blijkt uit onderzoek dat een slechte relatie met moeder samenhangt met delinquent gedrag bij meisjes. Dit verband is niet gevonden voor jongens. Een slechte relatie met moeder is mogelijk een unieke factor voor meisjes (Slotboom et al., 2011). Dat een positieve gehechtheidsrelatie een beschermende factor is wordt ondersteund door onderzoek van Wong (2012). Hieruit komt namelijk naar voren dat een positieve gehechtheid met moeder beschermend werkt tegen antisociaal en delinquent gedrag. Dit effect is groter voor meisjes dan voor jongens.

Ook andere factoren zijn specifiek voor meisjes van belang, namelijk steun, warmte, vertrouwen en een niet responsief reagerende moeder (Slotboom et al., 2011). Dat

moederlijke warmte een belangrijke factor is wordt ondersteund door longitudinaal onderzoek van Patrick, Snyder, Schrepferman en Snyder (2005). Zij concluderen op basis van hun bevindingen dat kinderen met een warme moeder-kind relatie minder gedragsproblemen laten zien, dan kinderen die geen moederlijke warmte ervaren. Met betrekking tot dit verband is echter geen verschil gevonden tussen jongens en meisjes.

Het gezin en de gehechtheidsrelatie met moeder lijkt voor meisjes een unieke factor te zijn, echter de resultaten van de hiervoor beschreven onderzoeken komen niet geheel met elkaar overeen. In het huidige onderzoek wordt daarom de gehechtheidsrelatie met de moeder onderzocht. Onder gehechtheid wordt communicatie, vertrouwen en vervreemding verstaan (Buist, Deković, Meeus, van Aken, 2004).

Coping

Er is tot op heden nog geen onderzoek verricht naar de wijze waarop getraumatiseerde civiel- en strafrechtelijk geplaatste meisjes omgaan met sociale probleemsituaties en

traumatische gebeurtenissen. Bij de omgang met deze problemen zijn adequate copingstrategieën wel van belang (Compas, Connor-Smith, Saltzman, Thomsen & Wadsworth, 2001).

(8)

De wijze waarop individuen op een cognitieve en gedragsmatige wijze omgaan met specifieke, stressvolle gebeurtenissen wordt aanvankelijk coping genoemd (Jaspers, Asma & van den Bosch, 1989). Tegenwoordig heeft het echter een ruimere betekenis. Coping wordt nu namelijk ook gedefinieerd als de wijze waarop individuen omgaan met ontwikkelingstaken en reageren op sociale probleemsituaties (Bijstra, Jackson & Bosma, 1994).

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen probleemgerichte coping en

emotiegerichte coping. Onder de probleemgerichte copingstijl wordt verstaan dat het individu reageert door rechtstreeks de stressvolle gebeurtenis te veranderen. Voorbeelden hiervan zijn het verzamelen van informatie en het op een rationele wijze oplossen van het probleem door bijvoorbeeld doelen te stellen (Folkman, Lazarus, Gruen & DeLongis, 1986). Bij het

toepassen van de emotiegerichte copingstijl wordt de situatie niet veranderd, maar wordt er getracht de negatieve emotionele respons te reguleren, welke ontstaat naar aanleiding van een stressor. Voorbeelden van deze copingstijl zijn het uiten van emoties, het probleem

vermijden, sociale steun zoeken, afleiding zoeken en positieve herwaardering (Folkman, Lazarus, Gruen & DeLongis, 1986; Hampel & Petermann, 2005).

Er is onderzoek gedaan naar de gevolgen van het gebruik van deze copingstijlen. Uit een review van Compas en collega’s (2001) komt naar voren dat de probleemgerichte

copingstijl geassocieerd wordt met minder internaliserende en externaliserende problematiek en een betere sociale competentie. De emotiegerichte copingstijl wordt meer geassocieerd met angst en depressie.

Uit onderzoek met betrekking tot sekseverschillen in copingstijlen komt naar voren dat meisjes meer gebruik maken van emotiegerichte coping dan jongens. Meisjes dagdromen meer, vermijden het probleem en zoeken meer sociale steun (Bijstra et al., 1994; Remillard & Lamb, 2005). Ten aanzien van de probleemgerichte copingstijl komt uit meerdere

(9)

(Frydenberg & Lewis, 1993; Piko, 2001).

Hoewel er bewijs is voor de aanname dat er geen verschil is in hoe meisjes en jongens omgaan met stressvolle gebeurtenissen, laat ander onderzoek tegenovergestelde resultaten zien. Uit onderzoek van Oláh (1995) komt namelijk naar voren dat jongens niet evenveel, maar meer probleemgerichte coping hanteren dan meisjes. Wel blijkt, in overeenstemming met de hierboven beschreven onderzoeken, dat meisjes meer emotiegerichte coping laten zien.

In relatie tot traumatische gebeurtenissen, zoals fysieke en seksuele mishandeling, laat onderzoek een significant verschil zien in de mate waarin meisjes en jongens hiermee omgaan (Sontag & Graber, 2010). Maschi en collega’s (2008) vonden bijvoorbeeld dat jongens meer externaliserend gedrag laten zien, terwijl meisjes eerder geneigd zijn om internaliserend gedrag te laten zien. Daarnaast blijkt dat internaliserend gedrag een mediërend effect heeft op fysieke en seksuele mishandeling en externaliserend probleemgedrag bij meisjes.

Lieberman en collega’s (2011) hebben onderzoek gedaan naar de behandeling van kinderen die blootgesteld zijn aan traumatische gebeurtenissen. Zijn vonden dat veilig

gehechte kinderen beter in staat zijn om hun reactie op een traumatische gebeurtenis adequaat aan te passen, in vergelijking met onveilig gehechte kinderen. Daarnaast is ook gevonden dat de kwaliteit van de relatie met een gehechtheidsfiguur, bijvoorbeeld de moeder, invloed heeft op de intensiteit van de associatie tussen de traumatische gebeurtenis en de wijze waarop het kind reageert. De kwaliteit van de hechtingsrelatie kan de reactie van het kind op een

negatieve of juist op een positieve manier beïnvloeden. De uitkomsten van dit onderzoek laten zien dat hechtingsfiguren een belangrijke rol spelen bij getraumatiseerde kinderen en welke copingstrategieën zij toepassen. Dit onderzoek heeft niet specifiek gekeken naar de rol van de hechtingsrelatie met moeder, maar naar de rol van hechtingsfiguren in het algemeen.

(10)

Het huidige onderzoek

Tot op heden is er weinig onderzoek gedaan naar het modererende effect van de gehechtheidsrelatie met moeder op het verband tussen traumatische ervaringen en de copingstrategieën van meisjes. Het huidige onderzoek heeft als doel het onderzoeken in hoeverre traumatische ervaringen en de relatie met moeder van invloed zijn op de copingstrategieën die civiel- en strafrechtelijk geplaatste meisjes hanteren in sociale probleemsituaties. Daarnaast is het doel om te onderzoeken in welke mate de relatie met moeder een modererend effect heeft op het eventuele verband tussen trauma en coping. Op basis van literatuurstudie wordt verwacht dat civiel- en strafrechtelijk geplaatste meisjes die een verleden hebben van traumatische ervaringen, in mindere mate in staat zijn om adequate copingstrategieën toe te passen. Daarnaast wordt verwacht dat een minder positieve gehechtheidsrelatie (een lage score op de dimensie vertrouwen en communicatie en een hoge score op de dimensie vervreemding) met moeder gerelateerd aan het toepassen van minder adequate copingstrategieën, zoals passief reactiepatroon en expressie van emoties. Tenslotte wordt verwacht dat de gehechtheidsrelatie met moeder een moderator is van het verband tussen de aanwezigheid van traumatische ervaringen in het verleden en coping. Meer specifiek, een negatieve relatie tussen traumatische ervaringen en het hanteren van adequate copingstrategieën zal zwakker zijn bij een positieve gehechtheidsrelatie met moeder (een hoge score op de dimensies vertrouwen en communicatie en een lage score op de dimensie vervreemding).

Methode Steekproef

De gebruikte data uit dit onderzoek is afkomstig uit een groot bestaand onderzoek naar de genderspecifieke dimensies van het leefklimaat in de gesloten jeugdzorg en JJI’s voor meisjes (De Vaart, JJC, Transferium, Rijnhove en Eikenstein). Aan het onderzoek deden 63

(11)

meisjes mee tussen de 12 en de 17 (M = 15.24; SD = 1.79). Van de respondenten verblijft 62,4% in De Vaart, 24,7% in JJC, 10,6% in Transferium en 2,4% in Rijnhove. Van 42 respondenten is niet de volledige data beschikbaar in het databestand. De uiteindelijke steekproef bestaat om die reden uit meisjes (N = 21) tussen 13 en 17 jaar (M = 14.81; SD = 1.03).

Procedure

Bij het werven van respondenten werd er gebruik gemaakt van een informatiefolder. Hierin werd het doel en de procedure van het onderzoek beschreven. Wanneer de meisjes toestemming hadden gegeven om mee te werken, dienden zij een instemmingsverklaring te tekenen. Hierin werd beschreven dat deelname aan het onderzoek volledig vrijwillig en anoniem is en dat hun ouders of wettelijke vertegenwoordigers op de hoogte gesteld zouden worden van deelname aan het onderzoek. Daarnaast werd er toestemming gevraagd voor inzage in de dossiers van de meisjes. Het onderzoek bestaat uit drie meetmomenten en de vragenlijsten zijn afgenomen in de periode van januari 2014 tot en met oktober 2014. Instrumenten

Traumatische gebeurtenissen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Jeugd Trauma Vragenlijst (JTV; Thombs, Bernstein, Lobbestael & Arntz, 2009). Dit is een Nederlandse vertaling van de Childhood Trauma Questionnaire (CTQ; Bernstein & Fink, 2009). De JTV is een zelfrapportage vragenlijst, bestaande uit 28 vragen, die beoogt trauma in kaart te brengen bij adolescenten van 12 tot en met 18 jaar. Er worden vijf verschillende subschalen gemeten. De eerste subschaal is emotioneel misbruik en bestaat uit 5 items: het krenken van de

eigenwaarde van het kind middels schelden, kleineren of bedreigen. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Tijdens mijn jeugd had ik het gevoel dat mijn ouders wensten dat ik nooit geboren was’. De tweede schaal is fysiek misbruik en bestaat uit 5 items: het lichamelijk aanvallen van een kind, dat kan resulteren in fysiek letsel. Een voorbeelditem van deze schaal

(12)

is ‘Tijdens mijn jeugd geloof ik lichamelijk mishandeld te zijn geweest’. De derde schaal is seksueel misbruik en bestaat uit 5 items: seksuele gedragingen die plaatsvinden tussen kind en ouder persoon. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Tijdens mijn jeugd probeerde iemand mij op een seksuele manier te betasten, of mij ertoe te brengen hem of haar te betasten’. De vierde schaal is emotionele verwaarlozing: het onthouden van psychologische behoeften, zoals warmte, liefde, steun en aanmoediging. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Tijdens mijn jeugd had ik het gevoel dat er van mij gehouden werd’. De vijfde schaal is fysieke verwaarlozing en bestaat uit 5 items: het onthouden van de fysieke behoeften van een kind, bijvoorbeeld door het onthouden van eten/drinken en/of onderdak. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Tijdens mijn jeugd had ik niet voldoende te eten’. De respondent dient op een vijfpuntsschaal aan te geven in welke mate de stelling van toepassing is. De

antwoordmogelijkheden variëren van ‘nooit waar’ tot ‘altijd waar’. Uit onderzoek blijkt dat de Cronbach’s alpha varieert van .24 voor de subschaal lichamelijke verwaarlozing, tot .86 voor de subschaal lichamelijk misbruik (Thombs, Bernstein, Lobbestael & Arntz, 2009). Coping. Het omgaan problematische of stressvolle situaties wordt gemeten met de Utrechtse Copinglijst (UCL; Schreurs, Van de Willige, Tellegen & Brosschot, 1993). De UCL is een vragenlijst die bedoeld is voor volwassenen en adolescenten vanaf 14 jaar. De vragenlijst meet copinggedrag en wordt gebruikt om een beeld te vormen op welke manier er wordt omgegaan met problemen en stressvolle gebeurtenissen. De UCL bevat 47 items die onderverdeeld zijn in 7 subschalen. De items zijn op een vierpuntsschaal te scoren en de antwoordmogelijkheden variëren van 1=’ zelden of nooit’ tot 4=’zeer vaak’.

In het leefklimaat onderzoek is de UCL aangepast naar een zelfrapportagevragenlijst, waarbij de items geherformuleerd zijn voor de residentiële doelgroep. De eerste schaal, actief aanpakken, bevat 7 items en verwijst naar de mate waarin er doelgericht te werk wordt gegaan om het probleem op te lossen. Een voorbeelditem van deze originele subschaal is ‘Direct

(13)

ingrijpen als er moeilijkheden zijn’. Dit item is in het huidige onderzoek als volgt gewijzigd; ‘ Doe ik er meteen wat aan’. De tweede schaal, palliatieve reactie, bevat 8 items en meet de mate waarin er afleiding wordt gezocht om niet aan het probleem te hoeven denken. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Proberen je te ontspannen’. Dit item is als volgt gewijzigd; ‘Probeer ik me te ontspannen’. De derde schaal, vermijden, bevat 8 items en verwijst naar de mate waarin de situatie uit te weg wordt gegaan of het probleem wordt vermeden. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Toegeven om moeilijke situaties te vermijden’. Dit item is gewijzigd naar; ‘Geef ik toe om problemen te vermijden’. De vierde schaal, sociale steun zoeken, bevat 6 items en meet de mate waarin er troost en begrip bij anderen wordt gezocht. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Je zorgen met iemand delen’. Dit item is als volgt gewijzigd; ‘Praat ik er met iemand anders over’. De vijfde schaal, passief reactiepatroon, bevat 7 items en meet de mate waarin men zich volledig door de probleemsituatie in beslag laat nemen (somberen, piekeren, in zichzelf terugtrekken). Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Je volledig afzonderen van anderen’. Dit item is gewijzigd in; ‘Wil ik alleen zijn’. De zesde schaal, expressie van emoties, bevat 3 items en meet de mate waarin ergernis of spanningen worden afgereageerd. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Je spanningen afreageren. Dit item is als volgt gewijzigd; ‘Reageer ik mijn spanningen af’. De laatste schaal, geruststellende gedachten, bevat 5 items en meet de mate waarin men in staat is om zichzelf moed in te spreken in moeilijke situaties. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Je bedenken dat na regen zonneschijn komt’. Dit item is gewijzigd in; ‘Denk ik dat het vanzelf wel beter zal gaan’. De interne consistentie van de schalen varieert van .43 tot . 89 (Schreurs, Van de Willige, Tellegen & Brosschot, 1993).

Relatie met moeder. De gehechtheidsrelatie met moeder worden gemeten door de herziene versie van de Inventory of Parent and Peer Attachment (IPPA; Armsden & Greenberg, 1987; Guarnieri, Ponti & Tani, 2010). Deze vragenlijst wordt gebruikt om de

(14)

kwaliteit van de gehechtheidsrelaties van adolescenten met vader en moeder te meten. De IPPA is een zelfrapportagevragenlijst bestaande uit 25 items die onderverdeeld zijn in 3 subschalen. De items zijn op vijfpuntsschaal te scoren en de antwoordmogelijkheden variëren van 1=‘ klopt erg slecht’ tot 5=‘ klopt erg goed’. De negatief geformuleerde items zijn

gehercodeerd, om zo ook de positieve aspecten van de relatie vast te stellen.

De IPPA meet drie dimensies van de gehechtheidsrelatie; de communicatieschaal, de vertrouwenschaal en de vervreemdingschaal. De communicatieschaal meet de mate waarin een adolescent hoge kwaliteit van communicatie met de moeder ervaart. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Mijn moeder voelt het aan als ik ergens mee zit’. De vertrouwenschaal meet de mate waarin een adolescent er vertrouwen in heeft dat moeder zijn of haar gevoelens en wensen respecteert en accepteert. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Mijn moeder respecteert mijn gevoelens’. De vervreemdingschaal meet de mate waarin een adolescent negatieve gevoelens heeft ten opzichte van haar moeder. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Ik ben vaak veel erger van streek dan mijn moeder denkt’. De Cronbach’s alpha van de schalen varieert van .72 tot .91 (Buist, Deković, Meeus, van Aken, 2004).

Betrouwbaarheid

Om de betrouwbaarheid te controleren is er per instrument de Cronbach’s alpha berekend. Een Cronbach’s α vanaf .7 wordt als acceptabel beschouwd (Brace, Kemp & Snelgar, 2012). De subschalen van de JTV hebben een voldoende alpha variërend van .66 voor de subschaal fysieke verwaarlozing tot .90 voor de schaal seksueel misbruik. De schalen van de UCL hebben een betrouwbaarheid variërend van .61 voor de subschaal passief

reactiepatroon tot .80 voor de schaal vermijden. De alpha van de IPPA subschalen lopen sterk uiteen van .42 voor de subschaal vertrouwen tot .81 voor de subschaal communicatie. Op basis van de betrouwbaarheidsanalyse is de keuze gemaakt om item 24 (‘Mijn moeder

(15)

begrijpt mij niet’) te verwijderen. Met deze verandering varieert de betrouwbaarheid van .84 voor vervreemding tot .92 voor de schaal communicatie.1

Analyseplan

Ter voorbereiding van de analyses zijn alle data van de respondenten die niet alle vragenlijsten hebben ingevuld verwijderd. In het huidige onderzoek zal gebruik gemaakt worden van de kwantitatieve gegevens van meting 1 (T1) en meting 2 (T2). Omdat niet alle respondenten de JTV vragenlijst hebben ingevuld op meting 1, zal bij hun gebruik worden gemaakt van de data van meting 2. Aangezien de periode tussenliggend meting 1 en 2

minimaal is en er geen sprake is van een voortgangsmeting, worden er geen grote verschillen verwacht. Van de UCL wordt gebruik gemaakt van de data van meting 2 en de IPPA van meting 1.

Om onderzoeksvraag 1 en 2 te beantwoorden is er gebruik worden gemaakt van de Pearson’s correlatie coëfficiënt. Bij de beantwoording van deze onderzoeksvragen is eerst gekeken naar de correlaties tussen de somschalen van de instrumenten. Vervolgens is per subschaal gekeken naar de samenhang, om zo de verbanden vast te stellen voor de specifieke vormen van trauma en coping. Om de derde onderzoeksvraag te beantwoorden is er gebruik gemaakt van een multiple hiërarchische regressieanalyse. De variabelen zijn stapsgewijs toegevoegd. De eerste stap is het toevoegen van de variabele traumatische ervaringen. De tweede stap is het toevoegen van de variabele relatie met moeder. Als laatste zal de moderatorvariabele trauma x relatie met moeder worden toegevoegd.

Resultaten

In Tabel 1 zijn de correlaties tussen de verschillende typen van traumatische

ervaringen en copingstrategieën weergegeven. Voor de eerste deelvraag werd onderzocht in welke mate er een verband bestaat tussen de traumatische ervaringen van de civiel- en

(16)

strafrechtelijk geplaatste meisjes en de copingstrategieën die ze hanteren.

Het bleek dat over het algemeen de traumatische ervaringen relatief zwak en niet significant samenhangen met de copingstrategieën die de meisjes hanteren (r = .22, p = .30, N = 21). Dit betekent dat traumatische gebeurtenissen uit het verleden over het algemeen geen invloed hebben op de wijze waarop de meisjes omgaan met stressvolle situaties. Op

subschaalniveau bleek dat er wel een trend is gevonden van het verband tussen emotioneel misbruik en expressie van emoties (r = .41, p = .06, N = 21). Een hoge score op de schaal emotioneel misbruik, hangt samen met een hoge score op de copingstrategie expressie van emoties. Meisjes die in het verleden emotioneel misbruikt zijn, hebben in stressvolle situaties de neiging om hun spanningen en ergernissen af te reageren. Daarnaast is er een significant verband gevonden tussen seksueel misbruik en de copingstrategieën vermijden (r = .48, p = .02, N = 21) en geruststellende gedachten (r = .44, p = .04, N = 21). Een hoge score op de schaal seksueel misbruik hangt samen met een hoge score op de schalen vermijden en geruststellende gedachten.

De relatie met moeder bleek, tegen verwachting in, niet significant gerelateerd te zijn aan de copingstrategieën die de meisjes hanteren (r = .02 , p = .90, N = 21; Tabel 1). Op subschaalniveau zijn er tevens geen significante verbanden gevonden. De kwaliteit van de gehechtheidsrelatie met moeder lijkt dus geen invloed te hebben op de wijze waarop de meisjes omgaan met stressvolle situaties.

Vervolgens is geanalyseerd middels een multipele regressieanalyse of de relatie met moeder een modererend effect heeft op het verband tussen traumatische en copingstrategieën van de geplaatste meisjes. De resultaten van de eindmodellen voor elke copingstrategie zijn weergegeven in Tabel 2. Aan de hand van de analyses kan worden gesteld dat er geen significante hoofd- en interactie effecten zijn gevonden. De relatie met moeder bleek geen modererend effect te hebben op het verband tussen trauma en copingstrategieën.

(17)

Tabel 1 Pearson correlatie coëfficiënt tussen traumatische gebeurtenissen, copingstrategieën en relatie met moeder

Variabelen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

1 Actief aanpakken - 2 Palliatieve reactie .84** -

3 Vermijden -.10 .22 -

4 Sociale steun zoeken .78** .78** -.06 -

5 Passief reactiepatroon .74** .83** .02 .82** -

6 Expressie van emoties .63** .64** -.01 .73** .83** -

7 Geruststellende gedachten .79** .92** .28 .77** .83** .63** - 8 Fysiek misbruik .01 .04 .13 -.09 .06 .17 -.03 - 9 Emotioneel misbruik .23 .22 .32 .12 .36 .41+ .25 .70** - 10 Fysieke verwaarlozing -.20 -.34 -.26 -.18 -.06 -.05 -.29 .43+ .47** - 11 Emotionele verwaarlozing -.06 -.00 .30 .10 .15 .18 -.04 .55** .68** .52* - 12 Seksueel misbruik .24 .30 .48* .27 .33 .33 .44* .22 .60** .01 .21 - 13. Vertrouwen .15 .09 -.06 -.04 -.07 -.12 .10 -.63** -.59** -.26 -.42+ -.34 - 14. Communicatie .19 .13 -.04 .03 -.09 -.20 .15 -.63** -.51* -.31 -.36 -.27 .87** - 15. Vervreemding .09 .01 .01 .04 -.19 -.32 .06 -.65** -.56** -.23 -.37 -.27 .80** .90** - + p < .10; * p < .05; ** p < .01

(18)

Tabel 2 Multiple hiërarchische regressieanalyse: voorspelling van copingstrategieën aan de hand van traumatische gebeurtenissen en relatie met moeder

Onafhankelijke variabelen Actief aanpakken Palliatieve Reactie

Vermijden Soc. Steun Zoeken Passief Reactiepatroon Expressie Emoties Geruststellende Gedachten β β β β β β β Hoofdeffecten Traumatische gebeurtenissen -.12 .22 1.38 .05 -.22 .26 .08 Relatie met moeder -.22 .18 1.36 -.01 -.56 -.10 -.01 Interactie effect

Traumatische gebeurtenissen * Relatie met moeder

.53 .07 -.94 .09 .54 .05 .32

𝑅𝑅2 .15 .06 .25 .01 .10 .10 .11

Noot. Alleen de resultaten van de volledige modellen zijn weergegeven. + p < .10; * p < .05; ** * p < .01

(19)

Discussie

In deze studie is onderzocht in welke mate er sprake is van een verband tussen

traumatische ervaringen, de gehechtheidsrelatie met moeder en de copingstrategieën bij civiel- en strafrechtelijk geplaatste meisjes. Daarnaast is onderzocht of de relatie met moeder een

modererend effect heeft op het verband tussen ervaren trauma en coping. Uit het onderzoek is gebleken dat er over het algemeen geen verband bestaat tussen de ervaren traumatische gebeurtenissen en de copingstrategieën die de meisjes hanteren. Als er wordt gekeken naar de specifieke vormen van trauma en coping, dan worden wel een aantal verbanden tussen specifieke traumatische ervaringen en copingstrategieën waargenomen. Verder is er geen verband gevonden tussen de kwaliteit van de relatie met moeder en de copingstrategieën die de meisjes toepassen. De verwachting dat de kwaliteit van de relatie met moeder een modererend effect heeft op het verband tussen trauma en copingstrategieën is tevens niet bevestigd.

De traumatische gebeurtenissen uit het verleden hebben over het algemeen weinig invloed op de wijze waarop de meisjes omgaan met stressvolle situaties. Uit de resultaten komt wel naar voren dat meisjes die in het verleden emotioneel misbruikt zijn de neiging hebben om hun

boosheid en spanningen af te reageren. Meisjes laten meer emotiegerichte copingstrategieën zien, waaronder het uiten van hun emoties, dan dat ze gebruik maken van strategieën om hun

problemen gericht aan te pakken (Oláh, 1995). Ook blijkt uit het huidige onderzoek dat meisjes die in het verleden seksueel misbruikt zijn meer geneigd zijn om emotiegerichte

copingstrategieën toe te passen, zoals het vermijden van moeilijke of stressvolle situaties. Eerder onderzoek (Matud, 2004) laat zien dat meisjes in probleemsituaties over het algemeen een

(20)

misbruik meer geneigd zijn om vermijdende copingstrategieën, door bijvoorbeeld af te wachten of het probleem niet onder ogen willen zien. Uit het huidige onderzoek komt ook naar voren dat meisjes die in het verleden seksueel misbruikt zijn, zichzelf geruststellen met de gedachte dat er nog ergere dingen kunnen gebeuren of proberen zichzelf moed in te spreken. Deze vorm van coping kan aan de ene kant gezien worden als een ontwijkende reactie, aan de andere kant kan het gezien worden ter voorbereiding om het probleem op een actieve wijze aan te pakken (Scheurs et al., 1998).

In het huidige onderzoek is wel een verband gevonden tussen de ervaren trauma in het verleden en de relatie met moeder. Meisjes die in het verleden emotioneel verwaarloosd en emotioneel en fysiek misbruikt zijn, ervaren de communicatie en het vertrouwen met moeder als negatief (zie hiervoor Tabel 1). Opvallend is dat de meisjes geen vervreemding ervaren of negatieve gevoelens jegens hun moeder. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat meisjes over het algemeen een symbiotische relatie kunnen hebben met moeder, waarbij er een te sterke en wederkerige relatie bestaat (Schouten, Oudhof, Zoon & van der Steege, 2012). Meisjes ervaren op die manier geen vervreemding jegens hun moeder. Met name tijdens de adolescentiefase, waarin meisjes het proces doormaken van losmaking van moeder en eigen identiteit verwerven, kan de moeder-dochterrelatie tot spanningen en conflicten leiden (Remmerswaal & Verheij, 1991). Dit kan verklaren waarom de meisjes de communicatie en vertrouwen met moeder als negatief ervaren, terwijl er weinig sprake lijkt te zijn van vervreemding. Ander onderzoek bevestigt dat meisjes die een verleden van misbruik kennen, een minder goede hechtingsrelatie hebben met hun moeder (Styron & Janoff-Bulman, 1997). Mogelijk is er sprake van forsere problematiek binnen gezinnen waarin de meisjes misbruikt zijn. Het ontbreken van praktische en emotionele steun van gezinsleden, verwaarlozende ouders of conflicten en geweld tussen ouders

(21)

gezinnen waarin er sprake is van misbruik van kinderen, de interacties en communicatie tussen de gezinsleden problematisch en negatief van aard zijn (Bergen, ten Berge en Geurts, 2004). Het is mogelijk dat dit invloed heeft op de wijze waarop meisjes de gehechtheidsrelatie met hun moeder ervaren.

Uit het huidige onderzoek blijkt, tegen verwachting in, dat er geen modererend effect is gevonden van de relatie met moeder op het verband tussen trauma en coping. De kwaliteit van de gehechtheidsrelatie heeft geen invloed op de copingstrategieën die de meisjes hanteren.

Daarnaast is er bij de getraumatiseerde meisjes al vaker sprake van een slechte

gehechtheidsrelatie met hun moeder, zoals blijkt uit het in dit onderzoek gevonden verband tussen het ervaren van trauma en de relatie met moeder. Mogelijk hebben deze resultaten ertoe bijgedragen dat de relatie met moeder niet als een beschermende factor kan worden beschouwd voor het verband tussen trauma en coping.

Er zijn enkele kanttekeningen te plaatsen bij dit onderzoek, waarmee rekening gehouden moet worden bij het interpreteren van de resultaten. Allereerst waren de gegeven van de

vragenlijst waarmee trauma werd gemeten op de eerste meting niet van alle meisjes beschikbaar. Om dit op te vangen is er getracht om bij een groot deel van de meisjes de JTV alsnog twee maanden later af te nemen bij de tweede meting. Ondanks deze grote beperking, is de verwachting dat dit geen invloed heeft gehad op de validiteit, aangezien de JTV een retrospectieve vragenlijst is en dus ervaringen meet uit het verleden.

Een andere tekortkoming met betrekking tot de data is dat tevens de informatie over de relatie met moeder, de IPPA, niet van alle meisjes beschikbaar was. Een gebrek aan medewerking van de meisjes lijkt hierbij geen rol te hebben gespeeld. De verwachting is daarom ook dat dit geen invloed heeft gehad op de selectiviteit van de steekproef. De niet ingevulde vragenlijsten

(22)

steekproef in het huidige onderzoek vrij klein was.

Een andere beperking met betrekking tot de vragenlijst is dat er een aangepaste versie van de IPPA is gebruikt. Deze vragenlijst is niet onderzocht op psychometrische kwaliteiten. Bij het vertalen van de vragen is afgeweken van de vragen uit de originele vragenlijst. Daarnaast zijn niet alle items die tot de originele vragenlijst behoren meegenomen in de vernieuwde versie. In de vertrouwensschaal missen items 4 en 22. Uit de vervreemdingsschaal mist item 10. De geconstrueerde subschalen die gebruikt zijn in het huidige onderzoek zijn hierdoor incompleet. Vervolgonderzoek naar de psychometrische kwaliteiten van de IPPA is wenselijk om uitspraken te kunnen doen over de betrouwbaarheid en validiteit.

Ondanks de bovenstaande beperkingen is dit onderzoek waardevol, omdat de resultaten een eerste inzicht verschaffen in de samenhang tussen trauma, de gehechtheidsrelatie met moeder en de copingstrategieën bij civiel- en strafrechtelijk geplaatste meisjes. Op basis van de

bevindingen van dit onderzoek en uit de literatuur, wordt aanbevolen om in de behandeling de focus te leggen op het verbeteren van de copingstrategieën van de meisjes. Het toepassen van adequate copingstrategieën lijkt van invloed te zijn op het succes van de verwerking van de traumatische ervaring (Chaffin, Wherry & Dijkman, 1997; Phanichrat & Townshend, 2010). Slachtoffers van misbruik lijken in de eerste instantie vooral de neiging te hebben om emotiegerichte copingstrategieën toe te passen, zoals het vermijden van de situatie. In de kindertijd lijkt dit minder negatieve gevolgen te hebben, dan wanneer deze strategie wordt

toegepast in de volwassenheid. Als slachtoffers van misbruik op latere leeftijd gebruik maken van emotiegerichte coping, dan kan dit een averechts effect hebben (Brand & Alexander, 2003; Fortier, 2009). Daarnaast blijkt dat het toepassen van inadequate copingstrategieën de kans op hernieuwd slachtofferschap vergroot. Meisjes die in staat zijn om te praten over (seksueel)

(23)

toeschrijven aan zichzelf, geloven meer in zichzelf en lopen zo een kleinere kans op opnieuw slachtoffer te worden (Slotboom, Bekkum, Wijkman, de Jong & Hendriks, 2014). Het is daarom van belang om binnen de residentiële setting aandacht te hebben voor het toepassen van adequate copingstrategieën. Een open en ondersteunend leefklimaat binnen de residentiële setting kan hier aan bijdragen (Boendermaker, van Rooijen, Berg & Bartelink, 2013). Daarnaast is het van belang om binnen de seksespecifieke behandeling aandacht te hebben voor de aanwezigheid van

eventuele trauma’s, bijvoorbeeld door het inzetten van EMDR of de interventie Stapstenen. Stapstenen is een stabilisatietraining voor meisjes van 12 tot 18 jaar die nog niet toe zijn aan traumaverwerking en die in grote mate vermijdingsgedrag vertonen. De interventie heeft onder andere als doel het verminderen van de traumagerelateerde klachten en om meisjes specifieke vaardigheden aan te leren, zoals het toepassen van juiste strategieën om lastige situaties om te gaan (Leenarts, Kroneman, Beer, Doreleijers & Lindauer, 2012). Tenslotte is het van belang om in de behandeling van getraumatiseerde meisjes aandacht te hebben voor het versterken van de relatie met moeder, bijvoorbeeld door hen te betrekken bij de behandeling van trauma. Het hebben van sociale steun vanuit het gezinsnetwerk en de mogelijkheid om op een veilige manier met hen te kunnen praten over gevoelens en trauma’s zijn van belang (Slotboom et al., 2014). Samenvattend kan geconcludeerd worden dat het hebben van traumatische ervaringen over het algemeen weinig van invloed is op de copingstrategieën die de meisjes toepassen. Er is wel gevonden dat de meisjes die traumatische gebeurtenissen hebben ervaren gebruik lijken te maken van vermijdende strategieën. De relatie met moeder lijkt geen invloed te hebben op de copingstrategieën die meisjes hanteren. Wel is er een verband gevonden tussen trauma en de gehechtheidsrelatie met moeder: getraumatiseerde meisjes bleken een slechtere relatie met hun moeder te hebben. Een aanbeveling is dat er binnen de residentiële setting aandacht is voor het

(24)

toepassen van adequate copingstrategieën en het versterken van de moeder-dochterrelatie bij getraumatiseerde meisjes.

(25)

Literatuur

Bal, S., Bourdeaudhuij, I., Van Oost, P. (1998). Modererende factoren na seksueel trauma bij adolescenten. Kind en adolescent, 19, 234 – 245.

Behl, L.E., Conyngham, H.A. & May, P.F. (2002). Trends in child maltreatment literature. Child Abuse and Neglect, 27, 215 – 229.

Berger, M., I. ten Berge., Geurts, E. (2004). Samenhangende hulp: interventies voor mishandelde kinderen en hun ouders. Utrecht, NIZW Jeugd.

Bijstra, J.O., Jackson, S., & Bosma, H.A. (1994). De Utrechtse Coping Lijst voor Adolescenten. Kind en adolescent, 15, 67 – 74. doi: 10.1007/BF03060546

Boendermaker, L., van Rooijen, K., Berg, T., & Bartelink, C. (2013). Residentiële jeugdzorg: wat werkt? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Geraadpleegd van:

http://www.nji.nl/nl/Watwerkt_ResidentileJeugdzorg.pdf

Brand, B.L., & Alexander, P.C. (2003). Coping with incest: The relationships between recollections of childhood coping and adult functioning in female survivors of incest. Journal of Traumatic Stress, 16, 285 – 293.

Chaffin, M., Wherry, J.N. & Dijkma, R. (1997). School age children’s coping with sexual abuse: Abuse stresses and symptoms associated with four coping strategies. Child Abuse and Neglect, 21, 227 – 240.

Compas

, B.E., Orosan, P.G. & Grant, D.E. (1993). Adolescent stress and coping: implications for psychopathology during adolescence. Journal of Adolescence, 16, 331 – 349.

Compas, B.E., Connor-Smith, J.K., Saltzman, H., Hardin Thomsen, A., & Wadsworth, M.E. (2001). Coping with stress during childhood and adolescence: problems, progress and potential in theory and research. Psychological Bulletin, 127, 87 – 127.

(26)

Daalman, K., Diederen, K.M.J., Derks, E.M., Lutterveld, R., Kahn, R.S. & Sommer, I.E.C. (2012). Childhood Trauma and auditory verbal hallucinations. Psychological Medicine, 42, 2475 – 2484.

Dornfield, M., & Kruttschnitt, C. (1992). Do the stereotypes fit? Mapping gender-specific outcomes and risk factors. Criminology, 30, 397 – 419.

Fishbein, D., Miller, S., Winn, D.-M., & Dakof, G. (2009). Biopsychological factors, gender and delinquency. In M.A. Zahn (red.) The delinquent girl (pp. 84 – 106). Philadelphia: Temple University Press.

Foy, D.W., Ritchie, .I.K., & Conway, A.H. (2012) Trauma exposure, posttraumatic stress, and comorbidities in female adolescent offenders: Findings and implications from recent studies. European Journal of Psychotraumatology, 3, 1 – 13.

doi:.org/10.3402/ejpt.v3i0.17247

Folkman, S., Lazarus, R.S., Gruen, .R.J., & DeLongis, A. (1986). Appraisal, coping, health status and psychological symptoms. Journal of Personality and Social Psychology, 50, 571– 579.

Fortier, M.A., DiLillo, D., Messman-Moore T.L., Peugh, J., DeNardi, K.A., & Gaffey, K.J. (2009). Severity of Child Sexual Abuse and Revictimization: The Mediating Role of Coping and Trauma Symptoms. Psychology of Women Quarterly , 33, 308–320. Frydenberg, E., & Lewis, R. (1993). Boys play sport and girls turn to others; age gender and ethnicity as determininants of coping. Journal of Adolescence, 16, 253 – 266.

Guarnieri, S., Ponti, L., & Tani, F. (2010). The inventory of parent and peer attachment (IPPA): A study of the validity of styles of adolescent attachment to parents and peers in an Italian sample. TPM, 17, 103 – 130.

(27)

Hamerlynck, S.M.J.J. (2008). Girls in juvenile institutions. Psychopathology and sexual risk behavior. Amsterdam: VU University.

Hamerlynck, S.M.J.J., Jansen, L.M.C., Doreleijers, T.A.H., Vermeiren, R.R.J.M., & Cohen- Kettenis, P.T. (2009). Civiel- en strafrechtelijk geplaatste meisjes in justitiële

jeugdinrichtingen; psychiatrische stoornissen, traumatisering en psychosociale problemen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 51, 87 – 95.

Hampel, P., & Petermann, F. (2005). Age and gender effects on coping in children and adolescents. Journal of Youth and Adolescence, 34, 73-83.

Heimer, K., & De Coster, S. (1999). The gendering of violent delinquency. Criminology, 37 (2), 277 – 317.

Hipwell, A.E. & Loeber, R. (2006). Do we know which interventions are effective for

disruptive and delinquent girls? Clinical Child and Family Psychology Review, 9, 221- 255.

Hoeve, M., Van der Laan, P.H., Gerris, J.R.M., & Dubas, J.S. (2009). Sekseverschillen in het verband tussen opvoedingsstijlen en delinquentie. Kind en Adolescent, 30, 122 – 136. Hosser, D., Raddatz, S., Windzio, M. (2007). Child maltreatment, revictimization, and voilent behavoir. Voilence and Victims, 22, 318 – 333. doi: 10.1891/088667007780842829 Jaspers, J.P.C., van Asma, M.J.O. & van den Bosch, R.J. (1989). Coping en psychopathologie: een overzicht van theorie en onderzoek. Tijdschrift voor de Psychiatrie, 31, 587 – 599. Kruttschnitt, C., & Giordano, P. (2009). Family influences on girls’ delinquency. In M.A. Zahn (red.), The Delinquent Girl (pp. 147 – 163). Philadelphia: Temple University Press.

(28)

gedragsproblemen. Kind & Adolescent Praktijk, 11, 162 – 167.

Lieberman, A.F., Chu, A., Van Horn, P., & Harris, W.W. (2011). Trauma in early childhood: Empirical evidence and clinical implications. Development and Psychopathology, 23, 397 – 410.

Maschi, T., Morgen, K., Bradley, C., & Smith Hatcher, S. (2008). Exploring gender

differences in internalizing and externalizing behavoir among maltreated youth. Child and Adolescent Social Work Journal, 25, 531 – 547.

Matud, M.P. (2004). Gender differences in stress and coping styles. Social Science, 37, 1401- 1415.

Moffitt, T.E., Caspi, A., Rutter, M., & Silva, P.A. (2001). Sex differences in antisocial behavior: Conduct disorder, delinquency, and violence in the Dunedin longitudinal study. Cambridge: Cambridge University Press.

Oláh, A. (1995). Coping strategies among adolescents: a cross cultural study. Journal of Adolescence, 18, 491 – 512.

Patrick, M.R., Snyder, J., Schrepferman, L.M., & Snyder, J. (2005). The joint contribution of early parental warmth, communication, and tracking, and early child conduct problems on monitoring in late childhood. Child Development, 76, 999 – 1014.

Phanichrat,T., Townshend, J.M. (2010). Coping strategies used bij survivors of childhood sexual abuse on the journey to recovery. Journal of Child Sexual Abuse, 19, 19 – 78.

Piko, B. (2001). Gender differences and similarities in adolesents’ ways of coping. The Psychological Record, 51, 223 – 235.

Remillard, A.M., & Lamb, S. (2005). Adolescent girls coping with relational agression. Sexes roles, 53, 221 – 229. doi: 10.1007/s11199-005-5680-8

(29)

kindermishandeling. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Geraadpleegd van: http://www.nji.nl/nl/Risicofactoren_kindermishandeling.pdf

Rhule-Louie, D.M., & McMahon, R.J. (2007). Problem behaviour and romantic relationships: Assortative mating, behavoir contagion and desistance. Clinical Child and Family Psychology Review, 10, 53 – 100. doi: 10.1007/s10567-006-0016-y

Schouten, R., Oudhof, M., Zoon, M., & van der Steege, M. (2012). Wat werkt in de hulpverlening aan pubermeisjes? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Geraadpleegd van: http://www.nji.nl/nl/WatWerkt_Pubermeisjes.pdf

Slotboom, A., Wong, T.M.L, Swier, C., & Van der Broek, T.C. (2011). Delinquente meisjes: Achtergronden, risicofactoren en interventies. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Slotboom, A., & Hoeve, M. (2013). Criminaliteit bij meisjes en vrouwen: Gezocht: Dader m-v. Secondant, 5, 40-45.

Slotboom, A., Bekkum, A.H., Wijkman, M.D.S., de Jong, R., & Hendriks, J. (2014). Preventie van seksueel misbruik in de residentiële jeugdzorg: Een onderzoek naar revictimisatie en daderschap. Amsterdam: Vrije Universiteit.

Sonderman, J. & Van der Helm, P. (2012). Sfeer is het sleutelwoord. Sozio, 1, 29 – 32. Sontag, L.M. , & Graber, J.A. (2010). Coping with perceived peer stress: Gender

specific and common pathways to symptoms of psychopathology. Developmental Psychology, 46, 1605 – 1620. doi: 10.1037/a0020617

Spaccarelli, S., & Fuchs, C. (1997). Variability in symptom expression among sexually abused girls: developing multivariate models. Journal of Clininal Child Psychology, 26, 24 – 35. Styron, T., & Janoff-Bulman, R. (1997). Childhood attachment and abuse: long-term effects on adult attachment, depression and conflict resolution. Child Abuse and Neglect, 21, 1015 -

(30)

Van der Laan, A.M., & Blom, M. (2006). Jeugddelinquentie: Risico’s en bescherming. Bevindingen uit het WODC Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit 2005. [Juvenile delinquency: Risks and protective factors. Findings of the WODC Youth Delinquency Survey, 2005.] Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.

Wong, T.M.L., Slotboom, A., & Bijleveld, C.C.J.H. (2010). Risk factors for delinquency in adolescent and young adult females: A European review. European Journal of Criminology, 7, 266 – 284. doi: 10.1177/1477370810363374

Wong, T.M.L. (2012) Girl delinquency: A study on sex differences in (risk factors for) delinquency (Proefschrift). Geraadpleegd op:

http://www.wegwijzerjeugdenveiligheid.nl/onderwerpen/meidencriminaliteit/onderzoe k/girl-delinquency-a-study-on-sex-differences-in-risk-factors-for-delinquency/

Waldinger, R.J., Schulz, M.S., Barsky, A.J., Ahern, D.K. (2006). Mapping of the road from childhood trauma to adult somatization: the role of attachment. Psychosomatic Medicine, 68, 129 – 135.

Widom, C.S. (1992). The cycle of violence. National Institute of Justice: Research in Brief (pp. 1-6). Washington, D.C.: National Institute of Justice.

Zahn, M.A., Day, J.C., Mihalic, S.F. & Tichavsky, L. (2009). Determening what works for girls in the juvenile justice system: A summary of evaluation evidence. Crime & Delinquency, 55, 266 – 293. doi: 10.1177/0011128708330649

(31)

Appendix A

A1 Cronbach’s α per subschaal

Subschaal N M SD Cronbach’s α JTV Emotioneel misbruik 21 2.73 1.16 .77 Fysiek misbruik 21 2.27 1.25 .89 Emotionele verwaarlozing 21 2.73 .80 .86 Fysieke verwaarlozing 21 2.10 .53 .66 Seksueel misbruik 21 2.67 1.40 .90 UCL Actief aanpakken 21 3.05 .73 .73 Palliatieve reactie 21 3.08 .67 .70 Vermijden 21 2.73 .83 .80

Sociale steun zoeken 21 2.74 .78 .79

Passief reactiepatroon 21 3.05 .65 .61

Expressie van emoties 21 3.02 1.12 .67

Geruststellende gedachten 21 2.94 .80 .76

IPPA

Vertrouwen 21 3.24 1.05 .88

Communicatie 21 3.14 1.13 .92

(32)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Across all cohorts, the negative educational gradient was clearly weaker among women in the social-democratic and the post-Soviet welfare states than in the other welfare

Deze gespreksmethode is ontwikkeld om die barrières te overwinnen en patiënten te stimuleren om hun ervaringskennis, behoeften en verwachtingen naar voren te brengen die relevant

A client, located at an arbitrary location in the plane, needs to retrieve M by combining information from various caches. We assume that the client has full knowledge of the

analysis of registry data may help to gain insights into the clinical performance of second- generation DES. However, data obtained from randomized controlled trials are considered

As expected, we observed that when participants performed the HLJ task, laterally rotated palm view stimuli lead to a more marked RRN than medially rotated palm view stimuli when

To be able to explain the stagnation of the Japanese economy, it is necessary to first look towards the rapid economic growth in post-war Japan, which ultimately resulted in the

21 Chapters 1 and 2 should be considered as extended theoretical frameworks that provide the theory (the autonomous cinematic space discourse and how the most important

In this thesis, I have strived to answer the question: “In what ways is the legend of Robert the Bruce both interpreted and applied as characteristic of the Scottish national