• No results found

De relatie tussen gewoontetendens en impulsiviteit bij mensen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen gewoontetendens en impulsiviteit bij mensen"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie tussen Gewoontetendens en Impulsiviteit bij Mensen

Moritz Jehle

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10186247

Begeleiders: Sanne de Wit, Colene Zomer

Aantal woorden: 5567

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd de relatie onderzocht tussen de gewoontetendens en impulsviteit. Impulsiviteit werd gemeten aan de hand van de Barratt Impulsiveness Scale 11 (BIS-11) en de gewoontetendens door middel van de beloning devaluatie taak. 35 participanten volgden een korte training of een lange training. Hierbij kregen zij snacks als beloning waarvan één snack later gedevalueerd werd. Additionele metingen omtrent de honger en zin schaal en de Dutch

Eating Behavior Questionnaire en de Stop-signaal taak. Verwacht werd, dat de BIS-11 de

gewoontetendens voorspelt en dat dit sterker zou zijn bij de participanten die de lange training volgden. Uit de resultaten bleek dat de lange training geen sterkere gewoontevorming tot gevolg had. Verder bleek dat er geen verband was tussen de BIS-11 scores en de

gewoontetendens. Het is nog niet duidelijk of er een verband tussen gewoontetendens en impulsiviteit bestaat en hier moet nog meer onderzoek naar gedaan worden.

(3)

Het verband tussen gewoontetendens en impulsiviteit

Impulsiviteit is een eigenschap die vaak in omschrijvingen van de persoonlijkheid wordt genoemd en kan door middel van de de Barratt Impulsiveness Scale (BIS-11) worden gemeten (Stanford, Mathias, Dougherty, Lake, Anderson, & Patton, 2009). Het construct impulsiviteit speelt in extremere mate ook in de klinische populatie een belangrijke rol. Dit komt omdat het onder andere onderdeel uitmaakt van verschillende psychiatrische stoornissen zoals ADHD of borderline persoonlijkheidsstoornis (Stanford et al., 2009; American Psychiatric Association, 2000). Impulsiviteit lijkt een ingewikkeld construct te zijn en wordt gedefinieerd als een aanleg om snel en ongepland op interne en externe stimuli te reageren. Dit soort gedrag vindt plaats zonder rekening te houden met de negatieve consequenties voor de persoon zelf en andere mensen (Moeller, Barratt, Dougherty, Schmitz, & Swann, 2001). Dit zou een reden kunnen zijn waarom mensen met overgewicht impulsiever zijn en hoger scoren op de BIS-11 (Nasser, Gluck, & Geliebter, 2004). Deze mensen eten zonder erover na te denken wat de hoeveelheid en het soort van voedsel voor gevolgen kunnen hebben. In de maatschappij wordt impulsief gedrag als contraproductief gezien en mensen die een hogere mate van impulsiviteit vertonen laten afwijkend sociaal gedrag zien, zoals aggressie (Stanford, Houston, Mathias, Villemarette-Pittman, Helfritz, & Conklin, 2003) of middelenmisbruik (Swann, Dougherty, Pazzaglia, Pham, & Moeller, 2004). Ook hier zou het mogelijk zijn dat impulsieve mensen niet op de (negatieve) consequenties voor zichzelf en anderen letten.

Impulsiviteit leidt dus tot bepaalde gedragingen die negatieve gevolgen kunnen hebben. Een poging om te verklaren hoe gedragingen worden aangeleerd, is de S-R gewoonte theorie gebaseerd op Thorndike’s wet van het effect (Thorndike, 1911 , aangehaald in Dickinson & Balleine, 2002). Thorndike’s wet van het effect stelt dat de uitkomst (U) van een actie alleen maar een bekrachtiger van een associatie tussen stimulus (S) en respons (R) is. Gedrag komt dus vooruit een simpele S-R associatie. Deze S-R associatie noemt men gewoontegedrag. Een voorbeeld hiervan is, dat mensen met overgewicht vaak voor ongezond eten kiezen. Bij een

(4)

restaurant waar zij vaker naartoe gaan (stimulus) hebben zij altjid voor een burger gekozen (respons) om zich te verzadigen (uitkomst). Omdat het gedrag al voortkomt uit een S-R associatie, wordt er niet meer over de uitkomst nagedacht. Zij kiezen voor de burger. Met andere woorden, als een S-R associatie is gevormd, zal de stimulus ongeacht de uitkomst automatisch de respons oproepen. Het voorstel van de duale-proces theorie, dat er twee processen zijn die gedrag kunnen verklaren (doelgericht en automatisch), kan deze theorie niet verklaren (de Wit & Dickinson, 2009).

Volgens de duale-proces theorie is er sprake van twee verschillende soorten van gedrag, namelijk doelgericht gedrag en gewoontegedrag(de Wit & Dickinson, 2009). Bij doelgericht gedrag wordt voor een respons gekozen op basis van de kennis over de uitkomst. In

tegenstelling tot doelgericht gedrag is gewoontegedrag automatisch. Een stimulus leidt automatisch tot een respons, zonder dat de uitkomst een rol speelt. Hierbij geldt hetzelfde als voor Thorndike’s wet van het effect. In het eerder genoemde voorbeeld met het restaurant zou het kunnen dat de mensen met overgewicht van hun dokter geadvieseerd worden om gezonder te eten. Hiervoor moeten zij bij het restaurant voor een salade in plaats van voor een burger kiezen. Hoewel zij weten dat zij een salade moeten kiezen, gebeurt het dat zij op de dag van het eerste restaurantbezoek na de dokter een burger kiezen in plaats van een salade. Dit is een typisch geval van een slip-of-action (Gillan, Papmeyer, Morein-Zamir, Sahakian, Fineberg, Robbins, & de Wit, 2011). Slips-of-action komen voort uit gewoontegedrag. In tegenstelling tot gewoontegedrag wordt doelgericht gedrag aangeleerd en bepaald door de causale relatie tussen een respons (bv. burger kiezen) en een uitkomst (bv. verzadiging). Hierbij wordt bij het kiezen van een respons over de uitkomst nagedacht. Bij doelgericht gedrag leidt dus een stimulus (bv. restaurant) tot een representatie van de uitkomst (bv. verzadiging) en dan tot een respons (bv.een salade kiezen). Gedrag geldt dan als doelgericht als het aan twee criteria voldoet: het geloof criterium en het verlangen criterium (de Wit & Dickinson, 2009). Het geloof criterium stelt dat doelgericht gedrag gecontroleerd wordt door een besef dat het

(5)

gedrag een bepaald doel (U) zal veroorzaken. Dit criterium sluit daarom simpele S-R

associaties (gewoontegedrag) uit. Een voorbeeld is dat een rat denkt dat hij voedsel krijgt (U) als hij op een knop drukt (R). Het besef zou kunnen komen doordat hij dat bij andere ratten had gezien. Het tweede criterium stelt dat het gedrag alleen maar wordt uitgevoerd als er een verlangen naar de verwachte uitkomst bestaat, als de uitkomst dus een doel is. De rat heeft honger en drukt dus op een knop (R), omdat hij verwacht dat zij dan voedsel (U) krijgt.

Uit onderzoek naar gewoontegedrag en doelgericht gedrag blijkt dan ook dat een verminderde doelgerichte controle geassocieerd is met een hoge motor-impulsiviteit score op de Barratt Impulsiveness Scale (BIS-11) (Hogarth, Chase, & Baess, 2012). De BIS-11 is een vragenlijst om de mate van impulsiviteit te meten en bestaat uit een hoofdschaal en drie subschalen. De subschalen meten de motor-impulsiviteit (BIS Motor), de impulsiviteit met betrekking tot aandacht (BIS Aandacht) en de impulsiviteit om niet te plannen (BIS

Nonplanning) (Stanford et al., 2009). Doelgerichte controle kan hoog of laag zijn en het

verschilt per individu hoeveel een persoon ervan heeft. Een verminderde doelgerichte controle veronderstelt een verhoogde mate van gewoontegedrag en hoe dominant gewoonte leren bij iemand is, lijkt samen te hangen met de mate van impulsiviteit (Everitt, Belin, Economidou, Pelloux, Dalley, & Robbins, 2008). Bij het onderzoek van Hogarth et al. (2012) ontbreek nog verder onderzoek naar de vraag of gewoontegedrag geassocieerd is met een hoge score op de

BIS-11.

Om de gewoontetendens van iemand te meten, kan gebruik gemaakt worden van de

beloning devaluatie taak, zoals in Tricomi, Balleine en O’Doherty (2009). Bij deze taak wordt

de gewoontegedragscontrole gemeten. Dit gebeurt door middel van een training waarbij beloningen te verkrijgen zijn. Met ruime training kan een transitie plaatsvinden van doelgericht gedrag naar een S-R mechanisme, dus een gewoonte (Dickinson & Balleine, 2010). Tricomi et al. (2009) lieten zo een verschuiving van gedrag zien. In hun onderzoek werd aangetoond dat overtraining leidt tot een ongevoeligheid voor de devaluatie van de

(6)

uitkomst. Er waren twee condities. Een conditie waarbij de participanten de training één dag volgden (1-daagse conditie) en een conditie waarbij de participanten de training drie dagen volgden (3-daagse conditie). De training bestond uit het indrukken van een knop waarvoor de participanten een beloning konden krijgen. Een variabel interval schema bepaalde wanneer beloningen worden gegeven. De beloning was M&M’s® (Mars, McLean, VA, USA) en Fritos® (Frito-Lay Inc., Plano, TX, USA). Op de training volgde een devaluatie van de uitkomst. De devaluatie werd uitgevoerd door de participanten heel veel van de snacks te laten eten tot zij er geen zin meer in hadden. Het resultaat van de training was dat de

participanten uit de 3-daagse conditie gedrag hadden aangeleerd dat door langdurige training een gewoonte was geworden. Wat in dit onderzoek nog niet belicht werd, was wat verder nog een sterke gewoontetendens zou kunnen voorspellen. De mate van impulsiviteit, gemeten op de BIS-11, zou hierbij namelijk een rol kunnen spelen.

Het gevolg van de sterkere gewoontetendens in het onderzoek van Tricomie et al. (2009) was, dat de participanten niet meer gevoelig waren voor een devaluatie van de uitkomst. Hoewel zij geen zin meer in de snacks hadden, bleven zij bij de daaropvolgende extinctietaak de knop indrukken om de beloningen te krijgen. De ongevoeligheid voor de devaluatie van een uitkomst werd ook in andere onderzoeken gebruikt om vast te stellen of gedrag doelgericht is of een gewoonte. De Wit, Watson, Harsay, Cohen, van de Vijver en Ridderinkhof (2012) lieten participanten instrumentele responsen aanleren, waarbij de

participanten bij het tonen van de juiste respons een beloning kregen. Bij de beloningen werd een extinctie toegepast, zodat op de respons geen beloning meer volgde. Hoewel de uitkomst geen waarde meer had vanwege de devaluatie, bleven participanten dezelfde respons geven.

Enkele recente studies hebben tevens het devaluatie-effect kunnen aantonen. Wanneer de participant nog doelgericht reageert, leidt de devaluatie van de uitkomst tot een

verminderde respons, zoals blijkt uit de Wit, Niry, Wariyar, Aitken en Dickinson (2007). Het onderzoek van Tricomi et al. (2009) voegt hieraan toe,dat door middel van een langdurige

(7)

training (3 dagen vs 1 dag) dit devaluatie-effect niet zichtbaar is. Hogarth et al. (2012) lieten echter voor de eerste keer zien dat er een samenhang bestaat tussen doelgerichte

gedragscontrole en impulsiviteit. Het ligt voor de hand om te concluderen dat impulsiviteit daarom ook zou kunnen samenhangen met het tweede soort gedrag, gewoontegedrag. Hier sluit het huidige onderzoek bij aan. Er is namelijk wel onderzoek gedaan naar de relatie tussen doelgerichte controle van gedrag en impulsiviteit, maar voor zover bekend is er nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van impulsiviteit op overtraining.Verder zou men nog meer kennis op kunnen doen over de gevolgen van impulsiviteit. Dit zou implicaties kunnen

hebben voor meerdere gebieden waarbij impulsiviteit een rol speelt, zoals psychiatrische stoornissen of overgewicht. In dit geval zou beter op de mensen ingegaan kunnen worden en de hulp of behandeling beter toegepast kunnen worden op het probleem.

In deze studie zal getracht worden de resultaten van Tricomi et al. (2009) te repliceren met het doel de relatie tussen impulsiviteit en gewoontes te onderzoeken. De focus ligt dus op de vraag in hoeverre de gewoontetendens van iemand in verband staat met de impulsiviteit van de persoon. De gewoontetendens wordt vastgesteld door het verschil in de mate van respons op de beloning devaluatie taak tussen de laatste fase van de training en de extinctie te meten. Impulsiviteit wordt gemeten aan de hand van de BIS-11.

Met de kennis uit de bovengenoemde onderzoeken en de theorieën omtrent

gewoontegedrag en doelgerichte controle, zou gesteld kunnen worden dat er een verband bestaat tussen gewoontegedrag en impulsiviteit. In dit onderzoek volgden de participanten dezelfde training als in Tricomi et al. (2009), de eerder uitgelegde beloning devaluatie taak, maar waren de beloningen zoute popcorn en Smarties® (Nestlé, Union Township, NJ, USA) in plaats van Fritos en M&M’s. Later vulden zij de BIS-11 in om de impulsiviteit te meten. Er wordt verwacht dat een hoge score op de BIS-11 een hoge gewoontetendens voorspelt. Dit geldt voor de participanten die de korte en die de lange training (1-daagse vs 3-daagse

(8)

lange training volgen. Daarom wordt verondersteld dat hoe sterker de gewoontetendens van iemand is, des te impulsiever de persoon zal zijn.

Methode Participanten

Voor aanvang van het onderzoek werden op de website voor Onderzoek Psychologie en Communicatiewetenschap van de Universiteit van Amsterdam (UvA), onder de naam ‘Het Snoepjesspel’, proefpersonen geworven. De participanten ontvingen proefpersoonpunten voor deelname aan het onderzoek. De voorwaarde was dat de participanten aan de criteria van het onderzoek voldeden. De criteria waren (a) dat de participanten tussen 18 en 35 jaar oud zijn, (b) dat zij geen geschiedenis van een eetstoornis hebben en (c) dat zij Smarties en popcorn lusten. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 22.86 jaar (SD: 3.14) waarbij 30 van de participanten vrouwelijk waren. Participanten konden voor één van de twee experimenten kiezen, de 1-daagse conditie of 3-daagse conditie. De UvA heeft ethische toestemming aan dit experiment verleend.

Materialen

Honger en zin schaal. De data over de mate van honger en hoeveel zin de participanten

in het voedsel hadden, werd door middel van het programma Qualtrics verzameld (Qualtrics, Provo, UT, USA). Op een Likert-schaal van één tot 10 gaven zij aan hoe hongerig zij waren. Hoe hoger de participanten scoorden, des te meer honger zij hadden. De minimumscore betekende dat een participant helemaal vol zat en de maximumscore betekende dat iemand veel honger had. Het item was als volgt: “Hoeveel honger heeft u?”. Om te meten hoeveel zin de participanten in de snacks hadden, gaven zij dat op een Likert-schaal van één tot 10 aan. Hoe hoger zij scoorden, des te meer zin zij hadden in de snacks. De minimumscore betekende dat de participant helemaal geen zin in het eten had en de maximumscore betekende dat de

(9)

participant heel veel zin in het eten had. Een item hiervan was als volgt: “Heeft u zin in popcorn/Smarties?”.

Beloning devaluatie taak. Met de beloning devaluatie taak werd door middel van

training het gewoontegedrag gemeten. Deze computertaak werd uitgevoerd in Presentation® (Version 16, www.neurobs.com). De 3-daagse conditie had zes keer zo veel training dan de 1-daagse conditie. Elke trainingssessie was opgedeeld in 12 taakblokken en acht rustblokken. Elk taakblok duurde 20 seconden en elk rustblok 20 seconden. Tijdens het taakblok werd een fractal plaatje op een scherm getoond. Tegelijkertijd was er ook een aanwijzing te zien, namelijk welke knop men moest indrukken. Elk taakblok begon met het tonen van een fractal plaatje en zodra het plaatje verdween, was het taakblok voorbij. Aan de participanten werd verteld dat zij de knop, die werd aangewezen, zo vaak konden indrukken als zij wilden. Elke keer dat zij de knop indrukten werd dit gevolgd door of het verschijnen van een grijze cirkel (50 ms) of een plaatje van popcorn of Smarties (1000 ms). De grijze cirkel wees aan dat zij geen beloning voor het drukken kregen, het plaatje symboliseerde de betreffende beloning. Drukten zij een knop in, die niet werd aangewezen, dan veranderde niets op het scherm. De beloningen liet men door middel van een VI 10-s schema vrijkomen. Het VI 10-s schema bepaalde de kans dat er elke seconde 1/10 de kans was op een beloning (popcorn of Smarties). De beloning werd bij de eerste keer van het indrukken van de knop aan de participanten gegeven, nadat de beloning beschikbaar was. Na afloop van de taakblokken mochten de participanten de beloningen eten die ze hadden gekregen. Op deze trainingsfase volgde de devaluatie, waarbij de participanten 100 gram van één van de twee beloningen kregen. De participanten werden verzocht er zoveel van te eten tot zij er geen zin meer in hadden. Op de devaluatie volgde de extinctiefase. De extinctie duurde drie minuten.

Stop-signaal taak. Bij de stop-signaal taak leren mensen zo snel mogelijk een knop in te

drukken zodra zij een cue hiervoor krijgen (go task) (Logan, Schachar, & Tannock, 1997). Volgte na het aanbieden van de cue een stop signaal om de knop niet in te drukken was het

(10)

een stop task. Deze computertaak werd uitgevoerd in Inquisit (Version 3, Millisecond, Seattle, WA, USA). Het stop signaal was een 100 ms lange pieptoon. De tijd die iemand nodig heeft om de knop in te drukken of om het drukken van de knop te inhiberen is de maat van de reactietijd op deze taak. Als het een participant niet lukt om op tijd zijn respons te inhiberen, was het een onsuccesvolle sessie. In het begin kwam de pieptoon 250 ms na de cue. Na onsuccesvol stoppen wordt de pieptoon 50 ms vertraagd, na succesvol stoppen wordt de piep met 50 ms verhoogd. In het geheel waren het 4 blokken van 64 trials per participant en duurde het ongeveer 10 minuten.

BIS-11. Met de BIS-11 werd de mate van impulsiviteit gemeten (Patton, Stanford &

Barratt, 1995). Om deze vragenlijst in te vullen werd gebruik gemaakt van Qualtrics. De vragenlijst bestond uit 30 beweringen. De antwoorden worden op een 4-punt Likert schaal gescoord, waarbij één staat voor “zelden”, twee voor “soms”, drie voor “vaak” en vier voor “bijna altijd of altijd”. De vragenlijst heeft een totale score (BIS Totaal) en scores verdeeld over drie subschalen: de motor-impulsiviteitsschaal, de impulsiviteitsschaal om niet te plannen en de aandacht-impulsiviteitsschaal. Hoe hoger een persoon op de vragenlijst scoorde, des te hoger was zijn of haar mate van impulsiviteit op het gehele construct

impulsiviteit of op de verschillende subschalen van impulsiviteit. De minimumscore op deze vragenlijst is 30 en de maximumscore is 120. Een voorbeelditem hiervan is de bewering “Ik ben een snelle beslisser.”

Dutch Eating Behavior Questionnaire. De DEBQ is een vragenlijst om iemands

eetgedrag vast te stellen (Strien, Frijters, Bergers, & Defares, 1986). De DEBQ werd ook in Qualtrics afgenomen. Deze vragenlijst bevat de volgende schalen: restrained eten, emotioneel eten en extern eten.

(11)

Procedure

Het experiment vond in een onderzoeksruimte op Roeterseiland (UvA) plaats. In de kamer was een computer waarop de participant de taken kon uitvoeren. De onderzoeker was tijdens de taken niet aanwezig. Hij of zij kwam de kamer alleen maar binnen voor de uitleg van de taken of om de snacks te brengen. Voor het begin van het experiment meldden de participanten zich online aan voor het experiment. De participanten werden verzocht twee uur voor de start van het experiment niet te eten. Al online kozen zij voor het experiment met de duur van één dag of het experiment met de duur van drie dagen. In het onderzoek werd dus het schema uit Tricomi et al. (2009) aangehouden. In de 1-daagse conditie volgden de participanten op één dag twee trainingssessies à acht minuten. In de 3-daagse conditie volgden de participanten op drie achtereenvolgende dagen op hetzelfde tijdstip vier trainingssessies à acht minuten. Met de mensen die zich voor drie dagen training hadden aangemeld, werd van tevoren per e-mail contact opgenomen om te controleren of zij

daadwerkelijk drie achtereenvolgende dagen op hetzelfde tijdstip beschikbaar waren. Voor het begin van het onderzoek kregen de participanten de informatie brochure en de informed

consent te lezen. Daarna vulden zij demografische gegevens in en of zij bij de inclusiecriteria

pasten. Dus of zij twee uur voor het experiment niet hadden gegeten, of zij geen geschiedenis van een eetstoornis hadden en of zij popcorn of Smarties lustten. Vervolgens vulden zij de honger en zin schaal in. Hierop volgde de trainingsfase van de beloning devaluatie taak (16 minuten voor 1-daags, 32 minuten voor 3-daags). De testinstructies waren als volgt: “Je gaat

zo het snoepjesspel spelen. Je krijgt een plaatje in beeld te zien dat altijd met een linker of een rechter knop gekoppeld is. De juiste knop wordt in beeld aangegeven in het geel. De Z-toets staat voor links en de M-toets staat voor rechts. Hoe vaker je op een knop drukt, hoe groter de kans dat je een beloning krijgt. Als je geen beloning wilt, dan mag je minder drukken. Als beide blokjes zwart blijven, dan heb je even pauze. Klik op Enter om de taak te starten. Straks zie je weer start in beeld staan. Dit betekent dat je heel even pauze hebt, als je er weer klaar

(12)

voor bent, dan mag je weer op start drukken.” Vervolgens vond er een devaluatie plaats. Dit

hield in dat de participanten een filmpje van 20 minuten bekeken en tegelijkertijd zoveel van de snacks, popcorn of Smarties aten tot zij vol zaten. Of een participant popcorn of Smarties kreeg, werd via counterbalancing toegewezen (om bias te voorkomen) en stond al van tevoren vast. Door middel van de devaluatie werd bereikt dat de participanten geen zin meer in deze beloning hadden. Daarna volgde een extinctiefase van drie minuten om te toetsen of het gedrag een gewoonte was geworden. Hierbij kregen de participanten dezelfde instructies als voor de trainingsfase. Dit was dezelfde taak als in de trainingsfase, maar de participanten kregen voor de aangeleerde responsen geen beloningen meer. Wanneer het gedrag doelgericht was gebleven, dan hadden de participanten er niet meer op gereageerd als naar de belonende respons werd gevraagd. Als het gedrag een gewoonte geworden was, dan zouden de fractal plaatjes een respons oproepen ongeacht de uitkomst. Vervolgens moesten de participanten weer de honger en zin schaal invullen. Er werd dus hetzelfde schema aangehouden als in Tricomi et al. (2009). Hierop volgde de stop-signaal taak. De instructies hiervoor waren als volgt: “In de volgende taak krijgt u vierkanten te zien. Elke keer als u een vierkant ziet, moet u

de knop op het toetsenbord indrukken.” (go task). “U krijgt nu weer vierkanten te zien, maar u mag de knop niet drukken als u een piep hoort.” (stop task). Vervolgens vulden de

participanten de BIS-11 in en de DEBQ in (volgorde werd bepaald door randomisatie). Verder werd nog het gewicht en de lengte van de participant gemeten. Ten slotte werden met een keukenweegschaal de snacks gewogen die over waren, om te kijken hoeveel de

participant had gegeten tijdens de devaluatie. Na afloop van het experiment kregen de participanten een debriefing.

Data-analyse

Ter standaardisatie zal een Pearson’s Chi-squared toets worden uitgevoerd om te kijken of sekse normaal verdeeld is over de 1-daagse conditie en over de 3-daagse conditie. Om voor

(13)

elke participant het verschil op de Likert-schaal tussen de meting voor de training en na de devaluatie te meten, zal er voor een repeated-measures ANOVA gekozen worden. Hierbij wordt tijdstip van de Likert-schaal rating (voor- en nameting) als within-subjects factor gebruikt en de gedevalueerde snack (popcorn of Smarties) als between-subjects factor. Verder zal een Independent samples t-toets worden uitgevoerd om het verschil op de honger en zin schaal tussen de 1-daagse en de 3-daagse conditie te meten. Om de mate van respons van het laatste trainingsblok en de extinctie te vergelijken, zal voor een repeated-measures ANOVA worden gekozen. deOm te meten of de BIS-11 de gewoontetendens voorspelt, wordt naar het verschil in de mate van respons tussen het laatste trainingsblok en de extinctie (=

verschilscore lt-e) en de scores op de BIS-11 schalen gekeken. Hiervoor zal voor een regressie-analyse gekozen worden, met de verschilscore lt-e als afhankelijke variabele en conditie, de BIS Totaal, de motor-impulsiviteitsschaal, de impulsiviteitsschaal om niet te plannen en de aandacht-impulsiviteitsschaal als onafhankelijke variabelen.

Resultaten

Participanten

Van 39 participanten werden vier participanten geëxcludeerd. Zij zaten allemaal in de 1-daagse conditie zaten.Twee participanten hadden binnen de periode van twee uur voor het experiment gegeten, één participant had een geschiedenis van een eetstoornis en één

participant is niet komen opdagen. Van de overblijvende 35 participanten zaten er 26 in de 1-daagse conditie, waarvan er drie man waren, en zes in de 3-1-daagse conditie, waarvan er twee man waren. De resultaten van de Pearson’s Chi-squared toets lieten zien dat de participanten qua sekse normaal verdeeld waren over de condities, X²(1, N = 35) = .62, p = .430. Een assumptie voor deze toets is dat alle verwachte frequenties groter moeten zijn dan vijf, maar aan deze assumptie werd niet voldaan. De verwachte frequentie voor mannen is in beide

(14)

condities lager dan vijf. Om de preciese kans voor de chi-kwadraat statistiek voor een kleine steekproef te berekenen, werd gebruik gemaakt van de Fisher’s exact test. Deze toets was ook niet significant. Er was dus geen significante verschil in sekseverdeling tussen conditie, p = .586.

Honger en zin schaal

Uit de resultaten van de repeated-measures ANOVA bleek dat participanten minder zin in een beloning hadden na de devaluatie. Er was een significant negatief verschil op de Likert-schaal tussen voor de training (popcorn: M = 5.37, SD = 2.50; Smarties: M = 7.27, SD = 2.49) en na de devaluatie (popcorn: M = 2.84, SD = 2.06; Smarties: M = 2.13, SD = 1.99), F(1,32) = 58.16, p < .001. Het maakte niet uit wat voor een snack werd gedevalueerd. Er was namelijk geen significante effect van de devaluatiesnack (popcorn of Smarties) op het verschil op de Likert-schaal tussen voor de training en na de devaluatie, F(1,32) = .97, p = .333.

In de Independent-samples t-toets werd aangetoond de twee condities niet significant verschilden in hoeveel zin de participanten in de beloningen hadden. Er werd geen significant verschil gevonden op de Likert-schaal tussen de 1-daagse conditie (M = 0.04, SD = 2.62) en de 3-daagse conditie (M = 1.50, SD = 2.20) voor de geëvalueerde uitkomst, t(32) = -1.43, p = .163. Er werd verder aangetoond dat er ook geen significant verschil was op de Likert-schaal tussen de 1-daagse conditie (M = 3.54, SD = 3.46) en de 3-daagse conditie (M = 4.13, SD = 1.96) voor de gedevalueerde uitkomst, t(32) = -.46, p = .652.

Gewoontetendens

De resultaten uit de repeated-measures ANOVA lieten zien dat er voor de geëvalueerde uitkomst wel, maar voor de gedevalueerde uitkomst geen significant verschil in de

gewoontetendens tussen de twee condities was. In Figuur 1 zijn de responsen per seconde op de beloning devalutie taak voor de 1-daagse en de 3-daagse conditie weergegeven, waarbij het over de responsen bij het laatste trainingsblok en bij de extinctie voor de geëvalueerde en de gedevalueerde uitkomst gaat. Het significant verschil voor de geëvalueerde uitkomst bleek uit

(15)

het verschil in scores tussen de 1-daagse conditie (laatste trainingsblok: M = 3.69, SD = 2.02; extinctie: M = 4.15, SD = 1.89) en de 3-daagse conditie (laatste trainingsblok: M = 2.63, SD = 2.49; extinctie: M = 2.22, SD = 2.21), F (1,33) = 4.65, p = .039. Door middel van een post-hoc

Independent samples t-toets werd uitgevonden dat het verschil in scores voor participanten uit

de 1-daagse conditie (M = .46, SD = 1.21) significant kleiner was dan voor de participanten uit de 3-daagse conditie (M = -1.18, SD = 1.69), t(33) = 3.15, p = .003. Dit verschil had een medium effect size, d = -.43. Hetzelfde interactie-effect voor de gedevalueerde uitkomst was niet significant, dus er werd geen significant verschil de scores tussen de 1-daagse conditie (laatste trainingsblok: M = 3.73, SD = 1.94; extinctie: M = 3.37, SD = 2.14) en de 3-daagse conditie (laatste trainingsblok: M = 3.18, SD = 2.40; extinctie: M = 1.98, SD = 2.29)

gevonden, F (1,33) = 2.72, p = .109.

Bovendien was er voor geen participant nog voor de gedevalueerde uitkomst een gewoontetendens ontstonden. Uit de resultaten bleek geen significant hoofdeffect voor verandering van scores van de laatste sessie van training (M = 3.42,SD = 2.17) en de

extinctietoets (M = 3.65, SD = 2,13) voor de geëvalueerde uitkomst, F (1,33) = .73, p = .398. Er bleek ook geen significant hoofdeffect voor verandering van scores van de laatste sessie van training (M = 3.59,SD = 2.05) en de extinctietoets (M = 3.01, SD = 2.23) voor de gedevalueerde uitkomst te zijn, F (1,33) = 2.12, p = .155. De conditie bleek geen invloed te hebben op gewoontevorming, omdat uit de resultaten te zien was dat de conditie geen significante invloed had op de mate van respons, F(1,33) = 2.75, p = .107. Voor

proefpersonen maakte het dus qua gewoontevorming niet uit of zij de korte training of de lange training volgden.

(16)

Figuur 1. De gemiddelde mate van respons per seconde op de beloning devaluatie taak

voor de 1-daagse conditie (grafiek boven) en de 3-daagse conditie (grafiek beneden) bij de laatste training en de extinctie voor de geëvalueerde en de gedevalueerde uitkomst.

(17)

Barratt Impulsiveness Scale calculaties

Vanwege multicollineariteit werd een regressiemodel met de verschilscore lt-e als

afhankelijke variabele en conditie en de BIS Total als onafhankelijke variabele uitgevoerd. Daarnaast werd ook een regressiemodel met Verschilscore lt-e als afhankelijke variabele en conditie en de BIS Motor, de BIS Nonplanning en de BIS Aandacht schalen als onafhankelijke variabelen uitgevoerd. Het model met conditie en de BIS Total als onafhankelijke variabele was niet significant, zie Tabel 1. De score op de BIS Total voorspelde dus niet of iemand een sterke gewoontetendens had. Het model met conditie en de BIS Motor, de BIS Nonplanning en de BIS Aandacht schalen als onafhankelijke variabelen was ook niet significant, zie Tabel 2. De score op de BIS Motor, de BIS Nonplanning en de BIS Aandacht schalen voorspelde niet of een proefpersoon een sterke gewoontetendens had. De verwachting dat de BIS Total of de subschalen positief correleren met de score op de beloning devaluatietaak werd hiermee niet bevestigd. Ook de verwachting dat dit effect sterker is voor de participanten die de lange training volgen, werd hiermee niet bevestigd.

Tabel 1

De beta’s, t-waarden en p-waarden van conditie en de BIS Total als voorspeller van de verschilscore lt-e

Beta t-waarden p-waarden

Conditie -0.11 -0.53 .598

(18)

Tabel 2

De beta’s, t-waarden en p-waarden van de BIS Motor, de BIS Nonplanning en de BIS Aandacht als voorspeller van de verschilscore lt-e

Beta t-waarden p-waarden

Conditie -0.06 -0.28 .780

BIS Motor -0.12 -0.62 .542

BIS Nonplanning 0.36 1.86 .073

BIS Aandacht -0.08 -0.42 .677

Discussie

In deze studie werd het verband van gewoontetendens en impulsiviteit onderzocht. Er werd geen duidelijk verband tussen de gewoontetendens van iemand en de scores op de BIS

Total schaal en de BIS-11 subschalen gevonden. Mensen die een sterkere gewoontetendens

hebben, lijken niet impulsiever te zijn dan mensen die dat minder sterk hebben. Deze studie heeft dus geen ondersteuning gevonden voor de hypothese dat mensen met een sterke gewoontetendens impulsiever zijn.

De bevinding uit eerder onderzoek dat overtraining leidt tot een ongevoeligheid voor de devaluatie van de uitkomst, werd in dit onderzoek niet gevonden. Mensen die de lange

training volgden waren even gevoelig/ongevoelig voor de devaluatie van de uitkomst dan mensen die de korte training volgden. De gewoontevorming was niet sterker bij mensen die de lange training volgden dan bij mensen die de korte training volgden, dus verschilde het effect dat de score op de BIS-11 de score op de training voorspelt ook niet tussen de condities. De score op de training werd gebruikt als maat voor de gewoontetendens, oftewel de

(19)

verschilscore van responsen per seconde van het laatste trainingsblok en na de extinctie fase voor de gedevalueerde uitkomst.

Het was onverwacht dat de overtraining geen invloed had op de ongevoeligheid voor de devaluatie van de uitkomst. Niet alleen omdat het een bevinding van Tricomi et al. (2009) was, maar ook vanwege het feit dat deze uitkomst de duale proces theorie tegenspreekt. Tevens is dit een theorie die al redelijk gesteund is door dierenonderzoek (de Wit & Dickinson, 2009). Volgens de theorie hadden de mensen door de overtraining een

automatische stimulus-respons associatie moeten vormen, zodat ze ongevoelig werden voor de devaluatie van de uitkomst. Uit de resultaten blijkt dat het gedrag ook na de overtraining nog steeds doelgericht was. Wanneer de mensen geen zin meer hadden in de beloning (de uitkomst), dan drukten zij ook minder vaak de knop in op de beloning-devaluatie-taak.

Er waren twee grote beperkingen van het onderzoek. De eerste was het antaal participanten. In het eind was er bij de 1-daagse conditie data van 26 mensen beschikbaar, maar bij de 3-daagse conditie alleen maar data van 9 participanten. Dit aantal participanten was te klein om een significant verschil tussen de condities te vinden en een betrouwbare en valide analyse van de 3-daagse conditie uit te voeren. Bovendien mochten de participanten in het experiment van Tricomi et al. (2009) zes uur van tevoren niets eten, maar in dit onderzoek was dit slechts twee uur. Een laatste verschil met het onderzoek van Tricomi et al. (2009) was dat in hun onderzoek de extinctie in een fMRI scanner plaatsvond en in ons onderzoek achter een scherm. Dit zouden verklaringen kunnen zijn voor waarom er geen verschil in de

ongevoeligheid voor de devaluatie van de uitkomst werd gevonden. Voor vervolgonderzoek is er een grotere steekproef nodig, meer kennis nodig over hoe lang participanten van tevoren niets mogen eten en of het uitmaakt onder welke omstandigheden de extinctie plaatsvindt. De tweede beperking is een resultaat van de eerste beperking. Doordat er geen gewoontevorming ontstond, was de gewoontetendens niet goed te meten. Hierdoor was ook het verband tussen de gewoontetendens van iemand en zijn/haar impulsiviteit nauwelijks te meten. Als de

(20)

replicatie van Tricomi et al. (2009) goed gegaan was, dan had het gedeelde over impulsiviteit als voorspeller van gewoontetendens wellicht een significantere uitkomst gehad. Bij

vervolgonderzoek is het daarom belangrijk genoeg proefpersonen te hebben. Een aanvullende beperking was de keus voor zoute popcorn als snack, waarbij bleek dat sommige mensen zoute popcorn niet lustten. De reden voor de keus van zoute popcorn was dat er een zoete en een zoute snack werd aangeboden om bias te voorkomen. In de beschrijving van het

onderzoek stond alleen maar popcorn en veel mensen dachten dat het hierbij over zoete popcorn gaat. Bij een vervolgonderzoek zou men de participanten al vooraf aan het onderzoek moeten informeren dat er sprake is van zoute popcorn. Verder zouden onderzoekers er goed op moeten letten wat voor voedsel aan de proefpersonen wordt gegeven, omdat dat wel invloed kan hebben op hun gewoontevorming. Hierbij is het nog steeds belangrijk om een zoete en een zoute snack te hebben, maar er zou voor een andere zoute snack gekozen moeten worden. Het zou natuurlijk ook kunnen dat de beloning-devaluatie-taak van Tricomi et al. (2009) geen goede manier is om de gewoontetendens te meten. Er zou voorafgaand aan het onderzoek over gewoontetendens en impulsiviteit nog moeten worden onderzocht hoe gewoontetendens het beste te meten is.

De hypothese van dit onderzoek ging ervan uit dat gewoontetendens bestaat. Het zou ook kunnen dat er geen significante uitkomsten in het onderzoek waren, omdat

gewoontetendens een te vaag construct is. Het is nog niet helemaal duidelijk wat

gewoontetendens überhaupt is of inhoudt. Dit zou bij toekomstige onderzoeken gespecificeerd moeten worden. In tegenstelling tot de gewoontetendens lijkt de BIS-11 een valide en

betrouwbare vragenlijst te zijn om impulsiviteit te meten. Daarom werd deze vragenlijst ook al vaak in eerder onderzoek gebruikt. Verder is er nog steeds een groot belang bij het doen van onderzoek naar het verband tussen de gewoontetendens en impulsiviteit. Met deze

resultaten wordt aangetoond dat er nog meer onderzoek gedaan moet worden naar het verband tussen gewoontetendens en impulsiviteit. Eerder onderzoek duidt er namelijk op dat deze twee

(21)

fenomenen overlap vertonen. Wanneer echter nog meer evidentie voor de resultaten uit dit onderzoek wordt gevonden, is het nog maar de vraag of deze twee constructen überhaupt iets gemeen hebben. In dit geval heeft een onderzoek naar het construct impulsiviteit geen

implicatie voor resultaten uit onderzoek over de gewoontetendens en andersom ook niet. Wanneer uit de resultaten van vervolgonderzoek blijkt dat wel een verband is, dan moet dit verband gespecificeerd worden om de rol van het ene construct bij het oplossen van een probleem met het andere construct te herkennen.

In het algemeen zou onderzoek over gewoontetendens verklaringen kunnen geven voor gedragingen die de gemiddelde populatie betreft zoals overgewicht, door een betere

herkenning wanneer iemand van doelgericht gedrag naar gewoontegedrag overgaat. Onderzoek naar impulsiviteit zou meer kennis kunnen opleveren over de invloed van impulsiviteit bij psychiatrische stoornissen of middelenmisbruik. Hierdoor zouden

behandelingen beter kunnen toegepast worden op de patienten. Het is dus belangrijk om het construct impulsiviteit en gewoontegedrag als iets te beschouwen waarbij de wetenschap nog kennis moet opdoen.

Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders 4th Ed.. Washington, DC: American Psychiatric Association (text

revision).

de Wit, S., & Dickinson, A. (2009). Associative theories of goal-directed behaviour: a case for animal–human translational models. Psychological Research PRPF, 73(4), 463-476.

de Wit, S., Niry, D., Wariyar, R., Aitken, M. R. F., & Dickinson, A. (2007). Stimulus-outcome interactions during instrumental discrimination learning by rats and humans. Journal

(22)

de Wit, S., Watson, P., Harsay, H. A., Cohen, M. X., van de Vijver, I., & Ridderinkhof, K. R. (2012). Corticostriatal connectivity underlies individual differences in the balance between habitual and goal-directed action control. The Journal of Neuroscience, 32(35), 12066-12075.

Dickinson, A., & Balleine, B. (2002). The role of learning in the operation of motivational systems. Stevens' handbook of experimental psychology.

Dickinson, A., & Balleine, B. (2010). Hedonics: the cognitive-motivational interface.

Pleasures of the brain, 74-84.

Everitt, B. J., Belin, D., Economidou, D., Pelloux, Y., Dalley, J. W., & Robbins, T. W. (2008). Neural mechanisms underlying the vulnerability to develop compulsive drug-seeking habits and addiction. Philosophical Transactions of the Royal Society B: Biological Sciences,

363(1507), 3125-3135.

Gillan, C. M., Papmeyer, M., Morein-Zamir, S., Sahakian, B. J., Fineberg, N. A., Robbins, T. W., & de Wit, S. (2011). Disruption in the balance between goal-directed behavior and habit learning in obsessive-compulsive disorder. American Journal of

Psychiatry, 168(7), 718-726.

Hogarth, L., Chase, H. W., & Baess, K. (2012). Impaired goal-directed behavioural control in human impulsivity. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 65(2), 305-316.

Logan, G. D., Schachar, R. J., & Tannock, R. (1997). Impulsivity and inhibitory control.

Psychological Science, 8(1), 60-64.

Millisecond Software: Inquisit (z.j.). Opgehaald 12 april 2015, van

http://www.millisecond.com

Moeller, F. G., Barratt, E. S., Dougherty, D. M., Schmitz, J. M., & Swann, A. C. (2001). Psychiatric aspects of impulsivity. American Journal of Psychiatry, 158, 1783-1793.

(23)

Nasser, J. A., Gluck, M. E., & Geliebter, A. (2004). Impulsivity and test meal intake in obese binge eating women. Appetite, 43(3), 303-307.

Neurobs: Presentation® (z.j.) Opgehaald 14 maart 2015, van http://www.neurobs.com

Patton, J. H., Stanford, M. S., & Barratt, E. S. (1995). Factor structure of the Barratt impulsiveness scale. Journal of clinical psychology, 6(51), 768-74.

Qualtrics®: Online Survey Software & Insight Platform (z.j.) Opgehaald 14 maart

2015, van http://www.qualtrics.com

Stanford, M. S., Houston, R. J., Mathias, C. W., Villemarette-Pittman, N. R., Helfritz, L. E., & Conklin, S. M. (2003). Characterizing aggressive behavior. Assessment, 10(2), 183-190.

Stanford, M. S., Mathias, C. W., Dougherty, D. M., Lake, S. L., Anderson, N. E., & Patton, J. H. (2009). Fifty years of the Barratt Impulsiveness Scale: An update and review.

Personality and Individual Differences, 47(5), 385-395.

Swann, A. C., Dougherty, D. M., Pazzaglia, P. J., Pham, M., & Moeller, F. G. (2004). Impulsivity: a link between bipolar disorder and substance abuse. Bipolar disorders, 6(3), 204-212.

Tricomi, E., Balleine, B. W., & O’Doherty, J. P. (2009). A specific role for posterior dorsolateral striatum in human habit learning. European Journal of Neuroscience, 29(11), 2225-2232.

Van Strien, T., Frijters, J. E., Bergers, G., & Defares, P. B. (1986). The Dutch Eating Behavior Questionnaire (DEBQ) for assessment of restrained, emotional, and external eating behavior. International Journal of Eating Disorders, 5(2), 295-315.

(24)

Reflectie

Ik probeerde altijd de verkregen feedback zo goed mogelijk te verwerken. De

verwerking van het feedback verschilde alleen maar door de omstandigheden, dus als er naast het bachelorproject nog veel te doen was voor andere vakken. Toch probeerde ik altijd op de commentaren zo goed mogelijk in te gaan en mezelf ook af te vragen waarom ik een bepaald feedback had gekregen. Zo een feedback kan soms ook emoties, zoals irritatie, oproepen als je niet begrijpt waarom je nu een bepaald commentaar krijgt. In het proces van het verwerken verdwijnen deze gevoelens altijd en je begrijpt beter waarom iets niet duidelijk of niet zo goed was.

Qua kosten en moeite had dit project echt pieken en dalen. Vaak had ik heel veel te doen en ik had een heleboel inofficiele en officiele deadlines op elkaar en soms wist ik niet echt wat ik nu moet doen voor het project. Dit heeft het voor mij soms echt lastig gemaakt. Omdat je soms heel veel bezig bent met het project en er helemaal in zit en soms ben je er weer langer niet meer mee bezig en je moet van de een op de andere dag er weer de hele tijd aan besteden. Hierdoor zit je niet meer in het hele onderzoek en het schrijfproces. Verder was ik over het experiment niet echt tevreden. Qua planning was het al van tevoren bijna zeker dat wij niet genoeg proefpersonen zullen krijgen en dat is dan ook gebeurd. Dan zit je de hele dag in het lab en niemand komt langs, hoewel je altijd aan het proefpersonen werven bent. Als je later aan de slag gaat om de resultaten te verwerken en je weet al dat er niks bij uitkomt is dat niet echt motiverend. Wat ik verder ook heel moeilijk vond was de instructie dat iedereen zijn eigen schrijfstijl heeft, maar toch moet je heel nauwkeurig op de feedback ingaan en dat ook bij dingen, waarbij het geen questie van juist of fout is. In zijn geheel is het project best wel goed verlopen. Dit geldt voor het experiment, de contact met de begeleiders en de

groepsleden en de organisatie van het project.

Bij de eerste versie van mijn inleiding had ik een groot probleem met de structuur. Hier heb ik veel aan gedaan en ik denk ook dat dit nu een van mijn sterkere punten is. Wat ik

(25)

volgens mij ook nog goed gedaan heb is om complexe informatie zo weer te geven dat het begrijpelijk is (hiervoor heb ik ook complimenten bij mijn presentatie gekregen).

Een zwak punt die voor het hele verslag geldt is dat het vaak niet zozeer de diepte ingaat. Dit heeft eigenlijk alleen maar met tijdsgebrek te maken. Had ik meer tijd gehad of geen vak dat ik tegelijkertijd moest volgen weet ik zeker dat dit nog een stuk beter was gegaan. In het algemeen ben ik wel tevreden met het verslag. Ik denk dat ik mijn ambitie, die ik vooraf aan het project had, om een even hoge cijfer als vorig jaar te halen helaas niet heb kunnen vervullen. Helaas is het ook een beetje te lang geworden, maar voor mij leek alles belangrijk wat er nu in het verslaag staat.

De ethische regels van het onderzoek heb ik altijd gerespecteerd. Behalve met mijn groepsleden had ik het in mijn privé leven nooit over gegevens van deelnemers uit mijn onderzoek. Deze gegevens waren dus echt vertrouwelijk. Hoewel ik moet toegeven dat dit niet altijd makkelijk was. Vooral als je de hele dag alleen maar met het experiment bezig was en dat het enige onderwerp was waarover je iets nieuws had kunnen vertellen. Het was een nieuwe ervaring om op deze en andere ethische waarden van onderzoek te letten. Voor mij was dat al een kijk op de toekomst, immers mag je als therapeut ook niets over je cliënten vertellen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Load management is the effective utilisation of low-cost periods presented by the time-of-use (TOU) tariff structure. A TOU tariff structure assigns high electricity tariffs to

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

66.. This explains why the value of Ea is smaller at 100 bar than at 150 bar. At the lower pressure, the density and thus the solvent strength of the fluid is lower and thus the

Bahn &amp; McGill (2007) recently asked a clever question that upset my complacency: what if environmental variables predict spatial variation in the abundance of organisms because

The research objectives of this study were to explore and describe the experiences of operating room personnel after sharps injuries, to explore and describe the reasons why they

These spectral data were compared to four models for the production of γ-ray spectra assuming a single-zone leptonic model: (1) radiation-reaction-limited first-order Fermi

They created rules that now govern the initiation ritual, like urging initiates to seek medical attention if required (as opposed to the old belief of not being a man when doing