• No results found

PvdA-notitie voedt vooroordelen over Europa

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "PvdA-notitie voedt vooroordelen over Europa"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Over de auteurs Marko Bos en Bart van Riel zijn

beide econoom, werkzaam op het secretariaat van de Sociaal-Economische Raad

Noten zie pagina 47

PvdA-notitie voedt

vooroordelen over Europa

Na de vernietigende uitslagen van de Franse en Nederlandse

Grondwets-referenda laste Brussel een denkpauze in. Met de discussienotitie Europa:

vertrouwen herwinnen wil de PvdA een bijdrage leveren. Marko Bos en Bart van

Riel tonen zich kritisch: een deel van de voorstellen is overbodig en ‘waar de

werkgroep echt met nieuwe voorstellen komt, leiden deze tot inperking van

de interne markt, zonder dat nut en noodzaak daarvan duidelijk worden’.

marko bos & bart van riel

In oktober bracht de werkgroep Europa van de PvdA een discussienotitie uit onder de titel

Europa: vertrouwen herwinnen. De notitie wil

de Europa-visie van de partij bijstellen en aan-scherpen waar dat nodig is, in het licht van het referendum over het grondwettelijk Verdrag. Veel aandacht gaat uit naar het functioneren van de interne markt en de sociale dimensie van de interne markt.

Onze reactie spitst zich toe op deze twee pun-ten. Naar onze mening zijn de voorstellen van de werkgroep niet alleen overbodig, maar ook schadelijk, omdat ze bestaande vooroordelen over Europa bevestigen en de goede werking van de interne markt aantasten. Wij zien niet in hoe de voorstellen van de werkgroep tot herstel van vertrouwen van burgers in Europa zouden kun-nen leiden.

hoe schadelijk is de interne markt? De werkgroep erkent dat de interne markt ¬ als grondslag voor een sterke economie ¬ kán bijdragen aan het realiseren van onze sociale doelstellingen, ‘maar als de vrije markt een zelf-standig doel wordt, komt het sociale model in gevaar’.1 In Brussel moeten ‘afspraken gemaakt worden om te voorkomen dat de tornado van de interne markt elke verscheidenheid wegvaagt’.2 De ‘veronderstelde logica van de interne markt (leidt) ertoe dat Europa zich met veel te veel din-gen bemoeit’ ¬ als voorbeeld daarvan wordt het btw-tarief voor kappers genoemd.

Dat moet en kan anders, vindt de werkgroep, en wel a) door de reikwijdte van de (regels voor de) interne markt te beperken tot ‘grensover-schrijdende markten’ (in tegenstelling tot regi-onale of lokale markten), b) door niet elke sector als een marktsector op te vatten ¬ ‘Europese in-ternemarktregels moeten ruimte laten voor het borgen van publieke belangen door de lidstaten’ ¬ en de verplichting publiek-private construc-ties Europees aan te besteden, af te schaffen en

(2)

2

c) door de nog resterende Europese marktregels terug te brengen tot hoofdzaken (‘geen richtlij-nen over de lengte van ladders!’).

Deze aanbevelingen zijn een variatie op het thema van meer maatwerk in de regels van de interne markt waarvoor PvdA-Europarlemen-tariër Dorette Corbey onlangs pleitte: ‘(Landen) zouden het onomstotelijk recht moeten hebben om in het belang van het milieu of de

volksge-zondheid (…) af te wijken van de gemeenschap-pelijke regels, of om met het oog op nationale of regionale culturele tradities eigen prioriteiten te stellen’. De verbrokkeling van de interne markt die daarvan het gevolg is, zouden we voor lief moeten nemen, want ‘lidstaten die kiezen voor extra stevige milieu- of andere kwaliteitseisen bevorderen innovatie en geven zo de Europese economie een flinke impuls.’

Het is niet overdreven om de interne markt aan te duiden als de hoeksteen van de Europese integratie. Maar hollen de regels van de interne markt ‘de maatschappelijke orde uit die met name PvdA en cda hier in Nederland samen na de oorlog met veel pijn en moeite hebben opgebouwd’, zoals de twee werkgroepvoorzit-ters, Koole en Duivesteijn, beweren?5 Nee. Het beeld van een tornado die alle verscheidenheid plat slaat, is weliswaar krachtig maar misplaatst. Om te beginnen bevordert de interne markt een grotere verscheidenheid aan productiestructu-ren tussen de lidstaten en de regio’s. Door het wegvallen van de grenzen binnen de eu kunnen ondernemers en werknemers zich namelijk specialiseren in de zaken waarin ze goed zijn. Voor Nederland zijn dat onder andere logistiek

en agribusiness, terwijl Duitsland bijvoorbeeld sterk is in vele takken van de kapitaal ¬ en con-sumptiegoederenindustrie. En vergeet niet dat de interne markt een grotere keuzevrijheid voor consumenten betekent en meer bewegingsvrij-heid voor personen, onder wie werknemers en ondernemers.

In de tweede plaats klopt het niet dat de eu de interne markt als doel op zich ziet. De Europese Verdragen maken duidelijk dat de interne markt in dienst staat van economische én sociale vooruitgang en daarmee van doelstellingen als een hoog niveau van werkgelegenheid, sociale bescherming en kwaliteit van het milieu. Die verhouding tussen middel (interne markt) en doel (economische en sociale vooruitgang) vormt de grondslag voor jurisprudentie van het Hof van Justitie en voor het secundaire Gemeen-schapsrecht (richtlijnen en verordeningen). Daarom erkent de eu ook uitzonderingen op het principe van vrij verkeer binnen de interne markt. Als sprake is van een dwingend algemeen belang, dan mogen lidstaten bepaalde beper-kingen aan het vrije verkeer opleggen, op voor-waarde dat deze beperkingen noodzakelijk én evenredig zijn om het desbetreffende algemeen belang te waarborgen. Langs die lijnen heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gehecht aan de waarborgen voor publieke belangen (risi-coverevening gekoppeld aan acceptatieplicht en verbod op premiedifferentiatie plus het behoud van de wettelijke reserves van de ziekenfond-sen) die in ons nieuwe, marktgerichte zorgver-zekeringssysteem zijn ingebouwd.7

Daarmee komt, ten derde, de stelling dat de regels van de interne markt het goed borgen van publieke belangen zouden belemmeren, in de lucht te hangen. De lidstaten zijn vrij om, conform hun eigen voorkeur, bepaalde diensten ‘van algemeen belang’ te verklaren. Ook de wijze waarop die diensten worden georganiseerd en gefinancierd behoren volgens het Gemeen-schapsrecht in beginsel tot de soevereiniteit van de lidstaten. Maar als wordt gekozen voor markt-werking ¬ waardoor diensten worden geleverd tegen een vergoeding ¬ dan valt de aanbieder

Het beeld van de Europese interne

markt als een tornado die alle

verscheidenheid plat slaat, is welis­

waar krachtig maar misplaatst

(3)

 van die diensten, ook al gaat het om een stichting,

onder de regels van de interne markt. De eu vat het begrip onderneming namelijk functioneel op.8 Het zijn de publieke taken die beschermd worden, en niet zozeer de manier waarop deze taken worden uitgevoerd.9 Is dat erg?

woningcorporaties als voorbeeld De twee werkgroepvoorzitters vinden dat een groot probleem. Zij stellen dat woningcorpo-raties van ‘Brussel’ a) private en publieke taken niet mogen combineren en daarom b) met publiek geld niet op de vrije markt mogen ope-reren. Het eerste is feitelijk onjuist; het tweede zouden sociaal-democraten naar ons oordeel niet moeten willen.

We beginnen met de combinatie van pu-blieke en private taken. Wat ‘Brussel’ vraagt, is een duidelijke afbakening van de publieke taken van woningcorporaties, aan de hand waarvan individuele corporaties hun eventuele andere activiteiten waarbij zij in concurrentie treden met marktpartijen, organisatorisch of althans boekhoudkundig apart zetten.10 Daar is toch niets op tegen ¬ sterker nog, dat is vanuit nati-onaal perspectief toch heel welkom? Het rigo-rapport dat in opdracht van de Tweede Kamer is uitgebracht, stelde de noodzaak van een heldere en eenduidige afbakening van de taken vast: ‘In de eerste plaats wordt met de afbakening ge-waarborgd dat de beschikbare middelen worden ingezet op het geformuleerde werkterrein. In de tweede plaats draagt een afbakening bij aan het voorkomen van oneerlijke concurrentie met reguliere marktpartijen.’11

Veel woningcorporaties zijn bezig met het ontwikkelen van vormen van (maatschappelijk) ondernemerschap. Sommige lijken daarbij door te schieten en hun ondernemerschap in belang-rijke mate op het terrein van de commerciële projectontwikkeling te willen bewijzen.12 En dat brengt ons bij het tweede punt. Nog afgezien van het risico dat die commerciële activiteiten de maatschappelijke prestaties van de corporatie gaan overvleugelen, zou je toch op zijn minst,

zoals in eu-verband gebeurt, moeten eisen dat het maatschappelijk gebonden vermogen gere-serveerd blijft voor de publieke taken. Waarom zou je publieke middelen inzetten voor com-merciële activiteiten die goed door ongesubsidi-eerde marktpartijen kunnen worden verzorgd? De ironie wil overigens dat een enkele wo-ningstichting, Servatius in Maastricht, juist van de vrijheden van de interne markt gebruik wil maken om tegen de zin van het ministerie van vrom over de landsgrenzen heen in Luik te investeren.1 Vooruitstrevende volkshuisvesters zien ‘Europa’ meer als kans dan als bedreiging:

‘Overheid en corporaties zullen gezamenlijk moeten werken aan de totstandkoming van een nieuw Europa-consistent corporatiestelsel, dat onder gelijke voorwaarden voor alle partijen volop ruimte biedt voor het gewenste maat-schappelijk ondernemerschap. Zo valt te denken aan een zodanige aanpassing van het stelsel dat niet meer de corporatie als organisatie wordt ge-steund door de overheid, maar alleen nog die ac-tiviteiten waarmee een maatschappelijk belang is gediend.’1 Dankzij Europa gaan we publieke doelstellingen expliciteren.

lokale markten

De werkgroep wil ook een einde maken aan de verplichting om ‘publiek-private constructies’ Europees aan te besteden. Uit de discussienota

Nederlandse overheden ¬ en in

het bijzonder de gemeenten ¬

houden zich heel slecht aan de

Europese aanbestedingsricht­

lijnen. Behoeft het belang daarvan

na de bouwfraude­enquête nog

toelichting?

(4)



wordt niet duidelijk waarom precies. Vindt men dat de interne-marktregels principieel niet zouden mogen gelden voor transacties waaraan een publieke kant zit? Wordt Europees (en dus openbaar) aanbesteden gezien als belemmering voor publiek-private samenwerking (pps)? Ziet men op tegen de administratieve rompslomp die ermee gemoeid kan zijn? Of heeft men ge-woon geen zin om ‘lokale’ markten voor concur-rentie te openen? Waarschijnlijk is het van alles een beetje.

Duidelijk lijkt op het eerste gezicht de stel-lingname in het rapport dat de eu zich alleen met ‘grensoverschrijdende markten’ moet be-moeien en niet met regionale of lokale markten. Met het btw-tarief voor kappers heeft men tot op zekere hoogte15 een punt: ook grote verschil-len in dat btw-tarief tussen de lidstaten zulverschil-len niet tot een concurrentieverstoring leiden. Hetzelfde geldt voor andere vormen van min of meer strikt plaatsgebonden dienstverlening, zo-als het herstellen van rijwielen. Maar wat geldt voor de omzetbelasting op specifieke vormen van dienstverlening, kun je niet straffeloos door-trekken naar andere aspecten van allerlei

(an-dere) markten die op het eerste gezicht ‘lokaal’ of ‘regionaal’ lijken. In de eerste plaats omdat de meeste lokale en regionale markten gewoon onderdeel vormen van nationale markten, waar-tussen ook weer grensoverschrijdend verkeer plaatsvindt. Door de technologische ontwikke-ling worden steeds meer diensten internatio-naal verhandelbaar. In de tweede plaats omdat dienstverleners ¬ ook kappers en rijwielher-stellers ¬ zelf grenzen (kunnen) overschrijden om al dan niet vanuit een vaste vestiging ‘lokale’ markten te bedienen.

Voor zover markten tegenwoordig nog echt lokaal zijn, komt dat vaak door nationale of plaatselijke regelgeving die toetreding van buiten belemmert. De relevante vraag is of die regelgeving niet verder gaat dan strikt nodig is voor het beschermen van bepaalde publieke belangen die met bepaalde vormen van dienst-verlening (zoals gezondheidszorg, openbaar ver-voer en woningdiensten) verbonden zijn. Het is niet in het belang van burgers, in hun rol van consumenten en van belastingbetalers, om de keuzevrijheid ¬ en daarmee de concurrentie ¬ tussen aanbieders van diensten al bij voorbaat in te perken door onnodig zware eisen te stellen aan toetreding tot de markt of door (grotere) overheidsopdrachten niet openbaar aan te be-steden. Nederlandse overheden ¬ en in het bij-zonder de gemeenten ¬ houden zich heel slecht aan de Europese aanbestedingsrichtlijnen.1 Deze zijn primair bedoeld om transparantie en non-discriminatie te bevorderen. Behoeft het be-lang daarvan voor ons land na de parlementaire enquête over de bouwfraude nog toelichting? Op het snijvlak van publiek-private samen-werking (pps) en Gemeenschapsrecht doen zich overigens wel enige knelpunten voor. Die worden in de eu ook onder ogen gezien. In 200 heeft de Europese Commissie met een Groen-boek een discussie over pps en de eu-regels inzake overheidsopdrachten en concessieover-eenkomsten geopend.17 Uit het verslag van de openbare consultatie komt naar voren dat een meerderheid van de respondenten (lidstaten en overige belanghebbenden) graag wil dat de eu de regels die gelden voor concessieverlening en voor geïnstitutionaliseerde vormen van pps ver-duidelijkt en vereenvoudigt.18 Zou het een idee zijn om in die operatie te investeren?

de lengte van de ladder

Europese marktregels moeten zich volgens de werkgroep beperken tot hoofdzaken: ‘Geen richtlijnen over de lengte van ladders!’ Richtlij-nen over de lengte van ladders behoren echter tot de broodje-aapverhalen over Europa. Er is

Richtlijnen over de lengte van

ladders behoren tot de broodje­

aapverhalen over Europa

(5)

5 sinds 2001, als onderdeel van de Europese

Arbo-wetgeving, een richtlijn die het gebruik van een ladder als werkplek ‘op hoogte’ beperkt en die onder meer op glazenwassers van toepassing is.19 Deze hoogterichtlijn zegt dat ladders voor werkzaamheden alleen mogen worden gebruikt als het niet anders kan en als er geringe risico’s aan zijn verbonden. Er wordt dus alleen een be-ginsel geformuleerd. De Europese wetgever ziet er vanaf te bepalen vanaf welke hoogte er geen sprake meer is van een gering risico.

De hoogterichtlijn is in 200 vrijwel letterlijk geïmplementeerd in de Nederlandse regelge-ving. Ook in de wijziging van het desbetreffende arbeidsomstandighedenbesluit komen we nergens iets tegen over de maximale stahoogte van ladders.20 Dat is voorbehouden aan het Con-venant Gevelonderhoud dat in 1999 is gesloten tussen enerzijds de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en anderzijds verte-genwoordigers van werkgeversorganisaties en opdrachtgevers.21 Hierin staat dat per 1 januari 2002 staande ladders tot een maximale werk-hoogte van tien meter mogen worden gebruikt. De Europese Richtlijn en de daarmee gepaarde herziening van het Nederlandse Arbo-besluit laten de werking van dit Convenant onverlet. Kortom, de beperking aan het gebruik van ladders door glazenwassers vloeit voort uit een nationaal Convenant, dat ruimschoots voor de inwerkingtreding van de Europese Richtlijn is gesloten. De Europese Arbo-regelgeving doet hier dus precies wat de werkgroep wil: ze stelt een kader voor regelgeving op dat op nationaal niveau verder wordt (of in dit geval: reeds is) uitgewerkt. Dit geldt ook voor de meeste andere Europese Arbo-wetgeving. Voor de veiligheidsei-sen voor machines en apparatuur moeten echter meer uniforme Europese voorschriften worden opgesteld.22 Verschillen in technische en veilig-heidsvoorschriften zouden het immers zeer las-tig maken om machines en apparatuur naar an-dere lidstaten te exporteren (tenzij de lidstaten bereid zouden zijn zonder meer elkaars normen en voorschriften te erkennen).

Als er dus besloten is iets Europees te

rege-len en daarvoor bevoegdheden over te dragen, zal per geval moeten worden bekeken wat het meest passende harmonisatie-instrument is: totale harmonisatie, minimumharmonisatie, wederzijdse erkenning, et cetera. Dit bepaalt ook mede de ruimte die over blijft voor nationaal beleid.2Daarbij moeten verschillende zaken tegen elkaar worden afgewogen: nationale voor-keuren, de administratieve lastendruk voor met name het mkb ¬ meer ruimte voor nationale afwijkingen impliceert immers meer regels ¬ en het belang van consumenten bij eenduidige Europese regels. Het lijkt ons een prima zaak als ook nationale politici ¬ zoals nu vooral de Eerste Kamer doet ¬ scherper naar deze zoge-heten proportionaliteitstoets kijken. Maar we zien geen reden om in de belangenafweging bij voorbaat aan nationale voorkeuren een groter gewicht toe te kennen dan aan het belang dat producenten en consumenten hebben bij een soepel functionerende interne markt.

Veel voorbeelden van overdreven Europese bemoeizucht blijken bij nadere beschouwing niet op te gaan. Het voorstel van de werkgroep om de wetten van de vijfentwintig lidstaten voorrang te verlenen boven Europese regels blaast de interne markt op. We zien niet in waarom dat nodig is en wie hier baat bij heeft. Een dergelijk model zou alleen werken als alle lidstaten voor alle aspecten van de interne markt elkaars wet- en regelgeving zouden aanvaarden en dus nooit moeilijk zouden doen als een goed of dienst uit een andere lidstaat niet voldoet aan de eigen normen. In overeenstemming

hier-Als besloten is iets Europees te

regelen en daarvoor bevoegdheden

over te dragen, zal per geval

moeten worden bekeken wat

het meest passende harmonisatie­

instrument is

(6)



mee zouden we dan bijvoorbeeld Polen in staat stellen hier tegen Poolse arbeidsvoorwaarden te komen werken. Het is niet aannemelijk dat Koole en Duivesteijn een dergelijk model van integratie voor ogen hebben.

concurrentie op arbeidsvoorwaarden De werkgroep vindt dat mensen die hier ko-men werken, zich moeten houden aan de hier geldende arbeidsnormen. Hier suggereert de werkgroep een Europees tekort dat er niet is. Voor werknemers uit andere lidstaten die hier komen werken en die in dienst treden van een in Nederland gevestigd bedrijf, gelden immers zonder meer de hier geldende arbeidsnormen. Voor werknemers die hier tijdelijk voor een bedrijf werken dat in een andere lidstaat is gevestigd, geldt volgens de zogeheten detache-ringsrichtlijn een harde kern van arbeidsvoor-waarden, zoals bepaald in de wet en in alge-meen verbindend verklaarde cao-bepalingen.2 Met andere woorden: de Poolse werknemer die in Nederland een klus komt doen en het Poolse uitzendbureau dat werknemers hierheen stuurt, zullen zich moeten houden aan de regels die in Nederland gelden op basis van wetgeving en van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen (over bijvoorbeeld minimumloon, arbeidsomstandigheden, werk- en rusttijden en vakantiedagen). Voor het handhaven van deze Europese regels die de concurrentie op arbeids-voorwaarden aan banden leggen, zijn de lidsta-ten verantwoordelijk.

Ook het voorstel van de werkgroep om de lidstaten te verplichten een minimumloon in te voeren, gaat veel verder dan nodig. Van de huidige eu-lidstaten heeft alleen Cyprus geen enkele vorm van een minimumloon.25 Acht-tien lidstaten ¬ waaronder de nieuwe lidstaten uit Midden- en Oost-Europa ¬ kennen een wettelijk of ¬ zoals in het geval van België en Griekenland ¬ algemeen verbindend verklaard minimum cao-loon. De andere zes lidstaten ¬ waaronder Zweden en Duitsland ¬ kennen alleen sectorspecifieke cao-minimumlonen.

Het functioneren van de interne markt zou erbij gebaat zijn als ook Duitsland en Zweden een wet-telijk minimumloon zouden invoeren. Dat zou het makkelijker maken de detacheringsrichtlijn toe te passen in deze landen en dan zouden bui-tenlandse dienstverleners niet buiten de deur worden gehouden door bureaucratische peste-rijen (Duitsland) of door vakbondsblokkades (Zweden). We bevelen de werkgroep dan ook aan het verzoek voor een wettelijk minimumloon vooral te richten aan partijgenoten in deze twee lidstaten.

Volgens de werkgroep zouden de lidstaten bovendien verplicht een minimumnorm ten aanzien van het sociale-zekerheidssysteem moeten vaststellen. De noodzaak van dergelijke normen is niet aangetoond.2 Een aantal lidsta-ten moet met het oog op de subsidiariteit ¬ ook de werkgroep hecht elders grote waarde aan dit beginsel ¬ niets hebben van minimumnormen voor bijvoorbeeld de hoogte of de duur van uit-keringen en zal ieder voorstel in deze richting vetoën. Zoals we in dit blad eerder schreven, leidt de suggestie dat sociale-minimumnormen nodig zijn tot een nederlagenstrategie die Euro-sceptici (‘Europa leidt tot sociale afbraak’) in de kaart speelt.27

conclusie

Er is alle reden om in het licht van de uitslag van het referendum de verbinding tussen de eu en de burgers te verbeteren. De werkgroep doet een aantal nuttige voorstellen om de Tweede Kamer nauwer te betrekken bij de vormgeving van het Europees beleid. Terecht wordt ook vastgesteld dat nationale politici meer verantwoordelijk-heid moeten nemen als medebestuurders van Europa.

Bij het versterken van de band tussen de burgers en Europa hoort ook verdieping van de kennis over en het inzicht in Europa. Juist op dit punt hebben we grote twijfels of de voorstellen van de werkgroep het vertrouwen van burgers in Europa kunnen versterken. De voorstellen zijn grotendeels overbodig, maar bevestigen wel

(7)

7 bestaande vooroordelen over overdreven

be-moeizucht en doorgeslagen regeldrift, over het ontbreken van Europese en nationale normen voor arbeidsvoorwaarden, over dreigingen van-uit Europa voor diensten van algemeen belang, enzovoort. Daar waar de werkgroep echt met nieuwe voorstellen komt, leiden deze tot inper-king van de interne markt, zonder dat nut en noodzaak daarvan duidelijk worden.

‘Door Europese samenwerking kunnen lid-staten (…) hun krachten bundelen en krijgen

daarmee meer zeggenschap terug over de inrich-ting van de internationale economie en van de eigen maatschappij’, zo stelt de werkgroep te-recht.28 Dat vermogen moet je dan niet onderuit halen door de interne markt te fragmenteren. Dit discussiestuk kan sommige wethouders en bestuurders van woningbouwcorporaties in slaap wiegen. Gewone burgers ¬ consumenten, werknemers, ondernemers ¬ schieten er wei-nig mee op.

Noten

1 Europa: vertrouwen herwinnen.

Discussienotitie, opgesteld door de werkgroep Europa van de Partij van de Arbeid, oktober 2005, p. 10.

2 Idem, p.11.  Idem, p. 12.

 Dorette Corbey, ‘Eén maat past niemand’, in: Socialisme & Demo­

cratie 2005/9, pp. 9-12, inz. p. 11.

5 Egbert Kalse en Kees Ver-steegh, ‘EU kan samenleving uithollen’, interview met Adri Duivesteijn en Ruud Koole, in:

nrc Handelsblad, 1 oktober

2005.

 Zie art. 2 en  van het eg-Verdrag alsmede art. 2 van het eu-Ver-drag.

7 Zie: G.J.A. Hamilton, ‘Een zorg-verzekering die past in Europa’, in: sew 2005, pp. 11-21, inz. pp. 18-21.

8 Vgl. ser-advies Ondernemer­

schap voor de publieke zaak,

publi-catienr. 05/0, pp. 79-85. 9 Zie: Europese Commissie, Wit­

boek over diensten van algemeen belang, com(200) 7 van 12

mei 200.

10 Zie: Tweede Kamer, vergader-jaar 200-2005, 29 5, nr. 20. 11 Johan Conijn, Woningcorpora­

ties: naar een duidelijke taakaf­ bakening en een heldere sturing,

rigo-rapport 88.850,

Amster-dam, april 2005, p. 120. 12 Vgl. ser-advies Ondernemer­

schap voor de publieke zaak,

publi-catienr. 05/0, Den Haag 2005, pp. 111-119.

1 Servatius in de Euregio, p. ; zie: www.servatius.nl. Daarbij be-riep de corporatie zich in eerste instantie op het vrij verkeer van kapitaal; inmiddels ziet men in dat een beroep op vrij verkeer van personen en diensten meer voor de hand ligt.

1 Rudy de Jong, Martien Krom-wijk en Jim Schuyt, ‘Europa juist kans voor corporaties’, in:

Het Financieele Dagblad, 15 juni

2005.

15 Tot op zekere hoogte, want het achterliggende doel om arbeids-intensieve diensten door een lager btw-tarief goedkoper te maken blijkt een illusie en er is het risico van precedentwer-king naar vormen van dienst-verlening die minder strikt plaatsgebonden zijn. 1 Ministerie van Economische

Zaken, Nalevingsmeting Aanbe­

steden 2002, Den Haag 200.

17 com(200) 27, 0 april 200. 18 sec(2005) 29,  mei 2005. 19 Richtlijn 2001/5/EG,

Publica-tieblad, 19-7-2001, L 195/. 20 Staatsblad 200, 279.

21 Staatscourant 1999, nr, 28, p8. 18 e.v.

22 Overigens wordt het opstellen van deze technische voorschrif-ten aan gespecialiseerde comi-tés overgelaten.

2 Zie uitgebreider: P.J. Slot en G. Straetmans (200), ‘Harmonisa-tie van wetgeving in de eu’, in:

Tijdschrift voor Privaatrecht, 0,

200-2, pp. 77-758. 2 Zie uitgebreider: ser-advies

Dienstenrichtlijn, publicatienr. 05/07, Den Haag 2005, pp. 117-120.

25 Zie: European minimum wage

survey, European Industrial Rela­ tions Review, augustus 2005, pp.

17-28. Ook de drie kandidaat-lidstaten Bulgarije, Roemenië en Turkije kennen een wettelijk minimumloon: zie Eurostat, ‘Minimum wages’, in: Statistics

in Focus 7/2005.

2 Zie uitgebreider: K. Goudswaard en B. van Riel (200), ‘Social Protection in Europe: do we need more co-ordination?’, in:

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstuk­ ken, vol. 20, nr. , pp. 2-28.

27 M. Bos en B. van Riel (200), ‘Europa geen scepsis maar rea-lisme’, Socialisme & Democratie 200/, p. 2.

28 Europa: vertrouwen herwinnen, p. 10.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De uitslag van het referendum uit 2005 werd op geen enkele manier gelezen als een signaal van ontevreden- heid over de ~ indirecte ~ Nederlandse wijze van

2p 2 Welke twee grote infrastructurele projecten die na het jaar 2000 in Nederland zijn of worden aangelegd, kunnen de concurrentiepositie van Rotterdam ten opzichte van Hamburg

Verandering van omstandigheden valt in de Principles onder twee groepen artikelen. Where the performance of a contract becomes more onerous for one of the parties this

Zo is het voor de verschillende NAVO-lidstaten rationeel om de eigen inspanningen die nodig zijn voor collectieve militaire veiligheid zo veel mogelijk te laten verrichten door

Het eerste publiek voor een intensieve ken­ nismaking met ons commerciële concept - in een zo concreet mogelijke en perfect gepresenteerde v o rm -zijn onze eigen mensen..

In de jaren zestig, toen de samenwerking in Europa stagneerde, bepleitte de PvdA voortzetting van de politieke integratie door onder meer de verster- king van de positie van

De Europese Unie moet niet alleen veel democratischer en transparanter worden, het wordt ook tijd dat duurzaamheid en solidariteit écht hoog op de agenda komen staan.. De EU heeft

De Europese Commissie mag worden afgeslankt: laat het parlement het voor het zeggen hebben in Europa, niet de technocraten.. Net als op nationaal niveau berust de macht in een