• No results found

Toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de personenvennootschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de personenvennootschap"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de personenvennootschap

Verkrijgt de personenvennootschap hierdoor een vennootschappelijk belang waardoor de leerstukken van bestuurdersaansprakelijkheid, zoals neergelegd in Boek 2 BW, overeenkomstig

van toepassing zijn?

Naam student: Anne van den Hooven Studentennummer: 12025941

E-mail: annehooven@gmail.com

Mastertrack: Privaatrecht - Commerciële Rechtspraktijk Begeleider: mw. mr. I.C.P. Groenland

(2)

Abstract

Het doel van dit onderzoek is bij te dragen aan de discussie aangaande het toekennen van rechtspersoonlijkheid aan de personenvennootschap dat door de internetconsultatie met het voorontwerp voor de Wet Modernisering Personenvennootschappen beoogd is. Dit onderzoek is enkel gericht op het mogelijke vennootschappelijk belang dat uit de rechtspersoonlijkheid van het voorontwerp voor de Wet Modernisering Personenvennootschappen zou kunnen volgen. Er wordt gekeken of de rechtspersoonlijkheid en het vennootschappelijk belang ervoor zorgen dat de bestuurdersaansprakelijkheid overeenkomstig Boek 2 BW van toepassing zou kunnen zijn.

In het onderzoek wordt de parallel gezocht met het ontstaan van de rechtspersoonlijkheid en het vennootschappelijk belang bij de N.V. Daarnaast wordt het Wetsvoorstel Modernisering Personenvennootschappen en de bijbehorende concept Memorie van Toelichting uitgelegd, zodat duidelijk wordt wat de wetgever over de rechtspersoonlijkheid en het vennootschappelijk belang van de personenvennootschap zegt.

De conclusie is dat er op dit moment nog veel onduidelijkheid is over de rechtspersoonlijkheid dat door het Voorontwerp wordt toegekend en wat voor gevolgen dit gaat hebben. Er wordt gesteld dat een beperktere vorm van rechtspersoonlijkheid dan de Boek 2-rechtspersoonlijkheid beoogd wordt, maar het blijft onduidelijk wat hiermee bedoeld wordt.

Wanneer naar de ontwikkeling van de N.V. tot een rechtspersoon met een vennootschappelijk belang gekeken wordt, dan blijkt dat het vennootschappelijk belang niet voortkomt uit het toekennen van rechtspersoonlijkheid aan een vennootschap. Het vennootschappelijk belang van de N.V. komt voort uit een verandering in zienswijze met betrekking tot de N.V., namelijk van een contractuele benadering naar een institutionele benadering. Door deze institutionele benadering werd de N.V. beschouwd als een zelfstandige partij met een eigen (vennootschappelijk) belang. Gezien het feit dat de contractuele benadering nog steeds de heersende leer is voor de personenvennootschap is er geen sprake van een vennootschappelijk belang bij deze vennootschappen.

(3)

Inhoudsopgave

1. INLEIDING ... 4

1.1 De onderzoeksvraag ... 4

1.2 Relevantie... 6

1.3 Opbouw van het onderzoek ... 6

2. DE N.V. EN HAAR ONTWIKKELING ... 8

2.1 Oorsprong van de N.V. ... 8

2.2 De rechtspersoonlijkheid van Boek 2 BW ... 12

2.3 Het vennootschappelijk belang ... 14

2.3.1 Definitie en interpretatie ... 15

2.3.2 Ontstaansmoment vennootschappelijk belang ... 15

2.4 Conclusie ... 17

3. DE PERSONENVENNOOTSCHAP EN RECHTSPERSOONLIJKHEID ... 19

3.1 De ontwikkeling van de personenvennootschap ... 19

3.1.1 Afgescheiden vermogen ... 20

3.1.2 Rechtssubjectiviteit... 21

3.2 Rechtspersoonlijkheid: iets totaal nieuws voor de personenvennootschap? ... 22

3.3 Rechtspersoonlijkheid van het Voorontwerp ... 24

3.4 Conclusie ... 26

4. DE PERSONENVENNOOTSCHAP: OOK EEN VENNOOTSCHAPPELIJK BELANG? ... 28

4.1 Parallelle ontwikkeling met de N.V.? ... 28

4.2 Vennootschappelijk belang in het Voorontwerp ... 29

4.3 Conclusie ... 31

5. CONCLUSIE ... 33

(4)

1. Inleiding

Op 21 februari 2019 is de internetconsultatie met het voorontwerp voor de Wet Modernisering Personenvennootschappen (hierna: het “Voorontwerp”) ingediend. De modernisering van het personenvennootschapsrecht is hard nodig, aangezien deze wet sinds 1838 niet meer is veranderd. De regels voor de personenvennootschappen zijn op dit moment over verschillende wetten verspreid en aanvulling vanuit de rechtspraak en de literatuur is noodzakelijk voor een goed begrip. De wet is dus niet alleen sterk verouderd, maar ook onhandig en beperkt. Modernisering is hard nodig.

1.1 De onderzoeksvraag

Het Voorontwerp bevat een aantal aanzienlijke veranderingen voor de personenvennootschap, waaronder de toekenning van rechtspersoonlijkheid. Dit trok mijn aandacht, aangezien dit een grote afwijking is ten opzichte van het bestaande personenvennootschapsrecht. Het leek me interessant te onderzoeken of het bestaan van rechtspersoonlijkheid ook leidt tot andere dan goederenrechtelijke gevolgen, bijvoorbeeld in de relatie van de vennoten ten opzichte van de personenvennootschap-rechtspersoon. In het artikel ‘Het bestuur van de vennootschap, enige

kanttekeningen’ van Assink las ik zijn vragen en opinies over de rechtspersoonlijkheid en het

vennootschappelijk belang. Assink stelde voor de rechtsverhouding vennoten-vennootschap in de wet te verankeren door bijvoorbeeld eenzelfde regel als art. 2:9 boek 2 Burgerlijk Wetboek (‘BW’) aangaande behoorlijk bestuur vast te leggen voor de personenvennootschap.1 Door de

rechtsverhouding wettelijk vast te leggen zou duidelijker erkend worden dat ‘normaliter de

rechtspersoon een eigen belang heeft’2. Assink doelt hierbij op het vennootschappelijk belang

dat de rechtspersonen van Boek 2 BW hebben. Bestuurders van Boek 2-vennootschappen dienen zich naar dit belang te richten bij de uitvoering van hun taak. Over een vennootschappelijk belang wordt in het Voorontwerp en in de concept Memorie van Toelichting (‘concept MvT’) echter nauwelijks gesproken. Vandaar dat ik, naar aanleiding van het artikel van Assink, dit onderzoek richt op de vraag of er door het toekennen van rechtspersoonlijkheid ook een vennootschappelijk belang ontstaat bij de

1 Assink 2019 2 Assink, 2019

(5)

personenvennootschap. En wanneer dat het geval zou zijn, zouden de vennoten zich dan moeten richten naar dit vennootschappelijk belang overeenkomstig de bestuurders van een N.V. of B.V.?

In dit onderzoek staat de volgende onderzoeksvraag centraal:

‘Leidt het toekennen van rechtspersoonlijkheid bij de personenvennootschap ertoe dat het een entiteit wordt met een eigen vennootschappelijk belang, waardoor mogelijk de leerstukken van bestuurdersaansprakelijkheid, zoals bekend uit boek 2, van overeenkomstige toepassing worden?’

In de zoektocht naar relevante literatuur over dit onderwerp vond ik voornamelijk literatuur aangaande kapitaalvennootschappen, waaronder het artikel ‘De functies van het

vennootschappelijk belang’ van prof. mr. M.J. Kroeze. In dit artikel stond de zin:

‘Vennootschappelijke samenwerkingsvormen waren van oorsprong op contractuele leest geschoeid.’

Dit was nieuwe informatie voor mij. De realisatie dat de huidige kapitaal- en personenvennootschappen ooit dezelfde basis, namelijk een contractuele, hadden, zette me aan het denken. Als de kapitaalvennootschap ooit op basis van een contract werd aangegaan, hoe is zij dan uiteindelijk een rechtspersoon met een vennootschappelijk belang geworden? En, kan er dan een parallel worden getrokken met de ontwikkeling die de personenvennootschap nu lijkt door te maken wat betreft rechtspersoonlijkheid?

Vandaar dat de onderzoeksvraag beantwoord zal worden met behulp van de onderstaande deelvragen:

-

Hoe heeft de naamloze vennootschap zich ontwikkeld wat betreft haar rechtspersoonlijkheid?

-

Wat is rechtspersoonlijkheid naar huidig recht en hoe verschilt de rechtspersoonlijkheid van boek 2 met de rechtspersoonlijkheid zoals voorgesteld in het Voorontwerp?

(6)

-

Wat houdt vennootschappelijk belang in?

-

Is verdedigbaar dat, uit de toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de personenvennootschap, ook het richtsnoer van het vennootschappelijk belang ontstaat voor de samenwerkende vennoten?

Naar aanleiding van deze vragen ging ik op zoek naar literatuur over de oorsprong van de kapitaalvennootschap en haar ontwikkeling tot rechtspersoon met een vennootschappelijk belang. Daarbij stuitte ik op het proefschrift ‘Tussen societas en universitas. De

beursvennootschap en haar aandeelhouders in historisch perspectief’ van prof. mr. dr. J.M. de

Jongh, waarin de gehele historie van de N.V. uit de doeken wordt gedaan. Dit proefschrift heb ik gebruikt om de ontwikkeling van de personenvennootschap wat betreft de rechtspersoonlijkheid en het vennootschappelijk belang te vergelijken met de historie van de N.V. op dit gebied.

1.2 Relevantie

Zoals hiervoor al aangegeven is de wet- en regelgeving betreffende personenvennootschappen sterk verouderd en is vernieuwing nodig. Met het Voorontwerp wordt geprobeerd deze vernieuwing door te voeren. Dit betekent echter wel, mocht het Voorontwerp aangenomen worden, dat de wet voor personenvennootschappen er anders uit gaat zien. Wat voor gevolgen de verandering zal hebben, is op dit moment nog niet duidelijk. Met dit onderzoek wil ik hier een bijdrage aan leveren.

Dit onderzoek is met name gericht op één verandering, namelijk de toekenning van rechtspersoonlijkheid aan personenvennootschappen en of deze rechtspersoonlijkheid een vennootschappelijk belang met zich meebrengt waar een plicht voor de vennoten jegens de personenvennootschap uit voortvloeit overeenkomstig de plicht van de bestuurders van een N.V.

1.3 Opbouw van het onderzoek

In hoofdstuk 2 zal de ontwikkeling van de N.V. tot een rechtspersoon met een vennootschappelijk belang uitgelegd worden met behulp van de dissertatie van De Jongh. Daarnaast zal de huidige Boek 2 BW-rechtspersoonlijkheid worden beschreven aan de hand

(7)

van de huidige stand van de jurisprudentie en de literatuur. De beschrijving van de ontwikkeling van het N.V.-recht heeft een chronologische opbouw.

Vervolgens zal in hoofdstuk 3 op de rechtspersoonlijkheid van de personenvennootschap worden ingegaan. Allereerst zal worden ingegaan op de ontwikkeling van de personenvennootschap tot nu toe en wordt de discussie aangaande rechtspersoonlijkheid voor de personenvennootschap belicht. Daarnaast zal de rechtspersoonlijkheid zoals gesteld in het Voorontwerp uitgelegd en geïnterpreteerd worden. Als laatste zal kort worden ingegaan op de verschillen tussen Boek 2-rechtspersoonlijkheid en de rechtspersoonlijkheid van het Voorontwerp.

In het vierde hoofdstuk van dit onderzoek zal het (mogelijke) vennootschappelijke belang van de personenvennootschap in kaart worden gebracht. Er zal een vergelijking worden gemaakt met het ontstaan van het vennootschappelijk belang bij de N.V. om te zien of, en zo ja, welke parallellen er te vinden zijn. Vervolgens zal naar het Voorontwerp en de Memorie van Toelichting gekeken worden om te bepalen of hieruit kan worden opgemaakt of er een vennootschappelijk belang wordt toegekend. Daarna zal bekeken worden hoe dit mogelijke vennootschappelijke belang geïnterpreteerd dient te worden en wat voor gevolgen dit vennootschappelijk belang zou kunnen hebben.

Tenslotte zal in het laatste hoofdstuk de onderzoeksvraag beantwoord worden met behulp van de conclusies die zijn getrokken in de eerdere hoofdstukken.

Er wordt in dit onderzoek overigens niet naar de ontwikkeling tot rechtspersoon van de B.V. gekeken, aangezien deze in 1970 werd geïntroduceerd en er toen meteen voor is gekozen om de regelingen van de N.V., die op dat moment golden, toe te passen. De B.V. was dus direct een rechtspersoon met een vennootschappelijk belang. Aangezien de B.V. geen ontwikkeling heeft doorgemaakt om een rechtspersoon te worden, maar vanaf haar eerste bestaan een rechtspersoon is geweest, is deze entiteit niet relevant voor dit onderzoek.

(8)

2. De N.V. en haar ontwikkeling

Het Voorontwerp kent rechtspersoonlijkheid toe aan de personenvennootschap met de woorden ‘De vennootschap is een rechtspersoon’.3 De concept MvT geeft aan dat voor deze toekenning

is gekozen om de goederenrechtelijke aspecten van de personenvennootschap te vereenvoudigen. Hierdoor kunnen vennoten makkelijker toe- en uittreden, terwijl het vermogen van de personenvennootschap bij elkaar blijft. Niet alleen wordt hier in de literatuur al jaren over gesproken, ook vanuit de praktijk is hier behoefte aan.4 De rechtspersoonlijkheid is op dit moment enkel toegekend aan vennootschappen die in Boek 2 BW staan vermeld. Echter, niet alle Boek 2-rechtspersonen werden vanaf hun ontstaan aangemerkt als rechtspersoon. De N.V. heeft lange tijd bestaan zonder rechtspersoonlijkheid te bezitten. Naast het feit dat de N.V niet altijd een rechtspersoon is geweest, is de N.V., net als de personenvennootschap, begonnen als een vorm van samenwerking in vennootschappelijk verband met een contractuele basis.

In dit hoofdstuk zal daarom worden ingegaan op de ontwikkeling van de N.V wat betreft haar rechtspersoonlijkheid en het vennootschappelijk belang, om dit in latere hoofdstukken tegen de ontwikkeling van de personenvennootschap aan te houden. Aangezien het historisch verloop van deze vennootschap gevolgd zal worden, zal eerst gekeken worden naar hoe de N.V haar rechtspersoonlijkheid heeft verkregen. Daarna zal op het ontstaan van het vennootschappelijk belang worden ingegaan.

2.1 Oorsprong van de N.V.

Voor de oorsprong van de N.V. kan erg ver teruggekeken worden. Er bestond een gelijksoortige vennootschapsvorm in de Middeleeuwen, welke weer voortkwam uit ‘overblijfselen’ van soortgelijke entiteiten uit de Romeinse tijd.5 Deze paragraaf richt zich

echter alleen op hoe de N.V. zich heeft ontwikkeld tot een rechtspersoon. Rechtspersoonlijkheid kwam pas in de 19e eeuw ’van de grond’ vanwege de economische groei die Nederland toen doormaakte. In het begin van de 19e eeuw was de economie namelijk

3 art. 803 lid 1 Voorontwerp 4 Rapport Werkgroep olffen, blz 14

5 Zie voor de gehele historische ontwikkeling van de N.V. het proefschrift van De Jongh, Tussen societas en

(9)

weinig kapitaalintensief. Daarom was er voornamelijk behoefte aan een vennootschapsvorm die een klein of middelgroot familiebedrijf makkelijk kon faciliteren.6 In de loop van de 19e eeuw groeide de economie, waardoor de behoefte naar een vennootschapsvorm gericht op kapitaalvergaring steeds meer toenam.7 Deze behoefte zorgde voor de ontwikkeling van de N.V. Het betekende echter niet dat de personenvennootschappen verdwenen. Deze vennootschapsvorm bleef populair voor het oprichten van familiebedrijven, vandaar dat zij ook niet meeging in de ontwikkeling van de N.V. Vanwege het feit dat de ontwikkeling van de N.V in de loop van de 19e eeuw toenam en er in 1838 een nieuw Wetboek van Koophandel werd ingevoerd is voor dit onderzoek gekozen om de ontwikkeling van de N.V. vanaf het jaar 1838 op te pakken.

2.1.1. Stand van zaken in 1838: Species van een maatschap

Wanneer er naar de geschiedenis van de N.V. gekeken wordt, dan valt er op dit gebied iets op. Het samenwerkingsverband dat toentertijd werd gedefinieerd als de N.V. werd namelijk lange tijd op contractuele basis gevormd, net als de huidige personenvennootschappen. Alle vennootschappen werden in hetzelfde wetboek geregeld, namelijk het Wetboek van Koophandel (oud).8 Zowel de Code Civil van 1810 als het Wetboek van Koophandel van 1838 zagen de N.V. als een overeenkomst tussen vennoten.9

Vanwege de contractuele basis was op de N.V. de zogenaamde contractuele benadering lange tijd van toepassing. De N.V. was op dit moment een species van de maatschap. De contractuele basis van de maatschap, en dus van de N.V., was vastgelegd in art. 1655 BW van 1838 als ‘eene overeenkomst waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in gemeenschap

te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstaande voordeel met elkander te deelen’.10 Er werd nergens in de wet bepaald dat de N.V. rechtspersoonlijkheid bezat.11

6 De Jongh 2014, p. 202

7 De Jongh 2014, p. 202

8 Het eerste boek (derde titel) van het Wetboek van Koophandel (art. 15 e.v.) (oud)

9 De Jongh, Tussen societas en universitas, De beursvennootschap en haar aandeelhouders in historisch

perspectief, Kluwer: Deventer 2014, P. 232

10 Vlg. art 1832 Code Civil, en De Jongh 2014, P. 232

(10)

De wetgever erkende dus geen rechtspersoonlijkheid voor de N.V. Hier moet wel worden opgemerkt dat rechtspersoonlijkheid niet alleen door de wetgever kan worden toegekend aan een vennootschap. Ook de rechter kan een organisatie als rechtspersoon kwalificeren.12 De organisatie dient wel maatschappelijk aanzien te hebben en krachtens een regeling van het recht tot stand te zijn gebracht zonder dat de wetgever rechtspersoonlijkheid heeft toegekend.13 Hier

was in 1838 echter ook geen sprake van bij de N.V. Geen rechtspersoonlijkheid voor de N.V. van 1838 dus.

2.1.2 Het zedelijk ligchaam

Wel werden publiekrechtelijke entiteiten en privaatrechtelijke verenigingen zonder winstoogmerk wettelijk aangemerkt als ‘zedelijke ligchamen’.14 Een zodanig ‘ligchaam’ werd door de wetgever op dat moment nog wel als een overeenkomst gezien, maar volgens De Jongh is dit een onjuiste opvatting.15 Het lichaam kon rechtshandelingen aangaan, waarbij de bestuurders namens het lichaam optraden16, het werd geregeerd door haar statuten17 en de leden waren niet persoonlijk aansprakelijk voor schulden van het lichaam.18 Daarnaast impliceert de term ‘lichaam’ meer dan enkel een overeenkomst. Het suggereert dat er sprake is van een persoon. Het ‘zedelijk ligchaam’ is vervolgens gebruikt om het leerstuk van rechtspersoonlijkheid aan op te hangen.19

2.1.3 Opmars naar rechtspersoonlijkheid

Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw werd in de literatuur steeds meer gepleit voor een N.V. met rechtspersoonlijkheid. Vanwege de economische groei kwam er steeds meer behoefte aan een N.V. als rechtspersoon.20 Verschillende auteurs hadden even zoveel verschillende

opvattingen over de rechtspersoonlijkheid van de N.V. en welke vorm deze zou moeten aannemen, maar uiteindelijk kwam Diephuis met de opvatting die heersend zou worden tegen

12 Asser/Maeijer & Kroeze 2–I* 2015/42 13 Asser/Maeijer & Kroeze 2–I* 2015/42

14 Vgl. art. 1690 BW (oud) 15 De Jongh 2014, P. 233 16 art. 1692 en 1694 BW 17 art. 1697 BW 18 art. 1698 BW 19 De Jongh 2014, P. 233 20 De Jongh 2014, p. 233

(11)

het eind van de 19e eeuw.21 Diephuis stelde dat de N.V. een persoon op zichzelf vormt, aan wie het maatschappelijk kapitaal toebehoort en die vertegenwoordigd wordt door vertegenwoordigers, terwijl deze vertegenwoordigers niet aansprakelijk zijn voor de schulden van de N.V. Dit is een duidelijke afwijking van de wet van 1838 waarbij de N.V als de species van de maatschap werd neergezet met een volledig contractuele basis.22 Zoals in de inleiding

van dit hoofdstuk al werd besproken, kwam het bovenstaande voor de maatschap niet aan de orde.23 Ondanks de jarenlange discussie over de rechtspersoonlijkheid van de N.V. werd er

niets bij wet vastgelegd.

2.1.4 Dag van De Hoop: 18 januari 1901

Na de jarenlange discussies in de literatuur over de rechtspersoonlijkheid van de N.V. kwam de Hoge Raad in 1901 met een uitspraak in het arrest De Hoop.24 In dit arrest was in de oprichtingsakte van de N.V. door de vier oprichters overeengekomen dat een van de oprichters onroerend goed zou inbrengen en in ruil daarvoor zou hij 90% van de aandelen van de N.V. verkrijgen. Deze oprichter overleed echter voordat hij de aandelen had verkregen, waarna de N.V. weigerde de toonderaandelen aan de erfgenamen van deze oprichter uit te geven. De erfgenamen stelden dat dit een tekortkoming in de nakoming van de oprichtingsakte was. Daarom vorderden zij op basis van deze wanprestatie de ontbinding van de overeenkomst tot oprichting en daarbij dus de ontbinding van de N.V. De oprichters van de N.V. stelden echter dat de N.V. geen partij was bij de oprichtingsakte, aangezien deze toen nog niet bestond. Daardoor was het, volgens de oprichters, onmogelijk dat de N.V. wanprestatie had gepleegd. Wel zou de N.V. door haar handelen haar eigen statuten hebben geschonden, maar dit had niet de ontbinding van de N.V. tot gevolg. De Hoge Raad stelde dat een N.V. een zelfstandig subject van rechten is dat geheel afgescheiden is van de aandeelhouders en oordeelde:25

‘dat uit een en ander volgt, dat in de onderhavige zaak, waar sprake is van eene verplichting der vennootschap zelve, die voor de oprichting nog niet bestond, en dus geene partij bij de akte

21 De Jongh 2014, P. 237

22 De Jongh 2014, p. 237

23 Er werd in de 19e eeuw voornamelijk gesproken over een afgescheiden vermogen voor de maatschap, zie par.

3.1.1

24 HR 18 januari 1901, W7553 (De Hoop) 25 HR 18 januari 1901, W7553 (De Hoop)

(12)

kon zijn, indien aan die verplichting niet wordt voldaan, deze omstandigheid er nooit toe zou kunnen leiden om, met toepassing van de artt. 1301 en 1302 B.W. de ontbinding van de overeenkomst van de oprichting uit te spreken.’

Uit bovenstaande komt naar voren dat de N.V. een zelfstandige partij kan zijn bij een overeenkomst. Vervolgens legde de literatuur dat sedert die tijd zo uit als dat de N.V. rechtspersoonlijkheid had, aangezien uit het arrest kon worden opgemaakt dat de N.V. een zelfstandig rechtssubject was. Er werd dus algemeen aangenomen dat arrest De Hoop de N.V. in 1901 rechtspersoonlijkheid toekende.

2.1.5 Rechtspersoonlijkheid wettelijk erkend

Na de toekenning van de rechtspersoonlijkheid van de N.V. door de Hoge raad in 1901, zou het nog jaren duren voordat de rechtspersoonlijkheid van de N.V. daadwerkelijk in de wet zou worden vastgelegd. Toen er een periode van economische groei aanbrak in de 20e eeuw ontstond er behoefte aan vennootschapsrechtelijke ontwikkelingen.26 Na een aantal pogingen het vennootschapsrecht te herzien, in 1910 en 1925, kwam het in 1926 tot een voorstel van wet die in 1928 werd aangenomen en in 1929 in werking trad.27 De rechtspersoonlijkheid van de N.V. werd eindelijk wettelijk vastgelegd met artikel 37 WvK (oud):28

‘De naamlooze vennootschap is rechtspersoon en is koopman in den zin van dit wetboek’

2.2 De rechtspersoonlijkheid van Boek 2 BW

De rechtspersoonlijkheid van Boek 2 BW is de enige rechtspersoonlijkheid die we op dit moment in het Nederlandse rechtspersonenrecht kennen. Daarbij komt dat alleen de entiteiten die in Boek 2 genoemd staan rechtspersonen zijn. Dit wordt ook wel een gesloten systeem29

van rechtspersonen genoemd.30 Wat houdt de huidige Boek 2-rechtspersoonlijkheid in?

26 De Jongh 2014, P. 295

27 Wet van 2 juli 1928, Stb. 216, in art. 37 WvK (oud) 28 Vgl. art. 37 WvK

29 art. 2:25 BW

(13)

Dit is een moeilijke vraag. Door de jaren heen zijn er verschillende theorieën aangaande rechtspersoonlijkheid geformuleerd. Elke theorie geeft een andere inhoud aan de rechtspersoonlijkheid. In deze paragraaf zullen de belangrijkste rechtspersoonlijkheidstheorieën besproken worden.

Allereerst is er de fictieleer van Savigny. Deze leer stelt dat rechtspersoonlijkheid een fictie is. Er wordt door fictie een persoon geschapen die als rechtssubject gelijk is aan de mens. Van nature is enkel de mens rechtssubject, maar door deze fictie kan deze persoonlijkheid aan andere zaken worden toegekend.31 Gierke was het hier niet mee eens, hij pleitte voor de orgaantheorie. Deze theorie verzet zich tegen de fictieleer door te stellen dat de rechtspersoon een werkelijk bestaande entiteit is die zelf haar wil kan bepalen en door middel van haar organen rechtstreeks kan handelen.32 De rechtspersoon wil wat zijn organen besluiten.33

Ook de orgaantheorie had critici. Wanneer er over personen gesproken werd, moest duidelijk zijn dat het over natuurlijke personen ging, zo stelde de leer van collectieve eigendom. Hier lijkt in eerste instantie een behoefte aan het classificeren van personen tot uitdrukking te komen, er werd echter gesproken over een vorm van eigendom. Er is individueel eigendom en mede-eigendom, maar daarnaast bestaat volgens deze theorie ook het eigendom van allen gezamenlijk.34 Het eigendom van allen gezamenlijk is de rechtspersoon, aangezien er een eenheid wordt gevormd.

De hierboven besproken theorieën zijn in de loop van de vorige eeuw aangevuld door menig rechtswetenschapper, maar de basis van de theorieën is hetzelfde gebleven. Uit het bovenstaande blijkt wel dat er nogal wat discussie is geweest over wat rechtspersoonlijkheid precies inhoudt. De theorieën van rechtspersoonlijkheid zijn echter van ondergeschikt belang voor het positieve recht. 35 Daarbij dient te worden opgemerkt dat de Boek

31 Asser/Kroeze 2-I* 2015/4 32 Asser/Kroeze 2-I* 2015/4 33 Asser/Kroeze 2-I* 2015/5 34 Asser/Kroeze 2-I* 2015/5 35 Asser/Kroeze 2-I* 2015/7

(14)

rechtspersoonlijkheid niet gevormd is door een rechtspersoonlijkheidstheorie.36 De theorieën hebben echter wel invloed gehad op de rechtspraak.37

Naar huidig recht moet worden opgemerkt dat rechtspersoonlijkheid een rechtsvorm is die door de mens gecreëerd en door de wetgever erkend is. De rechtspersoonlijkheid zoals we die nu kennen zorgt ervoor dat een vennootschap gelijk wordt gesteld, wat betreft het vermogensrecht, aan een natuurlijk persoon.38 Er zit overigens wel een belangrijk verschil tussen een natuurlijk

persoon en een rechtspersoon. Bij de rechtspersoon treden, over het algemeen, zedelijke en maatschappelijke beginselen niet op de voorgrond, terwijl de rechten en plichten van een natuurlijk persoon juist op die beginselen zijn gestaafd.39 Omdat de rechtspersoon voor wat betreft het vermogensrecht gelijk gesteld is aan een natuurlijk persoon, betekent dit dat een rechtspersoon bezittingen kan hebben en rechtshandelingen kan aangaan. De rechtspersoonlijkheid maakt dus dat de vennootschap een zelfstandige drager van rechten en plichten is. Tegenover derden kan de rechtspersoon haar rechten te gelde maken en haar plichten zijn afdwingbaar.40 De rechtspersoonlijkheid zelf zegt dus alleen iets over de status van de entiteit, het geeft aan of een entiteit ook een rechtspersoon is en zelfstandig kan handelen. De N.V. wordt hierdoor gezien als een autonome eenheid en deze autonome eenheid wordt door eigen rechtsregels beheerst.41

2.3 Het vennootschappelijk belang

Met rechtspersoonlijkheid wordt het vennootschappelijk belang geassocieerd. Aangezien de N.V. door haar rechtspersoonlijkheid een zelfstandig persoon is, is het logisch dat de N.V. ook een zelfstandig belang heeft. Het één lijkt een natuurlijk gevolg van het ander. Om de hoofdvraag van dit onderzoek goed te kunnen beantwoorden, wordt er daarom in deze paragraaf ingegaan op het ontstaan van het vennootschappelijk belang bij de N.V.

36 Parl. Gesch. BW Boek 2 1962, p. 26-27. 37 Asser/Kroeze 2-I* 2015/4

38 Vgl. art. 2:5 BW

39 Van Schilfgaarde 2017, p. 17 40 Van Schilfgaarde 2017, p. 17

(15)

De literatuur en jurisprudentie zijn het erover eens dat de N.V. een vennootschappelijk belang heeft waar de bestuurders42 zich naar dienen te richten bij de uitvoering van hun taak. Wanneer zij dit niet doen kunnen zij persoonlijk aansprakelijk gesteld worden wegens onbehoorlijk bestuur.43 Wanneer bestuurders het vennootschappelijk belang niet in het oog houden, kunnen hier dus consequenties voor hen aan zitten. Wat houdt dit vennootschappelijk belang in en hoe is dit ontstaan?

2.3.1 Definitie en interpretatie

Bij rechtspersonen spelen veel verschillende belangen een rol. Zo hebben de aandeelhouders en werknemers een eigen belang en de bestuurders (en mogelijke commissarissen) hebben een functioneel belang, aangezien zij de gelegenheid krijgen binnen de vennootschap te functioneren.44 Naast bovenstaande belangen wordt algemeen aangenomen dat er ook een vennootschappelijk belang bestaat. De vraag wat vennootschappelijk belang dan precies is, is niet goed te beantwoorden. Ten eerste wordt het begrip niet in de wet gedefinieerd, Boek 2 BW verwijst er enkel in een aantal artikelen naar.45 In deze artikelen komt duidelijk naar voren dat bestuurders en commissarissen het belang van de vennootschap in het oog moeten houden bij de uitoefening van hun taken. Een definitie blijft echter uit. Ook de wetsgeschiedenis geeft geen antwoord op deze vraag. Ten tweede zijn er in de literatuur door de jaren heen verschillende theorieën en opvattingen over de definitie gevormd. Op verschillende momenten in de historie van dit begrip wordt er ook verschillend naar gekeken. Hierdoor blijft het vennootschappelijk belang een vrij abstract, maar vooral ook een dynamisch begrip in het rechtspersonenrecht.

2.3.2 Ontstaansmoment vennootschappelijk belang

Toen de contractuele benadering zoals besproken in paragraaf 2.1.1 de gangbare benadering was, had de N.V. geen vennootschappelijk belang. En ook al werd er in 1901 door de Hoge Raad geoordeeld dat de N.V een contractpartij kon zijn, waardoor er in de literatuur vanuit werd gegaan dat de N.V. rechtspersoonlijkheid bezat, toch werd de vennootschap nog steeds

42 En commissarissen

43 art. 2.9 BW

44 Van Schilfgaarde, ‘Van de BV en de NV’, Kluwer: Deventer 2017, p. 27 45 artt. 2:129 lid 5 / 239 lid 5 / 140 lid 2 / 250 lid 2 BW

(16)

vanuit de contractuele benadering bekeken.46 Bij het aannemen van de wet in 1928 werd de N.V. dus nog gezien als een gekwalificeerde maatschap.47

De N.V. van 1838 werd duidelijk vanuit een contractuele benadering bekeken. Het was geen zelfstandige vennootschap, maar enkel een obligatoire overeenkomst tussen vennoten. Zoals eerder besproken werd de N.V steeds zelfstandiger met uiteindelijk de toekenning van rechtspersoonlijkheid door de Hoge Raad in 1901. Door deze ontwikkelingen werd de N.V. steeds meer in een ander licht gezien. Hierdoor kwamen een andere zienswijze naar voren die afweek van de contractuele benadering, namelijk de institutionele benadering. Deze benadering houdt in dat de vennootschap als instituut aan het economisch verkeer kan deelnemen, terwijl de aandeelhouders enkel kapitaal inbrengen. De vennootschap staat dus los van de aandeelhouders. Vanuit de institutionele zienswijze bezien is de vennootschap een zelfstandig instituut met een eigen organisatie en bevoegdheidsverdeling waar de organen van de vennootschap aan zijn gebonden.48 In de jaren ‘20 van de vorige eeuw legde de Hoge Raad langzaamaan een basis voor de institutionele benadering.49 Tegelijkertijd met de verandering naar een institutionele zienswijze, en dus het steeds meer loslaten van de contractuele benadering, komt ook het vennootschappelijk belang naar voren.

In 1942 werd het Baus/De Koedoe I-arrest gewezen door de Hoge Raad waarin de institutionele benadering werd bevestigd. In deze zaak stond de vraag centraal onder welke omstandigheden een besluit tot benoeming van een directeur kan worden vernietigd wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid .50

In dit arrest51 wordt een duidelijk verschil gemaakt: misbruik van meerderheidsmacht om jezelf of een ander te bevoordelen of misbruik van meerderheidsmacht om de vennootschap of een ander te schaden. Hieruit wordt geconcludeerd dat de verhoudingen binnen een vennootschap

46 Ook de wet van 1928 was sterk op de contractuele leer gestoeld, zie De Jongh 2014, P. 315

47 Schwarz, Tijdschrift voor vennootschapsrecht, rechtspersonen en ondernemingsbestuur: de impact van het

vennootschappelijk belang, deel 1, Uitgeverij Parijs 2018

48 Huizink GS Rechtspersonen, art. 2:64 BW, aant. 4.1 en 4.2

49 De Jongh 2014, P. 322 50 De Jongh 2014, P. 328

(17)

ook worden beheerst door het belang van de vennootschap zelf, die onderscheiden wordt van het belang van de aandeelhouders van de vennootschap. 52 Hiermee werd het vennootschappelijk belang dus voor het eerst genoemd in de jurisprudentie.

Vervolgens werd in 1949 het Doetinchemse IJzergieterij53-arrest door de Hoge Raad gewezen.

Hierin werd het bestaan van het vennootschappelijk belang erkend. In dit arrest werd het belang van individuele aandeelhouders afgewogen tegen het algemene belang van de N.V. Daarbij overwoog de Hoge Raad:54

‘Zij55 hebben zich te richten naar het belang der vennootschap en moeten dit doen overwegen,

indien dit naar hun oordeel in botsing komt met belangen van welken aandeelhouder ook.’

Met dit arrest stond onomstotelijk vast dat er sprake was van een eigen belang bij de N.V. en dat zowel bestuurders als commissarissen zich naar dit belang moesten richten bij de vervulling van hun taken.

2.4 Conclusie

Wanneer gekeken wordt naar de ontwikkeling van de N.V. sinds 1838, dan komt duidelijk naar voren dat steeds meer invulling is gegeven aan de rechtspositie van de N.V. Nadat vanuit de literatuur jarenlang gepleit werd om de rechtspersoonlijkheid van de N.V te erkennen, deed de Hoge Raad dat in 1901. Maar niet expliciet, de Hoge Raad erkende dat de N.V. een zelfstandige partij kon zijn bij het aangaan van een contract. In de literatuur wordt vanaf dit arrest aangenomen dat de N.V. een rechtspersoon is. Vervolgens ging in 1928 ook de wetgever overstag en kende hij de N.V. bij wet rechtspersoonlijkheid toe. Dit geldt ook voor het vennootschappelijk belang, al ging deze bal pas rollen toen de rechtspersoonlijkheid voor de N.V. zowat bij wet vastgelegd was. Het vennootschappelijk belang kwam niet per se voort uit het wettelijk toekennen van rechtspersoonlijkheid aan de N.V., maar eerder omdat de contractuele benadering van de N.V. steeds meer werd losgelaten en de N.V. in een ander licht

52 De Jongh 2014, P. 328

53 HR 1 april 1949, NJ 1949, 465 m.nt. PhANH (Doetinchemse IJzergieterij). 54 HR 1 april 1949, NJ 1949, 465 m.nt. PhANH (Doetinchemse IJzergieterij), r.o. 5

(18)

werd gezien. Een andere zienswijze, de institutionele benadering, trad meer op de voorgrond. De Hoge Raad legde vanaf de jaren 20’ een basis voor deze benadering. Deze benadering ziet de N.V. als een zelfstandig instituut dat losstaat van haar aandeelhouders in plaats van als een contract tussen aandeelhouders. Vanwege deze verandering van zienswijze, werd, iets meer dan een decennium nadat de rechtspersoonlijkheid bij wet was erkend, ook het vennootschappelijk belang van de N.V. in de jurisprudentie benoemd.

Of de wettelijke erkenning van rechtspersoonlijkheid wat te maken had met de uiteindelijke bevestiging dat de N.V. een vennootschappelijk belang heeft, is moeilijk af te leiden uit de aangehaalde bronnen. Op het moment van de wettelijke erkenning van rechtspersoonlijkheid werd namelijk nog volledig uitgegaan van de contractuele benadering en werd niet over een zelfstandig belang van de N.V. gesproken. De discussie aangaande een andere benadering dan de contractuele was op het moment van deze wetsherziening ook nog maar een aantal jaren aan de gang. Toen de contractuele benadering voor de N.V. niet langer als de gangbare benadering werd aangemerkt, kwam het vennootschappelijk belang om de hoek kijken. Daarnaast moet ook opgemerkt worden dat de N.V al sinds het De Hoop-arrest56 als rechtspersoon erkend werd, alleen was dit nog niet in de wet opgenomen. De daadwerkelijke erkenning van rechtspersoonlijkheid lag dus een stuk eerder dan de wettelijke erkenning in 1928. Het vennootschappelijk belang werd pas in de jaren ‘40 erkend in de jurisprudentie.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het vennootschappelijk belang van de N.V. voornamelijk verbonden is aan de verandering van zienswijze, waardoor de institutionele benadering de gangbare benadering werd, en niet aan de (wettelijke) erkenning van rechtspersoonlijkheid.

(19)

3. De personenvennootschap en rechtspersoonlijkheid

Uit het vorige hoofdstuk bleek hoe de N.V. uiteindelijk haar bij wet vastgelegde rechtspersoonlijkheid kreeg. Wanneer het Voorontwerp doorgang vindt, zal ook aan de personenvennootschap rechtspersoonlijkheid worden toegekend. In dit hoofdstuk zal teruggeblikt worden naar de beginjaren van de personenvennootschap en zal de ontwikkeling tot nu toe belicht worden. Daarbij zal de ontwikkeling van de personenvennootschap vergeleken worden met de ontwikkeling van de N.V. Net als bij de N.V. zal niet verder worden teruggekeken dan het jaar 1838.

3.1 De ontwikkeling van de personenvennootschap

In 1838 kwam er, zoals eerder besproken, een wetsherziening waarbij het vennootschapsrecht vernieuwd werd. Deze wetsherziening omvatte zowel de personenvennootschap als de N.V. Sinds die tijd is de wetgeving inzake de personenvennootschap niet inhoudelijk veranderd. Bij de invoering van het Nieuw BW in 1992 zijn enkel de bepalingen aangaande de maatschap naar Boek 7A BW verhuisd. Inhoudelijk zijn zij hetzelfde gebleven. Wel hebben er een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden in de jurisprudentie, waardoor de personenvennootschap meer is geworden dan alleen een clubje vennoten die door de onderliggende overeenkomst bij elkaar gehouden wordt.57 Hoe heeft de personenvennootschap zich kunnen ontwikkelen tot het punt waarop er mogelijk rechtspersoonlijkheid aan toegekend zal worden?

Menig rechtswetenschapper heeft over de rechtspersoonlijkheid van de personenvennootschap geschreven en de meningen over de status van de personenvennootschap wat betreft rechtspersoonlijkheid lopen uiteen. Zo meent Raaijmakers58 dat de personenvennootschap,

vanaf het moment dat het afgescheiden vermogen van de vennootschap erkend werd, als rechtspersoon moest worden gezien. Raaijmakers stelt dat de personenvennootschap zich hierdoor naar ‘juridische verzelfstandiging’ heeft ontwikkeld en dus een rechtspersoon is. Daarnaast zijn er auteurs die stellen dat rechtssubjectiviteit al tot rechtspersoonlijkheid leidt.59

57 Tervoort, blz. 8, Blanco Fernandez 1995, p. 239-240

58 Raaijmakers, ‘Vereenvoudiging titel 7.13 BW (personenvennootschappen)’, Ondernemingsrecht 2009/19, 4.3 59 Hamers, ’Titel 7.13 BW (vennootschap) en Raaijmakers’ ‘crusade’, Tijdschrift voor ondernemingsbestuur

(20)

Andere auteurs 60 vinden een personenvennootschap-rechtspersoon onnodig, omdat de rechtspersoonlijkheid de zaken zou compliceren. Uit het bovenstaande blijkt dat er veel verschillende visies zijn op de rechtspersoonlijkheid van de personenvennootschap.

3.1.1 Afgescheiden vermogen

De eerste tekenen dat de personenvennootschap meer was dan enkel een overeenkomst tussen vennoten kwamen al aan het eind van de 19e eeuw. Er was toen een discussie gaande of een personenvennootschap, de VoF, een afgescheiden vermogen zou hebben. Een afgescheiden vermogen maakt dat het vermogen gebonden is en dat de vennoten niet vrijelijk over hun deel van het vermogen kunnen beschikken. Het vermogen komt hiermee enigszins ‘los’ van de vennoten. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het afgescheiden vermogen niet aan de personenvennootschap zelf toebehoort. In 1889 kwam de Hoge Raad met een uitspraak aangaande het afgescheiden vermogen van de VoF en stelde:61

‘dat het hiertegen gericht middel berust op de juiste stelling, dat er bij vennootschappen onder eene firma bestaat een vennootschappelijk vermogen, dat een zelfstandigen en afgezonderden waarborg vormt voor de vennootschappelijke schuldeischers’

Hiermee was het zaadje voor het afgescheiden vermogen geplant. In het Boeschoten/Besier-arrest van 189762 werd dit nog eens bevestigd. In dit arrest overwoog de Hoge Raad:

‘De vennooten en hetgeen door de overeenkomst van vennootschap is tot stand is gebracht, de vennootschap, onderscheiden en tegenover elkander gesteld worden op een wijze, welke in de plaatsstelling van de vennoten door de vennootschap uitsluit.’

Met deze twee arresten stond vast dat er bij de VoF sprake was van een afgescheiden vermogen. De erkenning dat de VoF een afgescheiden vermogen had, was de eerste stap naar een vennootschap die meer was dan enkel een overeenkomst. Er zijn zelfs auteurs die menen

60 Zoals: Van Veen, ’Titel 7.13 BW: Quo Vadis?’, Tijdschrift voor Ondernemingsbestuur 2011-2. 61 HR 28 juni 1889, W 5735 (De Beaumont/Tielens)

(21)

dat een afgescheiden vermogen al naar rechtssubjectiviteit neigt.63 De erkenning van de rechtssubjectiviteit van de personenvennootschap door de Hoge Raad liet echter op zich wachten.

3.1.2 Rechtssubjectiviteit

De rechtssubjectiviteit van de personenvennootschap is in de jurisprudentie lang onbenoemd gebleven. In de literatuur werd er wel al enige tijd over gesproken, aangezien vanuit de praktijk de behoefte was ontstaan om met een personenvennootschap als eenheid deel te kunnen nemen aan het rechtsverkeer.64 Met het arrest VDV-Totaalbouw65 veranderde dit. In dit arrest overwoog de HR:

‘Ondanks het ontbreken van rechtspersoonlijkheid wordt de vof in het maatschappelijk verkeer gezien en op diverse plaatsen in de wet (art. 51 Rv, art. 4 lid 3 Fw) behandeld als een afzonderlijk rechtssubject dat zelfstandig aan het rechtsverkeer kan deelnemen, wat strookt met het feit dat de vof een afgescheiden vermogen heeft.’

Het ontbreken van rechtspersoonlijkheid wordt dus bevestigd, terwijl de rechtssubjectiviteit bij de VoF benoemd wordt. De rechtssubjectiviteit betekent echter niet dat de personenvennootschap een zelfstandig drager van rechten en plichten is. Dit werd in een arrest van 19 april 201966 bevestigd. In dit arrest werd door Rechtbank Overijssel prejudiciële vragen gesteld over het rechtskarakter van een VoF. De Hoge Raad bevestigde, wederom, dat de VoF geen rechtspersoon is, maar oordeelde ook dat het ontbreken van rechtspersoonlijkheid met zich meebrengt dat de VoF geen zelfstandige draagster van subjectieve rechten en verplichtingen is.67 Een overeenkomst die een vennoot namens de VoF aangaat, wordt aangegaan door de vennoten gezamenlijk en niet door de VoF zelf als zelfstandige partij.

Hierin verschilt de ontwikkeling van de personenvennootschap met de ontwikkeling van de N.V. Zoals besproken in paragraaf 2.1.4 van dit onderzoek werd de rechtspersoonlijkheid van

63 Zie Raaijmakers, ‘Vereenvoudiging titel 7.13 BW’, Ondernemingsrecht 2009-19 64 Blanco Fernandez, WPNR 2018/7190 p. 311

65 HR 16 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:251

66 HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649

(22)

de N.V., volgens de literatuur, toegekend door de Hoge Raad in arrest De Hoop, aangezien de Hoge Raad overwoog dat de N.V. een zelfstandige partij kan zijn bij een overeenkomst. In dit arrest is alleen bepaald dat de N.V. rechtssubject is, de rechtspersoonlijkheid wordt namelijk niet expliciet benoemd in dit arrest. Dit is een groot verschil met de personenvennootschap, waarbij de rechtssubjectiveit sinds 2015 is erkend door de Hoge Raad, terwijl dit voor de personenvennootschap niet met zich meebrengt dat zij een zelfstandige drager van rechten en plichten is en dus een zelfstandige partij bij een overeenkomst kan zijn.

Door de rechtssubjectiviteit kan de personenvennootschap zelfstandig, bestaande uit de collectieve vennoten gezamenlijk, aan het rechtsverkeer deelnemen. 68 De personenvennootschap kan, naast de vennoten, failliet gaan, gedagvaard worden en contracteren met en procederen tegen haar vennoten.69 Hiermee heeft de personenvennootschap steeds meer kenmerken van een rechtspersoon gekregen, mede dankzij haar rechtssubjectiviteit.

Tot nu toe is er nog altijd geen sprake van rechtspersoonlijkheid 70 bij de personenvennootschap,. De personenvennootschap is namelijk niet bij wet erkend als rechtspersoon en niet door de rechter gekwalificeerd als rechtspersoon.71 Wel kan worden opgemerkt dat de personenvennootschap door de jaren heen steeds meer is geworden dan enkel een obligatoire overeenkomst tussen vennoten.72

3.2 Rechtspersoonlijkheid: iets totaal nieuws voor de personenvennootschap?

Gelet op de reacties en het aantal vragen die opkwamen naar aanleiding van het Voorontwerp wat betreft de toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de personenvennootschap zou gedacht kunnen worden dat de personenvennootschap-rechtspersoon een totaal nieuw concept is. Dit is echter een onjuiste aanname.

68 Tervoort 2015, p. 8

69 Van Veen, ‘P. Scholten: Over rechtspersonen - Het rechtskarakter der vennootschap onder firma.... en andere

personenvennootschappen’, WPNR 2019/

70 Kamerstukken II 2002/03, 28 746, Tervoort, blz 8

71 Zie par. 2.1.1 van dit onderzoek.

(23)

Al in de jaren ‘50 werd de rechtspersoonlijkheid voor de personenvennootschap besproken. Meijers kwam in 1954 met een ontwerp van wet voor een nieuw Boek 2 BW waarin ‘andere vennootschappen’ rechtspersoonlijkheid zouden krijgen. De term ‘andere vennootschappen’ doelde op de VoF en de CV. Vervolgens kwam Van der Grinten in 1972 met een voorontwerp van titel 7.13 waarin hij voortborduurde op het ontwerp van Meijers. Ook in het Ontwerp-Van der Grinten zouden de openbare maatschap en de VoF, gedefinieerd als openbare vennootschap, rechtspersoonlijkheid verkrijgen. Na Van der Grinten deed Maeijer in 2002 een poging het personenvennootschapsrecht te moderniseren. Hierbij werd opnieuw van rechtspersoonlijkheid voor de personenvennootschap gesproken, maar dit keer werd de rechtspersoonlijkheid afhankelijk gesteld van de inschrijving bij het handelsregister. Bij inschrijving werd de personenvennootschap rechtspersoon, zonder inschrijving niet. Al deze pogingen nieuw personenvennootschapsrecht door te voeren, en daarbij de personenvennootschap rechtspersoonlijkheid toe te kennen, mislukten.

Naar aanleiding van het laatste gestrande wetsvoorstel is in 2012 een werkgroep onder leiding van Van Olffen bijeengeroepen met juristen en fiscalisten uit de praktijk, wetenschap en bedrijfsleven73 Deze werkgroep was een particulier initiatief om tot een moderne wettelijke regeling aangaande personenvennootschappen te komen. Het doel van de werkgroep was om bij te dragen aan de benodigde modernisering en innovatie van het personenvennootschapsrecht middels het geven van een aanzet tot een nieuwe wettelijke regeling voor de personenvennootschap en daarbij aanbevelingen op te nemen om problemen op te lossen en leemtes aan te vullen.74 Naar aanleiding van het rapport van deze werkgroep is het Voorontwerp opgesteld, waarbij is voortgebouwd op de aanbevelingen van het rapport.

Dat al sinds de jaren ‘50 is geprobeerd wetsontwerpen door te voeren waarbij de personenvennootschap in enige vorm rechtspersoonlijkheid zou verkrijgen, geeft aan dat de discussies over dit onderwerp al erg lang gevoerd worden. Er zal hier niet teruggegrepen worden op de discussies van de jaren ‘50 en ‘70, maar recentere discussies geven aan dat het laatste woord hierover nog niet is gezegd.

73 Rapport werkgroep, blz IV 74 Rapport werkgroep, blz IV

(24)

Uit het bovenstaande kan een ontwikkeling met de N.V. worden gezien. Ook bij de N.V. zijn er jarenlang discussies gevoerd over het toekennen van rechtspersoonlijkheid alvorens deze vennootschap rechtspersoonlijkheid verkreeg. En net als bij de N.V. is er vanuit de praktijk een grote behoefte aan de toekenning van de rechtspersoonlijkheid aan de personenvennootschap. Wat betreft de discussie in de literatuur en de behoefte vanuit de praktijk over de toekenning van rechtspersoonlijkheid kan er dus een parallel gezien worden met de ontwikkeling van de N.V.

3.3 Rechtspersoonlijkheid van het Voorontwerp

Löwensteyn, een belangrijk vennootschapsjurist uit de 20e eeuw, geeft een interessante kijk op de rechtspersoonlijkheid. In zijn dissertatie van 1959 stelt hij dat een rechtspersoon een rechtssubject is met in beginsel alle gevolgen van dien.75 Van Veen lijkt het hier niet mee eens te zijn wat betreft de rechtspersoonlijkheid van het Voorontwerp. In zijn recente artikel ‘Rechtspersoonlijkheid van de personenvennootschap’76 stelt Van Veen namelijk dat een licht

rechtspersoonlijkheidstype wordt beoogd door het Voorontwerp en dat dit type enkel het doel zoals genoemd in de concept MvT van het Voorontwerp heeft. Verdere aspecten van Boek 2 BW-rechtspersoonlijkheid dienen volgens Van Veen niet toegepast te worden op de personenvennootschap, omdat dit alles nodeloos zou problematiseren. 77 Wanneer de rechtspersoonlijkheid van het Voorontwerp vanuit het standpunt van Löwensteyn bekeken wordt, levert dat een totaal ander soort rechtspersoonlijkheid op dan wanneer de lijn van Van Veen gevolgd wordt.

Belangrijk is om het Voorontwerp en de concept MvT als bron te gebruiken om te zien wat er daadwerkelijk gezegd wordt over de rechtspersoonlijkheid. Het kan zijn dat Van Veen een punt heeft, maar is dit ook wat we kunnen opmaken uit het Voorontwerp en de concept MvT?

Er komt in het Voorontwerp niet naar voren wat de toe te kennen rechtspersoonlijkheid precies inhoudt. De concept MvT stelt alleen wat met de toekenning van de rechtspersoonlijkheid

75 Löwensteyn 1959, p. 10-11

76 Van Veen, ‘Rechtspersoonlijkheid van de personenvennootschap’, Ondernemingsrecht 2019/107 77 Van Veen, ‘Rechtspersoonlijkheid van de personenvennootschap’, Ondernemingsrecht 2019/107

(25)

beoogd is, namelijk de vennootschap laten beschikken over een eigen vermogen en het toe- en uittreden van vennoten vereenvoudigen.78 De concept MvT stelt dat de rechtspersoonlijkheid die bedoeld wordt beperkter is dan die van Boek 2 BW, het gaat echter niet in op de vraag waar de “beperkter dan Boek 2 BW”-rechtspersoonlijkheid uit bestaat. Het lijkt erop dat het Voorontwerp een andere vorm van rechtspersoonlijkheid wil introduceren. Er wordt gesteld dat de bijzondere overeenkomst van de personenvennootschap leidend is voor de aard, inrichting en vormgeving van de vennootschap.79 Voor de personenvennootschap blijft de contractuele

benadering van toepassing.

Een interessante zin in de concept MvT aangaande de ‘inhoud’ van de rechtspersoonlijkheid is te lezen op pagina 25:

‘De rechtspersoonlijkheid van de personenvennootschap is met name bedoeld om duidelijkheid en zekerheid te geven over het vermogen van de vennootschap en om het toe-en uittreden van vennoten te vereenvoudigen.’

Opvallend zijn de woorden ‘met name’. Dit suggereert dat het creëren van een eigen vermogen voor de personenvennootschap en de vereenvoudiging van het toe- en uittreden van vennoten de voornaamste doelen zijn geweest bij het toekennen van rechtspersoonlijkheid, maar dat er een opening is om de rechtspersoonlijkheid breder te trekken dan enkel deze genoemde aspecten. Daarnaast wordt in het Voorontwerp de personenvennootschap-rechtspersoon voor het vermogensrecht gelijk gesteld met een natuurlijk persoon80, aangezien art. 2:5 BW van toepassing wordt verklaard in art. 803 van het Voorontwerp. De toepassing van art. 2:5 BW brengt met zich mee dat de personenvennootschap-rechtspersoon zelf houder wordt van vermogensrechten en eigenaar of rechthebbende kan zijn van goederen en vorderingen.81 Het is

wel zaak bij de rechtspersoonlijkheid van de personenvennootschap de onderliggende overeenkomst in het oog te houden, aangezien deze leidend blijft voor de personenvennootschap.

78 Concept MvT, p. 23 79 Concept MvT, p. 25

80 wat betreft vermogensrechten, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit, zie art. 2:5 BW 81 Memorie van Toelichting, art. 803 lid 1

(26)

3.3.1 Verschillen met boek 2-rechtspersoonlijkheid

Het enige wat op dit moment vaststaat is dat er door de wetgever beoogd is om de rechtspersoonlijkheid van het Voorontwerp beperkter te maken dan de Boek 2 BW-rechtspersoonlijkheid82 en dat de rechtspersoonlijkheid van het Voorontwerp voornamelijk ziet

op de goederenrechtelijke aspecten van de personenvennootschap. Uit de concept MvT komt niet naar voren op wat voor manier deze rechtspersoonlijkheid beperkter is dan de Boek 2-rechtspersoonlijkheid. Opvallend is dat in het Voorontwerp art. 2:5 BW van toepassing wordt verklaard voor de personenvennootschap, aangezien dit een artikel is dat juist enige invulling geeft aan het rechtspersoonlijkheidsbegrip van Boek 2 BW. Door dit artikel van toepassing te verklaren lijkt de rechtspersoonlijkheid van het Voorontwerp op gelijke voet te staan met de Boek 2-rechtspersoonlijkheid, de tekst van de concept MvT spreekt dit tegen door te stellen dat een beperktere vorm van rechtspersoonlijkheid beoogd is. Of er verschillen zijn en wat deze verschillen dan precies inhouden, blijft dus onduidelijk. Wel dient in acht te worden genomen dat de overeenkomst van de personenvennootschap leidend blijft. Vanuit die positie zal naar de rechtspersoonlijkheid gekeken moeten worden. Of de overeenkomst ook invulling zou kunnen geven aan de rechtspersoonlijkheid van de personenvennootschap valt echter niet op te maken uit het Voortonwerp of de concept MvT. Het lijkt onwaarschijnlijk, aangezien dat zou betekenen dat er, vanwege de contractsvrijheid, veel verschillende invullingen aan de rechtspersoonlijkheid van de personenvennootschap gegeven zouden kunnen worden. In verband met de rechtszekerheid van derden die met de personenvennootschap te maken hebben, is dit onwenselijk. Een derde partij moet weten met wat voor soort partij hij te maken heeft.

3.4 Conclusie

De ontwikkeling van de personenvennootschap tot aan het Voorontwerp volgt de ontwikkeling van de N.V tot rechtspersoon niet echt, maar er zijn zeker zichtbare paralellen. Bij de N.V. werd jarenlang discussie gevoerd over de rechtspersoonlijkheid van deze vennootschap en vanwege de behoefte aan dit soort entiteiten werd het uiteindelijk doorgevoerd. Deze lijn is ook terug te zien bij de personenvennootschap. Vanuit de praktijk kwam eind 19e eeuw al behoefte

(27)

aan een vennootschap die meer was dan enkel een overeenkomst en werd het afgescheiden vermogen erkend. Deze ontwikkeling zette zich voort toen de discussie betreffende rechtssubjectiviteit opkwam en dit uiteindelijk werd benoemd in het VDV-Totaalbouw-arrest. Bij de erkenning van de rechtssubjectiviteit van de personenvennootschap zien we een duidelijk verschil met de ontwikkeling van de N.V. Op het moment dat de N.V. als zelfstandige partij bij een overeenkomst, oftewel een rechtssubject, werd aangemerkt door de Hoge Raad in 1901, ging de literatuur ervan uit dat de N.V. een rechtspersoon was. Dit is niet het geval bij de personenvennootschap. De Hoge Raad oordeelde dat de personenvennootschap geen zelfstandige drager van rechten en plichten is, ook al is het een rechtssubject. Met de rechtssubjectiviteit zit de personenvennootschap wel vrij dicht tegen de rechtspersoon aan, zeker omdat de personenvennootschap al een aantal kenmerken van een rechtspersoon heeft.

Wat betreft inhoud of omvang van de rechtspersoonlijkheid van het Voorontwerp bestaat nog veel onduidelijkheid. Ook al focust de concept MvT enkel op de goederenrechtelijke gevolgen, er kan, mijns inziens, niet gezegd worden dat dit dan ook daadwerkelijk de enige gevolgen zullen zijn bij de toekenning van rechtspersoonlijkheid. Dat lijkt wat te simpel gedacht. Aan de andere kant roept het ook de vraag op wat rechtspersoonlijkheid van Boek 2 BW precies inhoudt. Op deze vraag is geen eenduidig antwoord te geven. Het concept MvT gaat ervan uit dat het meer inhoudt dan enkel goederenrechtelijke gevolgen, aangezien het stelt dat de rechtspersoonlijkheid van het Voortonwerp beperkter is en enkel goederenrechtelijke aspecten beoogt te vereenvoudigen. De inhoud van de rechtspersoonlijkheid, zowel van Boek 2 BW als van het Voortonwerp, blijft dus onduidelijk.

Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de concept MvT andere gevolgen dan goederenrechtelijke niet uitsluit. Het rept met geen woord over mogelijke andere consequenties die de toekenning van rechtspersoonlijkheid te weeg kan brengen. Verder lijkt, door de woordkeuze van de wetgever aangaande de rechtspersoonlijkheid in het Voorontwerp, de rechtspersoonlijkheid voor de personenvennootschap breder getrokken te kunnen worden dan enkel de goederenrechtelijke aspecten. Er kan dus vanuit worden gegaan dat er nog andere gevolgen dan goederenrechtelijke zijn, ze zijn alleen (nog) niet uitgewerkt.

(28)

4. De personenvennootschap: ook een vennootschappelijk belang?

Het staat vast dat wanneer het Voorontwerp aangenomen wordt de personenvennootschap rechtspersoonlijkheid krijgt. Het is echter nog niet duidelijk hoe deze rechtspersoonlijkheid eruit gaat zien, wat het in gaat houden en wat voor gevolgen deze rechtspersoonlijkheid met zich mee kan brengen. De rechtspersoonlijkheid van boek 2 BW maakt het dat de N.V. en de B.V. een eigen belang hebben, namelijk het vennootschappelijk belang. Het ontstaan en de interpretatie van dit vennootschappelijk belang is in hoofdstuk 2 duidelijk geworden. De hamvraag is nu of er bij toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de personenvennootschap ook een vennootschappelijk belang ontstaat.

4.1 Parallelle ontwikkeling met de N.V.?

Er ging een jarenlange discussie aan vooraf voordat de N.V. een rechtspersoon werd. De rechtspersoonlijkheid werd in 1901 door de Hoge Raad bevestigd, maar het werd pas in 1928 in de wet opgenomen. De rechtspersoonlijkheid werd toegekend op het moment dat de contractuele benadering nog de heersende benadering was voor de N.V. De jaren ‘20 was ook het decennium waarin voor het eerst over de institutionele benadering werd gesproken. Deze benadering werd in 1942 bevestigd in de jurisprudentie83, waarbij ook voor het eerst werd gehint naar het vennootschappelijk belang. Hierbij werd, wat de N.V. betreft, afstand gedaan van de contractuele benadering. Vervolgens werd het vennootschappelijk belang daadwerkelijk bevestigd in het arrest Doetinchemse IJzergieterij in 1949. 84 Op het moment dat rechtspersoonlijkheid werd neergelegd in de wet, kwam dus vrij kort daarna het eigen belang van de N.V. vast te staan.85

Omdat het vennootschappelijk belang binnen twee decennia na de wettelijke erkenning van de rechtspersoonlijkheid van de N.V. bevestigd werd door de Hoge Raad lijken deze twee begrippen met elkaar in verband te staan. Echter, samen met het erkennen van de N.V. als rechtspersoon door de wetgever trad de institutionele benadering steeds meer op de voorgrond.

83 HR 13 februari 1942, NJ 1942, 360 (Baus/De Koedoe I).

84 HR 1 april 1949, NJ 1949, 465 m.nt. PhANH (Doetinchemse IJzergieterij), r.o. 5 85 Voor een langere versie van deze historie, zie paragraaf 2.4

(29)

Vanwege deze verandering in zienswijze kwam vervolgens het vennootschappelijk belang ter sprake. Uit de aangehaalde bronnen kan moeilijk worden opgemaakt of de erkenning van rechtspersoonlijkheid bij wet in direct verband staat met de intreding van een andere benadering van de N.V. De verandering in zienswijze kan ook vanuit de behoefte van de praktijk tot stand zijn gekomen. Hier kan dan ook geen parallel met de personenvennootschap worden getrokken. Er wordt in de literatuur niet gesproken over een verandering van zienswijze. Daarnaast lijkt vanuit de praktijk ook geen behoefte te zijn aan een andere benadering voor de personenvennootschap dan de bestaande contractuele.86

Het verkrijgen van vennootschappelijk belang lijkt, enkel kijkend vanuit deze historische ontwikkeling, geen logisch gevolg voor de personenvennootschap wanneer de rechtspersoonlijkheid wordt toegekend. In dit geval is de institutionele benadering de ‘missing

link’ voor de personenvennootschap. De basis van de personenvennootschap is en blijft de

overeenkomst. Er wordt nog steeds vanuit de contractuele benadering naar deze entiteit gekeken en dat zal ook niet zomaar veranderen. Deze benadering wordt ook bevestigd in de concept MvT.87 Het is daarom onlogisch te denken dat de institutionele benadering ook voor de personenvennootschap zou gaan gelden, aangezien er vanuit de praktijk88 juist behoefte is aan een vennootschap met een overeenkomst als basis, vanwege de lage kosten en de makkelijke oprichting.

4.2 Vennootschappelijk belang in het Voorontwerp

In hoofdstuk 3 kwam naar voren dat het onduidelijk is wat het Voorontwerp en de concept MvT menen dat de rechtspersoonlijkheid voor de personenvennootschap inhoudt. De concept MvT stelt dat de rechtspersoonlijkheid uit het Voorontwerp met name is bedoeld om duidelijkheid en zekerheid te geven over het vermogen van de personenvennootschap en het toe- en uittreden van vennoten te vereenvoudigen.89 Dat dit het doel is, betekent echter niet dat

dit het enige is waar deze rechtspersoonlijkheid op ziet. Zou de wetgever ook een

86 Een verandering van zienswijze voor de personenvennootschap komt ook niet naar voren in het rapport van de

werkgroep van Van Olffen. Dit rapport is in samenwerking met de professionals uit de praktijk samengesteld.

87 Concept MvT, p. 25 88 Zie Rapport Werkgroep 89 Concept MvT, p. 25

(30)

vennootschappelijk belang in gedachte hebben voor deze personenvennootschap-rechtspersoon?

In het Voorontwerp wordt niet gesproken over een vennootschappelijk belang. Dit zegt niet veel. Bij de N.V. stond er ook jarenlang geen enkele referentie naar het vennootschappelijk belang in de wet, maar het bestaan van een vennootschappelijk belang werd in de jurisprudentie90 en literatuur wel aangenomen. Tot op de dag van vandaag staat het

vennootschappelijk belang van de N.V. overigens niet expliciet in de wet genoemd, al wordt er wel duidelijk gemaakt dat de bestuurders en commissarissen dit belang voortdurend in het oog dienen te houden bij het uitvoeren van hun taak.91

In de concept MvT wordt wel gerefereerd aan het bestaan van een vennootschappelijk belang.92 De passage betreft de toelichting op het voorgestelde artikel 805 lid 2, waarin gedragsnormen, in de vorm van verboden, zijn vastgelegd voor de vennoten in hun onderlinge verhoudingen. Bij de toelichting van deze verboden, stelt de concept MvT:

‘Achterliggende gedachte is dat hierdoor een tegenstrijdig belang kan ontstaan. In het algemeen geldt hierbij de regel dat moet worden beoordeeld in hoeverre er, op grond van de omstandigheden van het geval, een risico bestaat dat het vennootschappelijk belang en het persoonlijk belang zodanig uiteenlopen dat het belang van de vennootschap niet goed kan worden behartigd.’

Uit deze tekst kan worden opgemaakt dat de concept MvT het bestaan van een vennootschappelijk belang bij de personenvennootschap veronderstelt. Dat het tegenstrijdig belang genoemd wordt, is opvallend. Hier zou uit geconcludeerd kunnen worden dat de vennoten namelijk ook een bepaalde zorgplicht hebben jegens de vennootschap.

Door te spreken van een vennootschappelijk belang bij de personenvennootschap en dat er mogelijk een tegenstrijdig belang kan ontstaan, maakt de wetgever een fout. Er is bij de

90 Doetinchemse IJzergieterij

91 artt. 2:129 lid 5 / 239 lid 5 / 140 lid 2 / 250 lid 2 BW 92 Concept MvT, p. 34

(31)

personenvennootschap niet, zoals bij de N.V., een weg gebaand naar een andere zienswijze dan de contractuele benadering. Dit is in ieder geval niet naar voren gekomen in de aangehaalde bronnen. Daarnaast blijft ook de wetgever zich vasthouden aan de contractuele benadering door in de concept MvT te stellen dat de onderliggende overeenkomst van de personenvennootschap leidend blijft. Zonder institutionele benadering is er echter geen sprake van een vennootschappelijk belang. Van een vennootschappelijk belang uitgaan en tegelijkertijd de contractuele benadering bevestigen is dus tegenstrijdig en dient gecorrigeerd te worden. Daarnaast dient ook de tekst aangaande het tegenstrijdige belang gecorrigeerd te worden. Door in de concept MvT te spreken over een tegenstrijdig belang wordt namelijk de suggestie gewekt dat er sprake is van een vennootschappelijk belang bij de personenvennootschap. Ook deze tekst dient dus aangepast te worden, zodat verwarring over het wel of niet bestaan van een vennootschappelijk belang voorkomen wordt.

4.3 Conclusie

In hoofdstuk 2 is naar voren gekomen dat het vennootschappelijk belang van de N.V. werd erkend doordat men de N.V. in een ander licht was gaan zien. Uiteindelijk werd de institutionele benadering de heersende leer, waardoor de N.V. als een instituut werd gezien. Dit instituut kan zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen. Voor de personenvennootschap mist deze benadering, er wordt, in de literatuur en door de wetgever, aan de contractuele benadering vastgehouden. Mijns inziens is het onwaarschijnlijk dat dit in de toekomst zal gaan veranderen, aangezien er geen behoefte aan lijkt te zijn. De personenvennootschap volgt de ontwikkeling van de N.V., wat betreft de gang naar de institutionele benadering, niet.

De wetgever benoemt wel het vennootschappelijk belang in de concept MvT en lijkt er dus van uit te gaan dat een vennootschappelijk belang bij de personenvennootschap bestaat, terwijl de concept MvT er tegelijkertijd op hamert dat de overeenkomst van de personenvennootschap leidend blijft. De wetgever bevestigt dus de contractuele benadering. Dit valt niet met elkaar te rijmen. Uit hoofdstuk 2 van dit onderzoek kwam namelijk naar voren dat de verandering in benadering de reden was voor de uiteindelijke toekenning van het vennootschappelijk belang bij de N.V. Gezien het ontbreken van de institutionele benadering bij de personenvennootschap is er geen sprake van een vennootschappelijk belang bij dit soort vennootschappen. De tekst

(32)

van de concept MvT waarin gerefereerd wordt naar een vennootschappelijk belang en een tegenstrijdig belang van de vennoot dient dan ook gecorrigeerd te worden.

(33)

5. Conclusie

Uit de vergelijking met de ontwikkeling van de N.V. kunnen enkele parallellen gehaald worden wat betreft de erkenning van de entiteit als rechtspersoon. Het gaat dan met name over de discussie vanuit de literatuur en de behoefte vanuit de praktijk om deze vennootschappen te erkennen als rechtspersoon. Het Voorontwerp kent rechtspersoonlijkheid toe aan de personenvennootschap, het is en blijft, voor nu, echter onduidelijk wat deze rechtspersoonlijkheid inhoudt. Het Voorontwerp spreekt alleen over een rechtspersoonlijkheid die beperkter is dan de Boek 2-rechtspersoonlijkheid en dat ‘met name’ goederenrechtelijke zaken beoogd zijn met het toekennen van deze rechtspersoonlijkheid. Doordat er verschillende theorieën over de inhoud van rechtspersoonlijkheid zijn en deze theorieën voor het positieve recht van ondergeschikt belang zijn, is onduidelijk wat de precieze inhoud van rechtspersoonlijkheid van Boek 2 BW is. Er wordt wel door art. 2:5 BW invulling aan de Boek 2-rechtspersoonlijkheid gegeven, maar doordat dit artikel in het Voorontwerp ook van toepassing wordt verklaard op de personenvennootschap is niet duidelijk hoe de twee ‘soorten’ rechtspersoonlijkheid van elkaar verschillen.

De woordkeuze van de wetgever wat betreft de woorden ‘met name’ met betrekking tot het beoogde doel van de rechtspersoonlijkheid, roept ook verwarring op. Kennelijk kan voor de personenvennootschap toch meer beoogd worden dan enkel de goederenrechtelijke aspecten. Het blijft onduidelijk waar de wetgever op doelt met deze woorden. De wetgever stelt wel dat de onderliggende overeenkomst van de personenvennootschap leidend blijft. Dat de rechtspersoonlijkheid van het Voorontwerp beperkter is dan de rechtspersoonlijkheid van Boek 2 BW, zou dus op de contractuele benadering kunnen slaan. Of dit bedoeld wordt met de beperking komt echter ook niet duidelijk uit het Voortonwerp of de concept MvT naar voren. Het lijkt mij echter onwenselijk dat de rechtspersoonlijkheid in de onderliggende overeenkomst van de personenvennootschap beperkt of aangevuld kan worden. Dit zou namelijk betekenen dat er erg veel verschillende vormen van rechtspersoonlijkheid in het rechtsverkeer zouden kunnen verschijnen. Dit komt de rechtszekerheid van derden niet ten goede.

Wat betreft het vennootschappelijk belang van de personenvennootschap, lijkt het onwaarschijnlijk dat deze het pad van de ontwikkeling van het vennootschappelijk belang van

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vermits de enige manier om een lid te worden van de kerk, door het dopende werk van de Heilige Geest mogelijk wordt, en dat die doop begon toen de Geest kwam op de discipelen

Het vereisen van een formele handeling voor het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid, brengt mee dat men onder ogen moet zien dat er ook openbare vennootschap- pen kunnen zijn

10 lid 1, tweede alinea, Eerste Richtlijn ’09; in feite is alleen de passage ‘wist dat de handeling de grenzen van dit doel overschreed of hiervan, gezien de omstandigheden,

Als de schulden van de vennootschap niet volledig uit het afgescheiden vermogen kunnen worden voldaan, zijn alle vennoten voor deze schulden hoofdelijk aansprakelijk (en niet

Ook de rol van sociale problemen in de relatie tussen emotionele competentie en de ontwikkeling van psychische problemen (hoofdstuk 4) en de invloed van sociale vaardigheden op de

Ten slotte komt de functionele of gedragsteratologie aan bod, waarin wordt beschreven op welke wijze de interactie tussen prenatale omgevingsfactoren en het genotype een risico

Als vrijwilliger geef ik patiënten ook de eerste info over de Liga; waar ze recht op hebben en waar ze terecht- kunnen voor hulp”, zegt Emma- nuella, wanneer we haar telefo-

Evenzo zal het duidelijk zijn, dat onder deze omstandigheden in het geheel der informatievastlegging en -verwerking in een bedrijf gewoonlijk vrij veel doublures