• No results found

De rol van risico- en protectieve factoren bij de klinische inschatting van het recidiverisico van geweldplegers en zedendelinquenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van risico- en protectieve factoren bij de klinische inschatting van het recidiverisico van geweldplegers en zedendelinquenten"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Risico- en Protectieve Factoren bij de Klinische

Inschatting van het Recidiverisico van Geweldplegers

en Zedendelinquenten

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam C.M. (Cynthia) Grift 10636064 Scriptiebegeleidster: Mw. Dr. C.E. (Claudia) van der Put Tweede beoordelaar: Dhr. Drs. M. (Mark) Assink Amsterdam, juli 2014

(2)

Inhoudsopgave Abstract p. 3 Samenvatting p. 4 Inleiding p. 5 Methode p. 9 Resultaten p. 13 Discussie p. 18 Referenties p. 22 Tabellen p. 27 Figuur p. 34 Bijlage p. 35 2

(3)

The Impact of Risk and Protective Factors on the Clinical Estimated Recidivism Risk of Violent Delinquents and Sexual Offenders

Abstract

To date, there is no research on the development of professionals’ clinical judgments when using structured clinical risk assessments. The present study aimed to examine the impact of risk factors on the estimated recidivism risks, separate for violent delinquents (n = 869) and sex offenders (n = 106). The sample consisted of juvenile delinquents in an outpatient forensic healthcare setting, with a mean age of 15.9 years (SD = 1.34). Data collected with the youth version of the WaagSchaal were analysed by conducting multinomial logistic regression analyses, correlations and ordinal regression analyses. The results showed that violent delinquents had more risk factors and higher estimated recidivism risks than sex offenders. Different risk and protective factors contributed to the clinical risk assessment of violent delinquents and sex offenders.

Key words: recidivism risk, risk factors, protective factors, violent delinquents, sex offenders

(4)

De Rol van Risico- en Protectieve Factoren op de Klinische Inschatting van het Recidiverisico van Geweldplegers en Zedendelinquenten

Samenvatting

Tot op heden is er geen onderzoek gedaan naar de totstandkoming van het klinisch oordeel van professionals bij gebruik van gestructureerd klinische risicotaxaties. Huidig onderzoek had als doel de invloed van risicofactoren op de inschatting van het recidiverisico te onderzoeken, apart voor geweldplegers (n = 869) en zedendelinquenten (n = 106). De onderzoeksgroep bestond uit jeugdige zedendelinquenten in de ambulante forensische GGZ, met een gemiddelde leeftijd van 15.9 jaar (SD = 1.34). De data, verkregen met de WaagSchaal jeugd, waren geanalyseerd door multinomiale logistische regressieanalyses, correlaties en ordinale regressieanalyses. De resultaten lieten zien dat geweldplegers meer risicofactoren en hogere ingeschatte recidiverisico’s hadden vergeleken met zedendelinquenten. Verschillende risico- en protectieve factoren leverden een unieke bijdrage aan de klinische risicotaxatie van geweldplegers en zedendelinquenten.

Kernwoorden: recidiverisico, risicofactoren, protectieve factoren, geweldplegers,

zedendelinquenten

(5)

Inleiding

In Nederland recidiveert 35-40% van de strafrechtelijk vervolgde jongeren binnen twee jaar (Wartna et al., 2011). Gezien de hoge recidive is het belangrijk het recidiverisico goed in te kunnen schatten, zodat hiermee rekening kan worden gehouden in de behandeling van jeugddelinquenten. Het recidiverisico is de kans dat een veroordeelde in de toekomst opnieuw een misdrijf zal plegen. Het recidiverisico wordt ingeschat door het uitvoeren van een risicotaxatie. Risicotaxatie is noodzakelijk om de recidiverisico’s van delinquente jongeren te verlagen (Lodewijks, De Ruiter, & Doreleijers, 2003). Omdat de recidive onder jongeren in Nederland hoog is, is het van belang behandelingen in te zetten die effectief zijn in het terugdringen van recidive. Uit onderzoek blijkt dat behandelingen het meest effectief zijn indien gewerkt wordt volgens het Risk-Need-Responsivity-model (RNR-model) (Andrews, Bonta, & Wormith, 2011). Dit model beschrijft, aan de hand van drie principes, hoe behandelprogramma’s terugval in delinquent gedrag kunnen voorkomen. Het eerste principe, het risicobeginsel, beschrijft dat de intensiteit van de behandeling afgestemd moet zijn op het recidiverisico van de jongere. Het tweede principe is het behoeftebeginsel, welke aangeeft dat een behandeling gericht moet zijn op dynamische (veranderbare) risicofactoren die samenhangen met recidive. Ten slotte geeft het derde principe, het responsiviteitsbeginsel, aan dat een behandeling moet passen bij de motivatie, leerstijl en mogelijkheden van de betreffende jongere. Uit onderzoek blijkt dat behandelprogramma’s die het RNR-model volgen, effectiever zijn in het verminderen van recidive dan programma’s die dit model niet aanhouden (Andrews & Bonta, 2010; Andrews, Zinger, Hoge, Bonta, Gendreau, & Cullen, 1990; Dowden, Antonowicz, & Andrews, 2003). Dit effect werd niet alleen bij het verminderen van algemene recidive gevonden, maar ook bij het voorkomen van zedenrecidive (Hanson, Bourgon, Helmus, & Hodgson, 2009).

(6)

Om te kunnen werken volgens het RNR-model is het noodzakelijk het recidiverisico en de dynamische risicofactoren in kaart te brengen door middel van een risicotaxatie. Er zijn drie verschillende methoden om risicotaxaties uit te voeren, namelijk het ongestructureerd klinisch oordeel, actuariële instrumenten en het gestructureerd klinisch oordeel (Oppedijk, 2003). Bij de ongestructureerd klinische methode wordt het recidiverisico geschat door middel van een subjectief klinisch oordeel, gebaseerd op de kennis en ervaring van de betreffende professional. De ongestructureerd klinische risicotaxatie heeft verschillende nadelen. Zo is het onduidelijk waarop de inschatting van het risico is gebaseerd, is de methode niet gestandaardiseerd en zijn de criteria waarop de methodiek is gebaseerd niet transparant (Philipse, 2005). Uit onderzoek komt naar voren dat de ongestructureerd klinische methode niet valide en niet betrouwbaar is (Douglas, Ogloff, & Hart, 2003).

Ten tweede zijn er de actuariële risicotaxaties. Bij deze methode worden allereerst de risicofactoren gescoord. Daarna wordt, op basis van de gescoorde items, een hoge, midden of lage inschatting van het recidiverisico gegeven door de itemscores volgens een bepaald algoritme te combineren. De actuariële methode is, vergeleken met ongestructureerde risicotaxaties, beter in het voorspellen van risico’s (Dawes, Faust, & Meehl, 1989; Grove & Meehl, 1996). Tevens is uit onderzoek gebleken dat actuariële risicotaxaties gewelddadig gedrag even effectief (Guy, 1998), dan wel beter (Hanson & Morton-Bourgon, 2009), voorspellen als ongestructureerde klinische taxaties. Bovendien heeft Borum (1996) aangetoond dat risicotaxaties met behulp van actuariële methodieken vaak betrouwbaarder en nauwkeuriger recidive voorspellen dan subjectieve klinische methodieken. Actuariële methodieken zijn echter beperkt in het geven van een richting aan een behandeling van een cliënt, omdat hierbij meestal geen volledig overzicht wordt gegeven van alle belangrijke dynamische risicofactoren in deze methodieken (Hanson, 2000). Dit betekent dat de meeste

(7)

actuariële risicotaxaties niet gebruikt kunnen worden om een verandering te meten of richting te geven aan de behandeling van een cliënt.

De derde methode van risicotaxatie is het gestructureerd klinisch oordeel. In tegenstelling tot de actuariële methode, waarbij de weging van de factoren en het komen tot een eindconclusie op basis van statistiek wordt bepaald, maakt bij het gestructureerd klinisch oordeel de professional zelf een weging van de risicofactoren op basis van zijn klinische inschatting (Dawes, Faust, & Meehl, 1989). Gestructureerde risicotaxaties blijken wel nauwkeuriger dan niet-gestructureerde risicotaxatie instrumenten (Harte, 2009).

Zowel bij actuariële als gestructureerde klinische risicotaxatie instrumenten worden risicofactoren in kaart gebracht. De aanwezigheid van risicofactoren in verschillende domeinen leidt tot een hogere kans op recidive. Zo zijn er individuele risicofactoren, zoals een antisociale gedragsstoornis, een crimineel verleden en het niet therapietrouw zijn van de jongere (Mulder, Brand, Bullens, & Van Marle, 2011). En er zijn risicofactoren in de omgeving van de jongere als vrienden, familie, buurt en school (Loeber & Farrington, 1998). Daarnaast blijkt uit onderzoek dat het belang van risicofactoren verschilt per leeftijdscategorie. Op twaalfjarige leeftijd heeft het risicodomein gezin de meeste impact op recidive en op dertien- en veertienjarige leeftijd leveren de risicodomeinen school en vrienden de hoogste bijdrage aan recidive (Van der Put, Deković, Stams, Hoeve, & Van der Laan, 2012). Jongeren die blootgesteld worden aan meerdere risicofactoren hebben een grotere kans op jeugddelinquentie (Herrenkohl, Maguin, Hill, Hawkins, Abbott, & Catalano, 2000; Loeber & Farrington, 1998). Om het recidiverisico onder jongeren met meerdere risicofactoren te kunnen verlagen, is het belangrijk om een betrouwbare risicotaxatie uit te voeren (Van Horn, Scholing, & Mulder, 2005).Uit eerder onderzoek is tevens gebleken dat professionals bij een risicotaxatie gebruik moeten maken van zowel risicofactoren als protectieve factoren (Hawks, 1998; Lodewijks, De Ruiter, & Doreleijers, 2003).

(8)

Huidig onderzoek

In de afgelopen jaren is veelvuldig onderzoek gedaan naar recidive onder gewelddadige jongeren en naar de validatie van risicotaxatie instrumenten (Van Horn, Scholing, & Mulder, 2005). Echter, het is nog niet onderzocht hoe het klinisch oordeel van professionals tot stand komt wanneer zij gebruik maken van gestructureerde klinische risicotaxatie instrumenten. Om het recidiverisico goed in te kunnen schatten, is het van belang te weten hoe zwaar risicofactoren meegewogen moeten worden. Bij de actuariële risicotaxatie wordt deze weging bepaald op basis van statistiek, terwijl bij ongestructureerde klinische risicotaxatie de inschatting sterk afhankelijk is van het klinisch oordeel van de professional (De Vogel & De Ruiter, 2003). Om als professional een goede afweging te kunnen maken, is het van belang veel kennis te hebben over de samenhang tussen risicofactoren en recidive.

In deze studie zal allereerst onderzocht worden of er verschillen zijn tussen geweldplegers en zedendelinquenten in de prevalentie van risico- en protectieve factoren en de hoogte van het ingeschatte recidiverisico. Daarnaast is deze studie erop gericht zicht te krijgen op welke manier professionals verschillende risicofactoren wegen bij het maken van een inschatting van het recidiverisico. Onderzocht zal worden hoe risico’s in de verschillende domeinen worden meegewogen bij de inschatting van het recidiverisico door een professional. Tevens wordt bestudeerd in hoeverre een professional andere wegingen hanteert bij geweldplegers en zedendelinquenten. In dit onderzoek is gekozen voor deze twee typen delinquenten, omdat in de afgelopen decennia een stijging te zien is in het aantal geweldsdelicten in Nederland (De Ruiter & Veen, 2006). Daarnaast is de aandacht voor zedendelinquenten de laatste jaren sterk toegenomen (Van Wijk, Loeber, Ferwerda, Smulders, & Vermeiren, 2005). In Nederland komen jaarlijks ongeveer duizend jongeren in aanraking met politie of justitie vanwege het plegen van een zedendelict (Van Wijk et al., 2005). Ook op

(9)

wetenschappelijk terrein neemt de aandacht voor jeugdige zedendelinquenten toe, zowel in Nederland als Europa (Van Wijk et al., 2005).

Om bovenstaande te onderzoeken, staan de volgende drie onderzoeksvragen centraal in deze scriptie:

- In hoeverre zijn er verschillen tussen geweldplegers en zedendelinquenten in zowel de prevalentie van risico- en protectieve factoren als in de hoogte van het ingeschatte recidiverisico?

- Welke risicofactoren zijn voorspellend voor het recidiverisico zoals ingeschat door een professional?

- In hoeverre hangt de klinische inschatting van geweldsrecidive en de klinische inschatting van zedenrecidive samen met overeenkomstige risicofactoren?

Methode Steekproef

In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van gegevens over jeugdige cliënten in de leeftijd van 12 tot 18 jaar die waren aangemeld bij de ambulante forensische zorginstelling de Waag. De onderzoeksgroep bestond uit 975 jeugdige delinquenten, waarvan 774 jongens (79.4%) en 201 meisjes (20.6%). De gemiddelde leeftijd van de jongeren bij de start van de behandeling was 15.9 jaar (SD = 1.34, range 12.0-18.0). Het grootste percentage jongeren in de steekproef was afkomstig uit Nederland (86.9%). De resterende jongeren waren afkomstig uit Suriname (2.7%), Nederlandse Antillen (2.1%), Marokko (1.2%), Turkije (0.6%) en overige (6.6%).

De onderzoeksgroep werd voor dit onderzoek in twee groepen gesplitst, namelijk jongeren die waren aangemeld vanwege het plegen van geweldsdelicten en jongeren die waren aangemeld vanwege het plegen van zedendelicten. Geweldplegers werden in dit onderzoek gedefinieerd als jongeren met agressief/gewelddadig gedrag, waarbij letsel wordt

(10)

toegebracht aan één of meerdere personen, dan wel poging daartoe of het daarmee dreigen. Jongeren met het indexdelict huiselijk geweld en/of agressie in algemene zin werden gecategoriseerd als geweldpleger. Zedendelinquenten werden in dit onderzoek gedefinieerd als plegers van delinquent gedrag dat seksueel of gedeeltelijk seksueel getint is. De jongeren werden in deze groepen ingedeeld op basis van het indexdelict, wat het gepleegde delict is waarvoor de jongere was aangemeld bij de Waag. In Tabel 1 is de verdeling van de achtergrondkenmerken van geweldplegers en zedendelinquenten te zien.

Instrument

In deze studie werd gebruik gemaakt van de WaagSchaal jeugd (tegenwoordig de RAF GGZ jeugd) (Van Horn, Wilpert, Bos, & Mulder, 2008), een gestructureerd klinische risicotaxatie. Dit instrument wordt door verschillende instellingen gebruikt om het recidiverisico van een individuele jongere vast te stellen. De WaagSchaal jeugd is het eerste Nederlandse risicotaxatie instrument in de ambulante forensische zorg voor jongeren tot 18 jaar. Dit instrument is ontwikkeld omdat risicotaxatie instrumenten die afkomstig waren uit het buitenland, ongeschikt bleken voor de ambulante forensische poliklinieken in Nederland (Van Horn, Scholing, & Mulder, 2005). De betrouwbaarheid en de predictieve validiteit van de WaagSchaal jeugd zijn onderzocht. Hieruit bleek dat de WaagSchaal jeugd betrouwbaar is (.73≤ICC<.88) en dat dit instrument een goede voorspelling oplevert voor geweldsrecidive twaalf maanden na ambulante behandeling (Van Horn, Wilpert, Bos, Eisenberg, & Mulder, 2009).

In de WaagSchaal jeugd worden risicofactoren gemeten in de volgende twaalf domeinen: eerdere en huidige delicten, school/(bij)baan, financiën, woonomgeving, gezin, sociaal netwerk, vrije tijd, middelen, emotioneel/persoonlijk, houding, risicomanagement en seksuele problematiek. Ieder domein in de WaagSchaal jeugd bestaat uit meerdere items die een bepaald levensgebied of thema beslaan. Het grootste deel van de items wordt beoordeeld

(11)

op een 3-puntsschaal. Een score “0” betekent dat het betreffende item niet van toepassing is, een score “1” betekent dat het item in enige mate aanwezig is. En een score “2” geeft aan dat er een duidelijke aanwezigheid is van het betreffende item. Een voorbeelditem van een 3-puntsschaal in het domein school/(bij)baan is “Gedragsproblemen op basisschool”. De uitzonderingen op de betekenis van deze 3-puntsschaal zijn in de handleiding van de WaagSchaal jeugd weergegeven. Daarnaast worden items dichotoom gescoord met “ja” of “nee”. Een voorbeelditem hiervan uit het domein middelen is “Drankmisbruik/-afhankelijkheid verleden”. Wanneer alle items van het domein zijn gescoord, wordt er een algemeen klinisch oordeel gegeven over het functioneren van de cliënt op het domein. Bij het algemeen klinisch oordeel geeft de behandelaar op basis van een 6-puntsschaal (score 0 tot en met 5) een inschatting van het functioneren van de jongere op het gehele domein. Het klinisch oordeel is afhankelijk van de scores op de items en eventuele achtergrondinformatie die van toepassing is op het domein. Wanneer er een score “3”, “4” of “5” wordt gegeven bij het algemeen klinisch oordeel, betekent dit disfunctioneren. Een score “3” betekent een onvoldoende functioneren van de jongere in heden/verleden. Een score “4” betekent slecht functioneren van de jongere in heden/verleden en een score “5” betekent een zeer slecht functioneren. De volgende stap in de risicotaxatie is de inschatting of het disfunctioneren van de cliënt op een domein samenhangt met delictgedrag.

In de WaagSchaal jeugd zijn ook protectieve factoren, afkomstig uit de SAPROF (De Vries Robbé, De Vogel, & De Spa, 2011), opgenomen. Protectieve factoren zijn factoren die de cliënt ervan (kunnen) weerhouden te recidiveren. De protectieve factoren zijn: intelligentie, hechte band in de kindertijd, empathisch vermogen, coping, zelfcontrole, werk, vrijetijdsbesteding, financieel beheer, motivatie voor behandeling, houding tegenover autoriteit, levensdoelen, medicatie, netwerk, intieme relatie, hulpverlening, woonsituatie en toezicht. Op het codeerblad van de WaagSchaal jeugd wordt ingeschat of de aanwezige

(12)

protectieve factoren (score “1” of “2”) naar verwachting belangrijke bescherming bieden tegen recidive. Dit wordt aangegeven op het codeerblad in de kolom “key”. Een score “2” betekent dat de protectieve factor in grotere mate aanwezig is dan bij een score “1”. Vervolgens zal de behandelaar een inschatting van het recidiverisico maken op basis van de aanwezige risicodomeinen en protectieve factoren. Het recidiverisico wordt, per delicttype, ingeschat voor de komende zes maanden. In dit onderzoek was een variabele aangemaakt voor de inschatting van het algemene recidiverisico. Hierbij werd de hoogste inschatting van de recidiverisico’s op alle delicten meegenomen als algemeen recidiverisico. Dit was de uitkomstmaat (afhankelijke variabele) van het huidige onderzoek. Naar aanleiding van het ingeschatte recidiverisico wordt in de WaagSchaal jeugd als laatste stap de mate van toezicht en de behandelduur en –intensiteit bepaald. In Figuur 1 is een schematische weergave te zien van de risicotaxatie procedure van de WaagSchaal. In de bijlage is het codeerblad van de WaagSchaal jeugd opgenomen (Bijlage 1).

De demografische variabelen geslacht, leeftijd en afkomst (geboorteland) van de cliënten werden verkregen via het intakeverslag van de Waag.

Procedure

In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van geanonimiseerde risicotaxatie uitkomsten gemeten met de WaagSchaal jeugd in de periode maart 2008 tot en met mei 2012. De gegevens van de cliënten werden verzameld in het kader van behandeling bij de Waag. Bij elke cliënt uit de steekproef werd een risicotaxatie bij de start van de behandeling ingevuld waarbij minimaal tien risicodomeinen zijn gescoord. De risicotaxaties werden uitgevoerd door de behandelaars van de verschillende vestigingen in Amersfoort, Amsterdam, Den Haag, Flevoland, Haarlem, Leiden, Rijnmond, Utrecht en Zeeland.

(13)

Analyses

De verkregen data werden geanalyseerd in IBM SPSS Statistics 21. De onafhankelijke variabelen waren de risicodomeinen van de Waagschaal jeugd.

Voor de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag, verschillen tussen geweldplegers en zedendelinquenten in de prevalentie van risico- en protectieve factoren en in de hoogte van het ingeschatte recidiverisico, werden de risico- en protectieve factoren in de verschillende domeinen geanalyseerd. Hierbij werden de dichotome variabelen (risico- en protectieve factoren) als onafhankelijke variabelen meegenomen in multinomiale logistische regressieanalyses. De achtergrondkenmerken afkomst, geslacht en leeftijd werden toegevoegd aan de analyses om hiervoor te kunnen controleren. Het type delinquent werd in deze analyses opgenomen als afhankelijke variabele, waarbij zedendelinquenten als referentiecategorie afgezet werden tegen geweldplegers.

Om de tweede onderzoeksvraag te beantwoorden, welke risicofactoren zijn voorspellend voor het recidiverisico, werd eerst gekeken naar de bivariate samenhang tussen de risicofactoren en de inschatting van het recidiverisico. Hiervoor werden biseriële correlaties berekend. Daarna werd een ordinale logistische regressieanalyse uitgevoerd, om de unieke bijdrage van de risicofactoren aan de inschatting van het recidiverisico te onderzoeken. Voor de derde onderzoeksvraag, in hoeverre de inschatting van het recidiverisico door de risicofactoren verschilt tussen geweldplegers en zedendelinquenten, werd een ordinale logistische regressieanalyse uitgevoerd apart voor geweldplegers en zedendelinquenten.

Resultaten

Voor de eerste onderzoeksvraag in deze scriptie werd onderzocht in hoeverre er verschillen waren tussen geweldplegers en zedendelinquenten in de prevalentie van risico- en protectieve factoren en de hoogte van het ingeschatte recidiverisico. Door middel van

(14)

multinomiale logistische regressieanalyses werd de prevalentie van deze factoren in beeld gebracht. Bij alle multinomiale regressieanalyses werd gecorrigeerd voor de achtergrondvariabelen leeftijd, geslacht en afkomst. In Tabel 2 zijn de resultaten van deze multinomiale regressieanalyse weergeven.

In de tabel is te zien dat de risicofactoren school/(bij)baan, financiën, woonomgeving, gezin, sociaal netwerk, vrije tijd en middelen vaker voorkwamen bij geweldplegers dan bij zedendelinquenten. Het risicodomein seksuele problematiek kwam minder vaak voor bij geweldplegers dan bij zedendelinquenten. De domeinen hechte band in de kindertijd, financieel beheer en medicatie bleken vaker voor te komen bij geweldplegers dan bij zedendelinquenten. De risicofactoren financieel beheer en medicatie waren bij zedendelinquenten helemaal niet aanwezig, waardoor de odds-ratio’s van deze domeinen in de regressieanalyse zeer hoog uitvielen. De protectieve factor hulpverlening kwam echter minder vaak voor bij geweldplegers vergeleken met zedendelinquenten.

De resultaten van de multinomiale logistische regressieanalyses voor verschillen in ingeschatte recidiverisico’s staan weergegeven in Tabel 3. Een lage of matige inschatting van het recidiverisico kwam minder vaak voor bij geweldplegers dan bij zedendelinquenten. Een hoge inschatting van het recidiverisico kwam daarentegen vaker voor bij geweldplegers dan bij zedendelinquenten. Voor laag-matige en matig-hoge inschattingen van het recidiverisico werden geen significante verschillen gevonden.

Om de tweede onderzoeksvraag te beantwoorden, namelijk de mate waarin professionals risicofactoren meewegen bij de inschatting van het recidiverisico, werden eerst biseriële correlaties berekend tussen de risicofactoren en het recidiverisico voor de totale onderzoeksgroep. De resultaten hiervan staan weergegeven in Tabel 4.

De meeste risicofactoren bleken significant te correleren met het ingeschatte recidiverisico. Het verband tussen de risicofactoren en het ingeschatte recidiverisico was

(15)

significant, maar zwak voor de volgende domeinen: school/(bij)baan, financiën, woonomgeving, gezin, sociaal netwerk, vrije tijd, middelen en emotioneel/persoonlijk (correlaties tussen .100 en .243; Rice & Harris, 2005). Daarnaast was het verband tussen de risicofactoren en het ingeschatte recidiverisico significant, maar matig voor de domeinen: eerdere en huidige delicten, houding en risicomanagement (correlaties tussen .243 en .371; Rice & Harris, 2005). Het risicodomein seksuele problematiek correleerde niet met de inschatting van het recidiverisico. Dit domein werd namelijk alleen gescoord wanneer er sprake was van seksuele problematiek in het heden of verleden. Voor zedendelinquenten werd dit risicodomein altijd ingevuld, maar voor geweldplegers was dat alleen noodzakelijk wanneer er sprake was geweest van seksuele problematiek.

Vervolgens werd er een ordinale logistische regressieanalyse uitgevoerd om de multivariate samenhang tussen de risicodomeinen en het ingeschatte recidiverisico te onderzoeken. Op deze manier werd de sterkte van de samenhang tussen risicofactoren en het ingeschatte recidiverisico onderzocht, gecorrigeerd voor de andere risicofactoren (unieke bijdrage). De resultaten van deze regressieanalyse staan in Tabel 5 weergegeven.

De odds-ratio’s (OR) in Tabel 5 geven weer in hoeverre het betreffende risicodomein meer of minder werd meegewogen door de professionals op de inschatting van het recidiverisico, gecorrigeerd voor de andere risicofactoren. De meeste risicofactoren leverden een unieke bijdrage aan de inschatting van het recidiverisico. Uit de resultaten kwam naar voren dat de risicofactoren eerdere en huidige delicten, woonomgeving, gezin/partner, vrije tijd, middelen, houding en risicomanagement een significante bijdrage leverden aan het ingeschatte recidiverisico. De risicofactoren school/(bij)baan, financiën, sociaal netwerk, emotioneel/persoonlijk en seksuele problematiek leverden geen unieke bijdrage aan het ingeschatte recidiverisico.

(16)

Om de laatste onderzoeksvraag te beantwoorden, namelijk of professionals andere wegingen hanteren bij geweldplegers en zedendelinquenten, werden eerst biseriële correlaties berekend tussen de risicofactoren en het ingeschatte recidiverisico, apart voor geweldplegers en zedendelinquenten. De resultaten van deze correlaties zijn weergegeven in Tabel 6.

Bij de geweldplegers bleken de meeste risicofactoren te correleren met het ingeschatte recidiverisico. Het verband tussen de risicofactoren en de inschatting van het recidiverisico bij geweldplegers was significant, maar zwak voor de domeinen: school/(bij)baan, financiën, woonomgeving, gezin, sociaal netwerk, vrije tijd, middelen en emotioneel/persoonlijk (correlaties tussen .100 en .243; Rice & Harris, 2005). Daarnaast was het verband tussen de risicofactoren en de inschatting van het recidiverisico significant, maar matig voor de domeinen: eerdere en huidige delicten, houding en risicomanagement (correlaties tussen .243 en .371; Rice & Harris, 2005). Bij geweldplegers correleerde alleen het risicodomein seksuele problematiek niet met de inschatting van het recidiverisico.

Bij de groep zedendelinquenten correleerden een aantal risicofactoren met de inschatting van het recidiverisico. Risicodomein vrije tijd had een zwak verband met het ingeschatte recidiverisico (correlatie tussen .100 en .243; Rice & Harris, 2005). Voor de domeinen gezin, houding en seksuele problematiek werd een matige correlatie gevonden (correlaties tussen .243 en .371; Rice & Harris, 2005). Het risicodomein eerdere en huidige delicten had een sterk verband met de inschatting van het recidiverisico (correlatie groter dan .371; Rice & Harris, 2005). Bij de groep zedendelinquenten werden geen significante verbanden gevonden voor de risicodomeinen school/(bij)baan, financiën, woonomgeving, sociaal netwerk, middelen, emotioneel/persoonlijk en risicomanagement. Er waren minder significante verbanden bij de groep zedendelinquenten, omdat de omvang van deze groep kleiner was dan de omvang van de groep geweldplegers. Een correlatie moest daarom bij de zedendelinquenten relatief groot zijn om als significant te worden aangemerkt.

(17)

De verschillen in impact van risicofactoren tussen de groepen geweldplegers en zedendelinquenten werden getoetst door middel van Fisher z toetsen. Deze resultaten staan ook weergegeven in Tabel 6. Uit deze toetsen bleek dat er alleen sprake was van een significant verschil tussen geweldplegers en zedendelinquenten in de sterkte van de samenhang bij de risicofactor seksuele problematiek. Seksuele problematiek hing sterker samen met het ingeschatte recidiverisico bij zedendelinquenten dan bij geweldplegers. Voor de overige risicofactoren werden geen significante resultaten gevonden.

Vervolgens werd voor zowel de geweldplegers als de zedendelinquenten, per type delinquent, een ordinale logistische regressieanalyse uitgevoerd. Op deze manier werd onderzocht in hoeverre er een verschil in beoordeling van risicofactoren was voor de inschatting van het recidiverisico tussen geweldplegers en zedendelinquenten. De resultaten van deze regressieanalyse zijn weergegeven in Tabel 7.

In Tabel 7 staan de odds-ratio’s weergegeven van de samenhang tussen de risicofactoren en de inschatting van het recidiverisico, apart voor geweldplegers en voor zedendelinquenten. Bij geweldplegers leverden meerdere risicofactoren een unieke bijdrage aan de inschatting van het recidiverisico. De risicodomeinen eerdere en huidige delicten, vrije tijd, middelen, risicomanagement en houding hingen significant samen met het ingeschatte recidiverisico. Voor de risicodomeinen school/(bij)baan, financiën, woonomgeving, gezin/partner, sociaal netwerk, emotioneel/persoonlijk en seksuele problematiek werden bij geweldplegers geen verbanden gevonden op de inschatting van het recidiverisico.

Bij de groep zedendelinquenten bleken slechts enkele risicodomeinen significant samen te hangen met het ingeschatte recidiverisico. De risicodomeinen eerdere en huidige delicten, vrije tijd en seksuele problematiek hingen positief samen met de inschatting van het recidiverisico. Voor de overige risicodomeinen werden bij de groep zedendelinquenten geen significante verbanden gevonden.

(18)

Discussie

In deze studie werd onderzocht hoe vaak verschillende risico- en protectieve factoren voorkomen bij geweldplegers en zedendelinquenten en in hoeverre deze werden meegewogen bij de inschatting van het recidiverisico door professionals. Daarnaast werd onderzocht in hoeverre er verschillen zijn tussen geweldplegers en zedendelinquenten in de manier waarop risicofactoren worden meegewogen. Voor zover bekend, werd niet eerder onderzocht hoe het klinisch oordeel van professionals tot stand komt bij gebruik van gestructureerde klinische risicotaxatie instrumenten.

Het eerste doel van deze scriptie was verschillen in prevalentie van risico- en protectieve factoren en de hoogte van het ingeschatte recidiverisico tussen geweldplegers en zedendelinquenten te onderzoeken. De prevalentie van risicofactoren bleek te verschillen tussen geweldplegers en zedendelinquenten. Bij de groep zedendelinquenten waren minder risicofactoren aanwezig dan bij geweldplegers. Dit resultaat sluit aan bij eerder onderzoek, waaruit bleek dat (dynamische) risicofactoren minder vaak voorkomen bij plegers van seksuele delicten dan bij plegers van niet-seksuele delicten (Van der Put, Van Vugt, Stams, Deković, & Van der Laan, 2013). Uit het huidige onderzoek bleek dat de risicodomeinen school/(bij)baan, financiën, woonomgeving, gezin, sociaal netwerk, vrije tijd en middelen vaker voorkwamen bij geweldplegers dan bij zedendelinquenten. De risicofactor seksuele problematiek kwam minder vaak voor bij geweldplegers in vergelijking met zedendelinquenten, wat voortkomt uit het feit dat deze risicofactor alleen gescoord werd bij cliënten die in het verleden seksuele delicten hadden gepleegd.

Ook de prevalentie van protectieve factoren verschilde tussen geweldplegers en zedendelinquenten. Geweldplegers hadden vaker de bescherming van een hechte band in de kindertijd, financieel beheer en medicatie vergeleken met zedendelinquenten. Dit resultaat is tegenstrijdig met eerder onderzoek, waaruit bleek dat protectieve factoren vaker voorkomen

(19)

bij zedendelinquenten (Van der Put & Asscher, in press). Echter, de protectieve factor hulpverlening kwam minder vaak voor bij geweldplegers dan bij zedendelinquenten. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat zedendelinquenten vaker regelmatig in contact komen met hulpverlening in de vorm van psychotherapeutische behandeling met het oog op preventie van recidive (Bruinsma, 1993).

Daarnaast werden ook verschillen gevonden tussen geweldsplegers en zedendelinquenten in de manier waarop het recidiverisico wordt ingeschat. Een lage of matige inschatting van het recidiverisico kwam minder vaak voor bij geweldplegers dan bij zedendelinquenten, terwijl een hoge inschatting van het recidiverisico vaker voorkwam bij geweldplegers dan bij zedendelinquenten. Deze verschillen in de inschatting van het risico door professionals lijken daarmee overeen te komen met werkelijke verschillen in de hoogte van recidive. Zo vonden Van der Put en collega’s bijvoorbeeld dat geweldplegers vaker recidiveren dan zedendelinquenten (Van der Put & Asscher, in press) en dat plegers van niet-seksuele delicten vaker recidiveren dan plegers van niet-seksuele delicten (Van der Put, Van Vugt, Stams, Deković, & Van der Laan, 2013).

Het tweede doel van deze scriptie was om te onderzoeken welke risicofactoren samenhangen met de inschatting van het recidiverisico. Uit de resultaten bleek dat alle risicodomeinen, behalve seksuele problematiek, samenhingen met de inschatting van het algemene recidiverisico. Daarnaast werd de multivariate samenhang tussen de risicofactoren en het ingeschatte recidiverisico onderzocht. Hieruit bleek dat de meeste risicofactoren een unieke bijdrage hadden in de inschatting van het recidiverisico. De risicodomeinen eerdere en huidige delicten, woonomgeving, gezin/partner, vrije tijd, middelen, houding en risicomanagement werden allemaal meegewogen door de professionals bij de inschatting van het recidiverisico.

(20)

Het laatste doel van deze studie was te onderzoeken of de klinische inschatting van geweldsrecidive en de klinische inschatting van zedenrecidive samenhangen met overeenkomstige risicofactoren. Bij de geweldplegers bleken alle risicofactoren te correleren met het ingeschatte recidiverisico, behalve het risicodomein seksuele problematiek. Deze resultaten worden ondersteund door eerder onderzoek, waaruit bleek dat de risicofactoren school, sociaal netwerk, gezin, vrije tijd, middelen en houding correleren met recidive (Van der Put & Asscher, in press.). Bij de groep zedendelinquenten correleerden er minder risicofactoren met het ingeschatte recidiverisico dan bij geweldplegers. De risicofactor seksuele problematiek hing, bij de groep zedendelinquenten, sterker samen met het ingeschatte recidiverisico dan bij de geweldplegers. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen de twee groepen in de sterkte van de samenhang tussen de risicofactoren en het ingeschatte recidiverisico. Deze bevindingen zijn tegenstrijdig met eerder onderzoek, waaruit bleek dat de samenhang met werkelijke recidive voor de meeste risicofactoren sterker is bij zedendelinquenten dan bij geweldplegers (Van der Put & Asscher, in press).

Daarnaast leverden de risicofactoren eerdere en huidige delicten en vrije tijd een unieke bijdrage aan de inschatting van het recidiverisico bij zowel geweldplegers als zedendelinquenten. Bij geweldplegers hadden ook de factoren middelen, houding en risicomanagement een unieke bijdrage aan de inschatting van het recidiverisico. Tevens leverde, bij de groep zedendelinquenten, de risicofactor seksuele problematiek een unieke bijdrage aan de inschatting van het recidiverisico.

Beperkingen

Deze studie kent een aantal beperkingen. Allereerst is er een groot verschil in groepsgroottes tussen de typen delinquenten geweldplegers (n = 869) en zedendelinquenten (n = 106), waardoor er voor de groep zedendelinquenten grote verbanden nodig zijn om tot significante resultaten te komen. Een tweede beperking van dit onderzoek is dat in de huidige

(21)

onderzoeksgroep jeugdige zedendelinquenten zijn opgenomen als homogene groep, terwijl onderzoek uitwijst dat jeugdige zedendelinquenten een diverse groep vormen (Van Wijk, 2000; Hendriks, 2006). Ook de geweldplegers vormen een heterogene groep, omdat deze onderzoeksgroep bestaat uit zowel het delicttype huiselijk geweld als agressie algemeen.

Een andere belangrijke beperking van deze studie is de samenstelling van de variabele ingeschatte recidiverisico. Professionals geven een klinische inschatting van het recidiverisico voor ieder delicttype dat voorkomt in de voorgeschiedenis van de cliënt. In dit onderzoek is de hoogste inschatting van het recidiverisico meegenomen als algemene inschatting van het recidiverisico.

Implicaties

Ondanks de beperkingen levert dit onderzoek nieuwe inzichten op ten aanzien van de totstandkoming van het klinische oordeel van professionals. Dit is van belang om risicotaxatie instrumenten te verbeteren. Een interessante vervolgstudie is om te onderzoeken in hoeverre het klinisch oordeel van professionals overeenkomt met de daadwerkelijke recidive van jeugdige geweldplegers en zedendelinquenten. Daarbij kan ook onderzocht worden in welke mate de risico- en protectieve factoren uit de WaagSchaal jeugd samenhangen met werkelijke recidive, en wat hierbij de verschillen zijn tussen geweldplegers en zedendelinquenten. Nadat dit onderzocht is, zullen professionals meer zicht hebben op de risicofactoren die van belang zijn bij de inschatting van het recidiverisico. Voor deze vervolgstudie zullen werkelijke recidivecijfers moeten worden opgevraagd.

(22)

Referenties

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). The psychology of criminal conduct (5th ed.). New Providence, NJ: LexisNexis Matthew Bender.

Andrews, D. A., Bonta, J., & Wormith, J. S. (2011). The Risk-Need-Responsivity (RNR) model does adding the good lives model contribute to effective crime prevention? Criminal Justice and Behavior, 38, 735-755. doi: 10.1177/0093854811406356

Andrews, D. A., Zinger, I., Hoge, R. D., Bonta, J., Gendreau, P., & Cullen, F. T. (1990). Does correctional treatment work? A clinically relevant and psychologically informed meta-analysis. Criminology, 28, 369-404. doi: 10.1111/j.1745-9125.1990.tb01330.x

Borum, R. (1996). Improving the clinical practice of violence risk assessment: Technology, guidelines, and training. American Psychologist, 51, 945-956. doi: 10.1037//0003-066X.51.9.945

Bruinsma, F. (1993). Een behandeling van een jeugdige zedendelinquent. Kind en Adolescent, 14, 186-191. doi: 10.1007/BF03060524

Dawes, R. M., Faust, D., & Meehl, P.E. (1989). Clinical versus actuarial judgment. Science, 243, 1668-1674. doi: 10.1126/science.2648573

De Ruiter, C., & Veen, V.C. (2006). Voorkomen van recidive bij geweldsdelinquenten. Wat werkt? Directieve Therapie, 26, 105-125. doi: 10.1007/BF03060411

De Vogel, V., & De Ruiter, C. (2003). Verschillen tussen onderzoekers en behandelaars in het inschatten van het risico van gewelddadig gedrag. Directieve Therapie, 23, 43-62. doi: 10.1007/BF03060302

De Vries Robbé, M., De Vogel, V., & De Spa, E. (2011). Protective factors for violence risk in forensic psychiatric patients. A retrospective validation study of the SAPROF. International Journal of Forensic Mental Health, 10, 178-186. doi:

10.1080/14999013.2011.600232

(23)

Douglas, K. S., Ogloff, J. R., & Hart, S. D. (2003). Evaluation of a model of violence risk assessment among forensic psychiatric patients. Psychiatric Services, 54, 1372-1379. doi: 10.1176/appi.ps.54.10.1372

Dowden, C., Antonowicz, D., & Andrews, D. A. (2003). The effectiveness of relapse prevention with offenders: A meta-analysis. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 47, 516-528. doi:

10.1177/0306624X03253018

Grove, W. M., & Meehl, P. E. (1996). Comparative efficiency of informal (subjective, impressionistic) and formal (mechanical, algorithmic) prediction procedures: The clinical–statistical controversy. Psychology, Public Policy, and Law, 2, 293-323. doi: 10.1037/1076-8971.2.2.293

Guy (1998). Performance Indicators of the Structured Professional Judgment Approach for Assessing Risk of Violence to Others: A Meta-Analytic Survey (Doctoral dissertation, Simon Fraser University, Canada). Retrieved on Februari 16, 2014 from

http://www.summit.sfu.ca/systems/files/iritems1/9247/etd4194.pdf.

Hanson, R.K. (2000). Risk assessment. Beaverton, OR: Association for the Treatment of Sexual Abusers.

Hanson, R. K., Bourgon, G., Helmus, L., & Hodgson, S. (2009). The principles of effective correctional treatment also apply to sexual offenders a meta-analysis. Criminal Justice and Behavior, 36, 865-891. doi: 10.1177/0093854809338545

Hanson, R. K., & Morton-Bourgon, K. E. (2009). The accuracy of recidivism risk assessments for sexual offenders: a meta-analysis of 118 prediction studies. Psychological

Assessment, 21, 1-21. doi: 10.1037/a0014421

(24)

Harte, J. M. (2009). Een beoordeling ter beoordeling; Opbrengsten en beperkingen van instrumenten voor risicotaxatie in de forensische psychiatrie en mogelijkheden voor wetenschappelijk onderzoek. Vrijheid en Verlangen, 55, 233-241.

Hawks, R.D. (1998). Practical guidelines for the assessment, management and communication of risk: a theoretical model. American Journal of Forensic Psychology, 16, 3-24. Hendriks, J. (2006). Jeugdige zedendelinquenten. Een studie naar subtypen en recidive.

Academisch proefschrift. Amsterdam: Vrije Universiteit.

Herrenkohl, T. I., Maguin, E., Hill, K. G., Hawkins, J. D., Abbott, R. D., & Catalano, R. F. (2000). Developmental risk factors for youth violence. Journal of Adolescent Health, 26, 176-186. doi: 10.1016/S1054-139X(99)00065-8

Lodewijks, H., de Ruiter, C., & Doreleijers, T. (2003). Risicotaxatie en risicohantering van gewelddadig gedrag bij adolescenten. Tijdschrift voor Directieve Therapie, 23, 25-42. doi: 10.1007/BF03060301

Loeber, R., & Farrington, D. P. (1998). Serious and violent juvenile offenders: Risk factors and successful interventions. Thousand Oaks, CA: Sage.

Mulder, E., Brand, E., Bullens, R., & Van Marle, H. (2011). Risk factors for overall recidivism and severity of recidivism in serious juvenile offenders. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 55, 118-135. doi: 10.1177/0306624X09356683

Oppedijk, D. (2003). Risicotaxatie. Ontmoetingen: Voordrachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, 9, 17-28.

Philipse, M.G.W. (2005). Predicting criminal recidivism, empirical studies and clinical practice in forensic psychiatry. Enschede: Febodruk.

Rice, M. E., & Harris, G. T. (2005). Comparing effect sizes in follow-up studies: ROC Area, Cohen's d, and r. Law and Human Behavior, 29, 615. doi: 10.1007/s10979-005-6832-7

(25)

Van Horn, J. E., Scholing, A., & Mulder, J. (2005). Risicotaxatie bij jeugdige zeden-en geweldplegers in een ambulante setting. Diagnostiekwijzer: Tijdschrift voor Geestelijke Gezondheidszorg, 8, 63-76.

Van Horn, J.E., Wilpert, J., Bos, M.G.N., Eisenberg, M. & Mulder, J. (2009). WaagSchaal jeugd: de psychometrische kwaliteit van een gestructureerd klinisch risicotaxatie-instrument voor de ambulante forensische psychiatrie. Tijdschrift voor Strafrecht, Criminologie en Forensisch Welzijnswerk, 30, 23-34.

Van Horn, J.E., Wilpert, J., Bos, M.G.N., & Mulder, J. (2008). De WaagSchaal: een andere visie op risicotaxatie. Panopticon, 6, 28-39.

Van der Put, C.E., & Asscher, J.J. (in press). Protective factors in male adolescents who sexually and/or violently offend: A comparison between three subgroups. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment.

Van der Put, C. E., Deković, M., Stams, G. J. J., Hoeve, M., & Van der Laan, P. H. (2012). Predictive validity of the Washington State juvenile Court Pre-Screen Assessment in the Netherlands: The development of a new scoring system. doi:

10.1177/1073191112436666.

Van der Put, C.E., Van Vugt, E.S., Stams, G.J.J.M., Deković, M., & Van der Laan, P.H. (2013). Differences in the prevalence and impact of risk factors for general recidivism between different types of juveniles who have committed sexual offenses (JSOs) and juveniles who have committed nonsexual offenses (NSOs). Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 25(1), 41-68. doi:10.1177/1079063212452615

Van Wijk, A. Ph. (2000). Een verkennend onderzoek naar jeugdige zedendelinquenten. Arnhem/Amsterdam, Advies- en Onderzoeksgroep Beke/VU.

(26)

Van Wijk, A. Ph., Loeber, R., Ferwerda, H., Smulders, A., & Vermeiren, R. (2005). Jeugdige zedendelinquenten en geweldplegers: een vergelijking op grond van Pittsburgh Youth Study. Justitiële Verkenningen, 31, 105-118.

Wartna, B. S. J., Tollenaar, N., Blom, M., Alma, S. M., Bregman, I. M., Essers, A. A. M., & Van Straalen, E. K. (2011). Recidivism Report 2002-2008 Trends in the Reconviction Rate of Dutch Offenders.

(27)

Tabel 1

Achtergrondkenmerken Afkomst, Geslacht en Leeftijd voor Geweldplegers en

Zedendelinquenten Geweldplegers (n = 869) Zedendelinquenten (n = 106) Afkomst (geboorteland) Nederland 749 (86.2%) 98 (92.5%) Suriname 25 (2.9%) 1 (.9%) Nederlandse Antillen 17 (2.0%) 3 (2.8%) Marokko 10 (1.2%) 2 (1.9%) Turkije 6 (.7%) - Overige 62 (7.1%) 2 (1.9%) Geslacht Man 670 (77.1%) 104 (98.1%) Vrouw 199 (22.9%) 2 (1.9%) Leeftijd M 15.9 15.7 SD 1.34 1.37 range 12.1 – 18.0 12.0 – 18.0 27

(28)

Tabel 2

Multinomiaal Logistisch Regressiemodel voor de Prevalentie van Risico- en Protectieve Factoren bij Geweldplegers en Zedendelinquenten

Noten. * = p < .05; referentiecategorie is zedendelinquenten (n = 106); covariaten zijn geslacht, leeftijd en afkomst; OR = odds-ratio

Geweldplegers (n = 869)

B OR p

Risicofactoren

Eerdere en huidige delicten -.363 .696 .115

School/(bij)baan 2.035* 7.652* .000 Financiën 2.608* 13.574* .010 Woonomgeving .865* 2.376* .010 Gezin .869* 2.383* .000 Sociaal netwerk .504* 1.655* .022 Vrije tijd 1.006* 2.734* .000 Middelen 2.776* 16.059* .000 Emotioneel/Persoonlijk .148 1.159 .620 Houding .222 1.249 .300 Risicomanagement .516 1.676 .062 Seksuele problematiek -5.051* .006* .000 Protectieve factoren Intelligentie .134 1.143 .720

Hechte band in de kindertijd 2.176* 8.811* .032

Empathisch vermogen 1.602 4.962 .118 Coping 1.358 3.887 .187 Zelfcontrole -.080 .923 .884 Werk 1.345 3.837 .066 Vrijetijdsbesteding .312 1.366 .565 Financieel beheer 17.873* 57811725.63* .000 Motivatie voor behandeling .080 1.084 .807 Houding tegenover autoriteit .327 1.387 .547

Levensdoelen .868 2.382 .101 Medicatie 20.506* 804486710.9* .000 Netwerk .799 2.223 .132 Intieme relatie -.026 .974 .962 Hulpverlening -.554* .575* .027 Woonsituatie .329 1.390 .399 Intensief toezicht .189 1.208 .564 28

(29)

Tabel 3

Multinomiaal Logistisch Regressiemodel voor de Prevalentie van het Ingeschatte Recidiverisico bij Geweldplegers en Zedendelinquenten

Noten. Referentiecategorie is zedendelinquenten (n = 106); * = p < .05 Geweldplegers

(n = 869) Inschatting van recidiverisico B OR p

Laag -1.789* .167* .002 Laag-Matig -.504 .604 .107 Matig -.648* .523* .005 Matig-Hoog .355 1.426 .107 Hoog 1.081* 2.946* .002 29

(30)

Tabel 4

Biseriële Correlaties tussen Risicofactoren en het Ingeschatte Recidiverisico

Risicodomeinen r

Eerdere en huidige delicten .296** (n = 611) School/(bij)baan .151** (n = 427) Financiën .122** (n = 97) Woonomgeving .176** (n = 197) Gezin .178** (n = 620) Sociaal netwerk .182** (n = 461) Vrije tijd .195** (n = 294) Middelen .187** (n = 183) Emotioneel/Persoonlijk .126** (n = 844) Houding .333** (n = 465) Risicomanagement .237** (n = 246) Seksuele problematiek -.040 (n = 91)

Noten. ** = p < .01; het ingeschatte recidiverisico is de hoogste risico inschatting over alle typen delicten gemeten met de WaagSchaal jeugd

(31)

Tabel 5

Resultaten van de Multivariate Ordinale Regressieanalyse met Risicofactoren als Onafhankelijke Variabelen en Ingeschatte Recidiverisico als Afhankelijke Variabele (voor de totale Onderzoeksgroep)

Noten. * = p < .05; Model χ² = 232.980 (df = 12); p = .000; Nagelkerke’s R² = .228 Onderzoeksgroep

(N = 975)

Risicodomeinen B OR p

Eerdere en huidige delicten .705* 2.024* .000

School/(bij)baan .188 1.207 .149 Financiën .172 1.188 .422 Woonomgeving .318* 1.374* .047 Gezin/partner .279* 1.322* .036 Sociaal netwerk .025 1.025 .853 Vrije tijd .380* 1.463* .010 Middelen .685* 1.984* .000 Emotioneel/persoonlijk -.080 .923 .669 Houding .911* 2.487* .000 Risicomanagement .409* 1.506* .008 Seksuele problematiek -.306 .736 .147 31

(32)

Tabel 6

Biseriële Correlaties tussen Risicofactoren en het Ingeschatte Recidiverisico, apart voor Geweldplegers en Zedendelinquenten. R Z Geweldplegers (n = 869) Zedendelinquenten (n = 106)

Eerdere en huidige delicten .296** (n = 536) .418** (n = 75) -1.34 School/(bij)baan .117** (n = 415) .188 (n = 12) -.70 Financiën .113** (n =96) .067 (n = 1) .45 Woonomgeving .166** (n = 186) .174 (n = 11) -.08 Gezin .146** (n = 575) .253** (n = 45) -1.07 Sociaal netwerk .178** (n = 423) .127 (n = 38) .50 Vrije tijd .179** (n = 278) .213* (n = 16) -.34 Middelen .176** (n = 181) .096 (n = 2) .78 Emotioneel/Persoonlijk .132** (n = 754) .074 (n = 90) .56 Houding .336** (n = 420) .291** (n = 45) .48 Risicomanagement .243** (n = 228) .113 (n = 18) 1.29 Seksuele problematiek .040 (n = 15) .333** (n = 76) -2.94** Noten. ** = p < .01, * = p < .05 32

(33)

Tabel 7

Resultaten Ordinale Regressieanalyse tussen Risicofactoren en Ingeschatte Recidiverisico, apart voor Geweldplegers en Zedendelinquenten.

Noten (geweldplegers). Model χ² = 199.275 (df = 23); p = .000; Nagelkerke’s R² = .220 Noten (zedendelinquenten). Model χ² = 44.789 (df = 22); p = .003; Nagelkerke’s R² = .367 * = p < .05

Type delinquent

Geweldplegers Zedendelinquenten

(n = 869) (n = 106)

Risicodomeinen B OR p B OR p

Eerdere en huidige delicten .646* 1.907* .000 1.194* 3.299* .023

School/(bij)baan .090 1.094 .513 .979 2.661 .155 Financiën .154 1.167 .482 1.531 4.624 .515 Woonomgeving .290 1.336 .082 .578 1.782 .455 Gezin .212 1.236 .142 .648 1.912 .147 Sociaal netwerk .004 1.004 .979 .035 1.035 .941 Vrije tijd .328* 1.388* .035 1.295* 3.650* .041 Middelen .661* 1.937* .000 .510 1.665 .733 Emotioneel/persoonlijk -.038 .963 .850 -.790 .454 .175 Houding .918* 2.505* .000 .835 2.305 .064 Risicomanagement .452* 1.571* .006 -.463 .630 .426 Seksuele problematiek .169 1.184 .740 .993* 2.700* .047 33

(34)

Figuur 1

Schematische Weergave van de Stappen in het Risicotaxatieproces WaagSchaal Jeugd (Van Horn, Wilpert, Bos, & Mulder, 2008)

(35)

Bijlage 1 – Codeerblad WaagSchaal jeugd

Naam cliënt : ……… Cliëntnummer : ………

Vestiging  U  DH  A  FL  H  LD  RM Geboortedatu

m : ………

Beoordelaar : ……… RT-datum : ………

Kader  vrijwillig  in afwachting van zitting  verplicht

Meting

voormeting  tussentijdse meting  nameting

Type Zeden  hands-on  hands-off

Aanmeldings- Geweld  verbaal

vandalisme  fysiek bekende  fysiek onbekende

klacht/delict  huiselijk

geweld 

Vermogen  diefstal  heling  inbraak  drugshandel

 oplichting   Geweld + vermogen  straatroof 

Overig

brandstichting  stalking  spijbelen 

Omschrijving Aanmeldings-klacht

(aard, frequentie en type slachtoffer)

Dossier  pro justitia rapp.  ggz / bur. jeugdz.  verslag afsluiting behandeling De Waag  reclasseringsrapp.  pv  therapieverslagen

 intakeverslag  raad v kinderbesch.  overig, nl………

1. Eerdere en huidige delicten ?

aantal: a. Veroordelingen/afdoeningen  nee  ja ____ 

 zeden  geweld  huiselijk geweld  vermogen  geweld + vermogen  overig, nl………

b. Officiële aangifte(n)/registraties (zonder veroordeling)  nee  ja ____   zeden  geweld  huiselijk geweld  vermogen

 geweld + vermogen  overig, nl………

c. Niet officieel geregistreerde delicten/wangedragingen  0  1  2   zeden  geweld  huiselijk geweld  vermogen

 geweld + vermogen  overig, nl………

d. Gebruik van wapens of bedreiging met de dood  0  1  2   zeden  geweld  huiselijk geweld  vermogen

 geweld + vermogen  overig, nl………

e. Escalatie in frequentie en/of ernst  0  1  2   zeden  geweld  huiselijk geweld  vermogen

 geweld + vermogen  overig, nl………

f. Jonge leeftijd bij eerste uiting van antisociaal gedrag  0  1  2   zeden  geweld  huiselijk geweld  vermogen

 geweld + vermogen  overig, nl………

g. Zich onttrokken hebben aan toezicht/interventie  nvt  0  1  2 

Bevredigend Onbevredigend

h. Algemeen klinisch oordeel ‘Eerdere en huidige delicten’  0  1  2  3  4  5

Toelichting:

(36)

2. School/(bij)baan I. School

Historisch ?

a. Gedragsproblemen op basisschool  0  1  2  b. Geringe schoolprestaties (gehele schoolcarrière)  0  1  2 

c. Speciaal onderwijs  nee  ja 

Huidig (afgelopen 6 maanden)  nvt

d. Gedragsproblemen op school  0  1  2  e. Weinig interesse in/binding met school  0  1  2 

II. (Bij)baan  geen werk, volgt opleiding  geen werk, volgt géén opleiding

? f. Geringe werkprestaties  0  1  2 

g. Omgang met collegae  0  1  2 

h. Omgang met leidinggevende(n)  0  1  2  Bevredigend Onbevredigend

i. Algemeen klinisch oordeel ‘School/(bij)baan’  0  1  2  3  4  5

Toelichting:

3. Financiën ?

a. Bron van inkomsten  ja  nee 

b. Schulden  nee  ja 

Bevredigend Onbevredigend

c. Algemeen klinisch oordeel ‘Financiën’  0  1  2  3  4  5

Toelichting:

4. Woonomgeving ?

a. Stabiliteit van de huidige leefsituatie (afgelopen 6

maanden)  0  1  2 

b. Achterstandsbuurt  0  1  2 

Bevredigend Onbevredigend

c. Algemeen klinisch oordeel ’Woonomgeving’  0  1  2  3  4  5

Toelichting:

5. Gezin ?

a. Criminaliteit van ouders/verzorgers  0  1  2  b. Drugs-/alcoholgebruik van ouders  0  1  2  c. Psychische problemen van ouders  0  1  2  d. Geringe opvoedingsvaardigheden van ouders  0  1  2  e. Slechte relatie met ouders  0  1  2 

(vervolg domein 5 volgende bladzijde)

(37)

5. Gezin (vervolg) ? f. Discontinuïteit (tot 10e jaar)  0  1  2

g. Vroege verstoring in de verzorgingssituatie (tot 12e

jaar)  0  1  2

 h. Criminaliteit van broers en/of zussen  0  1  2  i. Drugs-/alcoholgebruik van broers en/of zussen  0  1  2  j. Slechte relatie met broers en/of zussen  0  1  2  k. Gebrek aan steun van andere volwassenen  0  1  2 

Bevredigend Onbevredigend

l. Algemeen klinisch oordeel ‘Gezin’  0  1  2  3  4  5

Toelichting:

6. Sociaal netwerk ?

a. Leeftijdsadequate contacten  0  1  2  b. Afwijzing door leeftijdgenoten  0  1  2  c. Omgang met delinquente leeftijdgenoten  0  1  2  d. Bewijs van positieve steunnetwerken  0  1  2 

Bevredigend Onbevredigend

e. Algemeen klinisch oordeel ‘Sociaal netwerk’  0  1  2  3  4  5

Toelichting:

7. Vrije tijd ?

a. Individuele vrijetijdsbesteding  0  1  2  b. Contextuele vrijetijdsbesteding  0  1  2 

Bevredigend Onbevredigend

c. Algemeen klinisch oordeel ‘Vrije tijd’  0  1  2  3  4  5

Toelichting:

8. Middelen ?

a. Drankmisbruik/-afhankelijkheid in het verleden  nee  ja  b. Drugsmisbruik/-afhankelijkheid in het verleden  nee  ja  c. Drankmisbruik/-afhankelijkheid afgelopen 6 maanden  nee  ja  d. Drugsmisbruik/-afhankelijkheid afgelopen 6 maanden  nee  ja 

drug(s):_________

e. Relatie met criminaliteit/wangedrag  nee  ja  f. Problemen op school/werk door middelengebruik  nee  ja 

Bevredigend Onbevredigend

g. Algemeen klinisch oordeel ‘Middelen’  0  1  2  3  4  5

Toelichting:

(38)

9. Emotioneel/Persoonlijk ? Historisch

a. Getuige zijn van geweld in het gezin  0  1  2  b. Geschiedenis van mishandeling als kind (tot 12e jaar)  0  1  2

c. Geschiedenis van seksueel misbruik  0  1  2  d. Geschiedenis van gedragsstoornissen (tot 10e jaar)  0  1  2

e. Eerdere zelfbeschadiging of suïcidepogingen  0  1  2 

Huidig (afgelopen 6 maanden) ?

f. Impulsiviteit/Riskant gedrag  0  1  2  g. Stressvolle gebeurtenissen  0  1  2  h. Geringe copingvaardigheden  0  1  2  i. Problemen met hanteren van boosheid  0  1  2 

j. Lage zelfwaardering  0  1  2 

Overig

k. DSM As I (Indien niet elders gescoord)  nee  ja Classificatie(s):

l. Persoonlijkheidskenmerken  nee  ja

Trekken van: ?

m. Aandachtstekort/Hyperactiviteit  0  1  2  n. Aanwijzingen voor cognitieve/intellectuele beperkingen  nee  ja  o. Medicatietrouw  nvt  ja  nee 

 A-psych.  A-depr.  ADHD  Slaap  Kalmering  Anders namelijk:

Bevredigend Onbevredigend

p. Algemeen klinisch oordeel ‘Emotioneel/Persoonlijk’  0  1  2  3  4  5

Toelichting:

10. Houding

? a. Verantwoordelijkheid nemen voor delict  0  1  2  b. Gebrek aan empathie/berouw  0  1  2  c. Afwezigheid van cognitieve vervormingen  0  1  2 

d. Negatieve opvattingen  0  1  2 

Bevredigend Onbevredigend

e. Algemeen klinisch oordeel ‘Houding’  0  1  2  3  4  5

Toelichting:

11. Risicomanagement

? a. Hulpverlening in het verleden  nvt  0  1  2  b. Onvoldoende medewerking aan interventies  0  1  2  c. Ouders niet-coöperatief  0  1  2 

(vervolg domein 11 volgende bladzijde)

(39)

11. Risicomanagement (vervolg)

 nvt Volgende items alleen invullen als het een herhaalde meting betreft (ga door naar 11h) ? d. Aanwezigheid behandeling  0  1  2  e. Inzet tijdens behandeling  0  1  2  f. Begrip van risicofactoren en toepassing TVP  0  1  2 

g. Behandeling afgebroken  nee  ja 

Bevredigend Onbevredigend

h. Algemeen klinisch oordeel ‘Risicomanagement’  0  1  2  3  4  5

Toelichting:

12. Seksuele problematiek

Alleen invullen als er sprake is van delictgedrag type zeden bij domein 1 ?

a. Hands-on  nee  ja 

b. Hands-off  nee  ja 

c. Seksuele deviatie  0  1  2 

DSM-classificaties:

d. Periode waarin seksuele delicten zijn gepleegd  0  1  2  e. Mate van planning van seksuele delicten  imp.  enige mate

gepl.  gepl.  f. Geseksualiseerde agressie  0  1  2 

g. Seksuele preoccupatie  0  1  2 

h. Omgang met/beheersing van seksuele behoefte

(afgelopen 6 maanden)

 0  1  2 

Informatie slachtoffer(s)

i. Niet-verwant  nee  beide  ja 

j. Onbekend  nee  beide  ja 

k. Mannelijk  nee  beide  ja 

l. Minderjarig (< 10 jaar en 4 jaar verschil)  0  1  2  m. Waargenomen verzet van het slachtoffer  0  1  2 

n. Aantal slachtoffers  0  1  2 

Bevredigend Onbevredigend

o. Algemeen klinisch oordeel ‘Seksuele problematiek’  0 1  2  3  4  5

Toelichting: Aanvullende risicofactoren  Gokverslaving  Computerverslaving  Culturele aspecten  Religie  Overig, nl……… Toelichting: 39

(40)

KLINISCH EINDOORDEEL ‘RISICODOMEINEN’

Vink hieronder de domeinen aan die bij het algemeen klinisch oordeel een 3, 4 of 5 score hebben.

Als de linkerkolom ‘probleem’ is aangevinkt, schat dan in of het domein samenhangt met

delictgedrag.

Domein Probleem Risico

1. Eerdere en huidige delicten  

2. School/(bij)baan   3. Financiën   4. Woonomgeving   5. Gezin   6. Sociaal netwerk   7. Vrije tijd   8. Middelen   9. Emotioneel/Persoonlijk   10. Houding   11. Risicomanagement   12. Seksuele problematiek   Aanvullende factoren:……   Toelichting:

Protectieve factoren (SAPROF)

Als een score ‘1’ of ‘2’ is aangevinkt, schat dan in of de protectieve factor een ‘key’

factor is in de bescherming voor delictgedrag 0 1 2 Key (protectief)

1. Intelligentie  test  inschatting     2. Hechte band in de kindertijd    

3. Empathisch vermogen     4. Coping     5. Zelfcontrole     6. School/werk     7. Vrijetijdsbesteding     8. Financieel beheer    

9. Motivatie voor behandeling     10. Houding tegenover autoriteit    

11. Levensdoelen     12. Medicatie  nvt     13. Netwerk     14. Intieme relatie     15. Hulpverlening     16. Woonsituatie     17. Toezicht     Aanvullende factoren, nl………     Geen/weinig Redelijk Veel

Algemeen klinisch oordeel ‘Protectieve factoren’  0  1  2

Toelichting:

INSCHATTING RECIDIVERISICO (WEGING VAN RISICODOMEINEN EN PROTECTIEVE FACTOREN)

RECIDIVEDELICT Laag Laag-Matig Matig Matig-Hoog Hoog

Zeden      Geweld      Huiselijk geweld      Vermogen      Geweld + Vermogen      40

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij hebben deze groep als hoog risico geclassificeerd gezien het aantal case reports en het aantal Lareb/ WHO -meldingen waarbij verergering van MG en myasthene crisis is

Dit geldt met name voor de relatie tussen risicofactoren en de aard van het delinquente gedrag, terwijl ook de protectieve invloed van positieve gezins- en opvoedings- omstandigheden

In samenhang met deze typologie van plegers van seksuele delinquentie heeft Van Beek drie delictscenarioprofielen geconstrueerd die aanknopingspunten kunnen bieden voor

Een andere reden waarom er geen eenduidige conclusies mogelijk zijn aangaande de verschillen of overeenkomsten tussen jeugdige zeden- delinquenten en niet-zedendelinquenten is dat

De bevinding dat meer risico- en beschermende componenten aan delinquentie zijn gerelateerd bij autochtone jongeren biedt weliswaar een ondersteuning voor de gedachte dat

Effectonderzoek naar de programma’s Community Sex Offender Groupwork Pro- grammes (Allam, 1999), het Sexual Offenders Treatment Program van het Cordova Counseling Center in

De hoofddoelstelling was om na te gaan of een risico-inschatting op basis van gemiddelde effluentwaardes voor ammonium én nitriet betrouwbaar is om inzicht te krijgen in

Wanneer opsporingsambtenaren op basis van waarneming of andere omstandigheden een aanwijzing hebben dat een verdachte een WMG-waardig geweldsdelict onder invloed van alcohol