• No results found

Het effect van training op cognitieve achteruitgang bij veroudering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van training op cognitieve achteruitgang bij veroudering"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Effect van Training op Cognitieve Achteruitgang

bij Veroudering

Peggy Kornman

Studentnummer: 10008985

Bachelorthese Klinische Neuropsychologie Begeleider: Jessika Buitenweg

(2)

1 Abstract

Omdat ouderen een steeds groter aandeel krijgen in onze bevolking wordt in dit literatuuroverzicht getracht het effect van training op cognitieve achteruitgang bij veroudering in kaart te brengen. Op basis van de use it or lose it hypothese wordt eerst het effect van cognitieve training bekeken. Omdat de cognitive enrichment hypothese stelt dat er een breder spectrum aan factoren bij zouden kunnen dragen aan het handhaven van het cognitief vermogen wordt vervolgens bekeken wat het effect is van fysieke training. Tenslotte wordt ook in kaart gebracht wat het effect is van een gecombineerde, dus zowel cognitieve als fysieke, training. Er is gebleken dat deze verschillende trainingen allen cognitieve achteruitgang bij veroudering vertragen of tegengaan, de gecombineerde vorm heeft echter geen sterker effect dan alleen cognitieve of fysieke training. Nu duidelijk is dat zowel cognitieve als fysieke training effect heeft op cognitieve achteruitgang kan er voor lichamelijk of cognitief beperkte ouderen een geschikte training worden gekozen.

(3)

2

Inhoudsopgave

Abstract 1

Het Effect van Training op Cognitieve Achteruitgang bij Veroudering 3 Het Effect van Cognitieve Training op Cognitieve Achteruitgang bij Veroudering 5 Het Effect van Fysieke Training op Cognitieve Achteruitgang bij Veroudering 9 Het Effect van Gecombineerde Training op Cognitieve Achteruitgang bij Veroudering 13

Conclusie & Discussie 17

(4)

3

Het Effect van Training op Cognitieve Achteruitgang bij Veroudering

Naar schatting zal het aantal ouderen in ontwikkelde landen zich bijna verdrievoudigen tussen het jaar 2013 en het jaar 2050 (United Nations, 2013). Er ligt in onze maatschappij grote nadruk op het verlengen van de levensduur, maar er wordt weinig gekeken naar de kwaliteit van dit leven (Hertzog, Kramer, Wilson & Lindenberger, 2008). Ouderdom wordt geassocieerd met een sterke achteruitgang in het cognitief functioneren, met name het coderen van nieuwe herinneringen, het werkgeheugen en verwerkingssnelheid (Hedden & Gabrieli, 2004). Het behouden van een goed cognitief functioneren is zeer belangrijk om de zelfstandigheid van ouderen te bewaren en daarmee de kwaliteit van leven hoog te houden.Hierom is het belangrijk onderzoek te doen naar hoe cognitieve achteruitgang tegen te gaan of te vertragen.

In de literatuur wordt de use it or lose it hypothese veel gebezigd (Swaab, 1991; Hertzog et al., 2008; Shors, Anderson, Curlik & Nokia, 2012). Deze hypothese stelt dat het cognitief vermogen intact gehouden kan worden door met regelmaat cognitief belastende taken uit te voeren. Hertzog et al., opperen dat niet alleen cognitieve oefening kan bijdragen aan het behoud van het cognitief vermogen, maar ook lichamelijke beweging, attitudes en overtuigingen en sociale betrokkenheid. Zij spreken daarom liever van de cognitive

enrichment hypothese, welke alle gedragsmatige interventies omvat die het cognitief

vermogen kunnen vergroten. Hertzog et al. stellen dat het niveau van cognitieve prestatie maakbaar is, maar dat de bovengrenzen bepaald worden door biologische veroudering. Dit roept de vraag op hoe maakbaar het niveau van de cognitieve prestatie daadwerkelijk is. Met andere woorden: wat kan een individu doen om cognitieve achteruitgang tegen te gaan of te vertragen? In dit literatuuroverzicht zal getracht worden deze vraag te beantwoorden door het effect van training op cognitieve achteruitgang te onderzoeken.

(5)

4

In dit literatuuroverzicht wordt zowel naar gezonde populaties gekeken als naar populaties met een cognitieve stoornis. Krasuski et al. (1998) vonden dat de hersenen van ouderen met Mild Cognitive Impairment (MCI, een milde cognitieve stoornis die veelal gekenmerkt wordt door geheugenverlies) en Alzheimer verschillen van die van gezonde ouderen, het is dus een mogelijkheid dat de interventies ook een andere uitwerking hebben op deze verschillende populaties. Indien dit het geval is, kan dit paper inzicht geven in hoe er per doelgroep specifiek geschikte interventies ontwikkeld kunnen worden om cognitieve achteruitgang bij veroudering tegen te gaan of te vertragen. Ferri et al. (2006), schatten dat het aantal mensen met dementie in 2006 24 miljoen was en dat dit aantal zich elke 20 jaar zou verdubbelen tot 42 miljoen in 2020 en 81 miljoen in 2040 ervan uitgaande dat er geen effectieve interventies toegepast zouden worden. Alzheimer is de voornaamste oorzaak van dementie en wordt gekenmerkt door een progressieve achteruitgang van het cognitief functioneren. Het merendeel van mensen met MCI ontwikkelen binnen drie tot zes jaar Alzheimer (Fisk & Rockwood, 2005). Hierom is in dit literatuuroverzicht ervoor gekozen om onderzoeken te bespreken die zowel gezonde deelnemers als deelnemers met MCI of Alzheimer testen.

In de besproken onderzoeken worden veel verschillende cognitieve vaardigheden gemeten. Deze verschillende vaardigheden kunnen echter geschaard worden onder het paraplubegrip executieve vaardigheden (ook vaak cognitieve controle genoemd). Executieve vaardigheden omvatten de processen die de regulatie en controle van doelgerichte acties behelzen (Buitenweg, Murre & Ridderinkhof, 2012). Executieve vaardigheden, die onder andere probleemoplossend vermogen, het plannen van acties en het vasthouden van aandacht bevatten, zijn essentieel voor het dagelijks functioneren (Chan, Shum, Toulopolou & Chen, 2008). Bij het dagelijks functioneren kan gedacht worden aan taken als

(6)

5 boodschappen doen, koken of telefoneren.

Op basis van de de use it or lose it hypothese zal in het eerste hoofdstuk van dit literatuuroverzicht gekeken worden naar het effect van cognitieve training op cognitieve achteruitgang bij veroudering. Op basis van de cognitive enrichment hypothese zou onderzoek zich kunnen richten op veel verschillende aspecten van het menselijk gedrag. Het bereik van dit paper is echter niet omvangrijk genoeg om al deze aspecten in beschouwing te nemen. Omdat uit dieronderzoek is gebleken dat lichamelijke activiteit verband houdt met voortbestaan en toename van hersencellen (Hillman, Erickson & Kramer, 2008), wordt in het tweede hoofdstuk het effect van lichamelijke training op cognitieve achteruitgang bij veroudering gekeken. Als het inderdaad het geval is dat zowel cognitieve als lichamelijke training een positief effect heeft op het cognitief functioneren, is het niet ondenkbaar dat deze twee elkaars effect versterken. Uit dierenonderzoek bleek al dat een interventie bestaande uit zowel cognitieve als fysieke training het potentiële effect had het cognitief functioneren te handhaven of te verbeteren (Langdon & Corbett, 2012, Schaefer & Schumacher, 2011; aangehaald in Law, Barnett, Yau & Gray, 2014). Daarom wordt in het derde hoofdstuk bekeken wat het effect van een gecombineerde training op cognitieve achteruitgang bij veroudering is.

Het Effect van Cognitieve Training op Cognitieve Achteruitgang bij Veroudering De use it or lose it hypothese stelt dat cognitieve achteruitgang optreedt als het brein niet uitgedaagd wordt met cognitief belastende taken. Op basis hiervan kan de voorspelling worden gemaakt dat cognitieve training een positief effect heeft op cognitieve achteruitgang bij veroudering. Dit wordt in dit hoofdstuk onderzocht.

(7)

6

Nouchi et al. (2012) deden onderzoek naar het effect van een brain training game op het cognitief functioneren van gezonde ouderen. Dit deden zij door de deelnemers in te delen in een experimentele groep, die het spel Brain Age moest spelen en een controlegroep die Tetris speelde. Het spel Brain Age bestond uit verschillende subspellen. Allebei de groepen speelden 15 minuten per dag, vijf dagen per week, vier weken lang, de deelnemers rapporteerden zelf hun scores na elke speelsessie. Het cognitief functioneren werd zowel voor als na de trainingsperiode gemeten met tests die het executief functioneren, verwerkingssnelheid en aandacht maten. Deelnemers in de experimentele groep lieten een significant grotere verbetering zien van het executief functioneren en verwerkingssnelheid ten opzichte van de controlegroep, er werd echter geen verschil tussen de twee groepen gevonden op aandacht. Dit onderzoek suggereert dat cognitieve training een positief effect heeft op cognitieve achteruitgang bij veroudering. Het is echter mogelijk dat het spelen van Tetris ook effect heeft op het cognitief vermogen en dat het feit dat de controlegroep dit spel speelde een vertekend beeld geeft van het effect. In het volgende onderzoek is gekozen voor een ander soort taak voor de controlegroep.

Van Muijden, Band en Hommel (2012) onderzochten of het spelen van online cognitieve training spellen de cognitieve controle kan verbeteren. Hiertoe lieten ze deelnemers in de experimentele groep elke dag 30 minuten online cognitieve training spelletjes spelen, gedurende zeven weken. De controlegroep beantwoordden vragen over online documentaires, ook zij waren hier zeven weken lang elke dag 30 minuten aan kwijt. Deze studie vond een positief effect van het spelen van cognitieve training spellen op sommige aspecten van het cognitief vermogen, namelijk inhibitie en logisch redeneren. De verbetering in aandacht was echter significant groter in de controlegroep dan in de

(8)

7

experimentele groep. Uit dit onderzoek komt naar voren dat cognitieve training een positief effect heeft op het cognitief functioneren bij ouderen, met uitzondering van aandacht.

De hiervoor besproken onderzoeken maakten gebruik van relatief simpele spellen, waarbij steeds één aspect van het cognitief vermogen aan bod kwam, bijvoorbeeld alleen ruimtelijk inzicht of alleen geheugen. Basak, Boot, Voss en Kramer (2008) opperen dat complexe videospellen een groter effect op meer verschillende aspecten van het cognitief functioneren zullen hebben. Daarom onderzochten zij het effect van het spelen van een complex strategisch computerspel op het executief functioneren. Voor elke deelnemer duurde het onderzoek zeven tot acht weken. Deelnemers in de experimentele groep speelden in vier tot vijf weken 15 keer anderhalf uur lang het strategische computerspel Rise

of Nations (RON), de controlegroep kreeg geen taak. Er waren drie momenten waarop er

een cognitieve testbatterij werd afgenomen: voor, tijdens en na de trainingsperiode. Na de trainingsperiode toonde de experimentele groep een significant grotere verbetering op een aantal executieve functies, zoals werkgeheugen en logisch redeneren, ten opzichte van de controlegroep. Er was echter geen significant verschil tussen de twee groepen in aandacht. Dit lijkt erop te duiden dat het spelen van complexe strategische computerspellen een positief effect heeft op het cognitief vermogen. Er werd in dit onderzoek gebruik gemaakt van een controlegroep zonder taak. Hierdoor is het niet volledig duidelijk welke aspecten van het spel welk effect hebben op het cognitief vermogen.

De onderzoeken die tot nu toe zijn behandeld betreffen allemaal gezonde populaties. Om een volledig beeld te krijgen van het effect van cognitieve achteruitgang bij veroudering is het echter noodzakelijk om ook te bekijken wat de uitwerking is op mensen met een cognitieve stoornis. Hiertoe worden de volgende onderzoeken besproken.

(9)

8

Galante, Venturini en Fiaccadori (2007) onderzochten het effect van een cognitieve computergestuurde training op cognitieve achteruitgang bij mensen met Alzheimer of MCI. Hiervoor gebruikten zij software speciaal ontwikkeld voor de rehabilitatie van cognitieve functies. Het programma, TNP (Training Neuropsicologico by Tonetta) geheten, bevat oefeningen die onder te verdelen zijn in zes categorieën van het cognitief functioneren waaronder geheugen, taal en aandacht. Er waren 12 deelnemers met de diagnose Alzheimer of MCI, waarvan zeven in de experimentele groep werden geplaatst en vier in de controlegroep. Alle deelnemers voltooiden drie keer per week een training van 60 minuten, vier weken lang. In de experimentele conditie trainden de deelnemers met TNP. De deelnemers in de controlegroep namen deel aan een semigestructureerd interview over de actualiteit en gebeurtenissen uit hun eigen levensgeschiedenis. Bij elke deelnemer werd voor en na de trainingsperiode een neuropsychologische testbatterij afgenomen. De cognitieve functies van de controlegroep waren na de trainingsperiode achteruitgegaan ten opzichte van het eerste meetmoment, terwijl de cognitieve functies van de experimentele groep gelijk bleef. Dit lijkt erop te wijzen dat cognitieve achteruitgang bij mensen met Alzheimer of MCI afgeremd kan worden door cognitieve training. Deze studie maakt echter gebruik van een hele kleine steekproef.

Herrera, Chambon, Michel, Paban en Alescio-Lautier (2012) onderzochten net als Galante et al. (2007) het effect van een computergestuurde cognitieve training op cognitieve achteruitgang, echter maakten zij alleen gebruik van deelnemers met MCI. De steekproef is ook groter dan in het voorgaande onderzoek, deze bestond namelijk uit 22 deelnemers. De deelnemers in de experimentele conditie trainden met de computergestuurde training geheugen en aandacht, dit deden zij twee keer per week, 60 minuten per training, 12 weken lang. Er was voor en na de trainingsperiode een testmoment waarin geheugen en aandacht

(10)

9

door middel van neuropsychologische tests werden gemeten. Zowel aandacht als geheugen verbeterden significant ten opzichte van het eerste meetmoment. Deze studie suggereert dat computergestuurde cognitieve training de cognitieve achteruitgang bij patiënten met

MCI tegengaat. Het opvallendst is dat hoewel van het geheugen alleen de recognition

(herkenning) werd getraind, de deelnemers significant verbeterden op de recall (herinnering). Dit generalisatie effect is zeer hoopgevend, aangezien een achteruitgang in

recall een van de belangrijkste cognitieve beperkingen is bij patiënten met MCI. Er werd zes

maanden na de training nog een opvolgend meetmoment gedaan, hierbij hielden de verbeteringen in geheugen nog steeds stand. Het lijkt er dus op dat deze training ook langetermijneffecten teweeg brengt.

Uit dit hoofdstuk is gebleken dat cognitieve training een gunstig effect heeft op cognitieve achteruitgang bij ouderen. Zowel bij gezonde ouderen als bij patiënten met MCI of Alzheimer werden positieve effecten van cognitieve training op het cognitief functioneren gevonden. Het lijkt er zelfs op dat cognitieve achteruitgang niet alleen te remmen is, maar dat de cognitieve vaardigheden verbeterd kunnen worden. Dit is ondersteuning voor de use

it or lose it hypothese. Er kan uit dit hoofdstuk dus worden geconcludeerd dat cognitieve

training een positief effect heeft op het cognitief functioneren en de cognitieve achteruitgang kan remmen bij zowel patiënten met MCI en Alzheimer.

Het Effect van Fysieke Training op Cognitieve Achteruitgang bij Veroudering

De cognitive enrichment hypothese veronderstelt dat gedragsmatige interventies, waaronder lichaamsbeweging, attitudes en opvattingen en sociaal contact, invloed hebben op het cognitief vermogen. Omdat uit dieronderzoek al bleek dat lichamelijke activiteit verband houdt met het voortbestaan en toename van hersencellen (Hillman, Erickson &

(11)

10

Kramer, 2008), wordt in dit hoofdstuk het effect van fysieke training op cognitieve achteruitgang bij veroudering onderzocht.

Oken et al. (2006) onderzochten het effect van yoga op het cognitief functioneren bij ouderen. Omdat aandacht bij yoga centraal staat en aandacht hetgeen is waar veel cognitieve vaardigheden op zijn gestoeld, achten de auteurs dit een geschikte operationalisatie van fysieke training. De 77 gezonde deelnemers werden opgedeeld in een yogagroep, een loopgroep en een wachtlijstgroep. De studie duurde zes maanden. De experimentele groep kreeg per week een yogatraining van 90 minuten en werd gestimuleerd thuis ook te trainen. De deelnemers in de loopgroep liepen elke week een uur en werden ook gestimuleerd thuis te trainen. De wachtlijstgroep kreeg geen taak. De neuropsychologische tests, die vooral gericht waren op aandacht, werden zowel voor als na de trainingsperiode afgenomen. De yogagroep presteerde niet significant beter op de neuropsychologische tests dan de loopgroep of de wachtlijstgroep. Op basis van dit onderzoek kan dus niet worden geconcludeerd dat fysieke training effect heeft op cognitieve achteruitgang bij veroudering. De auteurs geven zelf twee verklaringen voor het niet vinden van een effect. Ten eerste is het mogelijk dat yoga geen goede operationalisatie is van fysieke training vanwege de lage intensiteit. Ten tweede is er mogelijk een sprake van een plafondeffect omdat de deelnemers bestonden uit gezonde ouderen. Deze beide zaken worden in het volgende onderzoek ondervangen.

Lautenschlager et al. (2008) onderzochten het effect van lichaamsbeweging op de mate van cognitieve achteruitgang bij ouderen met een verhoogd risico op het ontwikkelen van Alzheimer. Zij onderzochten 138 ouderen met een gemiddelde leeftijd van ongeveer 68 jaar met subjectieve geheugenklachten, die werden ingedeeld in een experimentele groep en een controlegroep. De experimentele groep werd gemotiveerd om minimaal drie keer

(12)

11

per week 50 minuten lichamelijke activiteit van matige intensiteit, zoals wandelen of lichte krachttraining, uit te voeren, 24 weken lang. Zowel de experimentele groep als de controlegroep kreeg informatie over zaken die met gezond leven te maken hadden zoals het omgaan met stress en alcoholconsumptie, maar niet over lichaamsbeweging. Verder hoefden de deelnemers in de controlegroep niets te doen. Het cognitief functioneren werd vastgesteld aan de hand van de cognitieve sectie van een Alzheimer schaal, die geheugen en taal meet. Deze werd voor en na de trainingsperiode afgenomen, en nog eens 12 en 18 maanden na de eerste meting. Op het tweede meetmoment werd er ten opzichte van de eerste meting een kleine verbetering in het cognitief functioneren gevonden voor de experimentele groep, terwijl de controlegroep een verslechtering liet zien. Deze effecten werden bij de meting die werd gedaan 12 maanden na de eerste meting nog steeds waargenomen. Dit onderzoek lijkt erop te duiden dat lichaamsbeweging de cognitieve achteruitgang bij veroudering tegengaat. De steekproef is echter vrij jong en wellicht niet representatief voor ouderen met objectieve geheugenklachten. Ook kan een kanttekening geplaatst worden bij de intensiteit van de lichaamsbeweging. Hoewel de oefeningen een hogere intensiteit hebben dan de yoga bij Oken et al. (2006), is er wellicht een groter effect te vinden bij lichaamsbeweging van hogere intensiteit.

In het onderzoek van Baker et al. (2010) wordt gebruik gemaakt van lichaamsbeweging van hoge intensiteit. Zij onderzochten het effect van aerobics op cognitie bij mensen met MCI. Aan dit onderzoek deden 33 deelnemers met MCI mee, met een gemiddelde leeftijd van 70 jaar. Alle deelnemers trainden vier keer per week, 45 tot 60 minuten per keer, zes maanden lang. Voor de experimentele groep hield deze training lichaamsbeweging van hoge intensiteit in zoals bijvoorbeeld trainen op een loopband of een crosstrainer. De controlegroep deed tijdens de training rek- en balansoefeningen. Het

(13)

12

cognitief vermogen werd gemeten door verschillende neuropsychologische tests die werden afgenomen voor, tijdens en na de trainingsperiode. De experimentele groep liet verbetering zien op de inhibitie en aandacht ten opzichte van het eerste meetmoment, tegelijkertijd liet de controlegroep een verslechtering zien. Er werd echter voor het geheugen geen verschil gevonden tussen de twee groepen. De auteurs stellen dat het essentieel is in vervolgonderzoek een grotere groep ouderen met MCI te testen. In het onderzoek dat hierna besproken wordt is er gebruik gemaakt van een aanzienlijk grotere steekproef.

Suzuki et al. (2013) onderzochten het effect van lichaamsbeweging op cognitieve achteruitgang bij ouderen met MCI. Omdat eerder onderzoek uitwees dat fysieke training die uit verschillende soorten lichaamsbeweging bestaan effectiever is dan training die uit één element bestaat (Smith et al., 2010, Colcombe & Kramer, 2003; aangehaald in Suzuki et al., 2013), wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van lichaamsbeweging met meerdere componenten waaronder krachttraining en fitness. Er waren 100 deelnemers met MCI, met een gemiddelde leeftijd van 75 jaar. De studie besloeg een periode van zes maanden. De experimentele groep trainde twee keer per week 90 minuten lang. De experimentele groep woonde in totaal twee educationele bijeenkomsten bij van elk 90 minuten. In deze bijeenkomsten werd voorlichting gegeven over de gezondheid zonder specifieke informatie over cognitieve gezondheid of lichaamsbeweging. Er werden zowel voor als na de trainingsperiode verschillende neuropsychologische tests afgenomen, die het algemeen cognitief functioneren en geheugen maten. De experimentele groep liet ten opzichte van de controlegroep een grotere verbetering zien in het algemeen cognitief functioneren. Het geheugen van de experimentele groep verbeterde, terwijl dat van de controlegroep verslechterde. Hieruit kan worden geconcludeerd dat lichaamsbeweging een gunstig effect heeft op cognitieve achteruitgang bij ouderen met MCI.

(14)

13

Uit dit hoofdstuk blijkt dat fysieke training een positief effect heeft op het cognitief vermogen bij zowel gezonde ouderen als ouderen met MCI. Net als bij cognitieve training zijn ook hier aanwijzingen dat cognitieve achteruitgang niet alleen tegengegaan kan worden door middel van fysieke training, maar dat het cognitief vermogen zelfs erdoor verbeterd zou kunnen worden. Deze bevindingen ondersteunen een deel van de cognitive enrichment hypothese. Om deze hypothese echter helemaal te kunnen bevestigen zou onderzoek gedaan moeten worden naar meer gedragsmatige interventies. Nu is gebleken dat zowel cognitieve als fysieke training cognitieve achteruitgang bij veroudering kunnen tegengaan is het niet ondenkbaar dat deze twee soorten trainingen elkaar zouden kunnen versterken. In het volgende hoofdstuk wordt daarom het effect van een gecombineerde training bekeken.

Het Effect van Gecombineerde Training op Cognitieve Achteruitgang bij Veroudering Uit de voorgaande hoofdstukken is gebleken dat zowel cognitieve als fysieke training cognitieve achteruitgang bij veroudering kunnen tegengaan of vertragen. Uit dieronderzoek bleek al dat een combinatie van cognitieve en fysieke training, tegelijkertijd dan wel achtereenvolgend uitgevoerd, het cognitief vermogen kan handhaven of zelfs verbeteren (Langdon & Corbett, 2012, Schaefer & Schumacher, 2011; aangehaald in Law, Barnett, Yau & Gray, 2014). Daarom wordt in dit hoofdstuk het effect van gecombineerde training op cognitieve achteruitgang bij veroudering onderzocht.

Barnes et al. (2013) onderzochten het effect van een gecombineerde training op de cognitieve achteruitgang bij ouderen met subjectieve geheugenklachten. Deelnemers werden random ingedeeld bij de mentale activiteit interventie (MA-I) of de mentale activiteit controle (MA-C) en bij de lichaamsbeweging interventie (EX-I) of de lichaamsbeweging controle (EX-C). Alle interventies werden drie keer per week, 60 minuten per keer voor 12

(15)

14

weken lang uitgevoerd. Deelnemers in MA-I speelden spellen die zijn ontworpen de snelheid en nauwkeurigheid van visuele en auditieve verwerking te vergroten. In de MA-C keken deelnemers opnames van lezingen over kunst, geschiedenis en wetenschap. Deelnemers in de EX-I deden aerobics terwijl in de EX-C les alleen werd gerekt en gestrekt en ontspanningsoefeningen werden gedaan. Om het cognitief vermogen te meten werd een neuropsychologische testbatterij bestaande uit zes tests, die onder andere geheugen, aandacht en verwerkingssnelheid maten, voor en na de trainingsperiode afgenomen. De onderzoekers vonden een significante verbetering in het cognitief vermogen voor alle groepen, maar vond geen verschil tussen de condities, met uitzondering van aandacht. In de MA-I werd een significante verbetering gevonden op aandacht ten opzichte van MA-C. Deze resultaten zouden erop kunnen wijzen dat een gecombineerde training geen effect heeft op cognitieve achteruitgang. Het is mogelijk dat dit aan de duur van de interventie ligt, het onderzoek besloeg slechts 12 weken. De trainingsduur in het onderzoek dat hierna wordt besproken is 30 weken.

Oswald, Gunzelmann, Rupprecht en Hagen (2006) onderzochten het effect van cognitieve training, fysieke training en een combinatie van deze twee op het cognitief functioneren bij ouderen. De studie nam 30 weken in beslag, met een trainingssessie per week. De cognitieve training bestond uit het maken van cognitieve taken die gericht waren op verwerkingssnelheid, geheugen en aandacht, deze training duurde 90 minuten per sessie. De fysieke training bestond uit een combinatie van het trainen van balans en flexibiliteit en het coördineren van bewegingen onder tijdsdruk, bijvoorbeeld door middel van tafeltennis. Deze sessies duurden 45 minuten per keer. In de gecombineerde training werden de fysieke en de cognitieve training in dezelfde sessie uitgevoerd. In een deel van de groep werd de fysieke training gevolgd door de cognitieve training en in een ander deel van de groep werd

(16)

15

de fysieke training gegeven na de cognitieve training. De controlegroep kreeg hoefde niets te doen. Het cognitief functioneren werd gemeten door middel van verschillende neuropsychologische tests die verwerkingssnelheid, geheugen en aandacht betroffen. De deelnemers in de fysieke trainingsconditie, de cognitieve trainingsconditie en de gecombineerde trainingsconditie scoorden significant hoger op de neuropsychologische tests dan de deelnemers in de controlegroep. Hoewel bij alle deelnemers een achteruitgang in het cognitief vermogen werd waargenomen, was de achteruitgang minder sterk voor de experimentele groepen dan voor de controlegroep. Tussen de drie experimentele groepen werden geen significante verschillen waargenomen. Tijdens een meting vijf jaar na de interventie werden deze effecten nog steeds waargenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat een gecombineerde training cognitieve achteruitgang bij ouderen kan vertragen, maar dat deze niet meer effect heeft op de cognitieve achteruitgang dan cognitieve of fysieke training alleen. Dit onderzoek betrof een populatie bestaande uit gezonde ouderen. Aangezien er verschillen zijn tussen de hersenen mensen met MCI of Alzheimer (Krasuski et al., 1998) is het niet ondenkbaar dat ouderen met een cognitieve stoornis anders reageren op interventies dan gezonde ouderen. Daarom wordt in de volgende onderzoeken gekeken naar ouderen met MCI of Alzheimer.

Coelho et al. (2013) onderzochten het effect van een multimodale interventie op frontale cognitieve functies bij patiënten met de ziekte van Alzheimer. Er deden 27 deelnemers met de diagnose Alzheimer mee aan dit onderzoek. Er was een experimentele groep en een controlegroep. De deelnemers werden voor logistieke redenen niet willekeurig ingedeeld in de condities. De interventie in de experimentele groep bestond uit het simultaan uitvoeren van lichamelijke en cognitieve oefeningen. Tijdens de interventie werd de complexiteit van de oefeningen verhoogd. De deelnemers in de controlegroep bleven bij

(17)

16

hun dagelijkse routine en kregen geen extra taak. Om de frontale cognitieve functies te meten werd voor en na de trainingsperiode een neuropsychologische testbatterij afgenomen die gericht is op het meten van frontale functies zoals abstract redeneren, inhibitie en aandacht. De trainingsgroep verbeterde significant op de frontale cognitieve functies terwijl de controlegroep significant verslechterde. Het is echter mogelijk dat het gevonden effect te wijten is aan een onwillekeurige toewijzing van deelnemers aan de condities. In het volgende onderzoek wordt de toewijzing wel willekeurig gedaan.

Burgener, Yang, Gilbert en Marsh-Yant (2008) deden onderzoek naar het effect van een multimodale interventie op het cognitief functioneren van ouderen met dementie. De deelnemers, die allen waren gediagnosticeerd met dementie, werden hiertoe willekeurig ingedeeld in een multimodale interventiegroep en een supportgroep. De interventiegroep oefenden 40 weken lang drie keer per week een uur Tai Chi uit. Daarnaast kregen ze een keer per twee weken 90 minuten cognitieve gedragstherapie. In deze therapie leerden ze gedragsstrategieën en deden ze cognitieve oefeningen om onder andere het geheugen en verbaal begrip te verbeteren. Ook was er een supportgroep die de deelnemers een keer in de twee weken bijwoonden. Dit was telkens een sessie van 90 minuten waarin de nadruk lag op het omgaan met de gevolgen van dementie. Voor, tijdens en na de interventieperiode werd een neuropsychologische test afgenomen die het globaal cognitief functioneren mat. De controlegroep onderging dezelfde metingen en was een wachtlijstconditie. De multimodale interventiegroep scoorde significant beter dan de controlegroep. De interventiegroep scoorde na de interventie ook beter dan voor de interventie, terwijl de controlegroep na de interventie slechter scoorden dan voor de interventie. Dit duidt erop dat een multimodale interventie een positief effect heeft op het cognitief functioneren van ouderen met dementie.

(18)

17

Uit de voorgaande onderzoeken blijkt dat een gecombineerde training een positief effect heeft op het cognitief functioneren bij ouderen, zowel gezonde ouderen als ouderen met dementie. Een gecombineerde training levert echter niet een groter effect op dan fysieke of cognitieve training alleen.

Conclusie & Discussie

In dit literatuuroverzicht is onderzocht wat het effect is van training op cognitieve achteruitgang bij veroudering. Om een zo volledig mogelijk antwoord te vinden op deze vraag is er gekeken naar cognitieve training, fysieke training en gecombineerde training. Ook is binnen deze verschillende soorten training gekeken naar zowel gezonde ouderen als ouderen met dementie. Het is gebleken dat fysieke training en cognitieve training cognitieve achteruitgang bij veroudering kan vertragen of tegengaan bij zowel gezonde ouderen als bij ouderen met dementie. Hiermee wordt zowel de use it or lose it hypothese als de cognitive

enrichment hypothese ondersteund. Ook een gecombineerde training bleek een gunstig

effect te hebben op cognitieve achteruitgang bij veroudering. De gecombineerde training genereerde echter geen sterker effect dan cognitieve of fysieke training alleen en heeft dus geen meerwaarde ten opzichte van deze twee vormen training.

Een kanttekening kan geplaatst worden bij het feit dat in bijna geen van de onderzoeken die binnen dit domein gedaan worden, follow-ups (oftewel nametingen die langere tijd na het einde van de interventies gedaan worden) worden gedaan. De effecten die besproken zijn, werden bijna allemaal vrijwel direct na het einde van de interventies gevonden. Het is nu dus nog niet duidelijk of deze effecten stand zullen houden. In vervolgonderzoek is het nuttig deze follow-ups wel te doen om te onderzoeken of de gevonden effecten blijvend zijn.

(19)

18

In veel van deze onderzoeken werd niet gekeken naar de denkbeelden en opvattingen die mensen hebben over ouder worden en de negatieve associaties die hierbij horen (Hummert, 1990; Hummert, Garstka, Shaner & Strahm, 1993), terwijl dit wellicht wel effect heeft op het cognitief functioneren, en op hoe effectief training is op cognitieve achteruitgang bij veroudering. Hier kan in vervolgonderzoek beter naar worden gekeken. Als blijkt dat de attitudes tegenover ouder worden inderdaad correleren met de effectiviteit van de training kan het bevorderen van positieve attitudes ten opzichte van ouder worden wellicht de effectiviteit van de training vergroten.

In de besproken onderzoeken werd als uitkomstmaat voor het cognitief functioneren neuropsychologische tests gebruikt. Gezien het objectieve karakter van deze tests is dit een logische keuze. Het doel van veel onderzoeken binnen dit onderzoeksgebied is echter om de kwaliteit van leven en zelfstandigheid van ouderen te vergroten. Dit leidt tot de vraag of de gekozen cognitieve tests, afgenomen in een laboratoriumomgeving, wel representatieve uitkomstmaten zijn. In vervolgonderzoek zou wellicht gebruik gemaakt kunnen worden van taken die een betere representatie zijn van het alledaags cognitief functioneren.

Belangrijk om te beseffen is dat de begrippen cognitief functioneren en executief functioneren voor meerdere interpretaties vatbaar zijn. Dit is terug te zien in dit literatuuroverzicht. De besproken onderzoeken maken gebruik van diverse neuropsychologische tests en sub tests om het cognitief functioneren te meten. Hierdoor is het nog niet duidelijk welke aspecten van het cognitief functioneren verbeteren door de besproken interventies. Een oplossing kan zijn om in toekomstige onderzoeken een standaard testbatterij te gebruiken zodat de onderzoeken beter onderling vergelijkbaar zijn.

Uit dit literatuuroverzicht is gebleken dat zowel fysieke als cognitieve training een gunstig effect heeft op cognitieve achteruitgang bij veroudering, maar dat een

(20)

19

gecombineerde training geen effect toevoegt ten opzichte van alleen fysieke of cognitieve training. Aangezien cognitieve en lichamelijke beperkingen veel voorkomen onder ouderen, is de kennis dat zowel cognitieve als fysieke training een gunstig effect hebben op cognitieve achteruitgang hoopgevend. Zo kunnen ouderen met lichamelijke beperkingen hun cognitief vermogen stimuleren met cognitieve training, en kunnen ouderen voor wie door dusdanige cognitieve beperkingen de cognitieve training te complex is hetzelfde doen met fysieke training. In de toekomst kan deze kennis gebruikt worden door ouderen, die een steeds groter aandeel in onze bevolking vormen, om zolang mogelijk een relatief intact cognitief functioneren te behouden.

(21)

20 Bronnen

Baker, L. D., Frank, L. L., Foster-Schubert, K., Green, P. S., Wilkinson, C. W., McTiernan, A., Plymate, S. R., Fishel, M. A., Watson, G. S., Cholerton, B. A., Duncan, G. E., Mehta, P. D. & Craft, S. (2010). Effects of aerobic exercise on mild cognitive impairment: a controlled trial. Archives of neurology, 67(1), 71-79.

Barnes, D. E., Santos-Modesitt, W., Poelke, G., Kramer, A. F., Castro, C., Middleton, L. E., & Yaffe, K. (2013). The Mental Activity and eXercise (MAX) trial: a randomized

controlled trial to enhance cognitive function in older adults. JAMA internal

medicine, 173(9), 797-804.

Basak, C., Boot, W. R., Voss, M. W., & Kramer, A. F. (2008). Can training in a real-time strategy video game attenuate cognitive decline in older adults? Psychology and

aging, 23(4), 765.

Buitenweg, J. I., Murre, J. M., & Ridderinkhof, K. R. (2012). Brain training in progress: a review of trainability in healthy seniors. Frontiers in human neuroscience, 6: doi: 10.3389/fnhum.2012.00183

Burgener, S. C., Yang, Y., Gilbert, R., & Marsh-Yant, S. (2008). The effects of a multimodal intervention on outcomes of persons with early-stage dementia. American journal of

Alzheimer's disease and other dementias, 23(4), 382-394.

Chan, R. C., Shum, D., Toulopoulou, T., & Chen, E. Y. (2008). Assessment of executive functions: Review of instruments and identification of critical issues.Archives of

Clinical Neuropsychology, 23(2), 201-216

Coelho, F. G. D. M., Andrade, L. P., Pedroso, R. V., Santos-Galduroz, R. F., Gobbi, S., Costa, J. L. R., & Gobbi, L. T. B. (2013). Multimodal exercise intervention improves frontal cognitive functions and gait in Alzheimer's disease: a controlled trial. Geriatrics &

gerontology international, 13(1), 198-203.

Ferri, C. P., Prince, M., Brayne, C., Brodaty, H., Fratiglioni, L., Ganguli, M., ... & Scazufca, M. (2006). Global prevalence of dementia: a Delphi consensus study. The

lancet, 366(9503), 2112-2117.

Fisk, J. D., & Rockwood, K. (2005). Outcomes of incident mild cognitive impairment in relation to case definition. Journal of Neurology, Neurosurgery & Psychiatry, 76(8), 1175-1177.

Galante, E., Venturini, G., & Fiaccadori, C. (2007). Computer-based cognitive intervention for dementia: preliminary results of a randomized clinical trial. G Ital Med Lav

Ergon, 29(3 Suppl B), B26-B32.

Hedden, T., & Gabrieli, J. D. (2004). Insights into the ageing mind: a view from cognitive neuroscience. Nature reviews neuroscience, 5(2), 87-96.

Herrera, C., Chambon, C., Michel, B. F., Paban, V., & Alescio-Lautier, B. (2012). Positive effects of computer-based cognitive training in adults with mild cognitive impairment. Neuropsychologia, 50(8), 1871-1881.

Hertzog, C., Kramer, A. F., Wilson, R. S., & Lindenberger, U. (2008). Enrichment effects on adult cognitive development can the functional capacity of older adults be preserved and enhanced?. Psychological science in the public interest, 9(1), 1-65.

Hillman, C. H., Erickson, K. I., & Kramer, A. F. (2008). Be smart, exercise your heart: exercise effects on brain and cognition. Nature reviews neuroscience, 9(1), 58-65.

(22)

21

Hummert, M. L. (1990). Multiple stereotypes of elderly and young adults: a comparison of structure and evaluations. Psychology and aging, 5(2), 182.

Hummert, M. L., Garstka, T. A., Shaner, J. L., & Strahm, S. (1994). Stereotypes of the elderly held by young, middle-aged, and elderly adults.Journal of Gerontology, 49(5), P240-P249.

Lautenschlager, N. T., Cox, K. L., Flicker, L., Foster, J. K., van Bockxmeer, F. M., Xiao, J.,

Greenop, K. R & Almeida, O. P. (2008). Effect of physical activity on cognitive function in older adults at risk for Alzheimer disease: a randomized trial. Jama, 300(9), 1027-1037.

Law, L. L., Barnett, F., Yau, M. K., & Gray, M. A. (2014). Effects of combined cognitive and exercise interventions on cognition in older adults with and without cognitive impairment: a systematic review. Ageing research reviews, 15, 61-75.

Krasuski, J. S., Alexander, G. E., Horwitz, B., Daly, E. M., Murphy, D. G., Rapoport, S. I., & Schapiro, M. B. (1998). Volumes of medial temporal lobe structures in patients with Alzheimer’s disease and mild cognitive impairment (and in healthy

controls). Biological psychiatry, 43(1), 60-68.

Nouchi, R., Taki, Y., Takeuchi, H., Hashizume, H., Akitsuki, Y., Shigemune, Y., Sekiguchi, A., Kotozaki, Y., Tsukiura, T., Yomogida, Y. & Kawashima, R. (2012). Brain training game improves executive functions and processing speed in the elderly: a randomized controlled trial. PLoS ONE, 7(1), e29676.

Oken, B. S., Zajdel, D., Kishiyama, S., Flegal, K., Dehen, C., Haas, M., ... & Leyva, J. (2006). Randomized, controlled, six-month trial of yoga in healthy seniors: effects on cognition and quality of life. Alternative therapies in health and medicine, 12(1), 40. Oswald, W. D., Gunzelmann, T., Rupprecht, R., & Hagen, B. (2006). Differential effects of

single versus combined cognitive and physical training with older adults: the SimA study in a 5-year perspective. European Journal of Ageing, 3(4), 179-192.

París, A. P., Saleta, H. G., de la Cruz Crespo Maraver, M., Silvestre, E., Freixa, M. G., Torrellas, C. P., Pont, S. A., Nadal, M. F., Garcia, S. A., Bartolome, M. V. P., Fernández, V. L. & Bayés, À. R. (2011). Blind randomized controlled study of the efficacy of cognitive training in Parkinson's disease. Movement Disorders, 26(7), 1251-1258.

Shors, T. J., Anderson, M. L., Curlik, D., & Nokia, M. S. (2012). Use it or lose it: how

neurogenesis keeps the brain fit for learning. Behavioural brain research, 227(2), 450-458.

Suzuki, T., Shimada, H., Makizako, H., Doi, T., Yoshida, D., Ito, K., Shimokata, H., Washimi, Y., Endo, H. & Kato, T. (2013). A randomized controlled trial of multicomponent exercise in older adults with mild cognitive impairment. PloS one, 8(4), e61483.

Swaab, D. F. (1991). Brain aging and Alzheimer's disease, “wear and tear” versus “use it or lose it”. Neurobiology of aging, 12(4), 317-324.

United Nations, (2013). World Population Ageing (2013) [Online]. United Nations publicatie. Opgehaald 7 juli 2015, van http://www.un.org/en/development/desa/population/ publications/pdf/ageing/WorldPopulationAgeing2013.pdf

Van Muijden, J., Band, G. P., & Hommel, B. (2012). Online games training aging brains: limited transfer to cognitive control functions. Frontiers in human neuroscience, 6: doi: 10.3389/fnhum.2012.00221

(23)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De belangrijkste implicatie van de bevindingen uit dit proefschrift is dat preventie van risicofactoren voor atherosclerose en preventie van hart- en vaatziekten gepaard zal gaan

Binnen het kader van de vergrijzing, is er echter maar weinig onderzoek gedaan naar hoe de ouderen zelf tegen hun ouder worden aankijken (Montepare & Zebrowitz, 1998).

In deze categorie worden alle uitspraken gescoord waarin leerlingen een vergelijking maken tussen gedrag van dieren en mensen.. Categorie: Betekenisverlening

Brain-inspired computer vision with applications to pattern recognition and computer-aided diagnosis of glaucoma..

B) IDH1 MT are more affected than IDH1 WT affected when treated with hyperthermia after different irradiation radiation doses (2-4 Grey) than IDH1 WT. A

This can be understood by taking the extreme case of a zero intensity region in the speckle pattern due to destructive interference: a modulation of part of the light by frequency

Although the conditional indirect effect of trust on actual buying act at low level of price orientation and high level of quality orientation is mediated by intention to

In deze paragraaf worden de kenmerken van mannen en vrouwen besproken die een verklaring kunnen zijn voor het verschil in de beoordeling die gegeven wordt door een mannelijke