• No results found

Aandachtsbias en emotieregulatie : het effect van aandachtsbias modificatie (ABM) op emotieregulatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aandachtsbias en emotieregulatie : het effect van aandachtsbias modificatie (ABM) op emotieregulatie"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Aandachtsbias & Emotieregulatie

Het effect van Aandachtsbias Modificatie (ABM) op Emotieregulatie

Masterthesis Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam L.C. Witteveen Studentnummer: 10674209 Docentbegeleider: dr. Bram Van Bockstaele Tweede beoordelaar: mw. E. Aktar. MSc Amsterdam, 15 juli 2015

(2)

Samenvatting

Verschillende studies tonen aan dat vertekeningen in aandacht (aandachtsbias) gemanipuleerd kunnen worden via aandachtsbiasmodificatie (ABM); een

computergestuurde aandachtstraining. Onlangs zijn er een aantal onderzoeken geweest die een link hebben gelegd tussen aandachtsprocessen en emotieregulatie. Men zou op een effectieve manier emoties kunnen reguleren door zich selectief te richten op bepaalde situationele aspecten. Echter is er tot dusver geen empirisch bewijs voor deze link. In de huidige studie hebben 59 deelnemers een ABM-training ondergaan. Gebruikmakend van het Chase-the-face Paradigma werden de deelnemers getraind om hun aandacht ofwel te richten op negatieve stimuli (negatieve

trainingsgroep), ofwel hun aandacht te richten op positieve stimuli (positieve trainingsgroep). Zowel aandachtsbias als emotieregulatie werden vooraf en na de ABM-training gemeten. De resultaten van de repeated measures ANOVAs lieten geen effect zien van ABM op aandachtsbias. Concluderend kan gezegd worden dat er tot dusver onvoldoende empirisch bewijs is gevonden voor de link tussen aandachtsbias en emotieregulatie. Het is dus van belang om allereerst de kwaliteit van de ABM-training te verbeteren alvorens er gekeken kan worden naar connecties met andere domeinen zoals emotieregulatie.

Abstract

Several studies show that biases in attention (attention bias) can be

manipulated via attention bias modification (ABM); a computer-controlled attention training. Recently there have been a number of studies that established a link between attention processes and emotion regulation. One would regulate their emotions in an effective manner by selectively targeting certain situational aspects. However, there is no empirical evidence for this link so far. In the current study 59 participants

participated in an ABM-training. Using the Chase-the-face Paradigm, participants were trained to focus their attention either on negative stimuli (negative training group), or on positive stimuli (positive training group). Both attention bias as emotion regulation were measured before and after the ABM-training. The results of the

repeated measures ANOVAs showed no effect of ABM on attention bias. In conclusion, it can be said that there is insufficient empirical evidence to link attention bias and emotion regulation. First of all, it is therefore important to improve the quality of the ABM-training, before it can be connected to other domains such as emotion

(3)

Het effect van Aandachtsbias Modificatie (ABM) op Emotieregulatie Angststoornissen blijken één van de meest voorkomende psychische stoornissen te zijn en worden gekenmerkt door een vroege on-set leeftijd met een doorgaans chronisch verloop. De wereldwijde prevalentie ligt tussen de 0,9 procent en 28,3 procent, waarvan 7,2 procent binnen Europa (Baxter, Scott, Vos, & Whiteford, 2012). Angststoornissen komen twee keer meer voor bij vrouwen dan bij mannen, met name in de range van 18 tot 65 jaar (Baxter, Scott, Vos, & Whiteford, 2012). In de afgelopen decennia is er in toenemende mate onderzoek gedaan naar de oorzaken en verklaringsmodellen van angststoornissen. Hieruit is gebleken dat de soort emotionele informatie én de manier waarop deze informatie wordt verwerkt cruciale factoren zijn in het ontstaan en het in stand houden van angst. Verschillende

cognitieve theorieën suggereren dat informatieverwerkingsprocessen een grote rol spelen in de ontwikkeling van angst. Een voorbeeld is de cognitieve theorie van Beck & Clark (1997) waarbij er vanuit wordt gegaan dat angst in stand wordt gehouden door cognitieve schema’s. Deze theorie stelt dat onze gevoelens en gedragingen worden beïnvloed door onze waarneming van gebeurtenissen. Niet de situatie of een gebeurtenis op zich bepaalt wat iemand voelt, maar de wijze waarop deze persoon deze situatie of gebeurtenis selecteert en interpreteert. Deze selectie en interpretatie verloopt niet altijd vlekkeloos. Bij vertekende interpretatie ofwel interpretatiebias, zullen angstige personen dubbelzinnige situaties vaker als bedreigend interpreteren als resultaat van eerder onbewust of bewust opgestelde cognitieve schema’s, die

automatisch worden geactiveerd wanneer nieuwe situaties zich voordoen. Niet alleen interpretatie speelt een rol bij de cognitieve schema’s. Ook de aandacht van een persoon wordt gestuurd door deze schema’s (Beck & Clark, 1997). Normaliter is er een bepaalde “filterfunctie” aanwezig waardoor er aandacht wordt gegeven aan belangrijke informatie, en onbelangrijke informatie kan worden genegeerd. Wanneer hier vertekeningen in optreden, zoals bij mensen met

angstproblemen, richt de aandacht zich meer op bedreigende stimuli in vergelijking tot positieve- of neutrale stimuli. Er kan dan gesproken worden van

aandachtsvertekening. Dit wordt in de literatuur ook wel gedefinieerd als aandachtsbias; bepaalde aandachtsprocessen die door zintuiglijke systemen zijn ingesteld om selectief te reageren op specifieke categorieën van affectieve stimuli (Todd, Cunningham, Anderson, & Thompson, 2012). In het model van Williams, Watts, MacLeod en Mathews (1988,1997) wordt verondersteld dat aandachtsbias een

(4)

causale link heeft met angst (Van Bockstaele et al., 2014). Hoog-angstige personen blijken namelijk hun aandachtsbias te kunnen verkleinen met behulp van een aandachtsbias modificatie training (ABM).

MacLeod, Rutherford, Campbell, Ebsworthy en Holker (2002) zijn de eerste onderzoekers die spreken over aandachtsbias modificatie (ABM) en aantonen dat aandachtsbias getraind kan worden. Deelnemers in deze studie werden getraind aan de hand van de dot-probe taak. Deze vorm van ABM wordt in veel studies gebruikt (Amir, Beard, Burns, & Bomyea, 2009; Amir, Beard, Taylor, et al., 2009) en is afgeleid van het dot-probe paradigma van MacLeod, Mathews en Tata (1986) waarin de mate van selectieve aandacht naar bedreigende stimuli bij personen met

angstproblemen werd onderzocht. In deze computertaak worden twee verschillende prentjes aan de deelnemers getoond; één positief prentje en één negatief prentje. De prentjes worden gelijktijdig en tegenover elkaar op het beeldscherm getoond. Na een korte tijd worden de prentjes opgevolgd door een doelstimulus (een punt, een letter of een blokje). De deelnemers wordt hierna gevraagd om zo snel mogelijk de plaats van de doelstimulus aan te wijzen (links of rechts) met behulp van het toetsenbord (bijv. Z of M). Vervolgens wordt er gekeken naar de reactietijd van de responsen van de deelnemers. Een aandachtsbias voor bedreigende stimuli blijkt uit snellere reactietijden op congruente trials (de doelstimulus staat op de locatie van het

negatieve prentje) dan op incongruente trials (de doelstimulus staat op de locatie van het positieve prentje).

In de dot-probe training van MacLeod et al. (2002) werden de deelnemers willekeurig verdeeld in twee gelijke groepen, waarvan één groep meer congruente trials onderging en de andere groep meer incongruente trials. De deelnemers die meer congruente trials kregen en zo werden getraind om hun aandacht te richten op

bedreigende stimuli, bleken na de training een grotere aandachtsbias te hebben voor negatieve informatie in vergelijking tot vóór de training. Andersom bleken studenten die meer incongruente trials kregen en zo werden getraind om negatieve stimuli te vermijden en hun aandacht te richten op neutrale stimuli, een kleinere aandachtsbias te krijgen voor bedreigende- of negatieve stimuli. Van cruciaal belang was dat ABM naast aandachtsbias ook invloed had op de mate van emotionele kwetsbaarheid

(stress) en daarmee indirect op angst. Emotionele kwetsbaarheid werd gemeten aan de hand van zelfrapportage waarbij depressie- en angstsymptomen werden gescoord voor en na een stresstaak. Beide groepen verschilden significant van elkaar op basis van de

(5)

gerapporteerde emotionele reacties op de ABM-training trials. Dit verschil was uitsluitend te zien voorafgaand aan de laatste stresstaak. Dit suggereert dat er niet eenvoudigweg een rechtstreekse invloed is, maar een effect op langere termijn.

Kortom, ABM heeft niet alleen een invloed op aandachtsbias, maar blijkt ook effect te hebben op verschillende emotie-pathologie. Deze resultaten zijn sindsdien succesvol gerepliceerd in andere studies met verschillende onderzoeksgroepen (Amir, Beard, Burns & Bomyea, 2009; Amir et al., 2009; Bar-Haim, 2010; Hazen, Vasey & Smidt, 2009).

Er zijn echter de laatste jaren studies geweest die aantonen dat ABM niet altijd effectief blijkt (voor een overzicht, zie Van Bockstaele et al., 2014). ABM geeft niet steeds consistente veranderingen in aandachtsbias of in angst. Een mogelijke oorzaak hiervoor is dat de opzet van deze studies zeer bedenkelijk is (Clark, Notebaert, & MacLeod, 2014). Verscheidene studies zijn namelijk uitgevoerd onder specifieke condities, zoals online-interventies, afwezigheid van het gebruik van een (non-treatment) controle groep of het incorrect meten van diverse emotionele effecten (Carlbring et al., 2012; Emmelkamp, 2012; Hallion & Ruscio, 2011). De resultaten zouden om deze redenen voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden. Het zou naar aanleiding hiervan te voorbarig zijn om te concluderen dat ABM niet effectief zou zijn. Een andere mogelijke oorzaak waarom ABM niet altijd effectief is zou kunnen zijn dat de veel gebruikte dot-probe training niet goed werkt. Schmuckle (2005) concludeerde namelijk dat zowel de visuele- als de verbale versie van de dot- probe taak een lage split-half betrouwbaarheid en een lage test-hertest betrouwbaarheid hadden. Alhoewel dit om de dot-probe taak ging, zou dit mogelijk ook kunnen gelden voor de dot probe ABM-training. Een laatste mogelijke oorzaak is het feit dat er nog beduidend weinig bekend is over de onderliggende processen van ABM. Mogelijk is ABM nog te weinig toegespitst op deze mechanismen. Het is dus van belang te achterhalen welke mechanismen van ABM uiteindelijk leiden tot een vermindering van angstsymptomen. Of anders gezegd, hoe komt men van een verandering in aandachtsbias tot een verandering in angst?

Een mogelijk onderliggend mechanisme van ABM zou emotieregulatie

kunnen zijn. Veranderingen in aandachtsbias zouden kunnen leiden tot een verbeterde emotieregulatie, die op zijn beurt weer kan leiden tot verminderde angst. Volgens Gross (2001) omvat emotieregulatie alle bewuste en onbewuste strategieën die men gebruikt om één of meerdere aspecten van een emotionele respons te versterken, te

(6)

onderdrukken of in stand te houden. Selectieve aandacht behoort tot één van de vijf emotieregulatiestrategieën en wordt omschreven als het selectief richten van aandacht op bepaalde situationele aspecten. Dit is een (onbewuste) strategie die in bepaalde situaties wordt ingezet vóórdat er responsneigingen zijn geactiveerd, en vóórdat doelbewuste gedrags-, fysiologische- of psychologische reacties plaats hebben kunnen vinden. De aandacht kan bijvoorbeeld worden afgeleid, of kan juist náár een

emotionele situatie toe worden geleid. Hiermee kan de emotionele impact van een situatie gereguleerd worden. Een voorbeeld van selectieve aandacht is jezelf afleiden van een (emotioneel) beladen gesprek door bijvoorbeeld de plafondtegels te tellen (Gross, 2001; Wadlinger & Isaacowitz, 2011). Selectieve aandacht lijkt hiermee in grote mate overeen te komen met hetgeen wordt aangeleerd in een ABM-training namelijk het focussen op of het onderdrukken van bepaalde affectieve stimuli via aandacht, om op deze manier negatieve emoties te kunnen beïnvloeden. Het is dus mogelijk dat deze emotieregulatie strategie, net als aandachtsbias, beïnvloed kan worden via een ABM-training.

In de literatuur blijkt er inderdaad een (theoretische) koppeling tussen

aandachtsbias en emotieregulatie. In het artikel van Todd, Cunningham, Anderson en Thompson (2012) wordt beargumenteerd dat aandachtsbias (het verkiezen van bepaalde categorieën van opvallende affectieve stimuli boven neutrale stimuli) een belangrijk onderdeel is in het reguleren van emotionele responsen. Bijvoorbeeld, wanneer de visuele filter van een persoon meer gericht is op gelukkige gezichten in vergelijking tot boze gezichten in een bepaald gezelschap, zal het voor de hand liggen dat deze persoon minder opwinding en negatieve gevoelens ervaart dan wanneer er een aandachtsvertekening is naar negatieve expressies (bijv. boze gezichten).

Hoewel er dus een duidelijke theoretische link is tussen aandachtsbias en emotieregulatie én daarnaast verschillende studies aantonen dat experimentele manipulaties van aandachtsbias van invloed zijn op emotie-pathologie zoals angst en stress, is er tot dusver geen ABM-studie geweest die expliciet het concept

emotieregulatie meet. Daarnaast blijken beide concepten in de literatuur twee gescheiden onderzoeksdomeinen. Het doel van de huidige studie is daarom te onderzoeken of de theoretische link tussen aandachtsbias en emotieregulatie ook empirisch ondersteund kan worden. Allereerst is onderzocht of ABM een effect heeft op aandachtbias. Vervolgens is onderzocht of het trainen van aandachtsbias (ABM) invloed heeft op de wijze waarop een persoon zijn/ haar emoties reguleert. Er werd

(7)

verwacht dat deelnemers in de positieve trainingsgroep een kleinere aandachtsbias zouden krijgen, wat zou leiden tot een verminderde intensiteit van negatieve emoties. Tegenovergesteld werd verwacht dat deelnemers in de negatieve trainingsgroep, een grotere aandachtsbias zouden krijgen, wat zou leiden tot een verhoogde intensiteit van negatieve emoties.

In de huidige studie is gebruikt gemaakt van het Chase-the-Face Paradigma van MacLeod (2014, persoonlijke communicatie). Deze ABM-training is succesvol gebruikt in eerdere studies van MacLeod (2014) en heeft tot dusver geleid tot

consistente veranderingen in aandachtsbias. Deelnemers richtten zich, anders dan bij de dot-probe taak, ofwel op een positief prentje, ofwel op een negatieve prentje. Deze moesten de deelnemers met de muis op een beeldscherm blijven volgen, ook als het prentje veranderde van locatie. Tegelijkertijd verschenen er zeven bewegende prentjes op het beeldscherm van de tegenovergestelde categorie als het prentje waar de

deelnemers hun aandacht op moesten richten.

Methode Deelnemers

59 personen (15 mannen, M leeftijd = 23.88 , SD = 7.56, range = 18 - 65) namen vrijwillig deel aan deze studie in ruil voor studiepunten of geld. Alle

deelnemers konden zich digitaal inschrijven via een link op een recruteringswebsite van de UvA. Deelnemers die geen wervings e-mail hadden gehad werden

voorafgaand aan het experiment gevraagd om een Nederlandse versie van de State-Trait Anxiety Iventory vragenlijst in te vullen (STAI-T; Spielberger, Gorsuch,

Lushene, Vagg, & Jacobs, 1983; Van der Ploeg, Defares, & Spielberger, 1980). Enkel deelnemers met een matige trait-angst (28-51) werden meegenomen in het onderzoek. Exclusiecriteria waren deelnemers die buiten deze range vielen. De studenten van de studie Psychologie die wel een wervings e-mail hadden gehad, konden direct mee doen. Bij deze studenten was al bekend dat ze binnen de aangegeven range vielen. Alle deelnemers hebben voorafgaand aan het experiment een informed-consent formulier ingevuld.

Design

In de huidige studie wordt gebruik gemaakt van een gemengd design met een within-subjects factor (Tijd: pre versus post training) en een between-subjects factor (Trainingsgroep: negatief versus positief). Emotieregulatie werd voorafgaand gemeten in de vorm van zelfrapportage en aandachtsbias werd gemeten aan de hand

(8)

van de dot-probe taak. De deelnemers werden willekeurig verdeeld in twee gelijke groepen: een positieve trainingsgroep (n = 29) en een negatieve trainingsgroep groep (n = 30). Direct na de training werden emotieregulatie en aandachtsbias opnieuw gemeten. Er werd een significante interactie tussen tijd en groep verwacht voor zowel aandachtsbias als emotieregulatie.

Meetinstrumenten

State and Trait Anxiety Iventory. Om de mate van toestandangst en

angstdispositie te meten werd er gebruik gemaakt van een naar het Nederlands

vertaalde versie van de State-Trait Anxiety Iventory (STAI-S en STAI-T; Spielberger et al., 1983; Van der Ploeg, Defares, & Spielberger, 1980). De STAI-S meet de mate van angst op het moment zelf. De STAI-T meet de algemene gevoeligheid voor eigen leed en angst. De vragenlijsten bestaan uit ieder twintig items en worden gescoord op een vier-punts Likert Schaal (e.g., “Ik voel me prettig” (1 = Bijna nooit, 4 = Bijna altijd)). De totale score ligt tussen de 20 en 80. Hogere scores indiceren een hogere gevoeligheid voor angst.

Dot-probe taak. Aandachtsbias werd gemeten aan de hand van de dot-probe

taak (MacLeod, Mathews & Tata, 1986). Voor deze taak zijn 32 positieve en 32 negatieve gestandaardiseerde prentjes geselecteerd uit het International Affective Picture System (IAPS; Lang, Bradley, & Cuthbert, 2005). Prentjes die als positief gekenmerkt werden, waren bijvoorbeeld lachende baby’s, pasgeboren katjes en hondjes of kleurrijke bloemen. De negatieve prentjes hadden een meer

angstwekkende inhoud. Voorbeelden hiervan waren mensen met geweren, grote spinnen, open wonden of lijken met bloed. Voor de oefentrials zijn zes neutrale prentjes geselecteerd uit het IAPS (2005). Alle prentjes werden getoond op een beeldscherm op een computer met een zwarte achtergrond te midden van twee vierkanten, die boven elkaar op het beeldscherm verschenen. Hier werd ofwel een positief prentje, ofwel een negatief prentje getoond. Tussen beide vierkanten verscheen een kruisje. De deelnemers werd gevraagd om hun blik te fixeren op het kruisje gedurende de taak.

Er werden twee soorten trials afgenomen; 64 congruente trials en 64 incongruente trials. In de congruente trials stond de doelstimulus op de locatie van een negatief prentje. In de incongruente trials stond de doelstimulus op de locatie van een positief prentje en dus tegenovergesteld van de locatie van het negatieve prentje. Iedere deelnemer kreeg twaalf oefentrials om gewend te raken aan de werkwijze van

(9)

de computertaak. Hierbij kregen de deelnemers feedback over hoe ze het hadden gedaan. Elke trial startte vervolgens met een willekeurig geselecteerd paar (één positief prentje en één negatief prentje) dat gedurende 500ms gepresenteerd werd op het beeldscherm. Eén prentje werd boven in het vierkant op het beeldscherm getoond en één prentje werd onder in het vierkant getoond (50% kans). De twee prentjes werden vervolgens verwijderd en 20ms later opgevolgd door een doelstimulus (de E of de F). De doelstimulus kon op de plaats van de negatieve foto (congruente trials) of op de plaats van de positieve foto verschijnen (incongruente trials). Tussen twee trials zat 500ms. De deelnemers werd gevraagd zo snel en accuraat mogelijk te reageren om ofwel toets A in te drukken op het toetsenbord wanneer de E werd getoond, ofwel toets L in te drukken wanneer de F werd getoond. De doelstimulus bleef op het beeldscherm staan totdat er een respons was gegeven. Beide letters werden

gemarkeerd op het toetsenbord en werden gedurende de taak even vaak getoond op het beeldscherm. Na elke trial werd de reactietijd van de deelnemer gemeten.

Deelnemers kregen, in tegenstelling tot de oefentrials, geen feedback tijdens de taak. In totaal werden bij iedere deelnemer 128 trials afgenomen. De dot-probe taak werd op dezelfde manier afgenomen in zowel de voormeting als de nameting.

Emotieregulatie taak. De emotie opwekkende stimuli werden geselecteerd

uit het International Affective Picture System (IAPS; Lang et al., 2005). Voor de huidige studie zijn zowel positieve als negatieve prentjes geselecteerd overeenkomstig met de prentjes die gebruikt zijn in de dot-probe taak. In elke trial werden 16 prentjes in een 4x4 matrix aangeboden op een zwarte achtergrond gedurende negentien seconden. Acht van deze prentjes waren positief, de andere acht prentjes waren negatief. De positie van de positieve en negatieve prentjes in de matrices was random bepaald, maar vooraf gefixeerd. Deelnemers werden gevraagd om de matrices te bekijken waarin ze in drie blokken drie verschillende instructies kregen.

In het eerste blok, bestaande uit acht trials, kregen de deelnemers de “Kijk” instructie waarbij ze werden gevraagd om alleen te kijken naar de 4x4 matrices. De deelnemers werd verteld dat het niet de bedoeling was om weg te kijken van het scherm. Deelnemers mochten wel kiezen naar welk(e) prentje(s) ze wilden kijken. In het tweede en derde blok, ook bestaande uit ieder acht trials, werden twee

verschillende instructies gecontrabalanceerd over de deelnemers (onderdruk-versterk of versterk-onderdruk). In de “Onderdruk” instructie werd de deelnemers gevraagd om de intensiteit van negatieve emoties tijdens het zien van de 4x4 matrices te

(10)

onderdrukken. In de “Versterk” instructie werd de deelnemers gevraagd om de intensiteit van negatieve emoties bij het zien van de prentjes te versterken.

Bij iedere instructie en na iedere presentatie van een matrix, konden de deelnemers op een zeven-punts Likert Schaal aangeven in hoeverre zij zich angstig hadden gevoeld (“Hoe intens heb je de emotie angst ervaren terwijl je naar de laatste set foto's keek?”) en in hoeverre zij eventuele positieve emoties hadden ervaren (e.g., “Hoe intens heb je eventuele positieve emoties ervaren terwijl je naar de laatste set foto's keek?” 1 = "helemaal niet intens"; 3 = "een beetje intens"; 5 = "redelijk intens"; 7 = "heel intens"). In totaal kreeg iedere deelnemer 24 trials.

Tot slot werd de deelnemers aan het einde van het experiment gevraagd of ze strategieën hadden gebruikt voor het sturen van hun aandacht naar bepaalde prentjes ( “Heb je tijdens de emotieregulatie taak ten minste één keer specifiek aandacht gegeven aan bepaalde delen of aan bepaalde foto's om je negatieve emoties te

versterken of te onderdrukken?”). De antwoorden werden gescoord op een dichotome schaal (Ja of Nee). Indien de deelnemers “Ja” hadden ingevuld konden ze daarna op een vier-punts Likert Schaal aangeven hoe vaak ze deze strategie(ën) hadden gebruikt (e.g., “Hoe vaak heb je je aandacht op bepaalde foto's of delen van het rooster gericht om je emoties te versterken of te onderdrukken?” (1 = Zelden; 2 = Soms; 3 = Vaak; 4 = Heel vaak/altijd)).

Aandachtsbias Modificatie Training (ABM). De aandachtsbias modificatie

training werd afgenomen met behulp van het Chase-the-Face-paradigma van MacLeod (2014, persoonlijke communicatie). Er werden zowel positieve- als

negatieve prentjes gestandaardiseerde en gedigitaliseerde prentjes geselecteerd uit het International Affective Picture System, overeenkomstig met de gebruikte prentjes in de dot-probe taak en de emotieregulatie taak (IAPS; Lang et al., 2005). Elke

deelnemer kreeg een oefenfase waarin deze gewend kon raken aan de taak. In de oefenfase kregen de deelnemers zeven prentjes met vrouwengezichten, en één prentje met een mannengezicht te zien, waarbij ze gevraagd werden om gedurende twee minuten uitsluitend het mannengezicht te blijven volgen met de muis, en de vrouwengezichten te negeren. Na de oefenfase werden de deelnemers vervolgens willekeurig verdeeld over twee verschillende trainingsgroepen; de positieve traingingsgroep en de negatieve trainingsgroep.

In de positieve trainingsgroep kregen de deelnemers in elke trial gedurende drie minuten zeven negatieve bewegende prentjes te zien en één positief bewegend

(11)

prentje. De deelnemers werd in deze training gevraagd om uitsluitend het positieve prentje te volgen met de muis. Gedurende deze tijd veranderden alle prentjes op het beeldscherm in een alternatief prentje van dezelfde categorie (ofwel positief ofwel negatief). Het enige positieve prentje kon ook van locatie veranderen. De deelnemers werd gevraagd dit prentje constant met de muis te blijven volgen. Wanneer het positieve prentje veranderde in een negatief prentje moesten de deelnemers zo snel mogelijk het positieve prentje weer terug vinden en volgen. Omgekeerd werd de deelnemers in de negatieve trainingsgroep zeven positieve bewegende prentjes en één negatief bewegend prentje gedurende drie minuten getoond. In deze training werd de deelnemers gevraagd om juist het negatieve prentje te blijven volgen. Ook hier veranderden alle acht prentjes voortdurend in een alternatief prentje van dezelfde categorie. Ook kon het negatieve prentje dat gevolgd moest worden veranderen van locatie. Na iedere trial kregen de deelnemers deze score te zien. Deelnemers werden aangemoedigd om hun eerdere scores continu te verbeteren. Elke deelnemer kreeg in totaal acht trials van elk drie minuten.

Fillertaak

Na de ABM-training werd een fillertaak uitgevoerd met als doel mogelijke verschillen in stemming bij deelnemers te neutraliseren. In elke trial kregen de

deelnemers drie verschillende cijfertjes te zien, in het midden van het beeldscherm op een zwarte achtergrond. Wanneer de meerderheid van deze cijfers oneven was, werden de deelnemers geacht op de linker muisknop te drukken. Wanneer de

meerderheid van de cijfers even was, werden de deelnemers geacht om op de rechter muisknop te drukken. Deze taak duurde drie minuten. De data werden niet gebruikt voor het huidige onderzoek.

Procedure

Het onderzoek vond plaats in een afgesloten ruimte met een computer. Deelnemers werd verteld dat ze prentjes te zien kregen die als schokkend ervaren konden worden. Daarbij werd vermeld dat ze te allen tijde konden stoppen met het experiment. Het gehele experiment bevatte drie fases; de pre-meting, de trainings-fase, en de post-meting en duurde ongeveer anderhalf uur. Voorafgaand aan de pre-meting werden de deelnemers gevraagd om enkele demografische gegevens in te vullen zoals geslacht, leeftijd en moedertaal. Ook werden de STAI-S en de STAI-T vragenlijsten afgenomen. Daaropvolgend startte de pre-meting. In deze fase werden de dot-probe taak en de emotieregulatie taak afgenomen. Vervolgens startte de trainings-fase. De

(12)

deelnemers werden willekeurig verdeeld in twee groepen; de positieve- en de negatieve groep. Na de training werd de fillertaak afgenomen. Vervolgens startte de nametingsfase waarin opnieuw de dot-probe taak en de emotieregulatie taak werden afgenomen. Aan het einde van het experiment kregen de deelnemers een formulier met daarop informatie over het huidige onderzoek (debriefing). Tot slot werd

anderhalve studiepunt toegekend of vijftien euro gegeven voor hun deelname aan het experiment.

Resultaten Scoring en Outliers

Allereerst werden alle data van alle oefenblokken voor elke taak verwijderd. Vervolgens zijn de gemiddelde reactietijden op de dot-probe taak berekend. De trials die meer dan drie SDs van het groepsgemiddelde afweken zijn verwijderd. Hierna zijn gemiddelde reactietijden op de dot-probe taak per deelnemer berekend. Trials met reactietijden die meer dan drie SDs afweken van het individuele gemiddelde per deelnemer werden vervolgens ook verwijderd. Daaropvolgend is het gemiddelde op de incongruente- en congruente trials in de voor- en nameting per deelnemer berekend, waarvan vervolgens de verschilscore (RT incongruente trials min RT congruente trials) is berekend. Deze verschilscore geeft de aandachtsbiasscore voor elke

deelnemer. Positieve scores indiceren een aandachtsbias richting bedreigende stimuli, en negatieve scores indiceren een aandachtsbias weg van bedreigende stimuli.

Voor de emotieregulatie taak hebben we voor elke instructie (kijk, versterk, onderdruk) een gemiddelde berekend voor de positieve en de negatieve vraag in zowel de pre-meting als in de post-meting.

De data van twee deelnemers zijn ge-excludeerd. Een deelnemer is na 45 minuten opnieuw begonnen vanwege een defect aan het toetsenbord. Omdat een deel van de computertaken voor een tweede keer werd afgenomen, waren de resultaten onbetrouwbaar. Een andere deelnemer is ge-excludeerd omdat er in de voormeting van de dot-probe taak, meer dan drie SDs van het groepsgemiddelde aan incorrecte responsen was gegeven (score deelnemer: 20,69% incorrecte responsen,

groepsgemiddelde = 5.89 % fout, SD = 3.61). Deze deelnemer heeft de taak mogelijk niet serieus uitgevoerd.

Groepskenmerken

De gemiddelde toestandsangst (STAI-S) over de gehele steekproef van 59 deelnemers was 32.03 (SD = 7.62); De gemiddelde angstdispositie (STAI-T) was

(13)

35.76 (SD = 7.53). Er is geen significant verschil gevonden in de mate van

toestandsangst en angstdispositie tussen beide trainingsgroepen, beide F-waarden < 1.29, beide P-waarden > 0.24.

Effect van ABM op aandachtsbias

Allereerst is er gekeken of beide groepen significant verschilden in de mate van aandachtsbias voorafgaand aan de trainingsfase. Dit was niet het geval, F(1, 57) < 1. Vervolgens lieten de resultaten van een repeated measures ANOVA op de scores van aandachtsbias met tijd (pre-training vs. post-training) als within subjects factor, en trainingsgroep (positief vs. negatief) als between subjects factor, geen significant hoofdeffect zien van tijd, F(1, 57) = 1.11, p = .30. Hieruit blijkt dat er geen

significant verschil is in aandachtsbias in vergelijking met voor en na de trainingsfase. Ook is er geen significant hoofdeffect gevonden van trainingsgroep, F(1, 57) = 1.42, p = .24. Tot slot lieten de resultaten zien, tegen de verwachting in, dat ook de cruciale interactie niet significant was. Er was geen verschil te zien tussen de positieve en de negatieve trainingsgroep voor en na de trainingsfase, F(1, 57) < 1.

De gemiddelde score op aandachtsbias in de voormeting van de positieve groep was -4.32 (SE = 2.33); van de negatieve groep was dit 2.22 (SE = 3.65). In de nameting was de gemiddelde aandachtsbias van de positieve trainingsgroep -6.10 (SE = 4.23) en in de negatieve trainingsgroep was deze -4.56 (SE = 4.37) (zie Figuur 1). Dit laat zien dat de ABM-training niet tot significante veranderingen in aandachtbias heeft geleid. -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 A a nda cht bi a s Sc o re ( m s) Pre-Meting Post-Meting Experimentfase Veranderingen in aandachtbias

(14)

Fig. 1. Scores aandachtsbias (+1 en -1 standaarderror) in de Positieve trainingsgroep

vs. de Negatieve trainingsgroep in pre- en post-meting.

Effect van ABM op emotieregulatie

Bij elke instructie zijn er twee aparte repeated measures ANOVAs uitgevoerd op de scores van emotieregulatie (zelfgerapporteerde mate van angst en de mate van positieve gevoelens) met tijd (pre-training vs. post-training) als within subjects factor, en trainingsgroep (positief vs. negatief) als between subjects factor.

Kijk-instructie. De resultaten lieten een significant hoofdeffect van tijd zien

voor de mate van angst, F(1, 57) = 8.54, p = .005. Deelnemers bleken na de

trainingsfase significant minder angst te rapporteren dan voor de trainingsfase. Er is geen significant hoofdeffect van trainingsgroep gevonden voor de mate van angst, F(1, 57) = 2.32, p = .14. Er is ook geen significante interactie gevonden tussen tijd en trainingsgroep, wat betreft angst F(1, 57) = 0.24, p = .63. Dit laat zien dat de er geen verschil is tussen beide trainingsgroepen in de mate van angst voor en na de

trainingsfase.

Voor wat betreft de positieve gevoelens is er geen significant hoofdeffect gevonden in tijd, F(1, 57) = 2.03, p = .16. Er is hiervoor wel een significant

hoofdeffect gevonden van trainingsgroep, F(1, 57) = 5.36, p = .02. Dit indiceert dat er een verschil is in positieve gevoelens tussen de positieve en de negatieve

trainingsgroep. Deelnemers in de positieve trainingsgroep rapporteerden over het algemeen meer positieve gevoelens dan deelnemers in de negatieve trainingsgroep. Tot slot is er in de mate van positieve gevoelens geen interactie-effect gevonden, F(1, 57) = 1.04, p = .31. Deelnemers tussen beide trainingsgroepen rapporteerden geen verschil in de mate van positieve gevoelens voor en na de trainingsfase.

Versterk-instructie. Uit de repeated measures ANOVA bleek dat er een

significant hoofdeffect was van tijd op de mate van gerapporteerde angst, F(1, 57) = 16.55, p < .001. Deelnemers rapporteerden na de trainingsfase minder angst als voor de trainingsfase. Er is geen significant hoofdeffect gevonden van training, F(1, 57) = 1.12, p = .30. Er is wel een interactie-effect gevonden voor de mate van angst, wat indiceert dat de deelnemers in de negatieve trainingsgroep een significant grotere daling in angstgevoelens rapporteerden in vergelijking met voor en na de training, dan de deelnemers in de positieve trainingsgroep F(1, 57) = 5.34, p < .05.

(15)

van tijd of van trainingsgroep, beide F-waarden(1, 57) < 1.50, beide p-waarden = .23. Er is eveneens geen interactie-effect tussen tijd en trainingsgroep gevonden wat betreft positieve gevoelens, F(1, 57) < 1, p = .71 (voor ruwe scores, zie tabel 1).

Onderdruk-instructie. Er is een significant hoofdeffect gevonden van tijd

voor de mate van angst F(1, 57) = 10.19, p <.01. Deelnemers rapporteerden na de trainingsfase minder angst als voor de trainingsfase. Er is geen significant hoofdeffect gevonden van training voor de mate van angst F(1, 57) = 1.52, p = .22. Er is geen significant interactie-effect gevonden tussen tijd en trainingsgroep F(1, 57) < 1, p = .89.

In de gerapporteerde mate van positieve gevoelens is uitsluitend een

significant hoofdeffect gevonden van tijd, F(1, 57) = 5.41, p <.05, wat indiceert dat deelnemers in de pre-meting minder positieve gevoelens rapporteerden in vergelijking met de post-meting. Er is geen significant hoofdeffect gevonden van trainingsgroep F(1, 57) = 2.31, p = .13. Ook is er geen interactie tussen tijd en trainingsgroep gevonden F(1, 57) = 1.79, p = .19.

Tabel 1

Scores van de STAI-state, STAI-trait, Aandachtsbias en Emotieregulatie

Positieve training Negatieve training Pre-meting Post-meting Pre-meting Post-meting

M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) STAI-State 32.59 (8.19) - - 31.50 (7.11) - - STAI-Trait 35.21 (5.21) - - 36.30 (9.30) - - Aandachtsbias -4.32 (12.57) -6.10 (22.76) 2.22 (20.00) -4.56 (23.95) Emotieregulatie Kijk Angst 3.35 1.14 3.02 1.43 2.99 1.11 2.53 1.15 Pos. 2.75 0.83 2.69 1.14 2.40 0.95 2.06 0.92 Versterk Angst 3.95 1.45 3.76 1.57 3.83 1.30 3.13 1.36 Pos. 2.01 1.12 1.84 0.77 1.73 0.72 1.65 0.72 Onderdruk Angst 2.97 1.23 2.62 1.23 2.59 1.30 2.26 1.14 Pos. 2.61 1.31 2.50 1.13 2.32 1.13 1.94 1.01 Emotieregulatie strategieën

Van alle 59 deelnemers hebben 57 deelnemers aangegeven in de

(16)

bepaalde delen of aan bepaalde prentjes om negatieve emoties te versterken of te onderdrukken (Ja = 96,6%). Vervolgens is op deze data een Univariate analyse uitgevoerd met als afhankelijke variabele de (4-punts Likert) schaal emotieregulatie strategieën, en als between-subjects factor trainingsgroep. Er blijkt geen significant verschil te zijn in trainingsgroep wat betreft de strategie om aandacht te geven aan bepaalde prentjes F(1, 55) < 1.

Discussie

Het doel van de huidige studie was te onderzoeken of er empirische

ondersteuning is voor de link tussen aandachtsbias en emotieregulatie. Er is daarom onderzocht of aandachtsbias modificatie training (ABM) een effect heeft op

emotieregulatie. Allereerst is er gekeken of ABM invloed heeft op aandachtsbias. Vervolgens is onderzocht of ABM een effect heeft op emotieregulatie. Verwacht werd dat deelnemers in de positieve trainingsgroep een kleinere aandachtsbias zouden krijgen, en dat deze daling in aandachtsbias zou leiden tot een verminderde intensiteit van negatieve emoties. Tegenovergesteld werd verwacht dat deelnemers in de

negatieve trainingsgroep, een grotere aandachtsbias zouden krijgen, en dat dit zou leiden tot een verhoogde intensiteit van negatieve emoties.

Echter zijn de resultaten in tegenspraak met de literatuur (Amir, Beard, Burns & Bomyea, 2009; Amir, Beard, Taylor et al., 2009; Bar-Haim, 2010; Hazen, Vasey & Smidt, 2009). Er is namelijk geen verschil gevonden in aandachtsbias tussen beide groepen. Daarnaast bleek dat er bij alle deelnemers, ongeacht instructie, een daling was in angstgevoelens na de ABM-training in vergelijking met vóór de ABM-training. Dit zou er op kunnen duiden dat de verandering in emotieregulatie niet toegeschreven kan worden aan de ABM-training. Echter is er wel een verschil gevonden in de gerapporteerde mate van angst tussen beide trainingsgroepen in de pre- en post-meting, wanneer deelnemers werden gevraagd om hun negatieve emoties te versterken. Hierbij was er in de negatieve trainingsgroep een sterkere daling in angstgevoelens dan bij de positieve trainingsgroep. Dit is tegenstrijdig met hetgeen verwacht werd. Er werd namelijk verwacht dat deelnemers die werden getraind op bedreigende stimuli, slechter zouden worden in het onderdrukken van hun negatieve emoties en daarom méér angstgevoelens zouden rapporteren. Tot slot gaf 96,6 % van de deelnemers aan hun aandacht bewust te hebben gestuurd naar bepaalde prentjes, hetgeen er op duidt dat de deelnemers bewuste emotieregulatie strategieën hebben gebruikt bij het onderdrukken en versterken van emoties.

(17)

Terugkijkend op de vraagstelling kunnen er geen uitspraken gedaan worden over de invloed van ABM op emotieregulatie, omdat er geen verandering is gevonden in aandachtsbias. Daarmee is er onvoldoende empirisch bewijs om aandachtsbias en emotieregulatie aan elkaar te linken. Hoewel in de huidige studie gebruik is gemaakt van een recentelijk nieuw, en nog niet gepubliceerde ABM-training (Chase-the-Face paradigma: C. MacLeod, 2014, persoonlijke communicatie), kan geconcludeerd

worden dat ook deze training geen consequente verandering in aandachtsbias laat zien. Dit komt overeen met de resultaten op de veelgebruikte dot-probe taak waarbij in verschillende studies de verandering in aandachtsbias ook is uitgebleven (Eldar et al., 2010; Elsesser et al., 2005; Elsesser et al., Harkness et al., 2009; Lees et al., 2005; Pineles & Mineka, 2005; 2006; Roberts et al., 2010). Hiermee kan gezegd worden dat ABM tot dusver geen consequent middel is om aandachtsbias of andere

emotiepathologie te beïnvloeden. Het is dus van belang om allereerst de kwaliteit van de ABM-training te verbeteren.

Om de effectiviteit van ABM te verbeteren zouden de deelnemers

herhaaldelijk getraind kunnen worden. Hoewel bekend is dat de ABM-training een groot cognitief inspanningsvermogen met zich mee brengt, ligt het voor de hand dat wanneer deelnemers vaker in deze aandachtsprocessen worden getraind, de

strategieën op den duur automatischer kunnen worden toegepast in dagelijkse situaties (Wadlinger & Isaacowitz, 2011). Daarnaast lieten de meta-analyses van zowel

Hallion en Ruscio (2011) als Beard, Sawyer en Hofmann (2014), een significant groter effect op verschillende (emotie) symptomen zien bij studies die meer dan één trainingssessie boden, in vergelijking met studies waarbij deelnemers slechts één keer waren getraind. In vervolgonderzoek wordt daarom sterk aangeraden om deelnemers frequent te trainen.

Ten tweede kunnen er kritische noten gezet worden bij de in de huidige studie gebruikte niet-klinische doelgroep. Iedere deelnemer, ongeacht leeftijd kon zich inschrijven mits deze binnen de range van de STAI-T vragenlijst viel. Met dit gegeven lijken deelnemers geen enkel belang te hebben bij het trainen van eventuele aandachtsvertekening, naast de beloning die ze krijgen (studiepunten of geld). Er zou dus mogelijk een tekort aan intrinsieke motivatie kunnen zijn, waardoor de

aandachtsspanne bij een bepaalde taak tijdens de training (on)bewust minder is dan bij klinische populaties. Dit kan tijdens de trainingssessie invloed hebben op

(18)

klinische populatie zouden deze intrinsieke motivatie mogelijkerwijs wel hebben. Echter zijn er studies waarbij de resultaten laten zien dat aandachtsbias ook

gemodificeerd kan worden onder niet-klinische populaties. In de studie van MacLeod et al., (2002) werden namelijk 64 psychologie studenten getraind. De resultaten waren succesvol en lieten onder andere significante veranderingen zien in aandachtsbias en stresssymptomen. Ook Bar-Haim, Lamy, Pergamin, Bakermans-Kranenburg en Van IJzendoorn (2007) lieten in hun meta-analyse zien dat er geen verschil is in klinische en niet-klinische populaties. Een aandachtsbias naar bedreigende stimuli was zowel significant in klinische- als niet-klinische populaties.

Tot slot zou de uitgebleven verandering in aandachtbias te maken kunnen hebben met de onbetrouwbaarheid van de dot-probe taak. Schmuckle (2005) concludeerde namelijk dat zowel de visuele- als de verbale versie van de dot-probe taak een lage split-half betrouwbaarheid en een lage test-hertest betrouwbaarheid hadden. Het is dus goed mogelijk dat de werkelijke waarde van aandachtsbias een andere waarde is dan de in de huidige studie gevonden scores, omdat er willekeurige factoren (random noise) kunnen hebben meegespeeld die de meting hebben kunnen beïnvloeden. Kortom, we denken dat aandachtsbias in de huidige studie gemeten is, maar dit hoeft niet het geval te zijn. In de toekomst kunnen er andere mogelijkheden zijn voor het meten van (selectieve) aandacht zoals de Visual Search Taak, de Stroop Taak of taken waarbij oogbewegingen van deelnemers worden gemeten, hoewel in de literatuur tot dusver niet kan worden aangetoond dat deze taken ook effectiever zijn dan de dot-probe taak (MacLeod & Bucks, 2011; Byrne & eysenck, 1995; Mathews et al., 1995; Elsesser et al., 2006; Karademas et al., 2008). Geconcludeerd kan worden dat er niet alleen gekeken kan worden naar de kwaliteit van de dot-probe trainingstaak, maar dat er ook onderzoek gedaan zou kunnen worden naar meer betrouwbare

mogelijkheden om aandachtsbias te meten.

Behalve de beperkingen omtrent de ABM-training en dot-probe taak, kan er kritisch gekeken worden naar de emotieregulatie taak. Deelnemers rapporteerden, ongeacht instructie, een daling in angstgevoelens over tijd. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn, is dat er habituatie is opgetreden (Sokolov, 1969). Dit is overeenkomstig met de soortgelijke studie van Ott (2014). De gekozen IAPS prentjes kwamen namelijk meerdere keren voor in zowel de ABM-training als in de

emotieregulatie taak, wat kan betekenen dat de deelnemers gewend hebben kunnen raken aan de prentjes. Het gevolg hiervan is dat de deelnemers mogelijkerwijs geen

(19)

emoties meer voelen over tijd, en daarom ook minder angstgevoelens rapporteerden. In de toekomst zou een dergelijke ABM-training zich daarom allereerst kunnen richten op een grotere diversiteit van prentjes. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat de deelnemers niet gewend kunnen raken aan de eventuele emotie bij het zien van een bedreigend prentje.

Een andere verklaring voor de gerapporteerde daling in angstgevoelens zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat er in de emotieregulatie taak uitsluitend gevraagd werd naar de emotie angst, wat aangeeft dat de getoonde prentjes ook alleen angst zouden moeten oproepen. Dit was echter niet het geval. Meerdere deelnemers gaven na het experiment aan dat ze geen angst, maar walging voelden bij het zien van de prentjes, alleen deze emotie werd niet gevraagd. Mogelijk hebben deelnemers om deze reden zowaar geen directe angstgevoelens gerapporteerd, maar hebben ze wel andere negatieve emoties gevoeld. Er zou daarom in vervolgonderzoek gevraagd kunnen worden naar een breder construct, bijvoorbeeld of de deelnemers over het algemeen negatieve emoties hebben gevoeld bij het zien van de prentjes. Een andere mogelijkheid is dat er (genormeerde) prentjes worden geselecteerd die uitsluitend angst kunnen oproepen. Een laatste mogelijkheid zou kunnen zijn om geen prentjes aan te bieden maar video’s, overeenkomstig het onderzoek van Marissen et al. (2005). In deze studie werden heroïneverslaafden mensen getraind om hun aandacht te

focussen op niet-druggerelateerde aspecten in een bepaalde situatie. Deelnemers werden in deze studie niet alleen getraind via druggerelateerde foto’s, maar kregen hierbij ook video’s te zien waarin de deelnemers verslaafden zagen die verschillende drugs gebruikten. Emoties zouden mogelijk intensiever kunnen worden beleefd bij een combinatie van bewegend beeld met geluid.

Naast de algemene daling in angstgevoelens, lieten de resultaten een grotere daling in angst zien bij de negatieve trainingsgroep dan bij de positieve trainingsgroep, wanneer ze werden gevraagd hun negatieve gevoelens te versterken. De daling in angstgevoelen in de positieve trainingsgroep was naar verwachting. Deelnemers zouden mogelijk beter worden in het reguleren van emoties met als vanzelfsprekend gevolg dat ze minder angst rapporteren. Echter was de daling in angstgevoelens bij de negatieve trainingsgroep tegenstrijdig met hetgeen verwacht werd. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er, bij de deelnemers in de negatieve trainingsgroep, habituatie heeft opgetreden omdat deze groep vaker is blootgesteld aan negatieve prentjes dan de positieve trainingsgroep. De gewenning of habituatie aan negatieve

(20)

stimuli zou in dit geval gezien kunnen worden als een mogelijk (therapeutisch) relevant effect. De deelnemers hebben immers minder angstgevoelens ervaren bij het zien van negatieve emotie oproepende prentjes. Met oog op klinische doeleinden op de lange termijn zou dit als een gunstig effect gezien kunnen worden. Kortom, zowel de positieve- als negatieve trainingsgroep rapporteerden, dan wel om verschillende redenen minder angstgevoelens, welke desondanks therapeutisch relevant kunnen zijn.

Om dit te kunnen onderzoeken zou er in vervolgonderzoek gebruik gemaakt kunnen worden van een controlegroep. In de huidige studie werd een positieve- en een negatieve groep getraind waarbij de deelnemers worden gevraagd om zich of op de positieve- of op de negatieve prentjes te focussen. De deelnemers in de

controlegroep zouden een training kunnen ondergaan waarbij ze zich, anders dan de positieve- en negatieve trainingsgroep, moeten richten op één bepaald element in het prentje, zonder dat er in de instructie expliciet wordt benoemd dat ze het positieve of het negatieve prentje moeten volgen. Er zou dan verwacht worden dat zowel de positieve- als de negatieve trainingsgroep minder angstgevoelens rapporteren na de training. Voor de controlegroep wordt verwacht dat deze gelijk blijft. Hiermee zou kunnen worden aangetoond of habituatie daadwerkelijk effectief is. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat wanneer er gebruikt wordt gemaakt van een niet-klinische doelgroep, de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden voor klinische doeleinden.

Ten slotte kan het het uitsluitend gebruik van zelfrapportage, zoals in de huidige studie, beperkingen met zich meebrengen. Bij zelfrapportage worden de deelnemers gevraagd om aan te geven of ze positieve en/of negatieve gevoelens hebben ervaren bij het zien van de prentjes. Aan dit “bewuste besluit” zit een

cognitief proces vast dat mogelijk kan interfereren met andere emotionele disposities op dat moment (MacLeod & Bucks, 2011). Dit hangt samen met het feit dat de

capaciteit van mensen om bewust door te hebben welke cognitieve processen er plaats vinden tijdens het zien van de prentjes beperkt is (MacLeod & Bucks, 2011). Kortom, niet iedereen heeft dusdanige reflectievaardigheden om exact aan te kunnen geven welke gevoelens worden ervaren bij het zien van de prentjes. Dit zou mogelijk kunnen leiden tot onzorgvuldige en vertekende antwoorden. Een oplossing zou

kunnen zijn om naast zelfrapportage ook te kijken naar impliciete (associatie) angst of fysiologische reacties zoals hartritme en huidgeleiding (Van Bockstaele et al., 2011).

(21)

geen effect heeft gehad op aandachtsbias. Hiermee is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de al dan niet bestaande link tussen aandachtsbias en emotieregulatie. Het is dus van belang om allereerst de kwaliteit van de ABM-training te verbeteren alvorens er gekeken kan worden naar connecties met andere domeinen zoals emotieregulatie. Verdere ontwikkeling van ABM zou in de toekomst een bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen en verbeteren van therapeutische interventies voor angstproblemen en andere emotiepathologie bij kinderen en/of volwassenen.

(22)

Literatuur

Amir, N., Beard, B., Burns, M., & Bomyea, J. (2009). Attention modification program in individuals with generalized anxiety disorder. Journal of Abnormal Psychology, 118, 28-33. doi:10.1037/a0012589

Amir, N., Beard, B., Taylor, T. C., Klump, H., Elias, J., Burns, M., & Chen, X. (2009). Attention training in individuals with generalized social phobia: A

randomized controlled trial. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 77, 961–973. doi:10.1037/a0016685

Bar-Haim, Y. (2010). Attention bias modification (ABM): a novel treatment for anxiety disorders. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 51. 859-870. doi:10.1111/j.1469-7610.2010.02251.x

Bar-Haim, Y., Lamy, D., Pergamin, L., Bakermans-Kranenburg, M. J., & van IJzendoorn, M. H. (2007). Threat-related attentional bias in anxious and non-anxious individuals: a meta-analytic study. Psychological Bulletin, 133, 1-24. doi:10.1037/0033-2909.133.1.1

Baxter, A. J., Scott, K. M., Vos, T., Whiteford, H. A. (2013). Global prevalence of anxiety disorders: a systematic review and meta-regression. Psychology Medicine, 43, 897-910. doi:10.1017/S003329171200147X

Beard, C., Sawyer, A. T., Hofmann, S.G. (2011). Efficacy of attention bias modification using threat and appetitive stimuli: a meta-analytic review. Behavior Therapy, 43(4), 724-40. doi:10.1016/j.beth.2012.01.002. Beck, A. T., & Clark, D. A. (1997). An information processing model of anxiety:

Automatic and strategy processes. Behaviour Research and Therapy, 35, 49-58. doi:10.1016/S0005-7967(96)00069-1

Carlbring, P., Apelstrand, M., Sehlin, H., Amir, N., Rousseau A., Hofmann, G. H., & Andersson, G. (2012). Internet-delivered attention bias modification training in individuals with social anxiety disorder - a double blind randomized controlled trial. BMC Psychiatry, 12 (66). doi:10.1186/1471-244X-12-66 Clark, P. J. F., Notebaert, L., & MacLeod, C. (2014). Absence of evidence or

evidence of absence: Reflecting on therapeutic implementations of attentional bias modification. Biomedical Central Psychiatry, 14 (8). doi:10.1186/1471 244X-

(23)

reactivity and selective attention to threat in anxiety. Biological Psychology, 85, 252-257. doi:10.1016/j.biopsycho.2010.07.010

Elsesser, K, Heuschen, I., Pundt, I., & Sartory, G. (2006). Attentional bias and evoked heart-rate respons in specific fobia. Cognition & Emotion, 20, 1092-1107. doi:10.1080/02699930500375712

Elsesser, K., Sartory, G., & Tackenberg, A. (2005). Initial symptoms and reaction to traima-related stimuli and de development of posttraumatic stress disorder. Depression and anxiety, 21, 61-70. doi:10.1002/da.20047

Emmelkamp, P. (2012). Attention Bias Modification: the Emperor’s new suit? BMC Medicine, 10 (63). doi: 10.1186/1741-7015-10-63

Everaert, J., Mogoaşe, C., David, D., & Koster, E. H. W. (2014). Attention bias modification via single-session dot-probe training: Failures to replicate. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry 4, 1-8. doi: 10.1016/j.jbtep.2014.10.011

Gross, J. J. (1998). Antecedent- and response-focused emotion regulation: Divergent consequences for experience, expression, and physiology. Journal of

Personality and Social Psychology, 74, 224-237.

Gross, J. J. (2001). Emotion regulation in adulthood: Timing is everything. Current Directions in Psychological Science, 10, 214-219. Opgevraagd van

http://www.jstor.org/stable/pdf/20182746.pdf?acceptTC=true

Hallion, R., & Ruscio A., (2011). A meta-analyse of the effects of cognitive bias modification on anxiety and depression. Psychological Bulletin, 137 (6), 940-958. doi:10.1037/a0024355

Harkness, E. L., Harris, L.M., Jones, M.K., & Vacarro, L. (2009). No evidence of attentional bias in obsessive compulsive checking on the dot probe paradigm. Behaviour Research and Therapy, 47, 437-443.

doi:10.1016/j.brat.2009.02.004

Hazen, R., Vasey, M.W., & Schmidt, N. B. (2009). Attentional training: A randomized clinical trial for pathological worry. Journal of Psychiatric Research, 43, 627-633. doi:10.1016/j.jpsychires.2008.07.004

Lang, P. J., Bradley, M. M., & Cuthbert, B. N. (2005). International affective picture system (IAPS): Instruction manual and affective ratings. Technical Report A-6.

The Centre for Research Psychophysiology, University of Florida.

(24)

attentional biases for pictorial and linguistic health-threat cues. Cognition & Emotion 19, 453-62. doi:10.1080/02699930441000184

MacLeod, C., Bucks, R.S., (2011). Emotion Regulation and the

Cognitive-Experimental Approach to Emotional Dysfunction. Emotion review, 3 (1), 62-73. doi:10.1177/1754073910380970

MacLeod, C., Mathews, A., & Tata, P. (1986). Attentional bias in emotional disorders. Journal of Abnormal Psychology, 95, 15-20. Opgevraagd van

http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/3700842

MacLeod, C., Rutherford, E., Campbell L., Ebsworthy G., & Holker, L. (2002). Selective attention and emotional vulnerability: Assessing the causal basis of their association through the experimental manipulation of attentional bias. Journal of Abnormal Psychology, 11, 107-123. doi:10.1037//002

843X.111.1.107

Marissen, M.A.E., Franken, I.H.A., Waters, A.J., Blanken, P., Brink, W. van den, Hendriks, V.M. (2005). Attentional bias predicts heroin relapse following treatment. Addiction, 101, 1306–1312. doi:10.1111/j.1360-0443.2006.01498 Mogg, K., Brendan P.B., Dixon, C., Fisher, S., Twelftree, H., McWilliams, A. (2000).

Trait anxiety, defensiveness and selective processing of threat: an investigation using two measures of attentional bias. Personality and Individual Differences, 28 (6), 1063–1077. doi:10.1016/S0191-8869(99)00157-9

Najimi, S., & Amir. N. (2010). The effect of attention training on a behavioral test of contamination fears in individuals with subclinical obsessive-compulsive symptoms. Journal of Abnormal Psychology, 119, 136-142.

doi:10.1037/a0017549

Ott, A. (2014). Aandacht en Emotie: De invloed van veranderingen in

aandachtsvertekening op emotieregulatie. (Masterthesis Universiteit van Amsterdam). Opgevraagd van http://www.scriptiesonline.uba.uva.nl/520047 Pineles, S. L., & Mineka, S. (2005). Attentional bias to internal and external sources

of potential threat in social anxiety. Journal of Abnormal Psychology, 114, 314-318. doi:10.1037/0021-843X.114.2.314

Roberts, K.E. Hart, T.A. & Eastwood, J.D. (2010). Attentional biases to social and health threat words in individuals with and without high social anxiety or depression. Cognitive Therapy and Research, 34, 388-399.

(25)

doi:10.1007/s10608-009-9245-y

Schmuckle, S. C. (2005). Unreliability of the dot probe task. European Journal of Personality, 19, 595-605. doi:10.1002/per.554

Schoorl, M., Putman, P., & Van Der Does W. (2013). Attentional bias modification in posttraumatic stress disorder: A randomized controlled trial. Psychotherapy and Psychosomatics, 82, 99-105. doi:10.1159/00034192

Spielberger, C. C., Gorsuch, R. L., Lushene, R., Vagg, P. R., & Jacobs, G. A. (1983). Manual for the state-trait anxiety inventory. Palo Altro, CA: Consulting Psychologists Press.

Solokov, E. N. (1969). The orienting response, and future directions of its

development. The Pavlovian Journal of Biological Science, 25 (3), 142-150. doi:10.1007/BF02974268

Todd, R. M., Cunningham, W. A., Anderson, A. K., & Thompson, E. (2012). Affect-biased attention as emotion regulation. Trends in Cognitive Sciences, 16, 365-372. doi:10.1016/j.tics.2012.06.003

Van Bockstaele, B., Verschuere, B., De Houwer, J., & Crombez, G. (2010). On the coasts and benefits of direction attention towards or away from threat-related stimuli: A classical condition experiment. Behaviour en Research Therapy, 48,

692-697. doi:10.1016/j.brat.2010.04.001

Van Bockstaele, B., Verschuere, B., Koster, E. H. W., Tibboel, H., De Houwer, J., & Crombez, G. (2011). Effects of attention training on self-reported, implicit, physiological and behavioural measures of spider fear. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 42, 211-218.

doi:10.1016/j.jbtep.2010.12.004

Van Bockstaele, B., Verschuere, B., Tibboel, H., De Houwer, J., Crombez, G., & Koster, E. H. W. (2014). A Review of Current Evidence for the Causal Impact of Attentional Bias on Fear and Anxiety. Psychological Bulletin, 140, 684-721.

doi:10.1037/a0034834

Van der Ploeg, H. M., Defares, P. B., & Spielberger, C. D. (1980). Handleiding bij de Zelf-Beoordelings Vragenlijst. [Manual for de Dutch adaptation of the STAI-Y]. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Wadlinger, H. A., Isaacotwitz, D. M. (2011). Fixing our Focus: Training Attention to Regulate emotion. Personality Social Psychology Review, 15, 75-201.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor een deel zijn de genoemde discussies inherent aan een pilot waarin juist kennis opgedaan moet worden over aspecten die nog niet genoeg onderbouwd zijn of kunnen worden..

These youth want an instrumental relationship with their foster parents and care workers, focused on the help they need with processing the past.. While they find an

To assess the incidence of baseline hydronephrosis in patients who received either 600mg/m2 or 500mg/m2 of LY23 15 14. To assess the correlation between hydronephrosis and

Only near the outer wall, an increase in both concentrations is measured by EDX (figure A4, Appendix A), likely, because the outer alumina wall is directly exposed to the

The long axis (r 3 ) of the prolate ellipsoids is parallel to the surface normal of the carbon fibers; (b) XRD particle size distributions for acetone and water-based Ni particles

Dus niet praten met je sok, maar elke dag iets oprui- men, ‘al is het maar een oude lippenstift’, der- tig dagen lang, om een nieuwe gewoonte in je hersenen te laten inslijten..

More specifically, at a tactical level we optimize the batch completion times in order to spread the workload, and at an operational level we reschedule the orders in

(right panel) Poly(POSS- imide) refractive index (red, open circles) and layer thickness (black, closed squares) as function of POSS concentration of the aqueous POSS solution