• No results found

Blood in, blood out : de invloed van motieven, fysieke dreiging en sociaal kapitaal op disengagement uit gangs

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Blood in, blood out : de invloed van motieven, fysieke dreiging en sociaal kapitaal op disengagement uit gangs"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Blood in, Blood out

De Invloed van Motieven, Fysieke Dreiging en

Sociaal Kapitaal op Disengagement uit Gangs

Carlijn Daniëlle Brouwer

Universiteit van Amsterdam

Begeleid door: Allard Feddes

Universiteit van Amsterdam Università degli Studi di Milano

Bachelorthese Sociale Psychologie

Datum: 20 juni 2014

Studentnummer: 10193618

Aantal woorden: 6702

(2)
(3)

Abstract

Onderzoek naar disengagementprocessen uit terroristische organisaties is in opmars. Dit onderzoeksgebied is echter nog vrij jong; gangonderzoek daarentegen niet. Een gang is een soort jeugdbende. In deze thesis wordt gekeken naar de aanvulling die gangliteratuur op de algemene disengagementliteratuur kan geven. Dit is gedaan aan de hand van het MPS-model voor disengagement. Dit model beschrijft de invloed van de motieven voor disengagement, gebaseerd op Horgan (2008), de perceptie van fysieke dreiging en de mate van sociaal

kapitaal op disengagement. Uit dit onderzoek is gebleken dat de invloed van de factoren in het MPS-model overeenkomen met het disengagementproces van gangleden. Motieven voor disengagement hebben een positieve invloed op disengagement. Deze invloed wordt gemodereerd door de perceptie van fysieke dreiging en de mate van sociaal kapitaal. Er worden aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek.

(4)

Inhoudsopgave

Terrorismebestrijding en Gangs 5

1. Het MSP-Model van Disengagement uit Radicale Groepen 8

1.1 Horgans Motieven voor Disengagement 9 1.2 Ondersteuning van Horgans Motieven 10 1.3 Andere Factoren bij Disengagement 11

1.4 Factoren Samen 12

2. Motieven voor disengagement uit Gangs 13 3. De Perceptie van Fysieke Dreiging en Sociaal Kapitaal 16

3.1 Perceptie Fysieke Dreiging in Gangs 16 3.2 Werkelijke Fysieke Dreiging in Gangs 17

3.3 Sociaal Kapitaal 18

Conclusies en Discussie 20

Onderzoeksvoorstel 23

(5)

Terrorismebestrijding en Gangs

Terrorismebestrijding is een nieuwe prioriteit in de 21ste eeuw (Rijksoverheid, 2011). Via nieuwe media heeft men over de hele wereld de gevolgen van de aanslagen op het World Trade Center in New York in 2001, op de forensentreinen in Madrid in 2004 en op het openbaar vervoer in London in 2005 kunnen zien. Het is tevens een relevant onderwerp voor Nederland waar de kans op een terroristische aanslag momenteel substantieel is (Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, 2014). Terrorisme is volgens de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding ‘het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van

maatschappijontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden’.

In de terrorismebestrijding van de afgelopen jaren is de focus op preventie van terrorisme gelegd, maar er is pas recentelijk interesse ontstaan voor hoe mensen zich distantiëren van terrorisme. Door te kijken naar disengagement en deradicalisering van terroristen wordt een breder theoretisch kader over terrorismebestrijding ontwikkeld.

Daarnaast kunnen mogelijk praktische interventies worden toegepast aan de hand van nieuwe inzichten over disengagement.

Disengagement is het verlaten van een radicale groep. Hier wordt niet mee bedoeld dat deradicalisering optreedt. Deradicalisering houdt in dat men naast het verlaten van de groep ook de radicale ideologie achter zich laat (Horgan, 2008). Dit brengt ook cognitieve

veranderingen met zich mee, wat niet het geval is bij disengagement. Het onderscheid tussen disengagement en deradicalisering is moeilijk te zien en niet volledig waar te nemen in onderzoek (Horgan). De focus in deze thesis ligt op de processen die gerelateerd zijn aan disengagement.

(6)

Onderzoek heeft uitgewezen dat er geen eenzijdig profiel van een terrorist kan worden geschetst (Bjørgo, 2011; Schmid, 2013). Als elke terrorist anders is, bestaat er ook geen eenvoudig antwoord op de vraag hoe en waarom terroristen overgaan tot disengagement. Aangezien er nog geen theorie over disengagement van terroristische groepen is, is het mogelijk waardevol naar meerdere radicale groepen te kijken. Terroristen hebben allen een proces van radicalisering doorlopen, maar niet alle mensen die radicaliseren worden terroristen. Een terroristische organisatie is in de kern ook een radicale groep; een die overgaat tot aanslagen en geweld (Schmid).

Aangenomen kan worden dat de disengagementprocessen uit verschillende radicale groepen gelijk aan elkaar zijn.Dit betekent dat onderzoek naar radicale groepen de kennis over terroristische groepen kan vergroten. Door literatuur over radicale groepen met elkaar te vergelijken, kunnen eventuele overeenkomsten ontdekt worden tussen de

disengagementprocessen uit deze verschillende radicale groepen. Op die manier kan gekeken worden of er een disengagementtheorie ontwikkeld kan worden die toepasbaar is op zowel terroristische groepen als andere radicale groepen.

Radicale groepen waar wel een aanzienlijke hoeveelheid onderzoek naar is gedaan zijn gangs. In Amerika zijn gangs een groot probleem. Ze zijn verantwoordelijk voor 48-90% van alle gewelddadige misdrijven en er zijn naar schatting 1,4 miljoen actieve gangmembers in Amerika (FBI, 2011). Ook in Nederland worden jeugdbendes door het kabinet sinds 2010 als prioriteit gezien (Minister van Veiligheid en Justitie, 2012). Een gang kan vergeleken worden met een Nederlandse jeugdbende, maar er is onduidelijkheid over de mate waarin in deze twee groepen hetzelfde zijn (Gemert & Fleisher, 2005). In deze thesis wordt gekeken naar Amerikaanse gangs; vandaar dat de term jeugdbende verder niet wordt gebruikt.

Om gangliteratuur te vergelijken met de disengagementliteratuur van terroristische organisaties is er in deze thesis voor gekozen om de gangliteratuur naast Horgans motieven voor disengagement uit terroristische organisaties te leggen. Horgan (2008) maakt

(7)

onderscheid tussen twee soorten oorzaken voor disengagement: fysieke oorzaken en psychologische oorzaken.

In deze thesis wordt alleen gekeken naar de psychologische oorzaken van

disengagement. De tak van onderzoek naar terrorisme is vooral de afgelopen 15 jaar op gang gekomen en daarom nog vrij beperkt in omvang. Gangs worden daarentegen al ongeveer 100 jaar onderzocht. Deze literatuur is uitgebreider en kan daarom een aanvulling bieden op de disengagementliteratuur over andere radicale groepen.

In deze thesis wordt gekeken naar de overeenkomsten en verschillen tussen de motieven voor disengagement en de gangliteratuur. Deze motieven zijn gebaseerd op de motieven die Horgan noemt. Daarnaast wordt gekeken naar andere aanvullende factoren van het disengagementproces. Al deze factoren worden samengevoegd in het MPS-model voor disengagement uit radicale groepen.

Aanvullend op de motieven voor disengagement wordt gekeken of de perceptie van fysieke dreiging van gangleden invloed heeft op disengagement. Onderzoek naar

disengagement heeft tot nu toe weinig aandacht besteed aan de perceptie van gangleden van de mogelijkheid de gang te kunnen verlaten. Veel gangleden die de gang willen verlaten krijgen te maken met fysiek geweld van andere gangleden (Virgil, 1988; Decker & Lauritsen, 2002). Verwacht wordt dat de perceptie van fysieke dreiging een beperkende factor is voor disengagement, omdat aangenomen kan worden dat een hoge mate van perceptie van fysieke dreiging bij disengagement het ganglid kan afschrikken.

Een tweede factor die een aanvulling kan zijn op de motieven voor disengagement is de mate van sociaal kapitaal in een gang. Sociaal kapitaal is opgebouwd uit relaties tussen personen en sociale investeringen of bronnen die iemand ter beschikking heeft (Bourdieu, 1985; Coleman, 1988a, 1988b; Portes, 1998, aangehaald in Mouler, Decker & Pyrooz, 2013). Een hogere mate van sociaal kapitaal gaat gepaard met een grotere inbedding in de gang. Verwacht wordt dat een groot sociaal kapitaal de invloed van motieven op disengagement

(8)

beperkt, omdat aangenomen kan worden dat het moeilijk is afstand te nemen van een gang als je diep in het gangleven verwikkeld zit.

In deze thesis is getracht antwoord te vinden op de volgende vraag: Zijn de motieven uit het MPS-model voor disengagement terug te vinden in de disengagementprocessen die zijn omschreven in de gangliteratuur en welke rol spelen de factoren perceptie fysieke dreiging en sociaal kapitaal bij disengagement uit gangs.

In het eerste hoofdstuk worden de motieven van Horgan (2008) verder uitgelegd. Daarnaast worden de factoren perceptie van fysieke dreiging en sociaal kapitaal toegelicht. Tot slot worden de factoren motieven, perceptie van fysieke dreiging en sociaal kapitaal samengevoegd in een nieuw model: het MPS-model van disengagement. Dit model tracht het disengagementproces uit radicale groepen te verklaren. In het tweede hoofdstuk worden de motieven voor disengagement uit het MPS-model naast de motieven voor disengagement uit de gangliteratuur gelegd. In het derde hoofdstuk worden de invloeden van de factoren perceptie van fysieke dreiging en sociaal kapitaal aan de hand van gangliteratuur verder toegelicht. Tot slot worden de bevindingen samengevat en eventuele implicaties en aanbevelingen voor verder onderzoek besproken.

1. Het MSP-Model van Disengagement uit Radicale Groepen

In dit hoofdstuk worden de motieven van Horgan (2008) verder uitgelegd. Daarna wordt gekeken of deze motieven ook daadwerkelijk overeenkomen met de motieven van terroristen voor disengagement zoals Horgan impliceert. Verder wordt uitleg gegeven over de factoren perceptie van fysieke dreiging en sociaal kapitaal. Tot slot wordt het MPS-model van disengagement uit radicale groepen geïntroduceerd.

(9)

1.1 Horgans Motieven voor Disengagement

Volgens Horgan (2008) is terrorisme een psychologisch en gedragsmatig proces. In dit proces zijn drie fasen te onderscheiden: het worden van een terrorist, het actief blijven in terrorisme en disengagement uit terrorisme. Volgens Horgan zijn er drie psychologische motieven die disengagement bij terroristische organisaties verklaren. De psychologische motieven die hij noemt zijn:

1. De ontwikkeling van negatief sentiment als resultaat van negatieve eigenschappen die het lidmaatschap met zich meebrengt. Dit kunnen bijvoorbeeld zijn: angst voor fysiek geweld binnen een groep of het stapsgewijs uiteenvallen van de reden voor de

toetreding tot een groep. Dit kan worden gezien als de fantasie of illusie die mensen hebben over of van het lidmaatschap voor ze lid worden.

2. Een verandering in prioriteiten. Een voorbeeld is het verlangen naar een

sociale/psychologische staat waarin een individu iets (echt of ingebeeld) verkrijgt dat hij/zij mist of had voor het lidmaatschap. Dit komt vaak doordat het groepslid aan zichzelf twijfelt. Meer dan dat speelt bij een verandering in prioriteit ontevredenheid wanneer men weinig lijkt terug te krijgen voor de langdurige sociale en/of

psychologische investering als lid.

3. Een groeiend gevoel van desillusie. Deze ontgoocheling betreft de wegen die worden nagestreefd door de groep; bijvoorbeeld teleurstelling over het politieke doel waarnaar wordt gestreefd, de manier waarop dit wordt nagestreefd of de attitudes die hieraan ten grondslag liggen.

Dit model beschrijft een gradueel proces van disengagement waarin men een negatief sentiment bij de groep ontwikkelt en er een verandering in prioriteiten optreedt bij het groepslid. Een groeiend gevoel van desillusie is uiteindelijk de laatste stap in het

(10)

organisaties leiden tot disengagement. Voordat deze motieven toegepast worden op de gangliteratuur is het belangrijk eerst te kijken of ze wel daadwerkelijk overeenkomen met de motieven voor disengagement uit terroristische organisaties.

1.2 Ondersteuning van Horgans Motieven

Nu wordt gekeken of de motieven die Horgan (2008) noemt ook daadwerkelijk

overeenkomen met de literatuur over terroristische organisaties. Dit wordt gedaan door de motieven van Horgan naast de literatuur over terroristische organisaties te leggen.

In het onderzoek van Hwang, Panggabean en Fauzi (2006) zijn 23 jihadisten

geïnterviewd over hun redenen voor disengagement. Van deze groep waren 20 jihadisten niet meer betrokken bij de jihad of op dat moment bezig met het verlaten van de jihad. In bijna alle verklaringen over disengagement van de jihadisten kwam een kosten- en batenanalyse als oorzaak naar voren.De jihadistenmaakten voor zichzelf een kosten- en batenanalyse over het groepslidmaatschap. Deze kosten- en batenanalyse speelde zowel in op functioneel vlak (geweld gebruiken had zijn functie verloren op het moment dat er door de vijand geen geweld meer werd gebruikt) als op psychologisch vlak (door contact met buitenstaanders werd hun visie over de organisatie veranderd). Dit motief voor disengagement komt overeen met het eerste motief van Horgan (2008). De reden waardoor de leden bij de jihad waren gekomen, viel langzaam uiteen; dit was in het geval van de jihad het vechten tegen de vijand.

Het motief voor disengagement dat daarna het meest werd genoemd was een

verandering in prioriteiten. Leden van de Jihad gaven aan dat zowel vaderschap als de banden met de familie een hogere prioriteit kreeg dan lidmaatschap bij de jihad. Dit motief is

hetzelfde als het tweede motief van Horgan: verandering van prioriteiten.

Tot slot kwam desillusie daarna in de interviews het vaakst voor als motief voor disengagement. Men gaf aan ontevreden te zijn over zijn rol in de organisatie en had zijn bedenkingen over de tactieken van de organisatie. Dit punt is tevens het laatste motief van

(11)

Horgan.

Geconcludeerd kan worden dat deze studie naar disengagement uit terroristische organisaties de door Horgan (2008) genoemde motieven ondersteunt. Deze studie is niet de enige studie die ondersteuning biedt aan de door Horgan genoemde motieven voor

disengagement (Bjørgo, 2011; Noricks, 2009; Bovenkerk, 2011). In het tweede hoofdstuk zullen motieven voor disengagement ook worden bekeken aan de hand van de gangliteratuur om te bepalen of er overeenkomsten zijn tussen motieven voor disengagement gebaseerd op Hogan en de motieven uit de gangliteratuur voor disengagement.

1.3 Andere Factoren bij Disengagement

Naast de zojuist besproken motieven voor disengagement zijn er nog meer factoren die van invloed zijn op het disengagementproces. Er worden er nu twee besproken.

Disengagement blijft niet alleen bij de wil om de gang te verlaten; men moet de kans de gang te kunnen verlaten ook reëel achten. Onderzoek naar disengagement richt zich

voornamelijk op de motieven voor het verlaten van gangs, maar niet op de manier hoe men de gang kan verlaten (Bovenkerk, 2011). Dit geldt ook voor het model van Horgan (2008). Het kan zijn dat men de gang wel wil verlaten, maar het idee heeft dat dit onmogelijk is. Daarom wordt in deze thesis gekeken naar de invloed van de perceptie van fysieke dreiging op disengagement als aanvulling op de motieven voor disengagement. De perceptie van fysieke dreiging houdt in dat men het gevoel heeft dat het verlaten van een gang fysiek gewelddadige consequenties met zich meedraagt. De invloed van de perceptie van fysieke dreiging op disengagementprocessen wordt in het derde hoofdstuk verder besproken.

Een tweede factor die het disengagementproces beïnvloedt is sociaal kapitaal. Sociaal kapitaal is de som van relaties tussen personen en bestaat uit een set van sociale investeringen of bronnen die iemand ter beschikking heeft (Bourdieu, 1985; Coleman, 1988a, 1988b; Portes, 1998, aangehaald in Mouler, Decker & Pyrooz, 2013). Een gang is ook een vorm van

(12)

sociaal kapitaal; het is een sociale cirkel bestaande uit relaties tussen gangleden. Een hoog sociaal kapitaal kan ervoor zorgen dat men de gang niet wil verlaten; dan laat hij of zij al zijn investeringen achter. In hoofdstuk 3 wordt verder gekeken naar de invloed van sociaal kapitaal op disengagement bij gangleden.

1.4 Factoren Samen

In de onderstaande Figuur 1 worden de besproken factoren in een model samengevoegd, het MPS-model van disengagement uit radicale groepen. Hierin worden drie motieven voor disengagement weergegeven, gebaseerd op Horgans (2008) motieven voor disengagement. Deze motieven zijn de motieven die Horgan noemt voor disengagement uit terroristische organisaties, maar dan minder specifiek. Hierdoor zijn de motieven algemener en ook breder toepasbaar op andere radicale groepen. Deze motieven zijn gegeven in Figuur 1. zijn ook de factoren perceptie van fysieke dreiging en sociaal kapitaal in het model verwerkt. Het MPS-model van disengagement tracht het disengagementproces uit radicale groepen te verklaren.

Figuur 1. MPS-model van disengagement

Perceptie van fysieke dreiging

Motieven* Disengagement

Sociaal kapitaal

*Motieven voor disengagement; 1. Ontwikkeling van negatief sentiment bij de groep na een negatieve ervaring met de groep en/of het groepslidmaatschap, 2. Verandering in prioriteiten bij het groepslid, 3. Gevoel van desillusie over het groepslidmaatschap of de groep zelf.

(13)

Uit het MPS-model in Figuur 1 blijkt dat motieven voor disengagement een positieve invloed hebben op disengagement. Deze invloed wordt gemodereerd door de hoeveelheid fysieke dreiging die iemand waarneemt. Is er sprake van een hoge perceptie van fysieke dreiging, dan zal de invloed van motieven op disengagement verminderen. Sociaal kapitaal heeft ook een modererende invloed op de motieven voor disengagement. Is er sprake van een hoog sociaal kapitaal binnen gangs, dan zal de invloed van motieven op disengagement ook verminderen.

2. Motieven voor disengagement uit Gangs

Om meer te weten te komen over de motieven voor disengagement uit terroristische organisaties wordt verder gekeken naar de motieven voor disengagement uit de

gangliteratuur. In dit hoofdstuk zal gekeken worden naar de overeenkomsten en verschillen tussen de motieven voor disengagement uit het MPS-model en de motieven voor

disengagement uit de gangliteratuur. Een gang is (1) een zelfgevormde groep die verenigd is door gezamenlijke interesses, (2) een groep die controle uitoefent over een bepaalde buurt, faciliteit of onderneming, (3) een groep die symbolen gebruikt bij communicatie, (4) een groep die betrokken is bij criminaliteit (Howell, 1998). Met andere woorden, gangs zijn een soort afwijkend sociaal netwerk dat gekarakteriseerd kan worden door hun straatoriëntatie, jeugdigheid, duur van lidmaatschap en groepsidentiteit die op zijn minst deels bestaat uit illegale activiteiten (Klein & Maxson, 2006).

In de gangliteratuur is, in tegenstelling tot in terroristische disengagementliteratuur, wel veel aandacht besteed aan de motieven voor disengagement uit gangs. Bijvoorbeeld in het onderzoek van Pyrooz en Decker (2011); ze interviewden 84 jongeren die in aanraking zijn gekomen met de politie. Ze gaven aan bij een gang te hebben gezeten maar deze te hebben verlaten. Deze ex-gangleden werd vervolgens gevraagd naar hun motieven voor

disengagement uit de gangs. Ongeveer twee op de drie ex-gangleden gaven aan dat het vermijden van geweld en problemen die het ganglidmaatschap met zich meebrengt de reden

(14)

was voor hun vertrek. Het ondervinden van geweld en problemen ten tijde van

ganglidmaatschap lijkt voor gangleden dus het grootste motief om weg te gaan bij een gang. In het MPS-model van disengagement wordt als eerste reden voor disengagement genoemd dat men negatief sentiment krijgt bij de groep als gevolg van negatieve

eigenschappen van lidmaatschap bij de groep. In het bovenstaande onderzoek wordt duidelijk dat het ervaren van geweld en problemen in de gang als negatieve eigenschappen van de gang worden ervaren. Dit leidt tot negatief sentiment en dit is dusdanig groot dat de gangleden de gang willen verlaten. Geconcludeerd kan worden dat het eerste motief uit het MPS-model van disengagement overeenkomt met de motieven voor disengagement uit gangs.

Uit het bovenstaande onderzoek van Pyrooz en Decker (2011) is ook een ander motief voor disengagement uit gangs naar voren gekomen. Het motief dat na het ervaren van geweld het vaakst door de ex-gangleden werd genoemd, zijn externe factoren die gangleden uit de gang wegtrokken. Deze externe factoren zijn bijvoorbeeld werkverplichtingen waardoor leden zich geleidelijk distantiëren van de gang en familiebanden die belangrijker worden dan de banden met de gang.

Naast deze factoren is vaderschap een grote factor die meespeelt bij de keuze de gang te verlaten. Ganglidmaatschap vergroot de kans op tiener-ouderschap (Thornberry, 2003). Het effect van vaderschap op ganglidmaatschap is onderzocht in de studie van Moloney,

MacKenzie, Hunt en Joe-Laidler (2009). In dit onderzoek werden 91 mannen geïnterviewd die rapporteerden ganglid of ex-ganglid te zijn. Van deze mannen stonden er 57 op het punt om vader te worden en de andere 34 hadden al een kind tijdens hun ganglidmaatschap. Uit dit onderzoek bleek dat vader worden vaak leidt tot een revaluatie van het gedrag als ganglid en een verandering van prioriteiten voor de (toekomstige) vader. Vaderschap is een keerpunt in het leven van een ganglid. Het MPS-model van disengagement suggereert dat een verandering in prioriteiten als motief voor disengagement dient. Dit wordt ondersteund door de resultaten uit het bovenstaande onderzoek. Dus een verandering in prioriteiten geldt ook bij gangleden

(15)

als een motief voor disengagement.

Een grootschalig onderzoek naar gangs is uitgevoerd door Carson, Peterson en

Ebensen (2013). In dit onderzoek werden in totaal 4905 leerlingen van 31 middelbare scholen gevraagd een online vragenlijst in te vullen. Hieruit bleek dat 1185 leerlingen een gang hadden verlaten. Ze konden uit 11 redenen voor disengagement kiezen. Deze redenen waren onderverdeeld in vier hoofdthema’s: desillusie (‘het voelde niet goed meer’), ervaring met geweld, een volwassene die ingrijpt (zoals een familielid die het ganglid verplicht de gang te verlaten of de politie die ingrijpt) of een keerpunt in hun leven (zoals verhuizing of nieuwe vrienden krijgen).

De ex-gangleden gaven desillusie het vaakst aan als reden voor disengagement. De onderzoekers van deze studie gaven aan dat het verschil tussen de huidige studie en andere studies waarin geweld als grootste motivatie voor disengagement naar voren kwam

vermoedelijk ligt in het verschil in leeftijd (Carson et al. 2013). Dit was een studie met vrij jonge ex-gangleden die misschien om die reden minder blootgesteld zijn geweest aan geweld binnen de gang. Desalniettemin is desillusie een belangrijk motief voor disengagement, al is het alleen voor de jongere gangleden. Desillusie is tevens het laatste motief in het MPS-model van disengagement.

Het derde motief uit het MPS-model van disengagement, desillusie, wordt dus ook teruggevonden in de gangliteratuur.

Geconcludeerd kan worden dat de motieven voor disengagement uit het MPS-model van disengagement overeenkomen met de motieven die ex-gangleden noemen voor

disengagement uit de gangliteratuur. Dit hoofdstuk heeft zich gericht op de motieven voor disengagement. Echter, er is nog onduidelijkheid over de invloed van de factoren perceptie fysieke dreiging en sociaal kapitaal op disengagement. In het volgende hoofdstuk wordt hier verder naar gekeken.

(16)

3. De Perceptie van Fysieke Dreiging en Sociaal Kapitaal

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar hoe gangleden gangs verlaten. Disengagement uit gangs houdt niet op bij het vormen van motieven voor disengagement; men moet daadwerkelijk uit de gang stappen.

Disengagement van gangs kan worden omschreven als het lossnijden van de gang (Maruna & Roy, 2007). Dit proces van lossnijden is het ritueel uitwissen van identiteit. Men streeft hierbij naar veranderingen in persoonlijkheid en gedrag en probeert dit te

bewerkstelligen door drastische veranderingen in iemands levensomstandigheden, zoals verandering van werk, partner, woonplaats of idealiter al het bovenstaande. Als gangleden zichzelf willen lossnijden van de gang kunnen ze zich distantiëren van de sociale rollen binnen de groep, medegangleden en het label ‘ganglid’. Het lossnijden van een groep wordt als gradueel proces gezien (Decker & Lauritsen, 2002; Pyrooz & Decker, 2011). Er kleven echter vaak gewelddadige consequenties aan het lossnijden van een gang; dit wordt door gangleden als dreigend ervaren. In deze thesis noemen we deze dreiging de perceptie van fysieke dreiging. Daarnaast speelt het opgebouwde sociaal kapitaal binnen een gang een rol bij disengagement. Het is aannemelijk dat het voor gangleden moeilijk is een gang te verlaten wanneer ze binnen de gang een groot sociaal kapitaal hebben opgebouwd. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat men überhaupt niet overgaat tot disengagement.

In dit hoofdstuk wordt verder gekeken naar hoe gangleden fysieke dreiging ervaren, of deze dreiging gegrond is en welke rol sociaal kapitaal speelt bij disengagement uit een gang. 3.1 Perceptie Fysieke Dreiging in Gangs

Zowel geweld als de angst voor geweld spelen een rol in het disengagementproces (Decker, 1996). In hoofdstuk 2 is al geconcludeerd dat geweld een motief voor disengagement kan zijn. Nu wordt verder gekeken naar wat de invloed is van angst voor geweld, ook wel de perceptie van fysieke dreiging. Decker en Lauritsen (2002) interviewden 99 actieve gangleden. In deze

(17)

interviews spraken de meeste gangleden uit de duidelijke overtuiging te hebben dat ze nooit de gang zouden kunnen verlaten. Desondanks kende de meerderheid van de gangleden, 68%, een lid dat de gang succesvol had verlaten. Ditzelfde werd gevonden in onderzoek van Skolnick (1998) waarin werd geconcludeerd dat gangleden hun lidmaatschap als permanent zagen en de enige manier waarop ze dachten de gang te kunnen verlaten was door overlijden. Deze angst is niet irreëel; in gangs heerst het principe ‘blood in blood out’ (Fleisher &

Decker, 2001). Dit betekent dat zowel het toetreden tot een gang als het verlaten van een gang een gewelddadig proces is. Gangleden zouden in elkaar worden geslagen wanneer ze de gang verlaten of zouden ter compensatie zelfs hun moeder moeten vermoorden (Virgil, 1988; Decker & Lauritsen, 2002).

De resultaten van deze studies laten zien dat de perceptie van fysieke dreiging een negatieve invloed heeft op disengagement. Alle gangleden gaven aan fysieke dreiging waar te nemen bij de gedachte weg te gaan bij de gang; deze dreiging ervoeren ze zo sterk dat ze aangaven de overtuiging te hebben dat ze het verlaten van de gang niet zouden overleven. Dus de perceptie van fysieke dreiging zorgt voor een weerstand tegen disengagement en zelfs het gevoel dat disengagement onmogelijk is.

Deze weerstand tegen disengagement heeft een negatief effect op de werking van de motieven voor disengagement. Men kan wel de motieven hebben om weg te gaan, maar als men het weggaan zelf als onmogelijk ziet zullen deze motieven niet tot disengagement leiden. 3.2 Werkelijke Fysieke Dreiging in Gangs

In de bovenstaande onderzoeken is geconcludeerd dat men fysieke dreiging waarneemt bij disengagement uit een gang. De vraag die daarop volgt is echter of men ook daadwerkelijk een fysieke confrontatie te wachten staat wanneer hij of zij de gang verlaat. Met andere woorden: is de perceptie van fysieke dreiging terecht of niet?

(18)

Naar de werkelijke fysieke dreiging bij disengagement uit gangs werd gekeken in het onderzoek van Pyrooz en Decker (2011) waarin 84 jongeren werden geïnterviewd die met de politie in aanraking waren gekomen. Van de jongeren die rapporteerden ex-ganglid te zijn, gaf maar 30% aan zijn disengagement met geweld te hebben moeten bekopen. Zo werd ook in het onderzoek van Carson et al. (2013) geconcludeerd dat ex-gangleden over het algemeen niet te maken hebben gehad met fysiek geweld tijdens disengagement uit de gang. Toen werd gevraagd naar de manier waarop ze de gang verlieten, gaven ze aan: ‘Ik vertrok gewoon’. Deze resultaten zijn in strijd met de aangegeven perceptie van fysieke dreiging van gangleden bij disengagement.

Geconcludeerd kan worden dat de perceptie van fysieke dreiging volgens de bovenstaande studies groter is dan de werkelijke fysieke confrontatie bij disengagement. Desondanks heeft deze perceptie van fysieke dreiging een negatieve invloed op

disengagement. Echter, dit is mogelijk niet de enige restrictie op de invloed van motieven op disengagement. De perceptie van fysieke dreiging betreft het verlaten van de gang, niet de situatie na het verlaten van de gang. Het is aannemelijk dat gangleden ook verder over de situatie na disengagement vooruit denken en dit kan van invloed zijn op disengagement. Hier kan sociaal kapitaal een rol spelen.

3.3 Sociaal Kapitaal

Sociaal kapitaal is een informele sociale organisatie (Coleman, 1994). Het is een som van relaties die bestaat uit sociale investeringen of sociale bronnen die iemand ter beschikking heeft (Bourdieu, 1985; Coleman, 1988a, 1988b; Portes, 1998, aangehaald in Mouler, Decker & Pyrooz, 2013).

Een gang is ook een informele sociale organisatie die voor een ganglid dient als een sociale kring; een ganglid heeft relaties met andere leden en vormt zo een sociaal netwerk

(19)

binnen de gang (Mouler, Decker & Pyrooz, 2013; McGloin, 2007; Decker, Buynum & Weisel, 1998). Gangleden bouwen dus sociaal kapitaal op binnen een gang.

Onderzoek naar sociaal kapitaal binnen gangs toont aan dat hoe groter het sociaal kapitaal is, hoe meer men ‘werk heeft gestoken’ in de gang (Mouler et al., 2013). Soms hebben deze gangleden ook in de gevangenis gezeten of veel geld verdiend voor de gang (Pyrooz & Decker, 2011).

Een groter sociaal kapitaal gaat meestal gepaard met een diepere inbedding in de gang (Mouler et al., 2013). Dit houdt in dat gangleden verwikkeld zijn in de gang en het gangleven. Een hoge mate van inbedding en sociaal kapitaal in een gang zorgt ervoor dat gangleden zich sterker identificeren met de gang dan leden die dit in mindere mate hebben (Hennigan & Spanovic, 2012). Uit onderzoek van Pyrooz en Decker (2011) blijkt dat de mate van inbedding en sociaal kapitaal een negatief effect heeft op disengagement: leden die meer waren ingebed en een groot sociaal kapitaal binnen de gang hadden, gingen na een langer lidmaadschap bij de gang weg dan leden die laag ingebed waren en een klein sociaal kapitaal hadden.

De mate van sociaal kapitaal heeft ook invloed op de relaties van gangleden buiten de gang. Een groot sociaal kapitaal binnen de gang zorgt voor een soort ‘sociale zuiging’ naar de gang toe (Mouler, Decker & Pyrooz, 2013). Deze sociale zuiging is te zien als een soort controle die de gang over zijn leden wil uitvoeren; de gangleden behoren exclusief tot de gang. Door deze sociale zuiging in de gang worden de sociale banden buiten de gang verzwakt (Mouler et al., 2013).

Gangs zijn dus niet alleen een bron van sociaal kapitaal, maar ook een beperking van sociaal kapitaal. Gangleden met een groot sociaal kapitaal binnen de gang hebben weinig tot geen sociaal kapitaal buiten de gang en dit heeft een negatief effect op disengagement.

Volgens Lauristen en Decker (2002) willen gangleden niet bij een gang weggaan totdat ze een passend substituut hebben gevonden; ganglidmaatschap brengt immers veel

(20)

steun en vriendschap van andere gangleden met zich mee. Een groot sociaal kapitaal binnen de gang zorgt dus voor een laag sociaal kapitaal buiten de gang, wat disengagement

tegenhoudt.

Geconcludeerd kan worden dat een groot sociaal kapitaal binnen gangs ervoor zorgt dat gangleden minder snel weggaan uit de gang omdat ze zich hoog identificeren met de gang en buiten de gang een laag sociaal kapitaal hebben.

Conclusies en Discussie

De besproken onderzoeken ondersteunen het MPS-model van disengagement. Uit de onderzoeken komt naar voren dat de motieven uit het MPS-model van disengagement overeenkomen met de motieven voor disengagement uit de gangliteratuur. Het blijkt dat de invloed van motieven voor disengagement wordt gemodereerd door twee andere factoren.

Ten eerste wordt de invloed van de motieven voor disengagement gemodereerd door de mate van perceptie van fysieke dreiging. Een hogere mate van perceptie van fysieke dreiging verkleint de kans op disengagement, ongeacht de motieven voor disengagement.

Ten tweede wordt de invloed van deze motieven gemodereerd door de mate van sociaal kapitaal. Dit betekent dat een hoge mate van sociaal kapitaal zorgt voor een lagere kans op disengagement, ongeacht de motieven voor disengagement.

Gangs en terroristische organisaties zijn beide radicale groepen. In dit onderzoek is ervoor gekozen de disengagementprocessen van gangs met die van terroristische organisaties te vergelijken, wegens een gebrek aan disengagementliteratuur over terroristische

organisaties. Gangliteratuur over disengagement is uitgebreider en kan daarom een aanvulling betekenen op de disengagementliteratuur over terrorisme.

Om gangliteratuur te vergelijken met disenagementliteratuur over terrorisme is het MPS-model van disengagement gemaakt. In dit model zijn de motieven voor disengagement,

(21)

gebaseerd op Horgan (2008), samengevoegd met de factoren perceptie van fysieke dreiging en sociaal kapitaal.

Eerder is nog geen combinatie gemaakt tussen motieven en de andere twee factoren perceptie fysieke dreiging en sociaal kapitaal. Hierin is dit model vernieuwend en een toevoeging op de disengagementliteratuur.

Nu wordt gekeken naar mogelijke kanttekeningen bij dit literatuuroverzicht en een implicatie voor vervolgonderzoek. Een eerste kanttekening zou kunnen zijn dat gangs op organisatorische punten en op het gebied van globalisatie verschillen ten opzichte van terroristische organisaties (Decker & Pyrooz, 2011). Echter, uit deze thesis is gebleken dat gangs op het gebied van disengagementprocessen wel degelijk overeenkomsten vertonen met terroristische organisaties. De motieven voor disengagement uit het MPS-model, die al eerder in hoofdstuk 1 goed toepasbaar bleken op terroristische organisaties, zijn in deze thesis ook overeenkomstig gebleken met de motieven uit de gangliteratuur in hoofdstuk 2.

Een tweede kanttekening is de operationalisering van ganglidmaatschap. In de gangliteratuur wordt niet altijd een en dezelfde meting gebruikt bij het bepalen van ganglidmaatschap. Er is geen sprake van een consensus over de definiëring van

ganglidmaatschap(Bursik & Grasmick, 1993; Esbensen, Winfree, He & Taylor, 2001). Echter, in onderzoek is aangetoond dat er een dusdanig grote overlap is tussen de uitkomsten van de verschillende metingen van gangs dat het soort meting geen groot verschil uitmaakt in de huidige gangliteratuur (Carson et al., 2013).

De laatste kanttekening betreft sociaal kapitaal. Sociaal kapitaal heeft naast de negatieve effecten op disengagement ook een negatief effect op werkelijke fysieke dreiging. Gangleden met een hoger sociaal kapitaal die meer ingebed zijn in de gang zullen minder met geweld te maken hebben bij hun disengagement uit gangs (Pyrooz & Decker, 2011). Sociaal kapitaal zou dienen als een beschermende buffer tegen geweld bij disengagement (Mouler et

(22)

al., 2013). Dit zou betekenen dat sociaal kapitaal disengagement zou vergemakkelijken en het niet alleen moeilijker zou maken. Echter, het is niet bekend of deze buffer een rol speelt bij de perceptie van fysieke dreiging bij gangleden. In hoofdstuk 3 is geconcludeerd dat de perceptie van fysieke dreiging niet overeenkomt met de werkelijke fysieke dreiging die gangleden ervaren, dus het is mogelijk dat er geen invloed is van de bufferfunctie van sociaal kapitaal op de perceptie van fysieke dreiging.

Verder onderzoek zou kunnen kijken naar het verschil tussen de mate van sociaal kapitaal bij gangleden en de perceptie van de fysieke dreiging. Zo kan verder in kaart worden gebracht of de perceptie van fysieke dreiging wordt beïnvloed door de mate van sociaal kapitaal.

Het MPS-model van disengagement uit radicale groepen met de factoren motieven, perceptie fysieke dreiging en sociaal kapitaal kan een toevoeging zijn op de

disengagementliteratuur over radicale groepen. Aan de hand van het MPS-model van

disengagement kunnen praktische interventies toegepast worden om gangleden te helpen en te stimuleren tijdens het disengagementproces. Gedacht kan worden aan het herstellen van sociaal kapitaal van gangleden buiten de gang. Dit kan worden gedaan door gang

disengagementprogramma’s te bewerkstelligen waarin familieleden van gangleden worden betrokken. Daarnaast kan hulp worden geboden aan gangleden in de vorm van bescherming na het verlaten van een gang, zoals een zogenoemd safe house waarin ex-gangleden veilig een tijd kunnen verblijven na hun disengagement uit de gang en een verder plan voor de toekomst kunnen uitwerken zonder fysieke dreiging van gangleden te ervaren.

Het bewerkstelligen van disengagement stopt dus niet bij de vorming van motieven voor disengagement. Perceptie van fysieke dreiging en sociaal kapitaal zijn belangrijke factoren die niet over het hoofd gezien mogen worden tijdens het bestuderen van disengagementprocessen uit radicale groepen.

(23)

Onderzoeksvoorstel

Recidivisten en Ganglidmaatschap

Al eerder is onderzoek gedaan naar de motieven en het proces van disengagement uit gangs. Een van de manieren waarop mensen uit gangs gaan is onbesproken gelaten. Dit is namelijk door detentie. De Amerikaanse gevangenispopulatie bestaat voor 13% uit gangleden (Ruddell, Decker & Egly, 2006). Na de vrijlating van gangleden wordt 75% van hen na twee jaar weer gearresteerd terwijl dit bij de overige ex-gedetineerden 65% is. Het lijkt dus duidelijk dat relatief veel gangleden na detentie weer in de criminaliteit belanden.

Waarom er meer gangleden in de criminaliteit terugvallen, is echter niet duidelijk. Het is mogelijk dat gangleden terugvallen in hun criminele gewoontes zonder lid te zijn van een gang. Criminaliteit is een van de sleutelfactoren van ganglidmaatschap (Decker & Curry, 2000). Dat gangleden erg jong in een gang belanden zou een rol kunnen spelen in de

identiteitsvorming (Akers, 2009). Dit zou kunnen betekenen dat criminaliteit een deel van de identiteit van het ganglid is geworden en hij daarom terugvalt in criminaliteit. Het is echter ook een mogelijkheid dat gangleden weer terugkeren bij hun originele gang of zich bij een andere gang voegen en hier wederom blootgesteld worden aan criminele situaties.

Ganglidmaatschap vervult ook een sociale behoefte doordat er vriendschappen binnen de gang gevormd worden, soms zelfs zulke sterke vriendschappen dat deze na lidmaatschap nog voortbestaan (Pyrooz, Decker & Webb, 2010). Men heeft tijdens het ganglidmaatschap een sociaal kapitaal bij de gang opgebouwd en tegelijkertijd is het sociaal kapitaal buiten de gang afgenomen (Mouler, Decker & Pyrooz, 2012). Het is aannemelijk dat men na detentie op zoek gaat naar vriendschappen binnen het gangbestaan aangezien daar hun grootste sociaal kapitaal ligt. Zoals bekend is ganglidmaatschap een bekende oorzaak voor geweld (Decker, 1996; Klein & Maxson, 2006), terugkeer naar de gang zou dan ook de kans op criminaliteit vergroten.

(24)

Als men inderdaad terugkeert naar een gang, zou er gekeken kunnen worden naar manieren om gangleden tijdens de detentie zoveel mogelijk van de gangs los te weken. Als men crimineel gedrag voortzet zonder banden met gangs aan te halen, is het mogelijk deze gangleden handvatten te bieden om terugval in criminaliteit te voorkomen. In dit onderzoek zal worden gekeken naar ganglidmaatschap van recidivisten.

In dit onderzoek zijn twee hypotheses opgesteld. De eerste hypothese van dit

onderzoek luidt: Gevangenen die terugkeren naar een gang recidiveren vaker dan gevangenen die na detentie niet terugkeren naar de gang. Verwacht wordt dat meer gedetineerden

aangeven dat ze na detentie zijn teruggekeerd naar de gang dan gedetineerden die aangeven dat ze na detentie zijn weggegaan van de gang. De tweede hypothese luidt: Sociaal kapitaal is de hoogst gerapporteerde reden voor ex-gangleden om terug te keren naar de gang. Verwacht wordt dat ‘ik wilde terug naar mijn vrienden’ het vaakst als motief wordt aangegeven voor teruggaan naar een gang na detentie.

Methode

Participanten. In dit onderzoek zal gebruikgemaakt worden van recidivisten die detentie

uitzitten in de Cook County Jail in Chicago. Chicago heeft een van de hoogste

gangprevalenties van de Verenigde Staten (NDIC, 2010). Deze recidivisten zullen benaderd worden met de vraag of ze vrijwillig zouden willen participeren in een vragenlijstonderzoek. Er zullen voor dit onderzoek minimaal 3000 mannelijke gedetineerden benaderd worden van een minimum tot middelzwaar bewaakte afdeling. Er worden alleen gedetineerden benaderd die al eerder een straf hebben uitgezeten in een gevangenis.

Procedure en materialen.

De gedetineerden krijgen de vragenlijst in een envelop naar hun cel gestuurd en zullen deze anoniem invullen. Deze vragenlijst wordt opgestuurd precies twee maanden na het begin van detentie. Nadat men klaar is met het invullen zullen ze de vragenlijst in een bijgeleverde

(25)

envelop stoppen die ze dichtplakken. In de avond worden de enveloppen door medewerkers opgehaald bij het langsbrengen van de avondmaaltijd.

In deze vragenlijst wordt gebruikgemaakt van de operationele meting van

ganglidmaatschap uit het onderzoek van Carson et al. (2013). Deze meting bestaat uit een zelfrapportagevraag over het wel of niet lid zijn van een gang. Voor de vraag over redenen van wegblijven bij de gang na detentie wordt gebruikgemaakt van vier keuzeopties die

gebaseerd zijn op de disengagementmotieven uit het MPS-model van disengagement. Voor de vraag over de redenen van terugkeer naar een gang na detentie wordt gebruikgemaakt van vier keuzeopties die zijn gebaseerd op de motieven voor het aansluiten bij een gang uit het

onderzoek van Descomiers (2013). In het onderzoek van Descomiers zijn zes motieven genoemd waarvan er in dit onderzoek vier worden gebruikt als keuzeopties.

Ganglidmaatschap

Als eerste wordt het ganglidmaatschap gemeten. Dit wordt gedaan aan de hand van twee vragen. De eerste vraag luidt: ‘Bent u ganglid geweest voor uw vorige gevangenisstraf?’ Hierop kan men antwoorden door middel van twee keuzeopties: ‘Ja’ of ‘Nee’. De tweede vraag luidt: ‘Bent u ganglid geweest na uw vorige detentie?’. Deze vraag heeft dezelfde antwoordopties.

Redenen terugkeer gang

Als tweede wordt naar de reden van eventuele terugkeer naar de gang of reden van

wegblijven bij de gang gevraagd. Dit wordt gedaan aan de hand van twee meerkeuzevragen. Boven de vragen staat de tekst: ‘Indien u op vraag 1 ‘Nee’ heeft geantwoord, kunt u de volgende twee vragen overslaan’. De eerste vraag luidt: ‘Omcirkel de reden die voor u het meest van toepassing is als reden van terugkeer naar een gang na uw detentie’. De gegeven keuzeopties zijn: 1. Ik wilde weer terug naar mijn vrienden, 2. Ik zocht veiligheid bij de gang,

(26)

3. Het gangleven trok me weer aan, 4. Anders, namelijk….. Als men aangaf terug te zijn gegaan naar de gang om weer de terug te gaan naar zijn of haar vrienden, betekent dit dat men terugkeert naar zijn oorspronkelijke sociaal kapitaal binnen de gang.

Reden van wegblijven gang

De tweede vraag betreft de vraag waarom mensen niet terugkeerden naar een gang na detentie.

De tweede vraag luidt: ‘Omcirkel de reden die het meest van toepassing is als reden om niet terug te gaan naar een gang na uw detentie’. 1. Het voelde gewoon niet meer als iets voor mij, 2. Ik had vrienden/familie buiten de gang waar ik liever heen wilde , 3. Ik wilde verdere problemen ontwijken, 4. Anders, namelijk….

Data analyse

Ten eerste wordt onderzocht of terugkeer naar een gang na detentie vaker leidt tot recidivisme dan wanneer men niet terugkeert naar een gang. Hierbij wordt gekeken of meer mensen wel terugkeerden naar een gang dan niet. Hiervoor zal een F-toets voor gelijke varianties worden gebruikt. Om dit te kunnen doen moet er sprake zijn van een normale verdeling in de data. Is dit niet het geval dan zal gekozen worden voor een Levene’s F-toets voor gelijke varianties.

Verder wordt onderzocht of sociaal kapitaal het grootste motief is voor

ex-gedetineerden om terug te keren naar een gang. Hiervoor geldt dat de frequenties van de vier motieven voor het teruggaan naar een gang worden vergeleken met elkaar. Om dit te toetsen wordt een Chi-kwadraat toets gebruikt.

(27)

Interpretatie van mogelijke uitkomsten

Ten eerste wordt verwacht dat lid zijn van een gang na detentie kan leiden tot recidivisme. Wanneer er uit de eerste analyse blijkt dat meer gedetineerden het volgende patroon laten zien: ganglid, detentie, terug naar de gang, recidivisme, dan het volgende patroon: ganglid, detentie, wegblijven bij de gang, detentie, kan dit betekenen dat ganglidmaatschap

recidivisme vergroot. Dat zou betekenen dat ex-gangleden na detentie terugkeren naar het gangbestaan waar ze opnieuw in aanraking kunnen komen met criminaliteit. Wanneer het omgekeerde uit het onderzoek naar voren komt dan kan dit betekenen dat ex-gangleden na detentie vaak wegblijven bij gangs maar in het criminele circuit blijven. Dit kan komen doordat gangleden van jongs af aan blootgesteld zijn geweest aan geweld en dit misschien hebben geïntegreerd in hun zelfbeeld. Dat zou betekenen dat ganglidmaatschap geen directe oorzaak meer is voor verder crimineel gedrag.

Als tweede wordt verwacht dat het motief ‘ik wilde weer teruggaan bij mijn vrienden’ het meest genoemde motief is voor terugkeer naar een gang na detentie. Indien dit waar is dan kan blijken dat sociaal kapitaal het grootste motief is voor gangleden om zich weer te voegen bij een gang. Indien een van de andere motieven waar is blijkt sociaal kapitaal niet het

grootste motief voor terugkeer naar ganglidmaatschap.

De uitkomsten van dit onderzoek zijn van belang aangezien aan de hand van de uitkomsten praktische interventies gevormd kunnen worden om het recidivisme cijfer onder ex-gangleden te verkleinen. Wanneer blijkt dat ganglidmaatschap inderdaad leidt tot

recidivisme kan worden gekeken of ex-gangleden beter ondersteund kunnen worden wanneer ze de gevangenis verlaten. Als sociaal kapitaal inderdaad het grootste motief blijkt voor terugkeer naar het gangleven zou de familie van de gedetineerde erbij kunnen worden betrokken om zo sociaal kapitaal buiten de gang op te bouwen voor de gedetineerde de gevangenis verlaat.

(28)

Literatuurlijst

Akers, R. L. (2009). Social learning and social structure: A general theory of crime and deviance. Piscataway, NJ: Transaction Publishers.

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, 2010. Disengagement en deradicalisering van jihadisten in Nederland. Opgehaald op 5 mei, 2014:

file:///Users/carlijnbrouwer/Downloads/notitie-disengagement%20(2).pdf

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, 2014. Nieuws- en persberichten. Opgehaald op 5 mei, 2014: https://www.aivd.nl/actueel/nieuws-persberichten/

Alleyne, E., & Wood, J. L. (2011). Gang involvement: social and environmental factors.

Crime & Delinquency, 0011128711398029.

Bjørgo, T. (1999). How gangs fall apart: Processes of transformation and disintegration of gangs. In 51st Annual Meeting of the American Society of Criminology, Toronto,

Canada (pp. 17-20).

Bjørgo, T. (2011). Dreams and disillusionment: engagement in and disengagement from militant extremist groups. Crime, law and social change, 55(4), 277-285.

Bovenkerk, F. (2011). On leaving criminal organizations. Crime, law and social

change, 55(4), 261-276.

Bursik, R. J., Jr., & Grasmick, H. G. (1993). Neighborhoods and crime: The dimensions of effective community control. New York, NY: Lexington Books.

Carson, D. C., Peterson, D., & Esbensen, F. A. (2013). Youth Gang Desistance An

Examination of the Effect of Different Operational Definitions of Desistance on the Motivations, Methods, and Consequences Associated With Leaving the

Gang. Criminal Justice Review, 38(4), 510-534.

Coleman, J. S., & Coleman, J. S. (1994). Foundations of social theory. Harvard University Press.

(29)

Curry, G. D., Decker, S. H., & Egley Jr, A. (2002). Gang involvement and delinquency in a middle school population. Justice Quarterly, 19(2), 275-292.

Decker, S. H. (1996). Collective and normative features of gang violence.Justice

Quarterly, 13(2), 243-264.

Decker, S. H., & Curry, G. D. (2000). Addressing key features of gang membership: Mea- suring the involvement of young members. Journal of Criminal Justice, 28, 473– 482.

Decker, S. H., & Lauritsen, J. (2002). Leaving the gang. In C. Ronald Huff (Ed.), Gangs in

America (pp. 51-67). Thousand Oaks, CA: Sage.

Decker, S. H., Bynum, T., & Weisel, D. (1998). A tale of two cities: Gangs as organized crime groups. Justice Quarterly, 15(3), 395-425.

Decker, S., & Pyrooz, D. C. (2011). Gangs, Terrorism, and Radicalization.Journal of

Strategic Security, 4(4).

Descormiers, K. (2013). From getting in to getting out: The role of pre-gang context and

group processes in analyzing turning points in gang trajectories(Doctoral dissertation,

Arts and Social Sciences: School of Criminology).

Esbensen, F. -A., Winfree, L. T., Jr., He, N., & Taylor, T. J. (2001). Youth gangs and definitional issues: When is a gang a gang, and why does it matter? Crime and Delinquency, 47, 105–130.

FBI (2011). National Gang Threat Assessment – Emerging Trends. Opgehaald op 3 mei 2014, http://www.fbi.gov/stats-services/publications/2011-national-gang-threat- assessment

Hagan, J. (1993). The social embeddedness of crime and unemployment. Criminology, 31, 465–491.

(30)

theory. In Youth Gangs in International Perspective (pp. 127-149). Springer New York.

Horgan, J. (2009). Deradicalization or disengagement? A process in need of clarity and a counterterrorism initiative in need of evaluation.¿ Desradicalización o

desvinculación? Un proceso que debería clarificarse y una iniciativa antiterrorista que necesita ser valorada. Revista de Psicología Social, 24(2), 291-298.

Hwang, J. C., Panggabean, R., & Fauzi, I. A. (2013). The Disengagement of Jihadis in Poso, Indonesia. Asian Survey, 53(4), 754-777.

Klein, M. W., & Maxson, C. L. (2006). Street gang patterns and policies. New York, NY:

Oxford University Press.

Maruna, S., & Roy, K. (2007). Amputation or reconstruction? Notes on the concept of “knifing off” and desistance from crime. Journal of Contemporary Criminal Justice, 23(1), 104-124.

McGloin, J. M. (2007). The organizational structure of street gangs in Newark, New Jersey: A network analysis methodology. Journal of gang research.

Ministerie van Veiligheid en Justitie (2012). Voortgang actieprogramma problematische jeugdgroepen. Opgehaald op 22 mei, 2014:

file:///Users/carlijnbrouwer/Downloads/voortgang-actieprogramma-problematische-jeugdgroepen.pdf

Moloney, M., MacKenzie, K., Hunt, G., & Joe-Laidler, K. (2009). The path and promise of fatherhood for gang members. British Journal of Criminology, 49(3), 305-325. Moule Jr, R. K., Decker, S. H., & Pyrooz, D. C. (2013). Social capital, the life-course, and

(31)

Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, 2014. Samenvatting Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 35. Opgehaald op 13 mei, 2014:

file:///Users/carlijnbrouwer/Downloads/dtn-35-kamerbrief-nl-def_tcm126-539091%20(1).pdf

Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Opgehaald op 13 mei, 2014: http://www.nctv.nl/onderwerpen/tb/watisterrorisme/va-terrorisme/wat-is-terrorisme.aspx

National Drug Intellency Center, 2010. National Drug Threat Survey. https://www.ncjrs.gov/App/Publications/abstract.aspx?ID=252386

Noricks, D. M. (2009). Disengagement and deradicalization: Processes and programs. Social

science for counterterrorism, 74(06-C), 299.

Peterson, D., Taylor, T. J., & Esbensen, F. A. (2004). Gang membership and violent victimization. Justice Quarterly, 21(4), 793-815.

Pyrooz, D. C., & Decker, S. H. (2011). Motives and methods for leaving the gang: Understanding the process of gang desistance. Journal of Criminal Justice, 39(5), 417-425.

Pyrooz, D. C., Decker, S. H., & Webb, V. J. (2010). The ties that bind: Desistance from gangs. Crime & Delinquency.

Pyrooz, D. C., Sweeten, G., & Piquero, A. R. (2013). Continuity and change in gang

membership and gang embeddedness. Journal of Research in Crime and Delinquency, 50(2), 239-271.

Pyrooz, D., Decker, S., & Fleisher, M. (2011). From the street to the prison, from the prison to the street: understanding and responding to prison gangs. Journal of aggression,

conflict and peace research, 3(1), 12-24.

Rijksoverheid (2011). Antiterrorismemaatregelen in Nederland in het eerste decennium van de 21e eeuw. Opgehaald op 24 mei, 2014:

(32)

http://www.burojansen.nl/pdf/AntiterrorismemaatregeleninNederlandinheteerstedecen niumvande21eeeuw.pdf

Rollins, J. (2011). Al Queda and Affiliates: Historical Perspective, Global Presence, and Implications for us Policy. International Journal of Terrorism & Political Hot

Spots, 6(3).

Ruddell, R., Decker, S. H., & Egley, A. (2006). Gang Interventions in Jails A National Analysis. Criminal Justice Review, 31(1), 33-46.

Schmid, A. P. (2013). Radicalisation, de-radicalisation, counter-radicalisation: A conceptual discussion and literature review. The Hague: ICCT Research Paper.

Skolnick, J. H., Correl, T., Navarro, E., & Rabb, R. (1989). The social structure of street drug

dealing. Office of the Attorney General, State of California, Department of Justice,

Division of Law Enforcement, Criminal Indentification and Information Branch, Bureau of Criminal Statistics and Special Services.

Sweeten, G., Pyrooz, D. C., & Piquero, A. R. (2013). Disengaging from gangs and desistance from crime. Justice Quarterly, 30(3), 469-500.

Thornberry, T. P. (Ed.). (2003). Gangs and delinquency in developmental perspective. Cambridge University Press.

Van Gemert, F., & Fleisher, M. S. (2005). In the grip of the group. European street gangs and

troublesome youth groups, 11-30.

Vigil, J. D. (1988). Group processes and street identity: Adolescent Chicano gang members. Ethos, 16(4), 421-445.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

kleurrijke papieren zakken, karton met motief blauw, sierstenen en edelsteenlijm, Glitter Glue..

Dit zijn de interne auditor (Soltani, 2007), de externe auditor en de directie. De interne en externe auditors zijn betrokken bij de interne beheersing omdat zij op de werking

Omdat dit idee vrouwen bladen maken vrouwen zich steeds eeuwenlang de toegang tot onderwijs meer zorgen over hun uiterlijk en zijn en maatschappelijke posities heeft ze

Grondstoffen ontgonnen binnen Vlaanderen (productieperspectief) en door de Vlaamse consumptie (consumptieperspectief) in 2016 volgens het Vlaamse IO-model... MOBILITEIT,

Deze brochure en de gesprekken die we graag met je voeren, maken dat we onze zorg zo goed mogelijk kunnen afstemmen op wat jij nodig hebt en belangrijk vindt?. Na het lezen van

- het neogotische beeld op het Maria-altaar in de kerk, getekend De Boeck en Van Wint, 1889 - het heerlijk mooie Mariabeeld in de tuin.. - de beelden in

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en

lesrooster kunt vinden om extra aandacht aan technisch lezen te besteden voor de kinderen die dat nodig hebben.. Zo krijgen de zwakkere lezers voldoende passend aanbod, maar wordt