• No results found

Het effect van sociaal-affectieve en cognitieve steun op emotionele intensiteit bij het delen van bezorgdheid en boosheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van sociaal-affectieve en cognitieve steun op emotionele intensiteit bij het delen van bezorgdheid en boosheid"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Effect van Sociaal-affectieve en Cognitieve Steun op Emotionele Intensiteit bij het Delen van Bezorgdheid en Boosheid

Bachelorthese Psychologie

Naam: Maaike de Groen

Datum: 2 juni 2017

Begeleider: Lisanne Pauw Studentnummer: 11157682

Locatie: Universiteit van Amsterdam Aantal woorden: 4978

(2)

` Abstract

Bijna iedereen deelt emotionele ervaringen met anderen en voelt zich daarna vaak beter. Om te onderzoeken of dit afhankelijk is van de ontvangen steun, wordt in huidig onderzoek gekeken naar het effect van cognitieve en sociaal-affectieve steun op de emotionele intensiteit apart voor boosheid en bezorgdheid. Dit onderzoek telde 104 participanten, waarbij

willekeurige koppels werden gevormd die met elkaar in gesprek gingen. Ook de toewijzing aan de twee emoties was willekeurig en het type steun werd door de luisteraar na afloop van het gesprek vastgesteld. Zowel voorafgaand aan, als na het gesprek werd de mate van emotionele intensiteit bij de verteller gemeten. Verwacht werd dat cognitieve steun voor een afname van de emotionele intensiteit bij bezorgdheid zou leiden en sociaal-affectieve steun voor een afname van emotionele intensiteit bij boosheid. Resultaten lieten zien dat er geen effect was gevonden van type steun op de emotionele intensiteit, voor boosheid noch voor bezorgdheid.

(3)

Ieder individu ervaart negatieve emoties, zoals boosheid en bezorgdheid. Deze emoties kunnen zowel fysiek als cognitief belastend zijn en dienen zodoende gereguleerd te worden. Effectieve regulatie kan de emotionele intensiteit laten afnemen en lichamelijke- en/of psychische klachten voorkomen (Butler et al., 2003; Wenzlaff & Wegner, 2000). Op deze manier hangt de psychische gesteldheid en het welbevinden samen met de regulatie van emoties (Butler et al., 2003). Een veel toegepaste en effectieve vorm van emotieregulatie is het verbaal delen van een emotionele ervaring met anderen, ook wel social sharing genoemd (Rimé et al., 1998). Uit onderzoek blijkt dat de vermindering van de emotionele intensiteit na het delen van een emotionele ervaring afhangt van de manier waarop steun wordt geboden (Nils & Rimé, 2012). Dit in tegenstelling tot wat de ‘venting hypothese’ suggereert, waarbij enkel het delen van een emotionele ervaring al tot een afname van emotionele intensiteit zou moeten leiden (Finkenauer & Rimé, 1998). Het bieden van enkel een luisterend oor blijkt dus een inefficiënte vorm van steun. Desondanks blijft 85% van de individuen, onafhankelijk van leeftijd en cultuur, hun negatieve emotionele ervaringen met anderen delen (Betzer, 2007; Rimé et al., 1998).

Zoals eerder gesteld hangt de afname van emotionele intensiteit samen met de steun die door anderen wordt geboden en speelt zodoende een belangrijke rol in het welbevinden van een individu (Nils & Rimé, 2012). Echter, vanuit de huidige literatuur is onvoldoende consensus over de invloed van type steun op losstaande negatieve emoties zoals boosheid en bezorgdheid (Nils & Rimé, 2012). Dit alles tezamen maakt het van belang om in kaart te brengen wat het effect is van type steun op de emotionele intensiteit bij losstaande negatieve emoties. In huidige studie wordt daarom onderzoek gedaan naar de effectiviteit van type steun op de ervaren emotionele intensiteit, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen sociaal-affectieve en cognitieve steun met betrekking tot de emoties boosheid en bezorgdheid.

(4)

Een veel voorkomend voorbeeld van bezorgdheid zijn terugkerende beangstigende gedachten over dat er wat met dierbaren kan gebeuren. Een voorbeeld van boosheid daarentegen kan het gevoel zijn onterecht beschuldigd te worden. Uit de literatuur lijkt cognitieve steun met name effectief bij bezorgdheid, terwijl sociaal-affectieve steun juist bij boosheid werkt (Wetzer, Zeelenberg, & Pieters, 2007). Dit heeft deels te maken met het ontstaan van de emoties. Bij beide emoties worden cognities als het ware uitgedaagd waardoor de kijk op de wereld verandert (Nils & Rimé, 2012). Men ervaart, tijdens een onterechte beschuldiging, dat de wereld in zulke situaties niet altijd even mooi en goed is als wordt gedacht. Hetzelfde geldt voor de emotie bezorgdheid. Wanneer men denkt aan de mogelijkheid dat dierbaren iets ernstigs kan overkomen, verandert de kijk op de wereld opnieuw. De ervaring van het individu is op zulke momenten niet gelijk aan de schema’s die het individu over de wereld heeft. Dit resulteert in een toestand van cognitieve dissonantie, wat gepaard gaat met een gevoel van spanning en verminderd kan worden door het ontvangen van sociale steun (Nils & Rimé, 2012; Maio & Haddock, 2015; Rimé, 2009).

Zoals eerder aangegeven wordt in huidig onderzoek ingegaan op twee soorten sociale steun. Sociaal-affectieve steun bestaat uit het luisteren naar de gesprekspartner en het

ondersteunen van de gesprekspartner door middel van empathie, begrip en validatie (Rimé, 2009). Deze vorm van steun is met name effectief voor een afname van de emotionele intensiteit op de korte termijn (Nils & Rimé, 2012). Cognitieve steun bestaat daarentegen uit het geven van advies, het bieden van verschillende perspectieven en de gesprekspartner aanmoedigen tot een herinterpretatie van de situatie (Nils & Rimé, 2012). Bij cognitieve steun wordt ‘de verteller’ van de emotionele ervaring als het ware aangemoedigd tot cognitief werk (Rimé, 2009), wat zorgt voor een afname van de emotionele intensiteit op lange termijn (Nils & Rimé, 2012). Cognitieve steun blijkt echter niet even effectief te zijn bij elke emotie (DiGiuseppe & Tafrate, 2007).

(5)

Terugkoppelend naar het voorbeeld over de emotie boosheid kan voorzichtig worden aangenomen dat individuen tijdens deze emotionele ervaring niet direct openstaan voor het ontvangen van cognitieve steun. Door middel van het delen, ervaart het individu de emotie boosheid als het ware opnieuw (Rimé et al., 1992). Hierdoor bevindt het individu zich in ‘the

heat of the moment’ (Wetzer et al., 2007) en is meer bezig met de ervaring en regulatie van de

emotie dan met bijvoorbeeld een herinterpretatie van de situatie. Daarnaast ging het voorbeeld over een onterechte beschuldiging, waardoor de reactie boosheid als rechtvaardig wordt gezien (Lord, 2000). Door direct met bijvoorbeeld adviezen te komen kan de gesprekspartner het idee krijgen dat hij/zij niet gehoord en begrepen wordt. Tot slot speelt een beperkte cognitieve capaciteit een rol. Een herbeleving van de emotionele ervaring boosheid neemt veel lichamelijke en cognitieve capaciteiten in beslag, waardoor men niet in staat is om een cognitief zwaar belastende emotieregulatie toe te passen (DiGiuseppe & Tafrate, 2007). Het ontvangen van sociaal-affectieve steun kost echter nauwelijks extra energie en capaciteit. Daarnaast krijgt het individu door de ontvangen empathie bij sociaal-affectieve steun het idee gehoord en begrepen te worden (Lord, 2000). Hierdoor zorgt deze vorm van steun voor een tijdelijke verminderde subjectieve intensiteit van de emotie boosheid (Nils & Rimé, 2012). De voorkeur voor sociaal-affectieve steun geldt mogelijk niet bij de emotie

bezorgdheid. Dit komt mede doordat de emotie bezorgdheid vooral cognitief van aard is en boosheid met name fysiek. Zoals eerder vermeld kan de emotie bezorgdheid bestaan uit terugkerende zorgwekkende gedachten. Wanneer deze emotie ervaren wordt, dan gaat men hard nadenken en herhaalt men vaak dezelfde elementen in het denken totdat er een oplossing is gevonden of een strategie is gevormd (Luyn & Kerkhof, 2011). Sommige individuen kunnen tijdens deze emotionele ervaring echter geen halt toeroepen aan de terugkerende gedachten, waardoor deze ‘overbezorgdheid’ leidt tot piekeren en een vicieuze cirkel kan vormen (Luyn & Kerkhof, 2011). Sociaal-affectieve steun kan deze cirkel niet doorbreken

(6)

omdat er bij deze vorm van steun geen herinterpretatie van de situatie plaatsvindt (Nils & Rimé, 2012). Door enkel het ontvangen van empathische reacties, gebeurt de appraisal langs dezelfde lijnen als in eerste instantie. Dit zorgt noodzakelijkerwijs tot het opnieuw activeren van de oorspronkelijke ervaring, in dit geval dezelfde terugkerende zorgwekkende gedachtes (Nils & Rimé, 2012). De vicieuze cirkel kan enkel doorbroken worden met cognitieve steun. Individuen bevinden zich, na het delen van bezorgdheid, ook in ‘the heat of the moment’. Echter zien zij de inefficiëntie van het piekeren in waardoor zij wel openstaan voor cognitief werk (Kerkhof, 2011; Borkovec et al., 2012; Roth, 2007). Dit leidt tot een verminderde emotionele intensiteit op lange termijn (Nils & Rimé, 2012).

De veronderstelling dat cognitieve en sociaal-affectieve steun zorgen voor een

verminderde subjectieve emotionele intensiteit van bepaalde emoties, is al eerder onderzocht. Zo hebben Clifford, Notarius, en Herrick (1988) gekeken naar factoren die van invloed kunnen zijn op emotioneel herstel. Zij ontdekten dat erkenning en ondersteunende reacties zorgden voor een afname van de emotionele intensiteit bij een depressieve stemming in vergelijking met het maken van grapjes en het geven van advies. Echter kregen de

participanten in dit onderzoek voorafgaand aan het gesprek een rol met bijbehorend script toebedeeld, waardoor de depressieve stemming werd geacteerd. Het acteren van een emotie of emotionele stemming is niet hetzelfde als de daadwerkelijke ervaring van een emotie,

waardoor de resultaten van dit onderzoek niet generaliseerbaar zijn naar natuurlijke gesprekken.

Lepor et al. (2004) maakten daarentegen wel gebruik van daadwerkelijk ervaren emoties. Uit dit onderzoek bleek opnieuw dat cognitieve steun zorgde voor grotere

emotionele, cognitieve en fysiologische voordelen dan het geven van geen of andere soorten steun. Echter konden de resultaten van dit onderzoek niet naar andere groepen worden gegeneraliseerd omdat de steekproef enkel uit vrouwelijke participanten bestond (Fujita,

(7)

Diener, & Sandvik, 1991; Brebner, 2003). Daarnaast werd de emotionele ervaring geactiveerd aan de hand van een filmfragment over een verkrachting. Dit is geen alledaagse emotionele ervaring waardoor deze gemoedstoestand enkel geldt voor specifieke situaties.

Brans et al. (2014) deden echter wel onderzoek naar alledaagse emoties, namelijk naar de emoties boosheid en verdriet. Uit dit onderzoek bleek dat het delen van de emotie boosheid tot directe subjectieve voordelen leidde. Onbekend was echter wat de rol van de geboden steun hierin is.

De onderzoekers Nils en Rimé (2012) hebben wel specifiek naar de type steun van de luisteraar gekeken. Uit dit onderzoek bleek dat emotioneel herstel enkel plaatsvond wanneer de verteller tot cognitief werk werd gestimuleerd. Daarnaast bleek dat sociaal-affectieve steun zorgde voor tijdelijke subjectieve voordelen bij de verteller. Ook dit onderzoek kent

tekortkomingen, namelijk het ontbreken van een vergelijking tussen de verschillende geactiveerde emoties. Hierdoor werd niet duidelijk welke type steun effectief was bij welke emotie.

De beperkingen in de literatuur, zoals eerder beschreven, benadrukken het belang van huidig onderzoek. In huidig onderzoek wordt gekeken naar het effect van sociaal-affectieve en cognitieve steun op de emotionele intensiteit bij de boosheid en bezorgdheid.

Terugkoppelend naar de eerder aangehaalde theorieën is voor huidig onderzoek de hypothese opgesteld dat sociaal-affectieve steun zorgt voor een afname van de emotionele intensiteit bij de emotie boosheid en cognitieve steun voor een afname van de emotionele intensiteit bij de emotie bezorgdheid.

In huidig onderzoek zal het effect van type steun op de emotionele intensiteit van boosheid en bezorgdheid worden onderzocht door middel van een gesprek. De

gesprekspartners kennen elkaar niet, wat de kans op reactiepatronen en de verwachting van een bepaalde vorm van steun verkleint. Het delen van de emotionele ervaring vindt in een

(8)

natuurlijke interactie plaats, door de verteller een persoonlijke emotionele ervaring te laten delen. Hierdoor komt de emotionele ervaring overeen met de ervaring uit het dagelijks leven. Daarnaast wordt de luisteraar van te voren niet gestuurd in het geven van een bepaalde vorm van steun, hetgeen goed voor de ecologische validiteit omdat de reactie op deze manier overeenkomt met de reactie in het dagelijks leven (Verhoeven, 2011). Tot slot wordt naar de subjectieve vermindering van de emotionele intensiteit gekeken, omdat uit eerder onderzoek blijkt dat men zich al beter voelt als enkel de subjectieve intensiteit vermindert (Zech & Rimé, 2005).

Naar aanleiding van bovenstaande punten zijn voor huidig onderzoek de volgende verwachtingen opgesteld. Verwacht wordt dat sociaal-affectieve steun zorgt voor een

verminderde subjectieve intensiteit van de emotie boosheid bij de verteller na het delen van de emotionele ervaring. Dit in tegenstelling tot cognitieve steun, waarvan verwacht wordt dat deze vorm van steun helemaal geen effect heeft bij de emotie boosheid. Daarnaast wordt verwacht dat cognitieve steun zorgt voor een verminderde subjectieve intensiteit van de emotie bezorgdheid bij de verteller na het delen van de emotionele ervaring. Dit in

tegenstelling tot sociaal-affectieve steun, wat naar verwachting helemaal geen effect heeft bij de emotie bezorgdheid.

Methode

Participanten

De data van het huidige onderzoek zijn onderdeel van een groter onderzoek naar social sharing. Voor huidig onderzoek werden in totaal 104 participanten geworven met een leeftijd van 18 jaar of ouder (M = 23.88, SD = 8.44). De steekproef bestond uit 72 vrouwen en 32 mannen en alle participanten beheersten de Nederlandse taal. Huidig onderzoek bestond uit een gesprek tussen twee participanten, onbekend van elkaar en van hetzelfde geslacht. Dit, om

(9)

mogelijke effecten van seksuele geaardheid te minimaliseren (Verhoeven, 2011).

De participanten zijn geworven via de website van het lab van de Universiteit van Amsterdam, Facebook en op locaties van de Universiteit van Amsterdam. Tot slot werden vrienden- en kenniskringen van de onderzoekmedewerkers benaderd aan de hand van het ‘sneeuwbaleffect’. Dit houdt in dat aan deze personen werd gevraagd of zij nog mensen kenden die deel wilden nemen aan het onderzoek (Verhoeven, 2011). Alle participanten kregen 10,- euro of een participatiepunt als dank voor deelname aan het onderzoek.

Procedure

Bij binnenkomst namen de participanten plaats in de wachtruimte. De proefleider stelde vervolgens zichzelf en de participanten aan elkaar voor. Daarna werden de rollen willekeurig toebedeeld en volgden de instructies, hetgeen goed is voor de interne validiteit (Verhoeven, 2011). De emotie was van te voren al bepaald: ieder koppel werd om en om aan boosheid of bezorgdheid toegewezen.

De participant die rol A (verteller) toebedeeld kreeg, werd als eerste door de proefleider naar een testkamer gebracht. In de testkamer kreeg de participant eerst de informed consent te lezen. Vervolgens diende hij/zij op de computer een vragenlijst in te vullen over persoonsgegevens, huidige stemming, de emotionele gebeurtenis en gewenste steun.

De participant met rol B (luisteraar) deed precies hetzelfde in een andere testkamer, met uitzondering van de emotionele gebeurtenis en gewenste steun. De participant die als eerste de vragenlijst volledig had ingevuld, werd door de proefleider naar de

onderzoeksruimte gebracht. De tweede participant werd hier, nadat de vragenlijst was ingevuld, ook naartoe gebracht.

(10)

minuten plaats. Vervolgens kwam de proefleider de onderzoeksruimte binnen om de

instructies voor het gesprek uit te leggen. Hierna volgde een gesprek van 8 minuten tussen de participanten, waarna zij een voor een naar dezelfde aparte testruimtes werden gebracht. In deze testruimtes moesten de participanten vervolgens twee taken uitvoeren. Allereerst dienden de participanten het tweede deel van de vragenlijst in te vullen, bestaande uit vragen over de emotionele intensiteit, daadwerkelijk ontvangen en geboden steun en huidige stemming na het gesprek. Daarnaast vond de video-mediated recall taak plaats. Aan het einde van deze taak ontvingen de participanten een schriftelijke debriefing. Vervolgens melden de participanten zich bij de proefleider om het onderzoek af te sluiten en het geld of de participatiepunt in ontvangst te nemen.

Materialen

Voor het kennismakingsspel kregen beide participanten een papier met daarop tien onmogelijke dillema’s. Een voorbeeld dilemma was: ‘je loopt vanaf nu op handen en voeten,

of je ogen zitten aan de zijkant van je hoofd’. De participanten moesten hier vervolgens met

elkaar over discussiëren en een keuze maken. Hierna volgde het gesprek die relevant was voor huidig onderzoek.

De eerste onafhankelijke variabele is conditie en werd gemanipuleerd door ieder koppel om en om aan de conditie boosheid of bezorgdheid toe te wijzen. De tweede onafhankelijke variabele is de mate van daadwerkelijk geboden steun. Het is echter van belang te weten dat bij de type steun geen manipulatie plaatsvond. Men werd geacht te reageren zoals zij in een alledaags gesprek ook zouden doen. Na afloop van het gesprek werd de mate van daadwerkelijk geboden steun door participant B (luisteraar) vastgesteld1. Steun. De mate van daadwerkelijk geboden steun werd door participant B (luisteraar)

1 Bij participant B is in huidig onderzoek ook gekeken naar verbondenheid, emotionele besmetting en items over

gevoelens t.o.v. uzelf. De resultaten hiervan zijn voor huidig onderzoek echter niet van belang en zullen daarom niet nader worden toegelicht.

(11)

na afloop van het gesprek vastgesteld aan de hand van acht items. Vier items hadden

betrekking op de mate van cognitieve steun. Een voorbeelditem over de mate van cognitieve steun was ‘in hoeverre heeft u geholpen om anders naar de situatie te kijken?’ De overige vier items maten de mate van sociaal-affectieve steun, waarvan een voorbeeld vraag was ‘in

hoeverre heeft u begrip getoond?’ De items konden beantwoord worden door middel van een

continue schaal van 0 (helemaal niet) tot 100 (helemaal wel)2. Zie appendix A voor alle items met bijbehorende subschalen.

De afhankelijke variabele die in dit onderzoek gemeten werd, is de verschilscore tussen de voor –en nameting van de emotionele intensiteit. Hierbij stond een grote

verschilscore voor een grote afname van de emotionele intensiteit. Ook deze variabele werd aan de hand van items gemeten, maar dan uitsluitend bij participant A (verteller).

De subjectieve emotionele intensiteit. Zowel voorafgaand aan als na het gesprek werd de mate van subjectieve emotionele intensiteit bij participant A (verteller) gemeten3. Voorafgaand aan het gesprek diende de verteller in elke conditie na te denken over een emotionele gebeurtenis en deze kort te beschrijven. De subjectieve emotionele intensiteit werd vervolgens gemeten aan de hand van de volgende vraag ‘geef nu aan in welke mate u op

dit moment de onderstaande emoties voelt wanneer u nu (terug)denkt aan de beschreven situatie’. Door middel van een continue schaal van 0 (helemaal niet) tot 100 (zeer sterk) kon

antwoord worden gegeven. Na afloop van het gesprek werd een vergelijkbare vraag gesteld4. Naast de onafhankelijk -en afhankelijke variabele is in huidig onderzoek nog een variabele onderzocht. Deze variabele werd niet meegenomen in de hoofdanalyses, maar

2 De daadwerkelijk geboden steun werd ook door middel van video-mediated recall (VMR) gemeten. Aangezien

deze resultaten voor huidig onderzoek niet zijn gebruikt, staan de vragen met bijbehorende subschalen in de appendix B.

3

Bij participant A werd ook gekeken naar de emotionele gebeurtenis, de recentheid hiervan, frequentie van het delen, verwachte steun, daadwerkelijk ontvangen steun, items over gevoelens t.o.v. uzelf en verbondenheid. De resultaten hiervan zijn voor huidig onderzoek echter niet van belang.

4 De mate van subjectieve emotionele intensiteit werd daarnaast ook VMR gemeten. De resultaten zijn voor

(12)

gebruikt voor een standaardisatiecheck.

Stemming. De huidige stemming werd zowel voorafgaand aan als na het gesprek bij alle participanten gemeten met de vraag ‘hoe voelt u zich nu in het algemeen?’ Door middel van een 11-puntschaal (-5 = slecht, 5 = goed) kon antwoord worden gegeven.

Resultaten

Om te controleren of de twee condities (boosheid en bezorgdheid) niet op demografische gegevens verschillen, werden vier standaardisatiechecks uitgevoerd. Vervolgens werd een principale componentanalyse uitgevoerd, waarna de hoofdanalyses volgden.

De eerste standaardisatiecheck was om te controleren of de condities niet significant van elkaar verschilden in leeftijd. Uit een onafhankelijke t-toets bleek dat er geen significant verschil was in leeftijd tussen beide condities, t (102) = 0.069, p = .945.

De tweede standaardisatiecheck was om te controleren of mannen en vrouwen gelijk over de condities waren verdeeld. Uit een Pearson Chi-kwadraat toets bleek geen significant verschil in de verdeling van sekse over beide condities, χ²(1) = .167, p = .091.

Bij de derde standaardisatiecheck werd gecontroleerd of participanten met

verschillende nationaliteiten evenredig over de condities waren verdeeld. Ook deze Pearson Chi-kwadraat toets gaf aan dat er geen significant verschil was in de verdeling van

nationaliteit over beide condities, χ²(1) = -0.34, p = .730.

De vierde standaardisatiecheck had betrekking op de huidige stemming voorafgaand aan het gesprek. Zowel bij participant A als bij participant B werd gecontroleerd of de

participanten in de twee condities niet significant van elkaar verschilden in huidige stemming. Hiervoor werden twee onafhankelijke toetsen uitgevoerd. Uit de eerste onafhankelijke t-toets, behorende tot participanten met de rol A, bleek dat er geen significant verschil was in

(13)

huidige stemming tussen beide condities, t (50) = -1.54, p = .129. De tweede onafhankelijke t-toets had betrekking op participanten met de rol B. Uit de Shapiro Wilk test bleek dat aan de assumptie voor normaliteit bij de boosheid-conditie niet is voldaan, want p = .053. Dit hield in dat steekproefverdeling in deze conditie niet normaal was verdeeld. Naast de Shapiro-Wilk bestaan ook andere methodes, zoals een lijn-grafiek, die normaliteit checken. Figuur 1 geeft aan dat de verschillende datapunten ongeveer op de lijn lagen. Hierdoor kon geconcludeerd worden dat de data normaal verdeeld waren en dat alsnog aan de assumptie van normaliteit was voldaan (Field, 2009).

Figuur 1. Normaalverdeling van de steekproeftrekking bij participanten met rol B in de

boosheid-conditie.

Uit de tweede onafhankelijke t-toets bleek verder dat er geen significant verschil was in huidige stemming tussen beide condities, t (50) = 0.84, p = .404.

Aan de hand van de principale component analyse [PCA] werd gecontroleerd of bepaalde items daadwerkelijk een type steun maten en dus een valide schaal vormden. Hiervoor werd een factoranalyse uitgevoerd. Aan de assumpties, behorende tot de factoranalyse, zijn voldaan. Vervolgens is een PCA uitgevoerd over vier cognitieve

(14)

met een eigenwaarde van 4.16 (51.9%) en 1.68 (21.1%). De totale hoeveelheid verklaarde variantie was 73.0% . Na de varimix rotatie hadden de eerste vier items een hoge lading op het eerste component en een lage lading op het tweede component. De eerste component werd ‘cognitieve steun’ genoemd. Voor de laatste drie items gold het tegenovergestelde, de tweede component werd ‘sociaal-affectieve steun’ genoemd. Item zeven had zowel een lading op de eerste als op de tweede component. Echter kwam in het theoretische kader naar voren dat het bieden van steun onder sociaal-affectieve steun valt (Nils & Rimé, 2012), daarom werd dit item onder de tweede component geplaatst.

Uit de betrouwbaarheidsanalyses bleek dat de vier items over sociaal-affectieve steun een betrouwbare schaal vormden, α = .85. Deze betrouwbaarheid kon verhoogd worden naar α = .89 door item zeven te verwijderen. Dit is echter niet gedaan omdat het verschil minimaal was. Ook de vier items over cognitieve steun vormden een betrouwbare schaal, α = .85. Deze schaal kon niet worden verhoogd door items weg te halen.

Om het effect van type steun op de emotionele intensiteit te toetsen bij boosheid en bezorgdheid zijn twee multipele regressies uitgevoerd. De eerste hoofdanalyse had betrekking op de emotie bezorgdheid. Hiervoor werd een multipele regressie uitgevoerd met als

onafhankelijke variabele de gemiddelde mate van de daadwerkelijk geboden cognitieve en sociaal-affectieve steun, en als afhankelijke variabele de verschilscore tussen de voor –en nameting van de emotionele intensiteit bij bezorgdheid. Na de assumptiecheck bleek dat enkel aan de assumptie van onafhankelijke residuen niet was voldaan, Durbin-Watson = 3.18. De schending van deze assumptie was echter minimaal (i.e. net boven 3) waardoor de analyse toch uitgevoerd kon worden. Uit de resultaten bleek verder dat er bij de regressieanalyse over de verschilscore van de emotionele intensiteit bij bezorgdheid, geen sprake was van een significante voorspelling door de mate van daadwerkelijk geboden steun, R² = 1,8%; F(2, 49)

(15)

= 0.45, p = .642. Tabel 1 laat zien dat de aparte vormen van steun ook geen significant effect hebben op de verschilscore van de emotionele intensiteit bij bezorgdheid. Dit ligt niet in lijn met de verwachting, aangezien verwacht werd dat cognitieve steun zou zorgen voor een afname van de subjectieve emotionele intensiteit bij de emotie bezorgdheid.

Tabel 1.

Multipele regressie, met als onafhankelijke variabele de gemiddelde mate van de daadwerkelijk geboden sociaal-affectieve (SA) en cognitieve steun, en als afhankelijke variabele de verschilscore tussen de voor –en nameting van de emotionele intensiteit bij bezorgdheid.

B SE B ß p T

Constant -51.42 26.07 .054

Cognitieve steun 0.21 0.30 .11 .490 0.70

SA steun 0.10 0.44 .04 .820 0.22

De tweede hoofdanalyse had betrekking op de emotie boosheid. Hiervoor werd opnieuw een multipele regressie uitgevoerd met als onafhankelijke variabele de gemiddelde mate van de daadwerkelijk geboden cognitieve en sociaal-affectieve steun, en als afhankelijke variabele de verschilscore tussen de voor –en nameting van de emotionele intensiteit bij boosheid.

Na de assumptiecheck bleek ook dat bij deze analyse enkel de assumptie van onafhankelijke residuen was geschonden, Durbin-Watson = 3.30. Deze schending was opnieuw minimaal waardoor de analyse toch uitgevoerd kon worden.

Bij de regressieanalyse over de verschilscore van de emotionele intensiteit bij

boosheid, was geen significante voorspelling door de mate van daadwerkelijk geboden steun R² = 4.6%; F(2, 49) = 1.17, p = .320. Daarnaast blijkt, zoals Tabel 2 laat zien, dat de aparte vormen van steun ook geen significant effect hebben op de verschilscore van de emotionele

(16)

intensiteit bij boosheid. Dit ligt opnieuw niet in lijn met de verwachting, aangezien verwacht werd dat sociaal-affectieve steun zou zorgen voor een afname van de subjectieve emotionele intensiteit bij de emotie boosheid.

Tabel 2.

Multipele regressie, met als onafhankelijke variabele de gemiddelde mate van de daadwerkelijk geboden sociaal-affectieve (SA) en cognitieve steun, en als afhankelijke variabele de verschilscore tussen de voor –en nameting van de emotionele intensiteit bij boosheid. B SE B ß p T Constant 2.27 24.70 .927 Cognitieve steun -0.24 0.28 -.13 .405 -0.71 SA steun -0.29 0.41 -.11 .482 -0.84 Discussie

In huidig onderzoek werd het effect van type steun op de subjectieve emotionele intensiteit onderzocht, apart voor de emoties boosheid en bezorgdheid. De opgestelde

hypothese voor huidig onderzoek was dat sociaal-affectieve steun zorgt voor een afname van de emotionele intensiteit bij de emotie boosheid en cognitieve steun voor een afname van de emotionele intensiteit bij de emotie bezorgdheid. Echter werd er geen effect gevonden van type steun op de subjectieve emotionele intensiteit. Wanneer participanten na het delen van de emotie bezorgdheid cognitieve steun ontvingen, nam de subjectieve emotionele intensiteit niet af. Ook bij het ontvangen van sociaal-affectieve steun na het delen van de emotie boosheid nam de subjectieve emotionele intensiteit niet af.

Een mogelijke verklaring voor deze onverwachte bevindingen heeft betrekking op de

goal-matchinghypothese. De goal-matching hypothese stelt dat steun enkel effectief is

(17)

(Horowitz et al., 2001). Een voorbeeld van de goal-matching hypothese in huidig onderzoek is dat bij het delen van de emotie bezorgdheid, de luisteraar uit het verhaal zou moeten afleiden dat cognitieve steun gewenst is. Echter is het mogelijk dat de luisteraar in huidig onderzoek niet kon afleiden welke type steun gewenst was, wanneer de verteller zijn emotie deelde. Hierdoor kan het voorkomen dat de daadwerkelijk geboden steun niet overeen kwam met de gewenste steun vanuit de verteller, waardoor de subjectieve emotionele intensiteit van beide emoties niet afnam. Dit laat zien dat de goal-matching hypothese een mogelijke

verklaring kan zijn voor het uitblijven van een effect tussen type steun en subjectieve emotionele intensiteit in huidig onderzoek. Voor vervolgonderzoek kan aangeraden worden om een conditie toe te voegen waarin de luisteraar kennis krijgt van de gewenste type steun van de verteller. Wanneer deze conditie vergeleken wordt met een conditie zonder kennis van de gewenste steun is een mogelijk effect van de goal-matching hypothese zichtbaar .

De onverwachte bevindingen kunnen daarnaast methodologisch worden verklaard. Voorafgaand aan het gesprek werd aan de verteller gevraagd om de emotionele gebeurtenis te beschrijven in een tekstvlak. De herbeleving en regulatie van de emotie vond dus al op dat moment plaats. Hierdoor is het mogelijk dat de participant zich tijdens het gesprek niet meer in ‘the heat of the moment’ bevond en dat er geen sprake was een verhoogde emotionele intensiteit. Dit zou kunnen betekenen dat zelfs wanneer de luisteraar een reactie gaf in overeenstemming met de gewenste steun van de verteller, deze reactie weinig effect heeft gehad op de emotionele intensiteit. Deze was immers al laag. Daarom kan voor

vervolgonderzoek aangeraden worden om de tijdsduur tussen het beschrijven van de

emotionele gebeurtenis en het gesprek te beperken zodat men tijdens het gesprek nog steeds bezig is met de ervaring en regulatie van de emotie (Gross & Muñoz, 1995). Pas dan kunnen juiste uitspraken over het effect van type steun op de emotionele intensiteit bij de emoties bezorgdheid en boosheid worden gedaan.

(18)

Naast deze alternatieve verklaringen kent huidig onderzoek ook een aantal

beperkingen. Allereerst bevatte huidig onderzoek een beperkte steekproef (N = 104) en was daarom vatbaar voor uitschieters (Verhoeven, 2011). Omdat huidig onderzoek uit een gesprek tussen twee personen en een vergelijking tussen twee emoties bestond, was het aantal

participanten in de subgroepen lager dan 50. Dit zou kunnen betekenen dat niet het type steun, maar de grootte van de steekproef en de mogelijke invloeden van de uitschieters voor het uitblijven van een effect op de subjectieve emotionele intensiteit hebben gezorgd.

Vervolgonderzoek moet aantonen of het effect van type steun op subjectieve emotionele intensiteit, apart voor de emoties boosheid en bezorgdheid, verschilt bij een ruimere

steekproef. Aangeraden kan worden om een totale steekproef van 200 te nemen, omdat een steekproef van 50 bij subgroepen in de psychologie wordt geaccepteerd (Verhoeven, 2011). Daarnaast zijn de emoties boosheid en bezorgdheid voorafgaand aan het onderzoek niet volledig afgebakend en gedefinieerd. De verteller kreeg voorafgaand aan het gesprek enkel te horen omtrent welke emotie een persoonlijke gebeurtenis moest worden gedeeld. Omdat niet duidelijk werd aangegeven welke ervaringen, gedachtes en gedragingen onder de twee emoties vielen en omdat een definitie per individu kan verschillen, bestaat de

mogelijkheid dat een bepaalde emotie niet of anders werd geuit. Hierdoor kunnen de resultaten over een mogelijk effect van type steun op de subjectieve emotionele intensiteit, apart voor boosheid en bezorgdheid in twijfel worden getrokken. Ondanks dat deze aanname enigszins genuanceerd kan worden omdat huidig onderzoek gerandomiseerd is uitgevoerd (Field, 2009; Verhoeven, 2011), kan aanbevolen worden om in vervolg onderzoek de instructies in de vragenlijst uit te breiden. Naast het toebedelen van een emotie kunnen ook voorbeeldsituaties en voorbeelden van de uiting van de emoties worden gegeven. Hierdoor krijgen de participanten meerdere handvatten aangeboden waardoor de kans bestaat dat de geuite emoties in het gesprek overeenkomt met de van te voren opgedragen emotie.

(19)

Voorlopig kan op basis van huidig onderzoek geconcludeerd worden dat het erop lijkt dat cognitieve steun niet zal leiden tot een afname van de subjectieve emotionele intensiteit bij bezorgdheid. Hetzelfde geldt voor sociaal-affectieve steun bij de emotie boosheid. Deze resultaten geven hierbij geen ondersteuning aan voorgaand onderzoek. Toch is vervolg onderzoek nodig om aan te tonen of een bepaalde vorm van steun daadwerkelijk effectief is bij een losstaande negatieve emotie. Pas dan kan met zekerheid worden gesteld dat social sharing een effectieve emotieregulatie strategie is voor diverse negatieve emoties en dat de psychische gesteldheid en het welbevinden van een individu samenhangen met de

interpersoonlijke regulatie van deze negatieve emoties (Butler et al., 2003).

Literatuurlijst

Azariadis, C. (1981). Self-fulfilling prophecies. Journal of Economic theory, 25(3), 380-396. doi:10.1016/0022-0531(81)90038-7

Brans, K., Van Mechelen, I., Rimé, B., & Verduyn, P. (2014). To share, or not to share? Examining the emotional consequences of social sharing in the case of anger and sadness. Emotion, 14, 1062. doi: doi.org/10.1037/a0037604

Butler, E. A., Egloff, B., Wlhelm, F. H., Smith, N. C., Erickson, E. A., & Gross, J. J. (2003). The social consequences of expressive suppression. Emotion, 3, 48-

67. doi:10.1037/1528-3542.3.1.48

Borkovec, T. D., Newman, M. G., Pincus, A. L., & Lytle, R. (2002). A component analysis of cognitive-behavioral therapy for generalized anxiety disorder and the role of

interpersonal problems. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 70, 288. doi: .org/10.1037/0022-006X.70.2.288

DiGiuseppe, R. & Tafrate, R., D. (2007). Understanding Anger Disorder. Oxford: Oxfort University Press.

(20)

Field, A. (2009). Discovering Statistics Using IBM SPSS Statistics. Thouasand Oaks: Sage Publications Ltd.

Finkenauer, C., & Rimé, B. (1998). Socially shared emotional experiences vs. Emotional experiences kept secret: Differential characteristics and consequences. Journal of

Social and Clinical Psychology, 17, 295-318. doi:10.1521/jscp.1998.17.3.295

Gross, J. J., & Muñoz, R. F. (1995). Emotion regulation and mental health. Clinical

psychology: Science and practice, 2, 151-164. doi: 10.1111/j.1468-

2850.1995.tb00036.x

Horowitz, L. M., Krasnoperpva, E. N., Tatar, D. G., Hansen, M. B., Person, E. A., Galvind, K. L., & Nelson, K. L. (2001). The Way to Console May Depend on the Goal: Experimental Studies of Social Support. Journal of Experimental Social

Psychology, 37, 49-61. doi: 10.1006/jesp.2000.1435

Kerkhof, A. J. (2014). Piekeren. Amsterdam: Boom Uitgevers.

Kerkhof, A. J., & Luyn, B. (2009). Suïcidepreventie in de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Lord, J. H. (2000). No time for goodbyes: Coping with sorrow, anger, and injustice after a

tragic death. Pathfinder Pub. of Calif.

Maio, G. R. & Haddock, G. (2012). The Psychology of Attitudes and Attitue Change. Thousand Oaks: Sage Publications Ltd

Mendolia, M., & Kleck, R. E. (1993). Effects of talking about a stressful event on arousal: does what we talk about make a difference? Journal of personality and social

psychology, 64(2), 283. doi: 10.1037/0022-3514.64.2.283

Nils, F., & Rimé, B. (2012). Beyond the myth of venting: Social sharing modes determine the benefits of emotional disclosure. European Journal of Social Psychology, 42, 672-681. doi:10.1002/ejsp.1880

(21)

Notarius, C. I., & Herrick, L. R. (1988). Listener response strategies to a distressed other. Journal of Social and Personal Relationships, 5, 97-108.

Rimé, B. (2009). Emotion elicits the social sharing of emotion: Theory and empirical review. Emotion Review, 1, 60-85.

Rimé, B., Finkenauer, C., Luminet, O., Zech, E., & Philippot, P. (1998). Social sharing of emotion: New evidence and new questions. European review of social psychology, 9, 145-189. doi:10.1080/14792779843000072

Rimé, B., Philippot, P., Boca, S., & Mesquita, B. (1992). Long-lasting cognitive and social consequences of emotion: Social sharing and rumination. European Review of Social

Psychology, 3, 225-258.

Roth, T. (2001). Insomnia: Definition, Prevalence, Etiology and Consequences. Journal of

Clinical Sleep Medicine, 5, 5-10. doi:10.1016/S1098-3597(03)90031-7

Smith, S. W., Siegel, E. M., O'Connor, A. M., & Thomas, S. B. (1994). Effects of cognitive- behavioral training on angry behavior and aggression of three elementary-aged students. Behavioral Disorders, 126-135.

Taylor, J. L., Novaco, R. W., Gillmer, B., & Thorne, I. (2002). Cognitive–behavioural treatment of anger intensity among offenders with intellectual disabilities. Journal of

Applied Research in Intellectual Disabilities, 15(2), 151-165. doi: 10.1046/j.1468-

3148.2002.00109.x

Verhoeven, N. (2009). Wat is onderzoek? Amsterdam: Boom Lemma Uitgevers. Wenzlaff, R. M. & Wegner, D. M. (2000). Thought Supression. Anual Revieuws of

Psychology, 51, 59-91. doi:10.1146/annurev.psych.51.1.59

Wetzer, I. M., Zeelenberg, M., & Pieters, R. (2007). Consequences of socially sharing

(22)

Social Psychology, 37(6), 1310-1314. doi: 10.1002/ejsp.396

Zech, E., & Rimé, B. (2005). Is talking about an emotional experience helpful? Effects on emotional recovery and perceived benefits. Clinical Psychology &

Psychotherapy, 12(4), 270-287. doi:10.1002/cpp.460

Appendix A

Acht items voor het vaststellen van de daadwerkelijk geboden steun

Items over cognitieve steun

‘In hoeverre heeft u geholpen om betekenis te vinden in wat er is gebeurd? ’ - continue schaal van 0 (helemaal niet) tot 100 (helemaal wel).

‘In hoeverre heeft u geholpen om anders naar de situatie te kijken?’ - continue schaal van 0 (helemaal niet) tot 100 (helemaal wel).

‘In hoeverre heeft u wat er gebeurd is in perspectief geplaatst?’ - continue schaal van 0 (helemaal niet) tot 100 (helemaal wel).

‘In hoeverre heeft u een perspectief van buitenaf geboden?’ - continue schaal van 0 (helemaal niet) tot 100 (helemaal wel).

Items over sociaal-affectieve steun

‘In hoeverre heeft u medeleven getoond?’ - continue schaal van 0 (helemaal niet) tot 100 (helemaal wel).

‘In hoeverre heeft u empathie getoond?’ - continue schaal van 0 (helemaal niet) tot 100 (helemaal wel).

‘In hoeverre heeft u steun geboden?’ - continue schaal van 0 (helemaal niet) tot 100 (helemaal wel).

(23)

(helemaal wel).

Appendix B

Vragen behorende tot de video-mediated recall (VMR)

Om de daadwerkelijk geboden steun vast te stellen werden naast de items uit de vragenlijst ook drie vragen bij de VMR gesteld. Participant B (luisteraar) moest na elk fragment (20 sec) antwoord geven op de volgende vragen:

- ‘Hoe boos/bezorgd leek de ander in het afgelopen fragment?’

- ‘In hoeverre toonde u medeleven voor de ander tijdens dit fragment?’

- ‘In hoeverre probeerde u de ander op een andere manier naar de situatie te laten kijken tijdens dit fragment?’

Deze vragen konden beantwoord worden door middel van een continue schaal van 0 (helemaal niet) tot 100 (helemaal wel).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

loss pumps were aligned to remove energy from the tail of the Lorentzian profile, (b) the optical filter amplitude response, (c) the resonance applied to the upper sideband of a

Este resul- tado incentivó la aplicación del método para monitorear cambios en habilidad corporal para jugar exergames, en periodos largos de tiempo (meses) y para evaluar el

Omdat niet vereist is dat deze fout voor de inspecteur een 'nieuw feit' is, mag de inspecteur ook op deze grond navorderen indien deze redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met

he is completely aware of the method to produce the kernel weighted average and knows what kernel function, bandwidth and population element locations were used.. Using the plot

Despite the need of knowledge on precipitation dis- crepancy between urban and nonurban areas, efforts to investigate the extreme precipitation variations and its relationship

In totaal, meen 42.8% (ses ondememings) van respondente dat hulle stelsels hersien behoort te word (vraag B3, p. 171) kan daar gesien word dat die meeste respondente van

However, for designs with higher NF, thus potentially lower power consumption (and noise correlation), using multiple chains can be a very useful alternative to improve sensitivity..