• No results found

Wat zullen ze wel niet van mij denken? : de relatie tussen sociale angst bij vaders en moeders en de uiting van mind-mindedness op hun kind van 7.5 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat zullen ze wel niet van mij denken? : de relatie tussen sociale angst bij vaders en moeders en de uiting van mind-mindedness op hun kind van 7.5 jaar"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTER

ORTHOPEDAGOGIEK

2016-2017 SCRIPTIE

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Manouk van Gelder Begeleiding: dr. C. (Cristina) Colonnesi Tweede beoordelaar: drs. M. A. J. (Moniek) Zeegers Amsterdam, 18 juli, 2017

(2)

Wat Zullen Ze Wel Niet van Mij Denken?

De Relatie Tussen Sociale Angst bij Vaders en Moeders en de Uiting van Mind-Mindedness op Hun Kind van 7.5 Jaar

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Manouk van Gelder Begeleiding: dr. C. (Cristina) Colonnesi Tweede beoordelaar: drs. M. A. J. (Moniek) Zeegers Amsterdam, 18 juli, 2017

(3)

What Will They Think of Me?

The Relationship Between Social Anxiety of Fathers and Mothers and the Expression of Mind-Mindedness at Their 7.5 year old Child

Mind-mindedness refers to the caregiver’s ability to represent and to describe their

children as individuals with a mind. Psychopathology in parents can adversely affect the sense of mind-mindedness. Though, the influence of parental social anxiety has not been

investigated before. This study focuses on the relationship between social anxiety in fathers and mothers and their mind-mindedness when their child was 7.5 year old. In addition, the relationship has been investigated with respect to the valence (positive, neutral and negative) and subcategories (mental, preferences, emotions) of mind-mindedness. Participants were 96 seven-and-a-half-year-old children (43 boys, 53 girls) and their parents (75 fathers, 88 mothers). Mind-mindedness was measured by a describe-your-child interview and social anxiety in fathers and mothers through questionnaires (SPAI-18). It can be concluded that social anxiety does influence the sense of mind-mindedness of fathers but not of mothers. Fathers are more likely to be occupied with their own emotions. Therefore they are more focused on the emotional states rather than the mental states of their child. In addition, mothers made more negative mind-related comments than fathers, given the more time mothers spend with their child. Social anxiety in mothers does not influence the sense of mind-mindedness.

(4)

Wat Zullen Ze Wel Niet van Mij Denken?

De Relatie Tussen Sociale Angst bij Vaders en Moeders en de Uiting van Mind-Mindedness op Hun Kind van 7.5 Jaar

Mind-mindedness refereert naar het vermogen van de ouder om het kind te zien en te behandelen als een autonoom individu met een eigen mind. Psychopathologie bij ouders kan de uiting van mind-mindedness negatief beïnvloeden. De invloed van sociale angst is echter nog niet eerder onderzocht. Daarom wordt in de huidige studie de relatie tussen sociale angst bij vaders en moeders en de uiting van mind-mindedness naar hun kind van 7.5 jaar

onderzocht. Bovendien, is de richting van de relatie onderzocht met betrekking tot de ladingen (positief, neutraal, negatief) en subcategorieën (mentaal, voorkeuren, emoties) van mind-mindedness. De participanten waren 96 zeven-en-een-halfjarige kinderen (43 jongens, 53 meisjes) en hun ouders (75 vaders, 88 moeders). Mind-mindedness is gemeten middels een beschrijf-je-kind interview en sociale angst middels vragenlijsten (SPAI-18). Geconcludeerd kan worden dat sociale angst effect heeft op de uiting van mind-mindedness van vaders en niet van moeders. Vaders zijn bezig met hun eigen emoties en zijn daarom meer gefocust op de emotionele staten en minder op de mentale staten van het kind. Daarnaast maken moeders meer negatieve mind-gerelateerde opmerkingen dan vaders, gezien de langere tijd die

moeders met het kind doorbrengen. Sociale angst bij moeders heeft geen invloed op de uiting van mind-mindedness.

Sleutelwoorden: mind-mindedness, sociale angst, ladingen, mentaal, voorkeuren, emoties, vaders.

(5)

Inhoudsopgave Inleiding ... 6 Methode ... 12 Participanten ... 12 Procedure ... 12 Maten ... 13 Statistische Analyse ... 15 Resultaten ... 16 Discussie ... 23 Literatuurlijst ... 27 Bijlagen ... 32

(6)

Inleiding

Omgevingsfactoren spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het kind, vooral het opvoedingsgedrag van ouders (McCabe, 2014). Het hebben van sensitieve en ondersteunende vaders en moeders is een van de meest consistente en robuuste voorspellers voor

verschillende positieve ontwikkelingsuitkomsten bij het kind (Roger Mills-Koonce et al., 2015). Sensitiviteit verwijst naar het vermogen van de ouder om een gepaste en tijdige respons te geven op de signalen van het kind, zoals het vervullen van de primaire behoeften. De ouder kan het perspectief van het kind innemen en het kind zien als een autonoom individu (Ainsworth, Blehar, Waters, & Wall, 1978). Dit wil zeggen dat een ouder in staat is om de behoeften van het kind te herkennen in termen van intenties en wensen en passend te reageren op honger en psychische staten, zoals stress en emotionele staten (Ainsworth et al., 1978; Eurelings-Bontekoe, Verheul, & Snellen, 2007; Newton, Carlo, Laible, & Steele, 2014). De Wolff en van IJzendoorn (1997) leggen de focus op de consistentie van de respons van de ouder en of zij stimulatie en ondersteuning aan het kind biedt. Door de brede definitie van Ainsworth et al. (1978) zijn verschillende interpretaties rondom het begrip sensitiviteit ontstaan. Sensitiviteit wordt dan ook als een paraplu begrip gezien met een breed scala aan ouderlijk gedrag (Meins, Fernyhough, Fradley, & Tuckey, 2001).

Sensitief reageren op de primaire behoeften van het kind moet duidelijk onderscheiden worden van de neiging van de ouder om het kind te benaderen op mentaal niveau. Als reactie hierop introduceerde Meins (1997) het construct mind-mindedness als een meer verfijnde manier om sensitief ouderschap te meten. Een mind-minded ouder heeft het vermogen om het kind te zien en te behandelen als een autonoom individu met een eigen mind (Meins, 1997). Daarbij gaat het niet enkel om het sensitief reageren op de primaire behoeften van het kind, maar ook om het beschrijven van specifieke sensitiviteit ten aanzien van mentale toestanden van het kind (Meins et al., 2001). De ouder is geneigd om het perspectief van het kind in te nemen, door het gedrag te interpreteren in termen van interne gemoedstoestanden als emoties, gevoelens, wensen, intenties en gedachten (Meins et al., 2001; Meins & Fernyhough, 2015). Door adequaat te reageren op mentale toestanden van het kind, helpt de ouder het kind op dat moment bij het tot stand brengen van innerlijke representaties van hun beleving (Meins et al., 2001).

Afhankelijk van de leeftijd van het kind wordt bepaald hoe mind-mindedness kan worden gemeten. Tijdens het eerste levensjaar van het kind wordt mind-mindedness gemeten middels observaties tijdens ouder-kind interacties (Meins & Fernyhough, 2015). Tijdens de

(7)

observaties wordt gekeken wat voor opmerking de ouder maakt richting het kind. Echter, niet alle opmerkingen zullen mind-gerelateerd zijn. De observator maakt onderscheid tussen passende (appropriate) en niet-afgestemde opmerkingen (non-attuned) (Meins et al., 2012). Als de ouder een gepaste mind-gerelateerde opmerking maakt, wil dat zeggen dat hij of zij in staat is de interne staten van het kind te benoemen. Bijvoorbeeld commentaar te geven, dat het kind blij wordt van een bepaalde activiteit. Omgekeerd is een niet-afgestemde mind-gerelateerde opmerking een misinterpretatie van de interne staten van het kind. Bijvoorbeeld commentaar geven dat het kind zich verveelt, terwijl hij nog actief aan het spelen is (Meins et al., 2012). Na het eerste levensjaar van het kind wordt mind-mindedness gemeten middels een interview (Meins, 1997). Dit wordt een beschrijf-je-kind interview genoemd (Meins et al., 2001). In het interview worden de mind-gerelateerde opmerkingen van ouders gecodeerd op basis van verschillende subcategorieën, namelijk mentale staten, wensen en emoties (Meins et al., 2001).

Demers, Bernier, Tarabulsy en Provost (2010) hebben onderzoek gedaan naar de

toevoeging van verschillende emotionele ladingen van mind-mindedness bij de verschillende subcategorieën en de associatie met sensitiviteit bij moeders. Dit betreft enkel het beschrijf-je-kind interview. De lading die aan een mind-gerelateerde opmerking kan worden gegeven, kan positief, neutraal of negatief zijn. Demers et al. (2010) vonden dat positieve mind-mindedness en een rijkere beschrijving over het kind hogere positieve associaties hadden met maternale sensitiviteit dan mind-mindedness gemeten zonder emotionele ladingen. Bij het coderen van de emotionele lading is te zien dat sommige opmerkingen duidelijk positief zijn, zoals ‘ze is een blij kind’. Deze opmerkingen worden als positief gecodeerd. Een duidelijke negatieve opmerking als ‘hij houdt niet van taal’ wordt als negatief gecodeerd. Als een opmerking zowel negatief als positief of zowel niet negatief als niet positief kan worden opgevat, wordt deze als neutraal gecodeerd. De oorspronkelijke beschrijvende maatregel bij het meten van mind-mindedness is daardoor verbeterd en geïntegreerd (Demers et al., 2010).

Verschillende onderzoeken laten gunstige uitkomsten zien voor de capaciteiten van

kinderen van mind-minded vaders en moeders. Kinderen van mind-minded vaders en moeders kunnen zich beter in anderen verplaatsen, hebben meer capaciteiten om op jonge leeftijd vriendschappen te sluiten, kunnen zich sociaal beter aanpassen en hebben meer kans op een veilige hechting (Lundy, 2003; Meins et al., 2001; Walker, Wheatcroft, & Camic, 2011). Ook laten kinderen van mind-minded vaders en moeders minder gedragsproblemen zien (Walker et al., 2011). Kortom, mind-mindedness speelt een belangrijke rol in de cognitieve- en sociale ontwikkeling van het kind.

(8)

Toenemend empirisch bewijs laat zien dat representaties van het kind door de ouder zijn gerelateerd aan de kwaliteit van moeder-kind en vader-kind interacties (Roger Mills-Kroonce et al., 2015). Dit wil zeggen dat mind-minded vaders en moeders een hoge mate van

responsiviteit, positieve stimulatie en animatie laten zien. Dit is geassocieerd met meer uitgebreid spel en communicatie tijdens deze ouder-kind interacties (Roger Mills-Koonce et al., 2015). Slade, Belsky, Aber en Phelps (1999) vonden dat moeders die meer plezier en genoegen laten horen in de representaties van hun ouderlijke rol, minder negatief zijn in interacties met hun kind. Daarnaast komt uit het onderzoek van Demers et al. (2010) naar voren dat moeders die meer positieve mentale beschrijvingen over het kind geven, ook meer sensitief zijn. McMahon en Meins (2012) sluiten daarbij aan dat moeders die meer positieve mind-gerelateerde opmerkingen over hun kind maakten, meer sensitief waren gedurende de interactie. Er kan gesteld worden dat mind-mindedness gerelateerd is aan positieve ouder-kind interacties.

Mind-mindedness is gerelateerd aan een aantal factoren. Een hoge mate van

mind-mindedness draagt bij aan een veilige hechting met het kind (Demers et al., 2010; Meins et al., 2001). Als de ouder beter in staat is om mentale processen van het kind te begrijpen en

benoemen tijdens een interactie, reageert hij of zij sensitiever op het kind (McMahon & Meins, 2012). Het kind zal hierdoor het gevoel krijgen begrepen te worden, waardoor een basisvertrouwen voor veilige hechting wordt ontwikkeld en de interactie wordt bevorderd (Arnott & Meins, 2007). Mind-mindedness is daarbij een betere voorspeller van veilige hechting dan sensitiviteit omdat de interactie tussen ouder en kind bij mind-mindedness cruciaal is (Meins et al., 2001). Psychopathologie bij ouders heeft ook een effect op mind-mindedness. Depressieve moeders praten minder over wat het kind aan het doen is, en kunnen het gedrag van het kind minder goed vertegenwoordigen (Murray, Kempton, Woolgar, & Hooper, 1993). Volgens Pawlby et al. (2010) kunnen cognitieve gebreken bij ouders ook een negatief effect hebben op mind-mindedness bij ouders. Zij hebben een minder goed vermogen om gedachten en intenties van mensen af te kunnen leiden uit hun gedrag (Pawlby et al., 2010).

Echter is nog geen onderzoek verricht naar de impact van sociale angst bij ouders op de uiting van mind-mindedness. Sociale angst wordt gekarakteriseerd door een duidelijke en aanhoudende angst voor een of meer situaties waarin men sociaal moet functioneren of iets moet presteren, ook wel een sociale fobie (DSM-5; American Psychiatric Association, 2013). In een dergelijke situatie wordt men blootgesteld aan onbekenden of aan kritische

(9)

manier te gedragen die voor hem of haar beschamend of vernederend is (DSM-5; American Psychiatric Association, 2013). Tijdens blootstelling aan een sociale situatie kunnen

verschijnselen als zwetende handen, blozende wangen, een trillende stem en/of

hartkloppingen opspelen. Deze verschijnselen kunnen uitgelokt worden door de angst om in het middelpunt van de aandacht te staan en daarnaast beoordeeld te worden door anderen (Emmelkamp, Bouman, & Visser, 2009). Bij mensen met sociale angst wordt onderscheid gemaakt tussen twee componenten, namelijk sociale vaardigheden en vermijdingsgedrag. Onderzoeken laten zien dat mensen met sociale angst minder sociaalvaardig beoordeeld worden in een laboratoriumsetting dan mensen zonder sociale angst (Baker & Edelmann, 2002; Fydrich, Chambless, Perry, Buergener, & Beazley, 1998; Hopko, McNeil, Zvolensky, & Eifert, 2001).

Het ontstaan van sociale angst kan voortkomen uit negatieve ervaringen als kind of adolescent in situaties waarin beoordeling door anderen een grote rol speelde (Buss, 1980). De overgevoeligheid voor een dergelijke beoordeling is het gevolg van familiefactoren als opvoedingsstijl, omgevingsinvloeden of psychopathologie van ouders (Emmelkamp et al., 2009; Knappe, Beesdo-Baum, Fehm, Lieb, & Wittchen, 2012).

Vaders en moeders met sociale angst laten inadequaat sociaal gedrag zien, wat het gevolg is van de ervaren angst in sociale situatie (Hopko et al., 2001). Zij hanteren daarbij een opvoedingsstijl die gekenmerkt wordt door afwijzing, negeren, vermijden, weinig warmte, minder affectie, overbescherming, storend gedrag en een minder vriendelijke positie richting het kind (Barrett, Shortt, & Healy, 2002; Emmelkamp et al., 2009; Furukawa, 1992; Moore, Whaley, & Sigman, 2004; Parker, 1979; van der Bruggen, Stams, & Bögels, 2008). Ouders met sociale angst laten een hoge mate van overbescherming zien. Dit uit zich als een vrij heftige reactie van de ouder op de gevaren die het kind kan oplopen, als hij of zij de wereld gaat ontdekken. Ouders stellen daarbij te veel grenzen en nemen het kind veel uit handen. Hierdoor wordt de normale ontwikkeling van onafhankelijkheid, autonomie en het gevoel van sociale competentie belemmerd (Emmelkamp et al., 2009; Nederlands Jeugdinstituut, 2009).

Sociale angst kan het vermogen van de ouder om betrokken met het kind om te gaan beïnvloeden (Carpendale & Lewis, 2004). Barreto, Pasco Fearon, Osório, Meins en Martins (2016) hebben de opvoedingsgedragingen van vaders en moeders met elkaar vergeleken. Zij vonden een sterkere correlatie tussen mind-mindedness en de openheid die het kind ervaart voor moeders in vergelijking tot vaders. Dit kan verklaard worden, doordat de manier waarop vaders en moeders hun kind representeren wordt beïnvloed door de karakteristieken of

(10)

kunnen dus van elkaar verschillen waarbij vaders en moeders verschillende opvoedingsgedragingen laten zien (Barreto et al., 2016). Moeders willen hun kind

beschermen tegen gevaarlijke situaties. Dit uit zich in sociale behoedzaamheid, wat resulteert in overbescherming door moeders (Knappe et al., 2012). Vaders fungeren meer als rolmodel voor coping strategieën in sociaal angstige situaties. Daarbij reageren zij met minder warmte en/of afwijzing naar het kind omdat zij zelf angst ervaren, of op reactie van de nauwe moeder-kind dyade (Knappe et al., 2012; Lieb et al., 2000). Afwijzing en overbescherming zijn opvoedingsgedragingen die omschreven worden als affectie loos, wat kan resulteren in moeilijkheden in persoonlijke interacties en sociale situaties bij kinderen (Lieb et al., 2000).

Inconsistente bevindingen zijn gevonden over de correlatie tussen vaders en moeders met sociale angst en hun opvoedingsgedragingen die kenmerken van mind-mindedness bevatten. Barrett et al. (2002) menen dat ouders met een hogere mate van angst enerzijds minder warm zijn naar het kind, minder positieve interacties hebben met het kind, de eigen autonomie van het kind minder toestaan en anderzijds meer kritische opmerkingen maken naar het kind. Daarnaast vonden Adam, Gunnar en Tanaka (2004) en Feldman, Greenbaum, Mayes en Erlich (1997) ook tegenstrijdige bevindingen. Enerzijds menen zij dat ouders met een hoger niveau van sociale angst een lagere mate van warmte en responsiviteit vertonen. Anderzijds zijn ouders met een hogere mate van sociale angst meer opdringerig naar het kind, wat zich uit in storend gedrag en overbescherming (Adam et al., 2004; Feldman et al., 1997). Dit kan verklaard worden doordat ouders met meer angst, minder inspanning of ondersteuning laten zien naar het kind, dat leidt tot onvoldoende ouderschap (van der Bruggen et al., 2008). Tot slot vonden Krohne en Hock (1991) een positieve correlatie waarbij moeders met een hogere mate van sociale angst, meer negatieve opmerkingen geven over zichzelf en de omgeving.

Het is van belang om de relatie tussen sociale angst bij vaders en moeders en de uiting van mind-mindedness te onderzoeken, omdat ten eerste hier nog geen onderzoek naar is verricht. Ten tweede kunnen preventies en interventies gericht worden ingezet, als blijkt dat een relatie aanwezig is. Ten derde als blijkt dat geen relatie aanwezig is, betekent dit dat sociale angst geen invloed heeft op de uiting van mind-mindedness en is dat gunstig voor de ontwikkeling van het kind. Gezien het toegenomen empirische bewijs dat maternale representaties over het kind positief zijn gerelateerd aan moeder-kind interacties, is het van belang om dit in kaart te brengen. Hierbij is het van belang om vaders en moeders te onderscheiden in dit onderzoek omdat zij verschillende rollen en gedragingen hanteren en weinig onderzoek is gericht op de rol van vaders. Gezien de toegenomen betrokkenheid van vaders in het leven van het kind is

(11)

het van belang dit in kaart te brengen (Demers et al., 2010). Daarnaast menen Feldman et al. (1997) dat de betrokkenheid van vaders de sensitiviteit bij moeders verhoogd.

Het doel van het onderzoek is om de relatie tussen sociale angst van vaders en moeders en de uiting van mind-mindedness naar een kind van 7.5 jaar in kaart te brengen. De

vraagstelling van dit onderzoek luidt dan ook: ‘Wat is de relatie tussen sociale angst bij vaders en moeders en de uiting van mind-mindedness?’. Sociale angst kan het vermogen van de ouder om betrokken met het kind om te gaan beïnvloeden (Carpendale & Lewis, 2004). Inconsistente bevindingen zijn gevonden over de relatie tussen sociale angst bij vaders en moeders en opvoedingsgedragingen die kenmerken van mind-mindedness bevatten. De meeste bevindingen zijn gericht op een negatieve relatie waarbij een hoge mate van sociale angst bij ouders kan interfereren met de ontwikkeling van adaptieve copingvaardigheden welke leiden tot angst verhogend ouderlijk gedrag, zoals modeling, vermijden, afwijzing en (over)controle. Een hoog niveau van sociale angst bij ouders kan daardoor resulteren in verminderen van inspanning van ouders in de interactie met hun kind wat kan leiden tot onvoldoende ouderschap (van der Bruggen et al., 2008). Verwacht wordt een negatieve relatie te vinden tussen vaders en moeders met sociale angst en de uiting van mind-mindedness. Hypothese 1 luidt dan ook: ‘Vaders en moeders met sociale angst zijn minder mind-minded naar het kind in vergelijking tot vaders en moeders zonder sociale angst’. Volgens Gilboa-Schechtman et al. (2008) laten ouders een hoger respons zien bij het etiketteren van negatieve emoties. Verwacht wordt dan ook dat ouders met sociale angst meer negatieve en minder neutrale en positieve mind-mindedness laten zien in vergelijking tot ouders zonder sociale angst. Daarnaast wordt verwacht dat ouders meer mind-mindedness in de subcategorie emoties laten zien, omdat angst een emotie is (Gilboa-Schechtman et al., 2008). Hypothese 2 luidt: ‘Vaders en moeders met sociale angst laten meer mind-mindedness zien in de

subcategorie emoties en minder in de subcategorieën mentaal en wensen in vergelijking tot vaders en moeders zonder sociale angst’.

(12)

Methode

Participanten

De participanten die hebben deelgenomen aan het huidige onderzoek maakten deel uit van een lopend longitudinaal onderzoek van de Universiteit van Amsterdam over de ontwikkeling van sociale angst bij kinderen (zie bijvoorbeeld Colonnesi, Nikolić, de Vente, & Bögels, 2016). De originele steekproef bestond uit 151 ouders met hun eerstgeboren kind (N = 151). De gezinnen werden geworven tijdens de zwangerschap van hun eerste kind via

verloskundige kantoren in Amsterdam, Den Haag, Utrecht en omliggende gebieden in Nederland. De baby’s waren allemaal gezonde, voldragen kinderen zonder pre- of postnatale medische geschiedenis. Het huidige onderzoek bestaat uit 96 kinderen (N = 96) van 7.5 jaar, waarvan 43 jongens en 53 meisjes en hun ouders. Het onderzoek bestond uit één

meetmoment, toen het kind 7.5 jaar oud was. Tijdens het onderzoek is een aantal participanten uitgevallen. In totaal hebben 88 moeders en 75 vaders aan het onderzoek

deelgenomen. De gemiddelde leeftijd van moeders was 30.55 jaar (SD = 4.24; Range = 20-42 jaar) en de gemiddelde leeftijd van vaders was 33.83 jaar (SD = 5.8; Range = 22-59 jaar) tijdens het meetmoment. De vaders en moeders hadden een midden tot hoge

sociaaleconomische status. Het Hoger Beroeps Onderwijs (HBO) behoort met 47.7% tot het meest voorkomende opleidingsniveau voor moeders en de MAVO en HAVO behoort met 1.1% tot het minst voorkomende opleidingsniveau. Het gemiddelde opleidingsniveau voor moeders was het HBO (SD = 95). Voor vaders behoort een universitaire studie met 40% tot het meest voorkomende opleidingsniveau en het Lager Beroeps Onderwijs (LBO) met 1.3% tot het minst voorkomende opleidingsniveau. Het gemiddelde opleidingsniveau voor vaders het Middelbaar Beroeps Onderwijs (MBO) (SD = 1.59).

Procedure

Het onderzoek betreft een cross-sectioneel onderzoek. Voor dit onderzoek bezochten vaders en moeders afzonderlijk het lab met hun kind waarvan 64 procent van de kinderen als eerste met moeder mee ging. Het gemiddelde verschil in de leeftijd van de kinderen tussen de bezoeken was 0.30 maanden (SD = 0.30). Mind-mindedness is bij vaders en moeders

afzonderlijk gemeten middels het beschrijf-je-kind interview. Daarnaast is de SPAI-18

afzonderlijk afgenomen bij vaders en moeders. Er waren twee inclusiecriteria voor de data die geïncludeerd zijn in dit onderzoek: 1) vaders en moeders moesten het mind-mindedness interview en 2) de verkorte versie van de Social Phobia and Anxiety Inventory (SPAI-18) hebben voltooid (de Vente, Majdandžić, Voncken, Beidel, & Bögels, 2013; Meins &

(13)

Fernyhough, 2015; Scholing, Bögels, & van Velzen, 1995; Turner, Beidel, Dancu, & Stanley, 1989; Zeegers & Colonnesi, 2016).

Maten

Mind-mindedness.

Het interview. Mind-mindedness is gemeten, middels het beschrijf-je-kind interview. Het originele interview van Meins (1998) is aangepast en vertaald naar het Nederlands door Zeegers en Colonnesi (2016). Het interview bestaat uit één vraag, namelijk: “Kunt u [naam van het kind] zo volledig mogelijk voor mij beschrijven?”. Alvorens het interview is de ouder verteld dat er geen goede en slechte antwoorden zijn. Zij hebben 4 tot 5 minuten de tijd om het kind zo volledig mogelijk te beschrijven. Als de ouder eerder stopte met de beschrijving, werd gevraagd: “Is er nog iets wat u over uw kind wil vertellen?”. Het interview is

afgenomen door een getrainde testleider, zonder dat het kind daarbij aanwezig was. Dit vond plaats in het Family lab van het Onderzoeksinstituut Kind Ontwikkeling en Onderwijs in Amsterdam. Het interview is met een camera opgenomen, waarbij de bovenkant van het lichaam van de vader of moeder zichtbaar was. Het interview is afgenomen in een rustige omgeving, zodat de ouder zich vrij voelde om te antwoorden en de tijd kon nemen om na te denken.

Coderen. Met behulp van de opnames zijn de interviews van ouders getranscribeerd, door vier getrainde masterstudenten op basis van het aangepaste protocol (Zeegers & Colonnesi, 2016). De mate waarin de ouder naar de interne staten van het kind verwijst is gecodeerd als mind-minded. Deze mind-gerelateerde opmerkingen zijn ondergebracht in verschillende subcategorieën, namelijk mentale staten, wensen/voorkeuren/interesses en emoties (Meins & Fernyhough, 2015). Binnen een subcategorie kan de mind-gerelateerde opmerking een positieve, neutrale of negatieve lading hebben (Demers et al., 2010; Meins & Fernyhough, 2015). Een overzicht van mind-gerelateerde subcategorieën en voorbeelden van ladingen zijn te zien in Tabel 1. De overige niet mind-gerelateerde opmerkingen worden gecodeerd onder de subcategorieën ‘gedragskenmerken’, ‘fysieke kenmerken’ of ‘algemene beschrijvingen’. Gedragskenmerken bevatten verwijzingen naar het gedrag van het kind zoals interacties met anderen en activiteiten die door het kind worden genoten. Fysieke kenmerken bevatten verwijzingen naar de fysieke eigenschappen van het kind, zoals leeftijd of positie in de familie. Opmerkingen die niet in een van de vorige subcategorieën passen, vallen in de

subcategorie ‘algemene beschrijvingen’ (Barreto et al., 2016). Uiteindelijk worden middels de interviews de proporties van mentale representaties van de vaders en moeders vastgesteld. De

(14)

proporties worden berekend door het vaststellen van de totaal mind-minded opmerkingen ten opzichte van alle opmerkingen die vaders en moeders hebben gegeven tijdens het interview (Meins & Fernyhough, 2015).

Tabel 1. Overzicht van mind-gerelateerde subcategorieën en voorbeelden van ladingen. Positieve lading Neutrale lading Negatieve lading

Mentaal Hij is geïnteresseerd in

andere kinderen.

Zij is een beetje afwachtend.

Hij kan ook gaan piekeren.

Wensen/voorkeuren/interesses Zij houdt van rekenen. Hij wil altijd graag winnen.

Zij houdt niet van taal.

Emoties Het is een vrolijk

meisje.

Zij heeft weinig angst.

Hij kan dan heel boos worden.

Na de training is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend middels intraclass correlaties (de Vocht, 2008). Voor moeders werd voor positieve mind-mindedness een intraclass correlatie gevonden van, ICC = .89, 95% CI [0.64, 0.97], voor neutrale mind-mindedness, ICC = .83, 95% CI [0.42, 0.95], voor negatieve mind-mind-mindedness, ICC = .88, 95% CI [0.64, 0.96], en voor de totale mind-mindedness, ICC = .89, 95% CI [0.65, 0.97]. De intraclass correlatie bij vaders voor positieve mind-mindedness was, ICC = .99, 95% CI [0.99, 1], voor neutrale mind-mindednes ICC = 1, voor negatieve mind-mindedness, ICC = 1, en voor de totale mind-mindedness, ICC = .99, 95% CI [0.99, 1].

Sociale angst.

De vragenlijst. De Social Phobia and Anxiety Inventory (SPAI) is ontwikkeld door Turner et al. (1989) en in het Nederlands vertaald door Scholing et al. (1995). De Vente et al. (2013) hebben de geautoriseerde Nederlandse vertaling verkort naar de SPAI-18. De SPAI-18 meet sociale angst en geeft een indicatie van de mate van ervaren sociale angst (de Vente et al., 2013; Scholing et al., 1995; Turner et al., 1989). De afnameduur van de SPAI-18 is ongeveer 8 minuten. Op basis van expert oordelen en psychometrische analyses zijn 18 items uit de oorspronkelijk versie van de SPAI geselecteerd (Turner et al., 1989). Dit is een empirisch afgeleide zelf-rapportage vragenlijst, gebaseerd op het gedrag-analytische model van Goldfired en D’Zurilla (1969). Ondanks de reductie van 60% van de items van de originele SPAI is de correlatie van de SPAI-18 en SPAI hoog (r(289) = .73, p = .021) (de Vente et al., 2013). Een sterk kenmerk van de SPAI-18 is, dat de items zijn gebaseerd op de

(15)

oorspronkelijke gedefinieerde affectieve, gedrags-, cognitieve en somatische kenmerken van sociale angst. De interne consistentie van de totale SPAI-18 is excellent (α = .93) en de test-hertest betrouwbaarheid is zeer goed (r(233) = .85, p < .001) (de Vente et al., 2013).

Coderen. Na het invullen van de SPAI-18 door de vaders en moeders is de gemiddelde score per item berekend, voor de items waarvoor diverse aparte beoordelingen worden gegeven (item 6-18). Deze gemiddelde scores zijn opgeteld bij de ruwe scores van item 1 tot en met 5. Van deze som is 18 afgetrokken en vormt het verschil de totaalscore. Een

totaalscore groter dan 48 geeft daarbij een sterke indicatie voor de aanwezigheid van een sociale angststoornis (de Vente et al., 2013). De betrouwbaarheid van de SPAI-18 in dit onderzoek was hoog, α = .94.

Statistische Analyse

Analyses zijn uitgevoerd met behulp van Statistical Package for the Social Sciences (SPSS; Nie, 1943). Middels Analyze Patterns of Missing Values is gekeken naar de inspectie van missing data. Van 8 moeders en 21 vaders missen de gegevens over het mind-mindedness interview. Daarnaast hebben 6 moeders de SPAI-18 niet ingevuld. Voor de mind-mindedness interviews was 11.88% missing data gevonden en voor de SPAI-18 was 3.13% missing data gevonden.

Om te kijken of de data normaal was verdeeld, is gekeken naar de skewness en de kurtosis (Field, 2009). Voor de data van mindedness is gekeken naar de proporties

mind-gerelateerde opmerkingen. Voor de data van de SPAI-18 is gekeken naar de totaalscores van de 18 items. Bij de controle voor normaliteit bleek dat de contributies van de positieve en neutrale mindedness voor moeders en de positieve, neutrale en negatieve mind-mindedness voor vaders normaal verdeeld waren. Om outliers nader te bekijken was een boxplot gemaakt (Field, 2009). Twee univariatie outliers (z < -3.29 of z > 3.29) zijn gevonden voor positieve mind-mindedness van vaders. Besloten was om de extreme outliers niet te corrigeren, omdat verwacht wordt dat deze weinig effect zal uitoefenen. Neutrale mind-mindedness van zowel vaders als moeders en negatieve mind-mind-mindedness van vaders lieten een positieve skewness zien. Positieve mind-mindedness van moeders liet een negatieve kurtosis zien (Field, 2009). Zie Bijlage 1, Tabel 7, 8 en 9 voor de waarden van de skewness en de kurtosis van mind-mindedness en SPAI-18. Tijdens het analyseren vormen de proporties van mind-mindedness de oorspronkelijke dominante benadering, maar volgens de handleiding van Meins en Fernyhough (2015) mogen de frequenties ook als maat worden gebruikt. In deze studie is enkel gebruik gemaakt van de proporties mind-mindedness.

(16)

Zowel voor de ladingen als de subcategorieën van mind-mindedness zijn dezelfde analyses uitgevoerd. Allereerst is middels ANOVA herhaalde metingen gekeken of een verschil tussen vaders en moeders aanwezig is, met betrekking tot de uiting van mind-mindedness en de sociale angst. Vervolgens is middels Pearson’s correlatieanalyses gekeken of vaders en

moeders dezelfde mate van mind-mindedness en sociale angst vertonen. Tot slot is onderzocht of de ladingen en subcategorieën van mind-mindedness verschillen van elkaar en sociale angst bij vaders en moeders kunnen voorspellen. Voor de ladingen van mind-mindedness is dit getoetst middels een multipele hiërarchische regressie analyse. Voor de subcategorieën van mind-mindedness is dit getoetst middels een multipele regressie analyse (Field, 2009). Op basis van deze resultaten zijn uitspraken gedaan over de relatie tussen sociale angst bij vaders en moeders en de uiting van mind-mindedness op hun kind van 7.5 jaar. Daarnaast is

antwoord gegeven op de hypothese of vaders en moeders met sociale angst meer negatieve mind-mindedness en meer mind-mindedness in de subcategorie emoties laten zien.

Resultaten

Beschrijvende statistieken. De mind-mindedness interviews bij vaders hadden een gemiddelde duur van 3.35 minuten (SD = 1.88). De totaalaantal opmerkingen van vaders varieerden van 10 tot 118 (M = 45.25, SD = 25.92). De mind-gerelateerde opmerkingen varieerden van 0 tot 50 (M = .20, SD = .11). Met betrekking tot de ladingen waren de

opmerkingen gemiddeld 11.12% (SD = .09) positief, 4.80% (SD = .05) neutraal en 4.48% (SD = .05) negatief. Met betrekking tot de subcategorieën vielen de opmerkingen gemiddeld 11.67% (SD = .08) in de subcategorie mentaal, 3.40% (SD = .04) in de subcategorie wensen/voorkeuren/interesses en 5.34% (SD = .05) in de subcategorie emoties.

De interviews van moeders hadden een gemiddelde duur van 3.55 minuten (SD = 1.70). Het totaal aantal opmerkingen die moeders maakten varieerden van 16 tot 124 (M = 52.90, SD = 25.25). De mind-gerelateerde opmerkingen varieerden van 0 tot 47 (M = .23, SD = .10). Met betrekking tot de ladingen waren de opmerkingen gemiddeld 12.66% (SD = .07) positief, 3.99% (SD = .04) neutraal en 6.15% (SD = .05) negatief. Met betrekking tot de

subcategorieën vielen de opmerkingen gemiddeld 13.62% (SD = .07) in de subcategorie mentaal, 4.24% (SD = .04) in de subcategorie wensen/voorkeuren/interesses en 4.94% (SD = .05) in de subcategorie emoties.

(17)

De Relatie Tussen Sociale Angst en de Ladingen van Mind-mindedness

Tabel 2 toont de gemiddelde scores en standaarddeviaties van sociale angst, de ladingen en totale schaal van mind-mindedness bij vaders en moeders. Daarnaast geeft de tabel ook de correlaties van sociale angst, de ladingen en totale schaal van mind-mindedness tussen vaders en moeders weer. Significante overeenstemmingen zijn gevonden voor de positieve (p = .033), de negatieve (p = .010) en het totaalaantal mind-gerelateerde opmerkingen (p = .006) tussen vaders en moeders. Voor de neutrale schaal van mind-mindedness en de sociale angst zijn geen significante overeenstemmingen tussen vaders en moeders gevonden.

Geconcludeerd kan worden dat vaders en moeders dezelfde mate van mind-mindedness laten zien op de positieve, negatieve en totale schaal van mind-mindedness.

Tabel 2. Gemiddelde scores, standaarddeviaties en correlaties tussen sociale angst en de uiting van mind-mindedness bij vaders en moeders.

Vader Moeder M SD M SD r Totale mind-mindedness .20 .11 .23 .10 .33** Positieve mind-mindedness .11 .09 .13 .07 .26* Neutrale mind-mindedness .05 .05 .04 .04 .19 Negatieve mind-mindedness .05 .05 .06 .05 .31* Sociale angst 17.09 20.72 30.45 15.65 .06

Noot: * p < .05 (2-tailed), ** p < .01 (2-tailed).

ANOVA herhaalde metingen. De factoren ouders (vaders en moeders) en ladingen van mind-mindedness (positief, neutraal en negatief) vormen de within-factors. Voldaan is aan de assumpties van sphericiteit bij ouders, χ(1) = 1, bij de ladingen, χ(2) = .85, p = .004, en bij de interactie tussen ouders en de ladingen van mind-mindedness, χ(2) = .88, p = .012. Een significant simpel effect was gevonden voor de ladingen van mind-mindedness, F(2, 136) = 51.80, p <.001. Met behulp van Sidak’s comparisons analyse zijn de verschillende ladingen van mind-mindedness met elkaar vergeleken. Hieruit komt naar voren dat de ladingen positief (M = .12, SD = .01) en neutraal (M = .04, SD = .00) significant van elkaar verschillen (p < .001). Ook de ladingen positief en negatief (M = .05, SD = .00) verschillen significant van elkaar (p < .001). Echter verschillen de ladingen neutraal en negatief niet significant van elkaar (p = .440). Geen significant effect is gevonden voor ouders, F(1, 68) = 1.44, p = .234.

(18)

Daarnaast is een bijna significant interactie-effect gevonden, F(2, 136) = 3.07, p = .056. In Figuur 1 staan de resultaten van Sidak’s comparisons analyse. Met Sidak’s comparisons analyse is gekeken naar de significante trend tussen vaders en moeders en de ladingen van mind-mindedness. Te zien is dat moeders gemiddeld meer positieve mind-mindedness (M = .12, SD = .01) laten zien dan vaders (M = .11, SD = .01). Vaders laten meer neutrale mind-mindedness zien (M = .05, SD = .01) dan moeders (M = .04, SD = .01). Echter, zijn deze verschillen niet significant, p = .440. Vaders en moeders verschillen wel significant op de lading negatieve mind-mindedness, p < .001. Geconcludeerd kan worden dat moeders significant meer negatieve mind-gerelateerde opmerkingen maken (M = .06, SD = .01) dan vaders (M = .04, SD = .01).

Figuur 1. Sidak’s comparisons figuur voor vaders en moeders en de ladingen van mind-mindedness.

Pearson’s correlatieanalyse. Pearson’s correlatiecoëfficiënt is uitgevoerd om de relatie tussen sociale angst en de uiting van mind-mindedness bij vaders en moeders te toetsen. Tabel 3 geeft de correlatiecoëfficiënten weer. Voor zowel vaders als moeders worden geen

(19)

Tabel 3. Correlatiecoëfficiënten (Pearon’s r) voor sociale angst en de ladingen van mind-mindedness bij vaders (bovenkant) en moeders (onderkant).

1 2 3 4

1 Positieve mind-mindedness - -.12 .03 -.06

2 Neutrale mind-mindedness .03 - -.08 -.13

3 Negatieve mind-mindedness .03 -.00 - .16

4 Sociale angst .08 -.15 -.06 -

Noot: N = 87, * p < .05 (2-tailed), ** p < .01 (2-tailed).

Multipele Hiërarchische Regressie Analyse. Met Pearson’s correlatieanalyses is getoetst of sociale angst en mind-mindedness bij vaders en moeders een relatie hebben met hun

opleidingsniveau of leeftijd. Voor vaders zijn geen significante verbanden gevonden tussen de ladingen van mind-mindedness en hun leeftijd of opleidingsniveau. Voor moeders is een significant positief verband gevonden tussen neutrale mind-mindedness en hun

opleidingsniveau, r(88) = .25, p = .018. Om deze reden zijn de constructen leeftijd en opleidingsniveau meegenomen in de analyse.

Tabel 4 geeft de resultaten van de multipele hiërarchische regressie analyse van twee modellen weer, zowel voor vaders als voor moeders. In step 1 zijn de leeftijd en het

opleidingsniveau van vaders en moeders toegevoegd als onafhankelijke variabelen. Daarbij zijn de ladingen van mind-mindedness als onafhankelijke variabelen toegevoegd aan step 2. In step 1 vertegenwoordigen leeftijd en opleidingsniveau van vaders 0.1% van de variantie van sociale angst bij vaders. Als de ladingen van mind-mindedness daaraan worden toegevoegd in step 2 vertegenwoordigt 4.8% de variantie van sociale angst bij vaders. Leeftijd en

opleidingsniveau van moeders vertegenwoordigen 1.6% van de variantie van sociale angst bij moeders in step 1. In step 2 vertegenwoordigen de leeftijd, het opleidingsniveau en de

ladingen van mind-mindedness 4.9% van de variantie van sociale angst bij moeders. Uit de F-toets blijkt dat beide modellen voor vaders en moeders niet significant zijn. Dit wil zeggen dat de leeftijd en het opleidingsniveau van vaders en moeders en deze factoren in combinatie met de ladingen van mind-mindedness geen significante voorspellers zijn voor sociale angst bij vaders en moeders.

(20)

Tabel 4. Multipele Hiërarchische Regressie Analyse met de ladingen van mind-mindedness als voorspeller voor sociale angst bij vaders en moeders.

Vaders Moeders R2 F p β t p R2 F p β t p Step 1 .00 0.05 .956 .02 0.70 .498 Leeftijd -.00 -0.03 .976 -.13 -1.17 .244 Opleiding .04 0.29 .771 .01 0.06 .951 Step 2 .05 0.69 .632 .05 0.84 .525 Leeftijd .00 0.01 .989 -.12 -1.11 .269 Opleiding .03 0.24 .810 .04 0.34 .731 Positief -.12 -0.95 .345 .09 0.86 .393 Neutraal -.10 -0.80 .428 -.15 -1.32 .189 Negatief .16 1.31 .195 -.06 -0.59 .560

Noot: * p < .05 (2-tailed), ** p < .01 (2-tailed).

De Relatie Tussen Sociale Angst en de Subcategorieën van Mind-mindedness ANOVA herhaalde metingen. De factoren ouders (vaders en moeders) en de subcategorieën van mind-mindedness (mentaal, wensen/voorkeuren/interesses, emoties) vormen de within-factors. Voldaan is aan de assumpties van sphericiteit bij ouders, χ(1) = 1, bij de subcategorieën, χ(2) = .70, p < .001, en bij de interactie tussen ouders en de

subcategorieën, χ(2) = .94, p = .125. Een significant simpel effect was gevonden voor de subcategorieën van mind-mindedness, F(2, 136) = 79.19, p <.001. Met behulp van Sidak’s comparisons analyse zijn de verschillende subcategorieën van mind-mindedness met elkaar vergeleken. Hieruit komt naar voren dat de subcategorieën mentaal (M = .13, SD = .01) en wensen/voorkeuren/interesses (M = .04, SD = .00) significant van elkaar verschillen, p < .001. Ook de subcategorieën mentaal en emoties (M = .05, SD = .00) verschillen significant van elkaar, p < .001. Tot slot verschillen de subcategorieën wensen/voorkeuren/interesses en emoties ook significant van elkaar, p = .022. Geen significant effect is gevonden voor ouders, F(1, 68) = 1.44, p = .234. Daarnaast is geen significant interactie-effect gevonden, F(2, 136) = 1.54, p = .220. In Figuur 2 staan de resultaten van Sidak’s comparisons analyse. De

subcategorie mentaal wordt het meest toegepast (M = .13, SD = .01), gevolgd door de

subcategorieën emoties (M = .13, SD = .01) en wensen/voorkeuren/interesses (M = .13, SD = .01). Moeders laten gemiddeld meer mind-mindedness zien in de subcategorieën mentaal (M = .13, SD = .01) en wensen/voorkeuren/interesses (M = .04, SD = .01) dan vaders (mentaal: M =

(21)

.12, SD = .01, wensen/voorkeuren/interesses: M = .03, SD = .01). Vaders laten gemiddeld meer mind-mindedness zien in de subcategorie emoties (M = .06, SD = .01) dan moeders (M = .05, SD = .01). Echter zijn deze resultaten niet significant, p = .220. Geconcludeerd kan worden dat vaders en moeders niet verschillen van elkaar en de meeste mind-gerelateerde opmerkingen in de subcategorie mentaal vallen.

Figuur 2. Sidak’s comparisons figuur voor vaders en moeders en de subcategorieën van mind-mindedness.

Pearson’s correlatieanalyse. Pearson’s correlatiecoëfficiënt is uitgevoerd om de relatie tussen sociale angst en de subcategorieën van mind-mindedness bij vaders en moeders te toetsen. Tabel 5 geeft de correlatiecoëfficiënten voor vaders en moeders weer. Voor moeders wordt een significant negatief verband gevonden voor de subcategorie emoties. Voor de overige subcategorieën worden geen significante correlaties gevonden tussen sociale angst en de subcategorieën van mind-mindedness.

Tabel 5. Correlatiecoëfficiënten (Pearon’s r) voor sociale angst en de subcategorieën van mind-mindedness bij vaders (bovenkant) en moeders (onderkant).

1 2 3 4

1 Mentaal - -.00 .17 -.19

2 Wensen/voorkeuren/interesses -.05 - .08 .05

3 Emoties .18 -.23* - .21

4 Sociale angst -.06 .02 .00 -

(22)

Multipele Regressie Analyse. De resultaten van de multipele regressie analyse zijn in Tabel 6 weergegeven. Enkel de subcategorieën van mind-mindedness zijn als onafhankelijke variabelen toegevoegd, omdat geen significante verbanden zijn gevonden tussen de

subcategorieën van mind-mindedness en leeftijd en opleidingsniveau van vaders en moeders. De subcategorieën van mind-mindedness van moeders vertegenwoordigen 0.4% van de variantie van sociale angst bij moeders. De subcategorieën van mind-mindedness van vaders vertegenwoordigen 10.0% van de variantie van sociale angst bij vaders.

Uit de F-toets blijkt dat het model voor moeders niet significant is. Dit wil zeggen dat de subcategorieën van mind-mindedness geen significante voorspellers zijn voor sociale angst bij moeders. Het model van vaders laat een significante trend zien, waarbij de subcategorieën mentaal, wensen/voorkeuren/interesses en emoties significante voorspellers zijn voor sociale angst bij vaders. Daarnaast is een significante negatieve associatie gevonden tussen sociale angst van vaders en de subcategorie mentaal. Dit wil zeggen dat hoe hoger de mate van sociale angst bij vaders, hoe minder mind-gerelateerde opmerkingen in de subcategorie mentaal zij maken. Daarnaast is een significante positieve associatie gevonden tussen sociale angst van vaders en de subcategorie emoties. Dit wil zeggen dat hoe hoger de mate van sociale angst bij vaders, hoe meer mind-gerelateerde opmerkingen in de subcategorie emoties zij maken. Geconcludeerd kan worden dat sociale angst bij moeders niet significant verklaard kan worden door de subcategorieën van mind-mindedness en dat sociale angst bij vaders wel significant verklaard kan worden door de subcategorieën van mind-mindedness.

Tabel 6. Multipele Regressie Analyse met de subcategorieën van mind-mindedness als voorspeller voor sociale angst bij vaders en moeders.

Vaders Moeders R2 F p β t p R2 F p β t p .10 2.71 .051 .00 0.10 .960 Mentaal -.24 -2.10 .040* -.06 -0.52 .608 Wensen/voorkeuren /interesses .03 0.26 .792 .02 0.18 .862 Emoties .25 2.22 .030* .02 0.16 .870

(23)

Discussie

De literatuur laat zien dat inconsistente bevindingen zijn gevonden, over de relatie tussen sociale angst bij vaders en moeders en opvoedingsgedragingen die kenmerken van mind-mindedness bevatten, zoals sensitiviteit (Feldman et al., 1997; Krohne & Hock, 1991). Mind-mindedness is een verfijnde manier om sensitief ouderschap te meten (Meins et al., 2001). Eerder was nog niet onderzoek gedaan naar de constructen sociale angst en mind-mindedness. Daarom was het doel van dit onderzoek om de relatie tussen sociale angst bij vaders en moeders en de uiting van mind-mindedness naar hun kind van 7.5 jaar in kaart te brengen. Hierbij zijn zowel de ladingen (positief, neutraal, negatief) als de subcategorieën (mentaal, wensen/voorkeuren/interesses, emoties) van mind-mindedness onderzocht. Onderzocht is of een negatieve relatie aanwezig was tussen sociale angst bij vaders en moeders en de uiting van mind-mindedness. Daarbij werd verwacht dat vaders en moeders met sociale angst meer negatieve mind-gerelateerde opmerkingen maken en meer mind-mindedness in de

subcategorie emoties laten zien naar hun kind.

Een significante trend is gevonden tussen sociale angst bij vaders en de subcategorieën van mind-mindedness. De subcategorieën van mind-mindedness zijn significante voorspellers voor sociale angst bij vaders. Möller, Majdandžić en Bögels (2014) menen dat de gevonden relatie verklaard kan worden door de evolutionaire verschillen tussen mannen en vrouwen. Dit wil zeggen dat vrouwen en mannen in de loop van de evolutie verschillende specialisaties hebben ontwikkeld. Vrouwen zijn gespecialiseerd in zorg, verzorging en intieme binding terwijl mannen gespecialiseerd zijn in sociale concurrentie en risico’s en kansen nemen (Möller et al., 2014). In de opvoeding zijn moeders gespecialiseerd in interne bescherming, zoals voeden, kalmeren en troosten van het kind. Vaders zijn gespecialiseerd in externe

bescherming, namelijk het stimuleren van exploratie en uitdagend spel (Bögels & Perotti, 2011). Het is de rol van vaders om kinderen mee te nemen naar de buitenwereld en hen aan te moedigen en te stimuleren tot exploratie van de fysieke en sociale omgeving en risico’s te nemen (Paquette, 2004). Daarentegen, zien vaders met sociale angst de buitenwereld als een gevaarlijke plaats voor hun kind en zichzelf waardoor zij deze uitdagende vaderrol niet kunnen vervullen. In plaats daarvan laten vaders met sociale angst meer overbescherming zien, om ervoor te zorgen dat het kind veilig blijft. Meer overbescherming van vaders met sociale angst is gerelateerd aan meer sociale angst bij het kind (Möller et al., 2014). De bevinding van evolutionaire verschillen tussen mannen en vrouwen sluit aan bij de relatie die gevonden is tussen sociale angst bij vaders en de subcategorieën van mind-mindedness.

(24)

Significante associaties zijn gevonden tussen sociale angst bij vaders en de subcategorieën emoties en mentaal. Deze associaties bevestigen de verwachtte hypothese. Vaders met sociale angst maken meer mind-gerelateerde opmerkingen in de subcategorie emoties en minder mind-gerelateerde opmerkingen in de subcategorie mentaal. Deze associaties kunnen verklaard worden, doordat vaders met sociale angst cognitieve gebreken hebben. Daarbij hebben vaders met sociale angst een tekort in het vermogen om gedachten en intenties af te leiden uit het gedrag van anderen (Pawlby et al., 2010). Door dit tekort doen vaders met sociale angst problematische ervaringen op in sociale situaties. Door deze ervaringen ervaren zij spanning, frustratie en woede. Dit uit zich in directe uitdrukkingen van gevoelens en expressies (Pomaki, DeLongis, Anagnostopoulou, & Heininger, 2011). Vaders met sociale angst zijn veel bezig met hun eigen emoties en gevoelens en zijn daarbij meer alert voor de emoties en gevoelens van het kind. Daarentegen, zijn zij minder alert voor de mentale staten van het kind (Adam et al., 2004; Bögels & Perotti, 2011; Pomaki et al., 2011).

Daarnaast is gevonden dat moeders significant meer negatieve mind-gerelateerde

opmerkingen maken dan vaders. Dit kan verklaard worden, doordat moeders in het algemeen meer negatieve mind-gerelateerde opmerkingen maken dan vaders. Ouders die meer plezier en genoegen laten horen in de representaties van hun ouderlijke rol zijn minder negatief in interacties met het kind (Slade et al., 1999). Wellicht dat moeders minder plezier ervaren in het vervullen van de ouderlijke rol en zij daarom meer negatieve mind-mindedness laten zien.

Het verschil tussen moeders en vaders verklaard worden door het feit dat zij verschillend interacteren met hun kind (Barret et al., 2002; McMahon & Meins, 2012). Moeders nemen een verzorgende rol aan in de opvoeding van hun kind. Daarnaast hebben zij meer interacties met het kind dan vaders omdat vaders vaker aan het werk zijn. Vaders daarentegen laten uitdagend opvoedingsgedrag zien (Tharner, Henriques, & Wæver, 2016; Bögels, Stevens, & Majdandžić, 2011). Deze verschillende rollen in de opvoeding kunnen verschillende uitingen van mind-mindedness teweegbrengen.

Een relatie is gevonden tussen de leeftijd en het opleidingsniveau van moeders en neutrale mind-mindedness van moeders. Echter, speelt deze relatie geen rol in de relatie tussen sociale angst en mind-mindedness. Een verklaring hiervoor zou het hoge opleidingsniveau van vaders en moeders kunnen zijn. Meins, Centifanti, Fernyhough en Fishburn (2013) vonden dat mind-mindedness niet samenhangt met gedragsproblemen in gezinnen met een hoge SES. Gezinnen met een hoge SES ervaren namelijk minder stress waardoor zij meer toegang hebben tot de gedachten en gevoelens van het kind (McMahon & Meins, 2012). Een andere verklaring zou kunnen zijn dat ouders met een hoge SES meer mind-minded zijn. Volgens Thompson en

(25)

Foster (2014) stellen ouders met een hoge SES meer vragen aan hun kind omtrent waarnemingen, zelfreflectie of de planning van het kind.

Significante correlaties zijn gevonden tussen sociale angst en de ladingen van mindedness bij vaders en moeders. Vaders en moeders laten dezelfde mate van

mind-mindedness zien op de positieve, negatieve en totale schaal van mind-mind-mindedness. Zij lieten geen overeenstemming zien op de lading neutrale mind-mindedness en sociale angst. Geen significante verschillen zijn gevonden tussen vaders en moeders en de uiting van mind-mindedness met betrekking tot de subcategorieën. De gevonden significante correlaties voor de ladingen en de niet gevonden significanties voor de subcategorieën, kunnen verklaard worden door de steeds betrokkenere rol van vaders in het leven van het kind. Moeders hebben voor de geboorte als een sterkere band met hun kind dan vaders. Vaders brengen na de

geboorte van hun kind minder tijd met hen door, dan moeders. Vaders nemen een steeds betrokkenere en actievere rol in het leven van kinderen in, en creëren daarmee een hechtere band met hun kind dan een aantal jaren geleden (Demers et al., 2010; Tharner et al., 2016). Dit maakt dat de band die vaders en moeders met hun kind hebben, steeds meer op elkaar lijken. Bijvoorbeeld als het kind 7.5 jaar oud is, interacteren vaders en moeders in dezelfde mate met het kind en verschillen zo minder van elkaar.

Dit onderzoek kent enkele beperkingen. Ten eerste is het onderzoeksdesign

cross-sectioneel waardoor het niet mogelijk is om de causaliteit vast te stellen. Ten tweede zijn de ouders in het huidige onderzoek gemiddeld hoogopgeleid waardoor de resultaten niet generaliseerbaar zijn naar ouders met een lagere sociaaleconomische status (Thompson & Foster, 2013). Voor vervolgonderzoek wordt aanbevolen om ouders van verschillende sociaaleconomische statussen mee te nemen, om de generaliseerbaarheid te vergroten.

Ondanks deze beperkingen kent dit onderzoek ook sterke kanten, zowel statistisch als inhoudelijk. Ten eerste hebben de gevonden resultaten, statistisch gezien, veel power aangezien veel kinderen met hun ouders hebben meegedaan (N = 98) aan het huidige

onderzoek. Ten tweede was een hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor alle ladingen en de totale schaal van mind-mindedness gevonden. Ten derde is het huidige onderzoek,

inhoudelijke gezien, innovatief aangezien geen ander onderzoek is gericht op de relatie tussen sociale angst en de uiting van mind-mindedness. Ten vierde zijn in dit onderzoek de ladingen en subcategorieën van mind-mindedness geclassificeerd, wat volgens Demers et al. (2010) een belangrijk aandachtspunt is. Dit wordt ook bevestigt door de resultaten. Geen resultaten zijn gevonden voor de relatie tussen sociale angst bij vaders en moeders en de ladingen van mind-mindedness. Echter, worden resultaten gevonden voor tussen sociale angst bij vaders en de

(26)

verschillende subcategorieën van mind-mindedness. Deze resultaten geven het belang van het classificeren van de subcategorieën van mind-mindedness weer en wordt dan ook aanbevolen voor vervolgonderzoek. Ten vijfde wordt het belang van vaders meegenomen in het huidige onderzoek. Daarbij is de rol van vaders met sociale angst duidelijker in kaart gebracht. Voor vervolgonderzoek wordt ten zeerste aanbevolen om de rol van vaders in de ontwikkeling van het kind mee te nemen, omdat vaders steeds meer betrokken zijn in het leven van hun kind (Demers et al., 2010). Tot slot is een relatie gevonden tussen sociale angst bij vaders en de subcategorieën van mind-mindedness. Dit impliceert dat een relatie aanwezig is tussen sociale angst bij vaders en de uiting van mind-mindedness.

De gemiddelden en standaardafwijkingen op de kwantitatieve indicatoren van mind-mindedness en de gemiddelde verhouding van elke kwalitatieve indicator, met betrekking tot de ladingen, komen voor het grootste gedeelte overeen met het onderzoek van Demers et al. (2010). Op de totale- en mentale schaal komen de resultaten overeen, evenals op de ladingen positief en negatief. Enkel op de lading neutraal komen de resultaten niet overeen en is het verschil groot. Dit verschil kan verklaard worden door culturele factoren. Wellicht kan een verschil in culturele bezwaren, opvoedingsstijl, bepaalde trends of normen en waarden een verklaring voor dit verschil vormen.

In het huidige onderzoek is een verschil tussen vaders en moeders gevonden, namelijk moeders maken meer negatieve mind-gerelateerde opmerkingen dan vaders. Daarnaast is naar voren gekomen dat sociale angst is gerelateerd aan de uiting van mind-mindedness met

betrekking tot de subcategorieën voor vaders en niet voor moeders. Verschillende associaties zijn gevonden, waardoor geen eenduidige richting van de relatie kan worden vastgesteld. Het is van belang dat preventies en interventies zich gaan richten op de cognitieve gebreken bij vaders die sociale angst met zich meebrengen. Door het aanpakken van de cognitieve gebreken bij vaders, kunnen zij getraind worden in het maken van mind-gerelateerde opmerkingen. Een hogere mate van mind-mindedness is namelijk gerelateerd aan minder ouderlijke stress. Door het ervaren van minder stress hebben vaders meer toegang tot de gedachten en gevoelens van het kind waardoor de uiting van mind-mindedness in de verschillende subcategorieën kan worden bevorderd (McMahon & Meins, 2012). Met betrekking tot moeders heeft sociale angst geen invloed op de uiting van mind-mindedness. Kortom, ook met sociale angst kun je een sensitieve en responsieve moeder zijn.

(27)

Literatuurlijst

Adam, E. K., Gunnar, M. R., & Tanaka, A. (2004). Adult attachment emotion, and observed parenting behavior: Mediator and moderator models. Child Development, 75(1), 110 – 122. Ainsworth, M. D. S., Blehar, M. C., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of attachment:

Assessed in the strange situation and at home. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum. American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (5th ed.). Arlington: American Psychiatric Association.

Arnott, B., & Meins, E. (2007). Links among antenatal attachment representation,

postnatal mind-mindedness, and infant attachment security: a preliminary study of mothers and fathers. Bulletin of the Menninger Clinic, 71(2), 132 – 149.

Baker, S. R., & Edelmann, R. J. (2002). Is social phobia related to lack of social skills? Duration of skill-related behaviours and ratings of behavioural adequacy. British Journal of Clinical Psychology, 41(3), 243-257.

Barrett, P., Shortt, A., & Healy, L. (2002). Do parent and child behaviors differentiate families whose children have obsessive-compulsive disorder from other clinic and non-clinic families? Journal of Child Psychology and Psychiatry, 43(5), 597 – 607.

Barreto, A. L., Pasco Fearon, R. M., Osório, A., Meins, E., & Martins, C. (2016). Are adult mentalizing abilities associated with mind-mindedness. International Journal of

Behavioral Development, 40(4), 296 – 303.

Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2011). Does Father Know Best? A Formal Model of the Paternal Influence on Childhood Social Anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20(2), 171 – 181.

Bögels, S. M., Stevens, J., & Majdandžić, M. (2011). Parenting and social anxiety: fathers’ versus mothers’ influence on their children’s anxiety in ambiguous social situations. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52(5), 599 – 606.

Buss, A. H. (1980). Self-consciousness and social anxiety. San Francisco: Freeman. Carpendale, J. I. M., & Lewis, C. (2004). Constructing an understanding of mind: The

development of children’s social understanding within social interaction. Behavioral and Brain Sciences, 27(1), 79 – 151.

Colonnesi, C., Nikolić, M., de Vente, W., & Bögels., S. M. (2016). Social Anxiety

Symptoms in Young Children: Investigating the Interplay of Theory of Mind and Expressions of Shyness. Journal of Abnormal Child Psychology, 45(5), 11 – 15.

(28)

SPAI-18, a brief version of the Social Phobia and Anxiety Inventory: Reliability and validity in clinically referred and non-referred samples. Journal of Anxiety Disorders, 28(2), 140 – 147.

De Vocht, A. (2008). Handboek SPSS 16: statistiek met SPSS 16. Utrecht: Bijleveld Press. De Wolff, M. S., & van IJzendoorn, M. H. (1997). Sensitivity and Attachment: A Meta-

Analysis on Parental Antecedents of Infant Attachment. Child Development, 68(4), 571 – 591.

Demers, I., Bernier, A., Tarabulsy, G. M., & Provost, M. A. (2010). Mind-mindedness in adult and adolescent mothers: Relations to maternal sensitivity and infant attachment. International Journal of Behavioral Development, 34(6), 529-537.

Emmelkamp, P., Bouman, T., & Visser, S. (2009). Angststoornissen en hypochondrie: Diagnostiek en behandeling. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Eurelings-Bontekoe, E. H. M., Verheul, R., & Snellen W. M. (2007). Handboek persoonlijkheidspathologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Feldman, R., Greenbaum, C. W., Mayes, L. C., & Erlich, S. H. (1997). Change in mother- infant interactive behavior: Relations to change in the mother, the infant, and the social context. Infant Behavior and Development, 20(2), 151 – 163.

Field, A. (2009). Discovering Statistics Using SPSS. Londen: SAGE Publications Ltd. Furukawa, T. (1992). Perceived parental rearing, personality and mental status in Japanese

adolescents. Journal of Adolescence, 15(3), 317 – 322.

Fydrich, T., Chambless, D. L., Perry, K. J., Buergener, E., & Beazley, M. B. (1998).

Behavioral assessment of social performance: A rating system for social phobia. Behaviour Research and Therapy, 36(10), 995-1010.

Gilboa-Schechtman, E., Foa, E., Vaknin, Y., Marom, S., & Hermesh, H. (2008). Interpersonal Sensitivity and Response Bias in Social Phobia and Depression: Labeling Emotional

Expressions. Cognitive Therapy and Research, 32(5), 605 – 618.

Goldfried, M. R., & D’Zurilla, T. J. (1969). A behavioral-analytic model for assessing competence. In C. Spielberger (Red.), Current Topics in Clinical and Community psychology, 1, 151 – 196.

Hopko, D. R., McNeil, D. W., Zvolensky, M. J., & Eifert, G. H. (2001). The relation between anxiety and skill in performance-based anxiety disorders: A behavioral formulation of social phobia. Behavior Therapy, 32(1), 185-207.

(29)

association between parenting and adolescent social phobia. Journal of Anxiety Disorders, 26(5), 608 – 616.

Krohne, H. W., & Hock, M. (1991). Relationships between restrictive mother-child interactions and anxiety of the child. Anxiety Research, 4(2), 109 – 124.

Lieb, R., Wittchen, H., Höfler, M., Fuetsch, M., Stein, M. B., & Merikangas, K. R. (2000). Parental Psychopathology, Parenting Styles, and the Risk of Social Phobia in Offspring. Archives of General Psychiatry, 57(9), 859 – 866.

Lundy, B. L. (2003). Father- and mother-infant face-to-face interactions: Differences in mind- related comments and infant attachment? Infant Behavior and Development, 26(2), 200 – 212.

McCabe, J. E. (2014). Maternal Personality and Psychopathology as Determinants of Parenting Behavior: A Quantitative Integration of Two Parenting Literatures. Psychological Bulletin, 140(3), 722-750.

McMahon, C. A., & Meins, E. (2012). Mind-mindedness, parenting stress, and emotional availability in mothers of preschoolers. Early Childhood Research Quarterly, 27(2), 245 – 252.

Meins, E. (1997). Security of attachment and the social development of cognition. Hove: Lawrence Erlbaum Associates.

Meins, E., Centifanti, L. C. M., Fernyhough, C., & Fishburn, S. (2013). Maternal Mind- Mindedness and Children’s Behavioral Difficulties: Mitigating the Impact of Low Socioeconomic Status. Journal of Abnormal Child Psychology, 41(4), 543 – 553. Meins, E., & Fernyhough, C. (2015). Mind-mindedness coding manual, Version 2.2.

Unpublished manuscript. University of York, York, UK.

Meins, E., Fernyhough, C., Fradley, E., & Tuckey, M. (2001). Rethinking maternal

sensitivity: Mother’ comments on infants’ mental processes predict security of attachment at 12 months. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42(5), 637 – 648.

Meins, E., Fernyhough C., De Rosnay, M., Arnott, B., Leekam, S. R. (2012). Mind-

Mindedness as a Multidimensional Construct: Appropriate and Nonattuned Mind-Related Comments Independently Predict Infant-Mother Attachment in a Socially Diverse Sample. Infancy, 17(3), 393 – 415.

Möller, E. L., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2014). Parental Anxiety, Parenting Behavior, and Infant Anxiety: Differential Associations for Fathers and Mothers. Journal of Child and Family Studies, 24(9), 2626 – 2637.

(30)

Impacts of maternal and child anxiety. Journal of Abnormal Psychology, 113(3), 471 – 476.

Murray, L., Kempton, C., Woolgar, M., & Hooper, R. (1993). Depressed mother’s speech to their infants and its relation to infant gender and cognitive development. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 34(7), 1083 – 1101.

Nederlands Jeugdinstituut. (2010). Perfectionistische ouders, kwetsbare kinderen?

http://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/(302321)-Themabericht-Perfectionistische-ouders,-kwetsbare-kinderen.pdf

Newton, E. K., Carlo, G., Laible, D., & Steele, J. S. (2014). Do Sensitive Parents Foster Kind Children, or Vice Versa? Bidirectional Influences Between Children’s Prosocial Behavior and Parental Sensitivity. Developmental Psychology, 50(6), 1808 – 1816.

Nie, N. H. (1943). SPSS: statistical package for the social sciences. New York, London: McGraw-Hill.

Parker, G. (1979). Reported Parental Characteristics of Agoraphobics and Social Phobics. The British Journal of Psychiatry, 135(6), 555 – 560.

Paquette, D. (2004). Theorizing the father-child relationship: Mechanisms and developmental outcomes. Human Development, 47(4), 193 – 219.

Pawlby, S., Fernyhough, C., Meins, E., Pariante, C. M., Seneviratne, G., & Bentall, R. P. (2010). Mind-mindedness and maternal responsiveness in infant-mother interactions in mothers with severe mental illness. Psychological medicine, 40(11), 1861 – 1869. Pomaki, G., DeLongis, A., Anagnostopoulou, T., & Heininger, J. (2011). Can’t Live with

You, Can’t Live without You: Negative Family Exchanges and Adaptation in End-stage Renal Disease Patients. Journal of Health Psychology, 16(3), 520 – 529.

Roger Mills-Kroonce, W., Willoughby, M. T., Zvara, B., Barnett, M., Gustafsson, H., & Cox, M. J. (2015). Mothers’ and fathers’ sensitivity and children’s cognitive development in low-income, rural families. Journal of Applied Developmental Psychology, 38, 1 – 10. Scholing, A., Bögels, S. M., & van Velzen, C. (1995). The Dutch social phobia and anxiety

inventory (SPAI). Authorized translation.

Slade, A., Belsky, J., Aber, J.L., & Phelps, J.L. (1999). Mothers’ representations of their relationships with their toddlers: Links to adult attachment and observed mothering. Developmental Psychology, 35(3), 611–619.

Tharner, A., Altman, F. H., & Wæver, M. (2016). Fathers’ perceptions of caregiving in childhood and current mentalizing with their preschool children. Nordic Psychology, 68(3), 176 – 193.

(31)

Thompson, R. B., & Foster, B. J. (2013). Socioeconomic Status and Parent-Child Relationships Predict Metacognitive Questions to Preschoolers. Journal of Psycholinguistic Research, 43(4), 315-333.

Turner, S. M., Beidel, D. C., Dancu, C. V., & Stanley, M. A. (1989). An Empirically Derived Inventory to Measure Social Fears and Anxiety: The Social Phobia and Anxiety Inventory. A Journal of Consulting and Clinical Psychology, 1(1), 35 – 40.

Van der Bruggen, C. O., Stams, G. J. J. M., & Bögels, S. M. (2008). Research review: the relation between child and parent anxiety and parental control: A meta-analytic review. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 1257 – 1269.

Walker, T. M., Wheatcroft, R., & Camic, P. M. (2011). Mind-mindedness in parents of pre- schoolers: A comparison between clinical and community samples. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 17(3), 318 – 335.

Zeegers, M. A. J. & Colonnesi, C. (2016). Nederlandse Handleiding voor de Codering van het Mind-Mindedness Interview. Nederland, Amsterdam.

(32)

Bijlagen

Bijlage 1 Waarden skewness en kurtosis van mind-mindedness en SPAI-18 Tabel 7. Frequenties mind-mindedness vaders.

Statistics

proportie_MM_v prop_pos_MM_v prop_neu_MM_v prop_neg_MM_v

N Valid 77 77 77 77 Missing 19 19 19 19 Mean ,2040 ,1112 ,0480 ,0448 Std. Deviation ,10577 ,08762 ,04741 ,04927 Skewness ,588 1,264 1,513 1,265 Std. Error of Skewness ,274 ,274 ,274 ,274 Kurtosis ,067 1,430 3,216 1,374 Std. Error of Kurtosis ,541 ,541 ,541 ,541 Minimum ,00 ,00 ,00 ,00 Maximum ,50 ,38 ,22 ,20

(33)

Tabel 8. Frequenties mind-mindedness moeders. Statistics

proportie_MM_m prop_pos_MM_m prop_neu_MM_m prop_neg_MM_m

N Valid 88 88 88 88 Missing 8 8 8 8 Mean ,2280 ,1266 ,0399 ,0615 Std. Deviation ,09576 ,06887 ,04012 ,04958 Skewness ,421 ,399 1,461 ,857 Std. Error of Skewness ,257 ,257 ,257 ,257 Kurtosis -,043 -,242 3,235 -,010 Std. Error of Kurtosis ,508 ,508 ,508 ,508 Minimum ,00 ,00 ,00 ,00 Maximum ,47 ,30 ,21 ,19

Tabel 9. Frequenties SPAI-18 vaders en moeders. Statistics SPAI_M_SKN SPAI_V_SKN N Valid 90 96 Missing 6 0 Mean 30,4461 17,0917 Std. Deviation 15,64657 20,71742 Skewness ,640 -,255 Std. Error of Skewness ,254 ,246 Kurtosis -,022 -,470 Std. Error of Kurtosis ,503 ,488 Minimum 5,65 -18,00 Maximum 76,90 60,00

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The present study investigates whether skills associated with operating the Internet-of-Things (IoT) contribute to the acceptance and (intended) usage of IoT technology and

The occupational carcinogen exposure in a coal mining environment may lead to the development of various types of cancer, such as prostate and lung cancer, due to the daily

Keywords: Sport coaches, human resources, performance appraisal, feedback, appraiser, expectations,

eHealth heeft invloed op de manier waarop geëvalueerd wordt: steeds meer onderzoekers geven aan dat we verder dan de RCT moeten gaan om te bepalen welke interventieonderdelen

Another design wave was proposed for a linear description of a freak wave based on the phase coherence by a so-called (pseudo-)maximal wave [1].. In the exceptional case of a

In the past years, project management was known to have nine knowledge areas and they were as follows: project integration management, project scope management,

Method VAR assumes two independent sources of error, a propor- tional and an additive component, and the variance of the residual error is the sum of both components, resulting in

[r]