• No results found

Ongezonde snackgewoontes, waar/wanneer of waarom? : een onderzoek naar verschil in effectiviteit van implementatie intenties bij het gebruik van interne en externe cues

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ongezonde snackgewoontes, waar/wanneer of waarom? : een onderzoek naar verschil in effectiviteit van implementatie intenties bij het gebruik van interne en externe cues"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Ongezonde Snackgewoontes, Waar/Wanneer of Waarom?

Een Onderzoek naar Verschil in Effectiviteit van Implementatie

Intenties bij het Gebruik van Interne en Externe Cues

D.A.M. (Diane) van Breemen Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10017828

Masterthese Psychologie van Gezondheidsgedrag Begeleider: dr. A.A.C. (Aukje) Verhoeven

Tweede beoordelaar: dhr. dr. M. (Mark) Rotteveel 26 april 2016

(2)

2 Samenvatting

Ongezond snackgedrag draagt bij aan overgewicht. Overgewicht brengt gezondheidsrisico’s met zich mee, waardoor het belangrijk is om dit probleem aan te pakken. Dit onderzoek richtte zich daarom op de effectiviteit van implementatie intenties (als-dan plannen) om ongezond snackgedrag te veranderen. Verwacht werd dat ongezond snackgedrag zou verminderen en gezond snackgedrag zou toenemen. Daarnaast werd gekeken of de

effectiviteit afhing van het ‘type’ cue. Namelijk of ongezond snackgedrag in reactie op de interne cue (reden van binnenuit, zoals verveling) meer zou afnemen dan in reactie op de externe cue (factoren in de omgeving, zoals locatie of activiteit). De deelnemers (n = 18) rapporteerden vijf weken hun gezonde en ongezonde snackmomenten en hun interne en externe cues in een digitaal snackdagboek. Na de eerste week vormden zij een persoonlijk als-dan plan met daarbinnen een interne en externe cue. De resultaten toonden een afname in ongezonde snackmomenten. Er werd geen effect gevonden op gezond snackgedrag. Verder werd alleen in reactie op de gespecificeerde externe cue minder ongezond gesnackt. In reactie op de interne cue was een marginaal effect te zien in tegengestelde richting, men snackte relatief meer ongezond. Op basis van dit onderzoek lijkt de externe cue, ofwel de

‘waar/wanneer’, belangrijker in het tegengaan van ongezonde snackgewoontes.

Vervolgonderzoek zou moeten uitwijzen of deze resultaten blijvend zijn bij een grotere steekproef.

(3)

3 Ongezonde snackgewoontes, waar/wanneer of waarom? Een onderzoek naar verschil in

effectiviteit van implementatie intenties bij het gebruik van interne en externe cues.

De prevalentie van overgewicht is wereldwijd sinds 1980 al meer dan verdubbeld. In 2014 hadden bijna twee miljard volwassenen overgewicht (World Health Organization [WHO], 2015). In Nederland leed in 2015 43% van de gehele bevolking aan overgewicht (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016), dit komt neer op ruim zeven miljoen mensen. Aangezien overgewicht vele gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, zoals hart- en

vaatziektes, diabetes, gewrichtsproblemen en bepaalde kankertypes, is het belangrijk om dit probleem aan te pakken. In 2010 waren de zorgkosten aan ziekten ten gevolge van

overgewicht in Nederland al 1.6 miljard euro (Rijksinstituut voor Volksgezondheid Welzijn en Sport, 2012).

De oorzaak van overgewicht is terug te brengen tot een disbalans tussen energie-inname en energieverbruik. Wereldwijd is een toename geweest van energierijke, vette voeding en fysieke inactiviteit (WHO, 2015). ‘Ongezonde snacks’, ofwel al het ongezonde eten dat buitenom de drie hoofdmaaltijden van de dag wordt geconsumeerd, zouden een belangrijke bijdrage leveren aan overgewicht (Forslund, Torgerson, Sjöström, & Lindroos, 2005; De Graaf, 2006). Dit omdat de meest gekozen snacks vaak veel calorieën, suiker, zout en/of vet bevatten. Ongezonde snacks dragen daarmee bij aan de totale energie-inname (Forslund et al., 2005; Piernas & Popkin, 2010). Zo zouden kinderen meer dan 27% van de dagelijkse calorieën via snacks binnenkrijgen. Snacks worden niet alleen vaker gegeten, maar ook de calorie inname per snack neemt toe (Piernas & Popkin, 2010). Dit onderzoek richt zich daarom op de effectiviteit van een strategie om ongezond snackgedrag te verminderen om zo een gezondere leefstijl tot stand te brengen.

Mensen hebben vaak goede voornemens met betrekking tot een gezondere leefstijl. Zo bleek uit onderzoek van marktonderzoeksbureau GfK (2015) dat 55% van de Nederlanders

(4)

4

meer wil gaan bewegen, 51% gezonder wil eten, 46% wil afvallen en 37% meer wil gaan sporten. Volgens verschillende sociaal-cognitieve theorieën en modellen, zoals de Theorie van Gepland Gedrag van Ajzen (1985), is intentie de belangrijkste determinant wat betreft de initiatie en behoud van gezondheidsgedrag (Hagger & Luszczynska, 2014). Toch worden intenties vaak niet uitgevoerd (Webb & Sheeran, 2006). Dit kan bijvoorbeeld doordat de uitvoering van intenties wordt uitgesteld, er sprake is van afleiding door andere activiteiten of dat er gewoon even niet aan wordt gedacht (Verplanken & Faes, 1999). In plaats van intenties blijkt het gedrag dat mensen eerder hebben uitgevoerd vaak een betere voorspeller

(Gollwitzer, 1999).

Dat het gedrag dat mensen eerder uitgevoerd hebben een betere voorspeller blijkt, is te verklaren aan de hand van gewoontegedrag. Gewoontegedrag ontstaan wanneer mensen een bepaalde gedraging herhaaldelijk uitvoeren in een bepaalde context of in reactie op een specifieke stimulus/cue om zo een bepaald doel te behalen. Door de herhaling ontstaat een mentale associatie tussen de stimulus en de respons met als gevolg dat de neiging om de respons uit te voeren automatisch opkomt bij het tegenkomen van de stimulus, zonder dat hier nog sprake hoeft te zijn van een bepaald doel. Het gedrag wordt dan onbewust en automatisch uitgevoerd waardoor het moeilijk is om dit tegen te gaan, ook wanneer iemand een sterke intentie daartoe heeft (Webb & Sheeran, 2006; Wood & Neal, 2007). Om er voor te zorgen dat iemand wel of eerder zijn intentie zal uitvoeren, moet het gewoontegedrag dus doorbroken worden.

Er wordt gesuggereerd dat het vormen van implementatie intenties, specifieke als-dan plannen, gewoontegedrag kan doorbreken en dat daarmee de kans wordt vergroot dat mensen hun intenties uitvoeren (Gollwitzer, 1999; Gollwitzer & Sheeran, 2006). Implementatie intenties zijn specifieke ‘als-dan’ plannen waarbij cues, die ongewenst gewoontegedrag oproepen, worden gelinkt aan een doelgerichte respons, oftewel het gewenste gedrag. Een

(5)

5

voorbeeld van een als-dan plan zou kunnen zijn: ‘Als ik me verveel op het werk, dan neem ik een mandarijn.’ Er wordt een nieuwe associatie gelegd tussen de stimulus (verveling op het werk) en de gewenste respons (mandarijn eten). Op deze manier wordt het gewenste gedrag opgeroepen wanneer de cues worden tegengekomen. Deze strategie blijkt zowel succesvol in het promoten van nieuwe gedragingen, zoals het eten van meer fruit en groenten (Guillaumie, Godin, Manderscheid, Spitz, & Muller, 2012), als in het veranderen van ongewenste

gewoontes wat betreft recyclegedrag (Holland, Aarts, & Langedam, 2006).

Ook op het gebied van snackgedrag vonden Adriaanse, de Ridder en de Wit (2009) al positieve resultaten van het gebruik van implementatie intenties als strategie om ongezond snackgedrag te verminderen. Dit maakt het dan ook een veelbelovende strategie voor interventies gericht op ongezond snackgedrag. Een beperking van deze eerdere studie is echter dat deze zich alleen richtte tot vrouwelijke studentes en het snackgedrag slechts over een korte periode, van één week, gemeten werd. Het doel van deze studie is dan ook om verder onderzoek te doen naar de effectiviteit van implementatie intenties op het veranderen van ongezonde snackgewoontes in een toegepaste setting. De verwachting van deze studie is dat implementatie intenties effect zullen hebben op ongezond snackgedrag, namelijk dat implementatie intenties ongezonde snackmomenten zullen verminderen. Daarnaast wordt gekeken of implementatie intenties effect hebben op gezond snackgedrag, namelijk of gezonde snackmomenten zullen toenemen.

In de originele studies over implementatie intenties, zoals die van Gollwitzer (1999), ligt bij het formuleren van het ‘als’ gedeelde van het plan de focus op de situationele cue, namelijk de ‘waar’ en/of ‘wanneer’. De functie van implementatie intenties zou zijn om de controle, buiten zichzelf, bij de omgeving te leggen. De eerder genoemde studie van Adriaanse et al. (2009) maakt echter onderscheidt tussen situationele en motivationele cues voor het ‘als’ gedeelte van het plan. Zij stellen dat de ‘waarom’ belangrijker is voor het

(6)

6

veranderen van complex gedrag zoals snacken omdat dit gedrag niet altijd samengaat met een specifieke situationele cue. Uit de studie bleek dat naast de gebruikelijke situationele cues (factoren in de omgeving, zoals locatie of activiteit) ook gebruik gemaakt kan worden van motivationele cues (reden van binnenuit, zoals verveling) en dat dit in het geval van complex gedrag zoals snacken zelfs effectiever is. Dit lijkt echter direct tegen de klassieke vorm van Gollwitzer (1999) in te gaan, die erop wijst dat de cues direct beschikbaar moeten zijn in de omgeving en los zouden moeten staan van het ‘zelf’.

Deze tegenstrijdigheid brengt nogal wat verwarring met zich mee. Daarom richt deze studie zich op de vraag of de effectiviteit van implementatie intenties bij snackgedrag afhangt van het ‘type’ cue. Er zal worden onderzocht of het snackgedrag meer succesvol wordt verandert in reactie op externe cues (factoren in de omgeving, zoals locatie of activiteit) of interne cues (reden van binnenuit, zoals verveling). Aangezien het ervaren van emoties als een belangrijke factor wordt gezien in relatie tot eten (Evers, Adriaanse, de Ridder, & de Witt Huberts, 2013), kan beargumenteerd worden dat juist de interne cues een belangrijke rol spelen bij snackgedrag. Om deze reden wordt bij deze studie, in overeenkomst met de resultaten van Adriaanse et al. (2009), dan ook verwacht dat ongezonde snackmomenten in reactie op interne cues meer worden verminderd dan snackmomenten in reactie op externe cues.

Bovendien zal, in tegenstelling tot Adriaanse et al. (2009) die het onderzoek deed bij een groep vrouwelijke studenten, gebruik worden gemaakt van een heterogene groep bestaande uit mannen en vrouwen van verschillende leeftijden en opleidingsniveaus. Ook wordt in dit onderzoek het snackgedrag over een langere periode, van vijf weken, gemeten. De bevindingen van deze studie zullen bijdragen aan de bevordering van

gezondheidsinterventies die gebruik maken van implementatie intenties om ongezonde snackgewoontes te veranderen.

(7)

7 Methode

Deelnemers

Dit onderzoek was onderdeel van het Healthyways programma en werd uitgevoerd bij MSD, een groot Nederlands farmaceutisch bedrijf. Het Healthyways programma is onderdeel van een grootschalig onderzoek, van het Habit Lab aan de Universiteit van Amsterdam, naar het optimaliseren van interventies-op-maat voor het vormen van gezonde (sport- en)

snackgewoontes. Dit coaching programma was erop gericht om positieve veranderingen aan te brengen op het gebied van voeding. Medewerkers van MSD konden zich vrijwillig opgeven om mee te doen aan het coaching programma. Alle medewerkers die zich hiervoor hadden aangemeld werden telefonisch benaderd. Deelnemers moesten aan drie voorwaarden voldoen, namelijk: (1) er moest sprake zijn van ongezond snackgedrag en motivatie om dit te

verminderen, (2) er mocht momenteel of in het verleden geen sprake geweest zijn van verstoord eetgedrag (eetstoornis) en (3) ze zouden de komende vijf weken niet op vakantie gaan (maximaal vier dagen toegestaan in nameting). Omdat het van belang was dat

deelnemers intrinsiek gemotiveerd waren ontvingen deelnemers, naast de persoonlijke coaching, geen beloning voor deelname.

Er zijn in totaal 36 deelnemers begonnen met het programma. Hiervan zijn er in totaal acht uitgevallen. Over vijf van de acht uitvallers waren gegevens bekend uit de eerste afspraak (T1). Deze uitvallers verschilden niet significant van de deelnemers die de studie hadden afgerond, op de variabelen opleidingsniveau, motivatie om minder ongezond te snacken, motivatie om meer gezond te snacken, gewoontesterkte (T1) en de Body Mass Index (BMI) (T1) (alle p’s > .177). Alleen op de variabele leeftijd werd een marginaal verschil gevonden, p = .090. De uitvallers waren gemiddeld jonger (M = 40.60, SD = 3.21) dan de mensen die de studie hadden afgerond (M = 42.39, SD = 8.99). Een chi-kwadraattoets vond geen significant verschil op de variabele geslacht (p = .335).

(8)

8

Na exclusie van uitvallers bleven 28 deelnemers over voor analyse. Tien van de deelnemers hadden echter niet elke week van het snackdagboek volledig ingevuld, waardoor er uiteindelijk 18 deelnemers konden worden meegenomen in de analyses over de volledige periode van vijf weken. De 18 deelnemers verschilden niet significant van de uitvallers en onvolledig ingevulde deelnemers, op de variabelen opleidingsniveau, motivatie om minder ongezond te snacken, motivatie om meer gezond te snacken, gewoontesterkte (T1) en leeftijd (alle p’s > .102). Alleen BMI (T1) verschilde significant, p = .042. De uitvallers en onvolledig ingevulde deelnemers hadden gemiddeld een lager BMI (M = 26.36, SD = 2.38) dan de 18 volledig ingevulde deelnemers (M = 27.03, SD = 4.36). Een chi-kwadraattoets vond geen significant verschil op de variabele geslacht, X2 (1) = .609, p = .435.

De uiteindelijke steekproef bestond uit 18 deelnemers waarvan de meerderheid vrouw was, namelijk 12 van de deelnemers (66.7%). De meeste deelnemers hadden een HBO

(38.9%), WO (27.8%) of MBO (16.7%) opleiding afgerond. De leeftijd varieerde tussen de 21 en 60 jaar (M = 42.11, SD = 9.07) en de BMI varieerde van 21.3 tot 37.0 (M = 27.03, SD = 4.36).

Materialen

Entreevragenlijst

Allereerst werden onder andere persoonlijke gegevens uitgevraagd zoals leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Vervolgens werd gevraagd of mensen in het bezit waren van een smartphone met toegang tot internet en waar ze over het project hadden gehoord. Ook werd gevraagd met welk langtermijndoel ze in gedachten deelnamen aan het onderzoek. Om te controleren voor de exclusiecriteria werd gevraagd of de deelnemers de komende vijf weken op vakantie gingen, momenteel of in het verleden te maken hadden gehad met

verstoord eetgedrag (eetstoornis). Motivatie om minder ongezond te snacken en meer gezond te snacken werd uitgevraagd met behulp van twee vragen waarbij de deelnemers de mate van

(9)

9

motivatie aan konden geven op een 7-puntsschaal van 1= ‘niet gemotiveerd tot 7= ‘zeer gemotiveerd’. Ten slotte werd de sterkte van ongezond snackgedrag uitgevraagd door middel van de Self Report Habit Index (SRHI), welke bestond uit 12 stellingen (Verplanken, & Orbell, 2003). Een voorbeeld hiervan is: ‘Het eten van ongezonde tussendoortjes is iets wat ik vaak doe.’ Wederom konden deelnemers op een 7-puntschaal, lopend van 1= ‘helemaal oneens tot 7= ‘helemaal eens’, aangeven in hoeverre dit op hun van toepassing was. Het gemiddelde van de 12 stellingen was de score voor de gewoontesterkte, waarbij een hoge score duidt op een hogere gewoontesterkte. De interne betrouwbaarheid van de SRHI was voor de drie meetmomenten .91, .86 en .91.

Tussenvragenlijst (Q2)

Bij de tussenvragenlijst werd nogmaals de motivatie (om minder ongezond te snacken en meer gezond te snacken) en gewoontesterkte (van ongezond snackgedrag) uitgevraagd. Vervolgens werd gevraagd of de deelnemers hun zojuist gemaakte als-dan plan graag wilde uitvoeren en of ze de verwachting hadden dat ze het plan ook zouden gaan uitvoeren. Ook werd gevraagd naar de belonende waarde van het ‘dan’-gedeelte van hun als-dan plan waarbij ze op een 7-puntschaal konden aangeven in hoeverre deze plezierig was (1=’heel onplezierig’ tot 7= ‘heel plezierig’), voldoening gaf (1= ‘geeft geen voldoening’ tot 7= ‘geeft veel

voldoening’), schadelijk was (1= ‘is schadelijk voor me’ tot 7= ‘is goed voor me’) en in hoeverre deze bijdroeg aan een gezonde leefstijl (1= ‘draagt niet bij aan een gezonde leefstijl’ tot 7= ‘draagt bij aan een gezonde leefstijl’).

Eindvragenlijst

Bij de eindvragenlijst werd nogmaals de motivatie (om minder ongezond te snacken en meer gezond te snacken) en de gewoontesterkte (van ongezond snackgedrag) uitgevraagd en werd nog specifiek ingegaan op de gewoontesterkte van de persoonlijke snacksituatie van

(10)

10

de implementatie intentie. Ten slotte konden de deelnemers feedback geven over verschillende onderdelen van het onderzoek.

Snackdagboek

Het snackgedrag werd gemeten door middel van een online snackdagboek en dus in vorm van zelfrapportage. Elke dag ontvingen de deelnemers om negen uur ‘s ochtends en ’s avonds een sms en email met een link naar het dagboek. Deelnemers konden per dag acht verschillende snackmomenten invullen. De deelnemers beoordeelden zelf of het

snackmoment gezond of ongezond was en gaven aan wat en hoeveel ze gegeten hadden. Tevens was er de mogelijkheid om aan te geven dat ze die dag niet hadden gesnackt. De dag werd afgesloten met de vraag of het dagboek eerlijk was ingevuld.

Baseline. In de baselineweek rapporteren zij naast hun snackmomenten ook de situatie waarin zij zich bevonden, hoe zij zich voelden en hoeveel trek zij op dat moment hadden. De situatie werd uitgevraagd door middel van de locatie (bijvoorbeeld: thuis, bij vrienden/familie, werk), gezelschap (bijvoorbeeld: alleen, met vrienden/familie, met collega’s), activiteit

(bijvoorbeeld: tv/film kijken, koffie/thee drinken, werken) en of zij iets lekkers zagen of roken op dat moment. Bij hun gevoel konden ze meerdere opties aanvinken, waaronder: blij,

verdrietig, verveeld, moe, ontspannen et cetera. De deelnemers hadden de mogelijkheid om, naast de al gegeven opties, zelf een locatie, gezelschap, activiteit of gevoel toe te voegen met de optie ‘anders, namelijk’. De mate van trek werd aangegeven op een 7-puntschaal lopend van 1= ‘helemaal geen trek’ naar 7= ‘heel veel trek’.

Nameting. Tijdens de nameting vulden de deelnemers wederom hun snackmomenten in en gaven daarnaast aan of de persoonlijke interne en de persoonlijke externe cue aanwezig waren op die momenten. Ook werd hun gevraagd te noteren hoe vaak de interne cue en externe cue afzonderlijk of samen aanwezig waren zonder dat het een snackmoment was.

(11)

11

Overige materialen

Dit onderzoek was onderdeel van het Healthyways programma en maakte deel uit van een groter project. Om deze reden werden er vragenlijsten en testen afgenomen die niet in dit onderzoek zijn gebruikt maar wel relevant waren voor andere studies. Dit waren onder andere de persoonlijkheidsvragenlijst, vragen naar (behoefte aan) structuur, vragen over identiteit en de computertaken de Fabulous Food Game (FFG) om gewoonteneiging te meten en de Lexicale Decisie Taak (LDT) om mentale associaties ofwel de gewoontesterkte te meten.

Procedure

Vanaf januari 2016 tot midden april 2016 is dit onderzoek uitgevoerd. Deelnemers doorliepen het onderzoek in de vorm van een coaching traject voor een duur van circa 35 dagen. Gedurende dit traject vonden drie afspraken plaats, waarvan de procedure schematisch is weergegeven in Figuur 1.

Figuur 1. Schematische weergave van de procedure Check deelnemer criteria Instructies digitaal dagboek Informed consent Dag 1 (T1): Entree afspraak Screening Entry Q Motivatie T1 SRHI T1 Meting Gewicht Taille Lengte Dagboek (on)gezonde snacks (wat en hoeveel) Situatie: locatie, gezelschap, activiteit, zag/rook, gevoel, trek Dag 1-7: Basismeting Dag 7 (T2): 2e afspraak Dag 7-35: Nameting Dag 35 (T3): Eind afspraak

Sms & mail met link naar (basismeting) digitale dagboek Cue identificeren Motiverende gespreksvoering Formulering als-dan plan

Sms & mail met link naar (nameting) digitale dagboek Debriefing Mogelijkheid nieuw als-dan plan (en digitaal

dagboek) Tussen-vragenlijst (Q2) Motivatie T2 SRHI T2 Meting Gewicht Taille Dagboek (on)gezonde snacks (wat en hoeveel) Interne en Externe cue (+ zonder snackmoment) Exit Q Motivatie T3 SRHI T3 Meting Gewicht Taille

(12)

12

Telefoongesprek

Geïnteresseerde deelnemers werden telefonisch benaderd om kort wat informatie te geven over het programma en om te controleren of de deelnemers aan de voorwaarden voldeden. Indien aan de voorwaarden werd voldaan, werden de drie afspraken ingepland. Naderhand werd een bevestigingsmail verstuurd en werden de deelnemers van een participantcode voorzien op basis van de toegewezen coach en volgorde van het moment waarop de eerste afspraak plaatsvond.

Dag 1 (T1): Entree afspraak

Tijdens de eerste afspraak (T1: screening) kregen de deelnemers extra informatie over de studie en ondertekenden zij een informed consent tot deelname. Hierna vulden zij een entreevragenlijst en een persoonlijkheidsvragenlijst in waarna nogmaals de voorwaarde tot deelname werden gecontroleerd. Met de vragenlijsten werden onder andere demografische gegevens uitgevraagd, de motivatie om ongezond snackgedrag te veranderen gemeten, de sterkte van de ongezond snackgewoonte uitgevraagd en de behoeft aan structuur gemeten. Vervolgens kregen de deelnemers de FFG en werd hun gewicht, lengte en taillemaat

vastgesteld. Ten slotte werd uitgelegd wat de bedoeling was van de eerste week (basismeting) en werd het digitale snackdagboek doorgenomen die de deelnemers bij moesten houden voor de eerste week.

Dag 1-7: Basismeting

De deelnemers hielden gedurende een week hun snackgedrag bij met behulp van het digitale snackdagboek. Elke dag ontvingen zij ’s ochtends en ’s avonds om negen uur een sms en email met een link naar de vragenlijst. De dag werd altijd afgesloten met de vraag of het dagboek eerlijk was ingevuld. Indien dit niet werd ingevuld werd de vragenlijst automatisch afgesloten en konden de deelnemers voor die dag niks meer invullen. Deze eerste week werd gebruikt als basismeting voor het snackgedrag. Op basis van deze data kon onder begeleiding

(13)

13

van de coach een persoonlijk relevant als-dan plan worden opgesteld (implementatie intentie) met daarbinnen een interne en externe cue die een specifieke snackgewoonte uitlokte en het nieuwe gewenste gedrag.

Dag 7 (T2): Afspraak 2

Tijdens de tweede afspraak (T2) werd het snackgedrag besproken en met behulp van motivationele gespreksvoering werden de interne en externe cue geïdentificeerd waarmee vervolgens een als-dan plan mee werd opgesteld. Wanneer het plan was geformuleerd

moesten de deelnemers de situatie gaan visualiseren. Vervolgens moest de deelnemer het plan 3x opschrijven op het als-dan formulier en nog eens 5x hardop uitspreken tegenover de coach. Daarna werd nog een vragenlijst (weer motivatie en sterkte van de gewoonte) afgenomen en volgde een Lexicale Decisie Taak (LDT). Ter afsluiting werd het gewijzigde digitale

snackdagboek doorgenomen, die voor de komende vier weken ingevuld diende te worden, en werd nogmaals het gewicht en taille gemeten.

Dag 7-35: Nameting

De deelnemers hielden vervolgens gedurende vier weken hun snackgedrag bij. Hierbij gaven zij aan of de persoonlijke interne en/of externe cue aanwezig was. Verder werd aan het eind van de vragenlijst gevraagd hoe vaak de interne en/of externe cue aanwezig waren zonder dat het een snackmoment was, oftewel hoe vaak de deelnemers hun uitlokkers hadden weten te weerstaan. Gedurende de periode checkten de coaches regelmatig of het digitale dagboek werd ingevuld. Indien deelnemers twee dagen hun dagboek niet hadden geopend werd contact opgenomen met de deelnemer om te controleren of alles goed ging. Een bijkomend voordeel hiervan was dat eventuele technische problemen op deze manier tijdig konden worden gesignaleerd. Tussentijds werd na circa twee weken telefonisch contact opgenomen om te controleren of de deelnemers het als-dan plan nog wisten en om ze hier aan te herinneren of eventueel nog extra in te motiveren.

(14)

14

Dag 35 (T3): Afsluitende sessie

Tijdens de derde en laatste afspraak (T3) werden nogmaals de FFG en LDT afgenomen. Hierna volgde een eindvragenlijst waarmee onder andere werd getest of ze de implementatie intentie nog wisten. Verder werd de mate van motivatie om te veranderen, de sterkte van de gewoonte en aantal dagen van ziekte, carnaval en/of vakantie uitgevraagd. Er werd een laatste gewichts- en taillemeting gedaan en tot slot de evaluatie van de afgelopen weken, de resultaten en de complete debriefing van het onderzoek.

Data-analyse

Deze studie bestond uit één conditie, alle deelnemers kregen dezelfde implementatie intentie interventie. De onafhankelijke binnen proefpersoon variabelen hierbij waren tijd (baseline, week 2-5) en type cue (interne cue, externe cue). De afhankelijke variabele was het gemiddelde aantal ongezonde en gezonde snackmomenten per dag (per week). Voor de snackmomenten in reactie op de interne en externe cue werden percentages ongezonde en gezonde snackmomenten berekend. Dit werd gedaan door het aantal ongezonde

snackmomenten in reactie op de interne cue en in reactie op de externe cue te delen door het totale aantal ongezonde snackmomenten. Om te kijken naar overige effecten van bijvoorbeeld monitoring en motiverende gespreksvoering werden daarnaast nog percentagescores gemaakt van ongezonde snackmomenten in reactie op beide of geen cues. Op deze manier kon worden gekeken of er effecten waren van de implementatie intentie en daarnaast ook buiten de cues om en dus naast de implementatie intentie.

Bij alle deelnemers werden de interne en externe cue bij afspraak twee (T2)

gespecificeerd. De cues voor de basismeting werden achteraf zo goed mogelijk geplaatst bij de meest geschikte omschrijving van de cue, zoals ‘thuis’ voor de gespecificeerde cue ‘bank’ of ‘trek’ voor ‘honger’ of ‘zin’ (zie bijlage 1 voor een overzicht van de gespecificeerde en alternatieve cues voor de deelnemers).

(15)

15 Resultaten

Beschrijvende statistieken

Beschrijvende statistieken zijn uitgevoerd over de 18 deelnemers. Tabel 1 geeft een overzicht van de gemiddelde scores van de gewoontesterkte, de motivatie om minder

ongezond te snacken, het aantal ongezonde snackmomenten, de motivatie om meer gezond te snacken en het aantal gezonde snackmomenten voor de drie afspraken.

Tabel 1

Gemiddelde Scores en Standaarddeviaties (tussen haakjes) van gewoontesterkte (SRHI), Motivatie Minder Ongezond Snacken, Ongezonde Snackmomenten, Motivatie Meer Gezond Snacken en Gezonde Snackmomenten voor T1, T2 en T3.

T1 T2 T3

Gewoontesterkte (SRHI) 3.89 (1.36) 4.06 (1.27) 3.14 (0.98)

Motivatie minder ongezond snacken 6.11 (0.58) 5.89 (0.58) 5.61 (0.85)

Ongezonde snackmomenten 2.14 (0.82) 1.26 (0.69) 1.15 (0.60)

Motivatie meer gezond snacken 5.78 (1.00) 5.89 (0.83) 5.22 (1.17)

Gezonde snackmomenten 1.43 (0.64) 1.26 (0.63) 1.21 (0.84)

Het meest genoemde lange termijn doel om mee te doen aan het onderzoek was om gezond te blijven (38.9%), daarna volgde op streefgewicht blijven (27.8%) en gewichtsverlies (22.2%). De meest gespecificeerde interne cue was ‘ontspannen’ (n = 7, 38.9%), gevolgd door ‘trek’ (n = 2, 11.1%) en ‘verveling’ (n = 2, 11.1%). De meest gespecificeerde externe cue was ‘thuis’ (n = 8, 44.4%), gevolgd door ‘tv’ (n = 5, 27.8%) en ‘werk’ (n = 3, 16.7%).

(16)

16 Hoofdanalyses

Aantal snackmomenten

Aantal ongezonde snackmomenten

Met een herhaalde metingen ANOVA over 18 deelnemers werd gekeken of de implementatie intentie interventie ongezonde snackmomenten verminderen. De binnen proefpersoon variabele hierbij was tijd (vijf weken) en de afhankelijke variabele was het aantal ongezonde snackmomenten. Er werd een significant effect gevonden van tijd op ongezond snackgedrag, F(4, 68) = 18.65, p < .001, ƞp2= .523. De resultaten tonen aan dat de deelnemers significant minder ongezonde snackmomenten hadden over tijd, zie Figuur 2. Aantal gezonde snackmomenten

Bij de tweede herhaalde metingen ANOVA over 18 deelnemers werd de verwachting getoetst of implementatie intenties gezonde snackmomenten verhogen. De binnen

proefpersoon variabele hierbij was wederom tijd (vijf weken) en de afhankelijke variabele was het aantal gezonde snackmomenten. Er werd geen significant effect gevonden van tijd op gezonde snackmomenten, F(4, 68) = 1.99, p = .106, ƞp2= .105. De implementatie intentie heeft dus geen significant effect gehad op de gezonde snackmomenten, zie Figuur 3.

Figuur 2. Gemiddeldes van het aantal ongezonde snackmomenten

per dag over een periode van vijf weken. Foutbalken vertegenwoordigen de standaardfout van het gemiddelde.

Figuur 3. Gemiddeldes van het aantal gezonde snackmomenten per

dag over een periode van vijf weken. Foutbalken vertegenwoordigen de standaardfout van het gemiddelde.

(17)

17 Type Cue

Om te onderzoeken of de effectiviteit van de implementatie intenties afhangt van het type cue, oftewel of er een verschil is tussen de effectiviteit van interne cues en externe cues, werden wederom herhaalde metingen ANOVA’s uitgevoerd. De verwachting hierbij was dat ongezond snackgedrag in reactie op de interne cues meer zouden worden verminderd dan ongezond snackgedrag in reactie op de externe cues. De interne en externe cue werden bij deze analyses afzonderlijk van elkaar bekeken, dat wil zeggen wanneer de interne cue aanwezig was maar de externe cue niet en wanneer de externe cue aanwezig was maar de interne cue niet. Zo werden ongezonde snackmomenten waarbij beide cues aanwezig waren dus niet meegenomen in deze analyses.

Daarnaast werd gekeken naar het percentage ongezonde snackmomenten in reactie op beide cues en in afwezigheid van cues.Hiermee kon gekeken worden of de implementatie intenties ook daadwerkelijk de gespecificeerde snackmomenten verminderen en/of dat de effectiviteit mogelijk te wijten is aan andere effecten van de interventie, zoals motivationele gespreksvoering of monitoring.

Percentage ongezonde snackmomenten in reactie op Interne Cue

Met een herhaalde metingen ANOVA over 18 deelnemers werd gekeken of ongezonde snackmomenten in reactie op de interne cue verminderen. De binnen proefpersoon variabele hierbij was tijd (vijf weken) en de afhankelijke variabele was het percentage ongezonde snackmomenten in reactie op de interne cue. Er werd een marginaal effect gevonden voor tijd F(4) = 2.34, p = .064, ƞp2 = .121. De resultaten tonen, tegen verwachting in, een kleine stijging in het percentage ongezonde snackmomenten in reactie op de interne cue over tijd, zie Figuur 4.

(18)

18

Percentage ongezonde snackmomenten in reactie op Externe Cue

Met een herhaalde metingen ANOVA over 18 deelnemers werd gekeken of ongezonde snackmomenten in reactie op de externe cue verminderen. De binnen proefpersoon variabele hierbij was tijd (vijf weken) en de afhankelijke variabele was het percentage ongezonde snackmomenten in reactie op de externe cue. Er werd een significant effect gevonden voor tijd F(4) = 6.00, p < .001, ƞp2 = .261. De resultaten tonen, deels overeen met de verwachting, een significante vermindering in het percentage ongezonde snackmomenten in reactie op de externe cue over tijd, zie Figuur 5.

Percentage ongezonde snackmomenten in reactie op Beide Cues

Met een herhaalde metingen ANOVA over 18 deelnemers werd gekeken of

implementatie intenties ongezonde snackmomenten in reactie op beide cues verminderen. De binnen proefpersoon variabele hierbij was tijd (vijf weken) en de afhankelijke variabele was het percentage ongezonde snackmomenten in reactie op beide cues. Er werd geen significant effect gevonden van tijd op het percentage ongezonde snackmomenten in reactie op beide cues, F(4, 68) = .960, p < .435. De deelnemers zijn niet significant minder gaan snacken in reactie op beide cues over tijd, zie Figuur 6.

Percentage ongezonde snackmomenten in Afwezigheid van Cues

Met een herhaalde metingen ANOVA over 18 deelnemers werd gekeken of

implementatie intenties ongezonde snackmomenten verminderen zonder aanwezigheid van cues. De binnen proefpersoon variabele hierbij was tijd (vijf weken) en de afhankelijke variabele was het percentage ongezonde snackmomenten in reactie op geen cues. Er werd geen significant effect gevonden van tijd op het percentage ongezonde snackmomenten in afwezigheid van de gespecificeerde cues, F(4, 68) = .792, p < .534, ƞp2= .045. De deelnemers zijn niet significant minder gaan snacken in de afwezigheid van cues over tijd, zie Figuur 7.

(19)

19 Discussie

In deze studie werd de effectiviteit van implementatie intenties op het veranderen van ongezonde snackgewoontes onderzocht in een toegepaste setting. Hierbij is gekeken of ongezonde snackmomenten werden verminderd en of gezonde snackmomenten toenamen. Daarnaast werd de effectiviteit van de implementatie intentie bekeken in reactie tot de gespecificeerde interne en externe cues om te kijken of de effectiviteit mogelijk afhangt van het ‘type’ cue. Verder is gekeken naar het percentage ongezonde snackmomenten in reactie op de aanwezigheid van beide cues en in de afwezigheid van cues. Hiermee werd gekeken of

Figuur 4. Gemiddeldes van het percentage ongezonde

snackmomenten in reactie op de interne cue per dag over een periode van vijf weken. Foutbalken vertegenwoordigen de standaardfout van het gemiddelde.

Figuur 5. Gemiddeldes van het percentage ongezonde

snackmomenten in reactie op de externe cue per dag over een periode van vijf weken. Foutbalken vertegenwoordigen de standaardfout van het gemiddelde.

Figuur 6. Gemiddeldes van het percentage ongezonde

snackmomenten in reactie op beide cues per dag over een periode van vijf weken. Foutbalken vertegenwoordigen de standaardfout van het gemiddelde.

Figuur 7. Gemiddeldes van het percentage ongezonde

snackmomenten in afwezigheid van cues per dag over een periode van vijf weken. Foutbalken vertegenwoordigen de standaardfout van het gemiddelde.

(20)

20

de interventie daadwerkelijk effectief is geweest op de gespecificeerde snackgewoonte of dat er mogelijk een algeheel (of ander) effect optreedt in de vermindering van snackmomenten.

De verwachting dat de ongezonde snackmomenten van de deelnemers zouden

verminderen, wordt door dit onderzoek bevestigd. Er werd een duidelijk effect gevonden van de implementatie intentie interventie: resultaten toonden een afname in ongezonde

snackmomenten over tijd. Naast de verwachting dat men minder zou gaan snacken werd ook verwacht dat de deelnemers meer gezonde snackmomenten zouden hebben. Er werd echter geen effect gevonden van de interventie op gezond snackgedrag.

De verwachting dat ongezonde snackmomenten getriggerd door de interne cue meer zouden worden verminderd dan ongezonde snackmomenten getriggerd door de externe cue kon ook niet worden bevestigd. Alleen in reactie op de externe cue ging men minder

ongezond snacken. In reactie op de interne cue is een trend te zien in tegengestelde richting, namelijk dat men relatief meer ongezond snackt.

Omdat deze studie uit slechts één conditie bestond, valt niet helemaal uit te sluiten dat de resultaten toe te wijzen zijn aan andere effecten van de interventie, zoals motiverende gespreksvoering of monitoring. Om hier toch voor te controleren werd gekeken naar het percentage ongezonde snackmomenten in reactie op de aanwezigheid van beide cues en in afwezigheid van cues. Implementatie intenties bleken geen effect te hebben op

snackmomenten waarbij beide gespecificeerde cues aanwezig waren, maar ook niet in

afwezigheid van de gespecificeerde cues. Deze resultaten lijken elkaar tegen te spreken omdat dit laat zien dat er waarschijnlijk geen effecten zijn opgetreden buiten de implementatie intentie om, maar dat de implementatie intentie ook niet effectief is geweest in het veranderen van de gespecificeerde snackgewoonte. Echter valt uit eerdere resultaten te beargumenteren dat er wel degelijk een effect optreedt, maar dat deze alleen optreedt voor ongezonde snackmomenten in reactie op de externe cue.

(21)

21

In deze studie zijn een aantal verwachtingen niet uitgekomen. Zo werd verwacht dat deelnemers meer gezonde snackmomenten zouden hebben, echter is er geen effect gevonden op gezond snackgedrag. Een verklaring hiervoor is dat deelnemers zich bewust zijn geworden van hun snackgewoonte en zodra zij de cue(s) van de gewoonte tegenkomen stilstaan bij hun gedrag en een keuze kunnen maken om (on)gezond te snacken of niet. Holland et al. (2006) stelde al dat implementatie intenties ervoor zorgen dat het gewoontegedrag en de alternatieve respons in competitie zijn met elkaar. Zij redeneerden dat de alternatieve optie waarschijnlijk meer actief zou zijn vanwege het recent gemaakte plan en daardoor, in ieder geval tijdelijk, de overhand zou hebben ten opzichte van het gewoontegedrag. Adriaanse, Gollwitzer, De

Ridder, de Wit en Kroese (2011a) onderzochten dit verder door te kijken naar de cognitieve effecten van het vormen van implementatie intenties tegen gewoontegedrag. Zij vonden dat de associatieve link tussen de cue en de alternatieve respons wordt versterkt terwijl tegelijkertijd de link met het gewoontegedrag wordt verzwakt en dat deze effecten samen ervoor zorgen dat de gewoonte geen voorsprong meer heeft op de alternatieve respons. De oude gewoonte wordt dus niet gelijk vervangen door de nieuwe gewoonte, maar ze zijn (eerst) gelijkwaardige concurrenten van elkaar in ‘de race van activatie’. Wanneer in reactie op de cue(s) herhaaldelijk wordt gekozen voor de alternatieve respons, versterkt de mentale associatie hiertussen waardoor zich na verloop van tijd een nieuwe gewoonte vormt. Het is echter ook goed denkbaar dat de deelnemers zich, naast de alternatieve gezonde snack, bewust zijn geworden van nog een andere alternatieve optie, namelijk om helemaal niet snacken. Zo gaf een deelnemer ook aan dat ze soms snackte terwijl ze helemaal geen trek had en zich er nu van bewust was geworden dat het dan ook niet nodig was om te snacken. Dit wijst erop dat men uiteindelijk in staat is om een beredeneerde keuze te maken om (on)gezond te snacken of niet. Implementatie intenties zorgen dus niet voor automatische initiatie van gezond

(22)

22

Een andere verklaring, die hier ook mee samen kan gaan, is dat het gekozen alternatief mogelijk niet aantrekkelijk of passend genoeg was voor de situatie. Ondanks dat deelnemers aangaven gemotiveerd te zijn om meer gezond te snacken was mogelijk de motivatie om in zijn geheel minder (of niet) te snacken nog hoger en snackten de deelnemers dus liever helemaal niet. Echter is gebleken dat onderdrukken van gedrag vaak lastiger blijkt dan gedacht. Dit is uit te leggen aan de hand van de Ironic Process Theory van Wegner (1994), wat inhoudt dat de gedachte die onderdrukt moet worden juist in het bewustzijn komt en zeer saillant is. Adriaanse, van Oosten, de Ridder, de Wit en Evers (2011b) lieten dit ook zien in hun studie waarbij onderdrukkende implementatie intenties een ironisch tegengesteld effect bleken te hebben. Implementatie intenties zijn effectief wanneer zij een alternatief bieden. Om dan toch goed aan te sluiten op de deelnemers die eigenlijk liever helemaal niet snacken is het een idee voor vervolgonderzoek om te kijken naar een alternatief respons dat losstaat van eten. Hierbij kan gedacht worden aan ander soort gezond gewoontegedrag, zoals het drinken van water of het maken van een wandeling. Vervolgonderzoek zou op deze manier meer rekening houden met de voorkeur van de deelnemers waardoor de implementatie intentie mogelijk effectiever is in het creëren van nieuw gezond gewoontegedrag. Om hier rekening mee te houden is het dus ook aan te raden om in het vervolg te controleren voor de motivatie om in zijn geheel minder te willen snacken.

Een andere verwachting die niet uitgekomen is, is de verwachting dat ongezonde snackmomenten in reactie op de interne cue meer zouden worden verminderd dan ongezonde snackmomenten in reactie op de externe cue. In reactie op de interne cue was namelijk een trend te zien in tegengestelde richting, namelijk dat men relatief meer ongezond snackt. Dit is te verklaren doordat interne cues mogelijk moeilijk(er) zijn om tegen te gaan. Mogelijk veroorzaakt juist de focus op de (aanwezigheid van de) interne cue een negatief effect.

(23)

23

de vaardigheden hebben om er anders op te reageren. Zo is denkbaar dat de trek in chocolade vrij sterk kan zijn en dat de deelnemers in eerste instantie misschien een gezonde snack weten te nemen, maar (later) alsnog ook de chocolade eten omdat de trek daarin nog aanwezig is.

Een andere mogelijkheid is dat de interne cue niet makkelijk wordt herkend door de deelnemer, waardoor de gewoonte zich onbewust blijft voortbestaan. Er valt namelijk te beargumenteren dan men over enige zelfreflectie of introspectie moet beschikken om zich bewust te zijn van de interne staat. Nisbett en Wilson (1977) suggereren dat mensen mogelijk helemaal niet in staat zijn om hun cognitieve processen direct te waarnemen, ofwel in staat zijn tot introspectie. Ook de ‘cold-to-hot empathy gap’ theorie onderbouwt dat mensen mogelijk niet in staat zijn hun innerlijke staten te herkennen. Deze theorie stelt namelijk dat mensen in een ‘koude staat’ de invloed onderschatten die bepaalde drijfveren (zoals honger) kunnen hebben op toekomstig gedrag. Dit zou deels komen doordat ze de intensiteit van hun eigen eerdere verlangens niet terug kunnen halen (Sayette, Loewenstein, Griffin, & Black, 2008). Mensen zijn dus beperkt in de vaardigheid om innerlijke staten te herinneren (Loewenstein, 1996). Daarnaast bleek ook uit gesprekken met de deelnemers dat het vaak moeilijk was een gevoel of innerlijke staat bij de snackgewoonte terug te vinden, de externe cue was vaak veel makkelijker aan te wijzen. De vraag is dan ook of mensen wel in staat zijn om hun persoonlijke interne cue te identificeren en daarmee dus hun gewoonte om daarop te reageren. Indien mensen hier geen of weinig inzicht in hebben, is het moeilijk om de cue te herkennen wanneer die zich voordoet en zal het waarschijnlijk zijn dat de gewoonte onbewust wordt voortgezet. Het is in dat geval dan ook te verwachten dat er geen resultaten worden gevonden wat betreft het snackgedrag in reactie op de interne cue. Vervolgonderzoek zou daarom moeten controleren op de vaardigheid om de interne staat te herkennen en daarmee dus de vaardigheid om de interne cue te identificeren.

(24)

24

De resultaten van dit onderzoek dienen met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd vanwege de kleine steekproef van de studie. Daarnaast is de meerderheid van de deelnemers hoogopgeleid 66.7% waardoor de resultaten mogelijk niet generaliseerbaar zijn naar de gehele populatie.

Naast de genoemde beperkingen aan de steekproef, is ook een beperking te noemen wat betreft de data-analyse. Zo werden in deze studie de snackmomenten geanalyseerd en dus niet het specifieke aantal snacks in totaal. Door deze beperkingen is het mogelijk dat de resultaten vertekend zijn. Zo kan het rapporteren van snackmomenten resultaten hebben afgezwakt of juist versterkt, doordat niet inzichtelijk is of het aantal (on)gezonde snacks binnen een bepaald moment zelf minder of meer is geworden. Echter valt te beargumenteren dat deze interventie het doel had om een bepaalde ongezonde gewoonte, en daarmee dus een geheel moment, gezond te maken, waardoor het dus niet van belang is hoeveel iemand daadwerkelijk snackt (en of dit bijvoorbeeld vermindert) maar of het gelukt is om het snackmoment gezond te maken.

Een andere beperking van deze studie, is dat er gebruik is gemaakt van zelfrapportage. Door onvolledigheden van deelnemers kunnen resultaten zijn beïnvloed. Zelfrapportage heeft namelijk de beperking dat het afhangt van het geheugen waardoor het kan leiden tot

(on)bewuste over- of onderschatting (Pears et al., 2012). Echter werd daar in deze studie rekening mee gehouden, doordat deelnemers direct hun snackmomenten dienden in te vullen wanneer deze plaatsvonden en er dus geen beroep werd gedaan op het geheugen. Daarnaast valt te beargumenteren dat (on)bewuste over- of onderschatting zich zowel tijdens de voor-, als de nameting voor zou doen, waardoor mogelijke effecten van de interventie toch zichtbaar zijn. Ook laat de studie van de Castro (2000) zien dat zelfrapportage door middel van een eetdagboek van redelijke betrouwbaarheid en validiteit is en dicht in de buurt komt van het

(25)

25

daadwerkelijke eetgedrag. Dit maakt dan ook dat er, ondanks de beperking, voldoende vertrouwen is voor deze methode van rapportage.

Een andere belangrijke beperking van de dagboekrapportage is dat de interne cue en externe cue bij de tweede afspraak werden gespecificeerd, waardoor achteraf voor de baselinemeting naar een zo goed mogelijk alternatief moest worden gezocht indien de gespecificeerde cue hierin niet zichtbaar was. Hierbij kan gedacht worden aan de gespecificeerde externe cue ‘bank’, welke geen specifieke keuzeopties was in de

baselinemeting. Deze cue werd breder getrokken naar ‘thuis’, welke wel een keuzeoptie was in de baselinemeting en het dichtst in de buurt kwam van de cue ‘bank’. Voor de interne cue lag het alternatief vaak dichter bij de gespecificeerde cue, zoals ‘trek’ in plaats van ‘honger’ of ‘zin’. Omdat het alternatief voor de externe cue vaak breder getrokken moest worden, kan dit ertoe hebben geleidt dat (vooral) de baselinemeting voor het percentage ongezonde snackmomenten in reactie op de externe cue hoger is geweest dan deze in feite was. Hierdoor kan het zo zijn dat het effect van de interventie voor de externe cue mogelijk groter lijkt dan dat deze in werkelijkheid is geweest. Vervolgonderzoek zou hier rekening mee kunnen houden door de deelnemers alleen te laten kiezen uit interne en externe cues die gekozen konden worden in de baselinemeting. Een bijkomend voordeel hiervan is dat zo ook de kans groter is dat wordt vermeden dat iemand een snackgewoonte kiest die niet voor is gekomen tijdens de baselinemeting. Een groot nadeel van deze maatregel is echter dat de vrijheid van de deelnemers zeer beperkt wordt en daarmee mogelijk dus ook de intrinsieke motivatie van de deelnemers. Een betere optie is dan waarschijnlijk om de keuzeopties voor de

baselinemeting uit te breiden, waarbij specifiekere cues zoals ‘bank’ worden toegevoegd, of deze vraag compleet open te maken zodat zelf ingevuld moet worden in wat voor situatie de deelnemers zich bevonden. Dit zou kunnen leiden tot een meer representatieve

(26)

26

Zoals verwacht nam het aantal ongezonde snackmomenten af na vorming van implementatie intenties. Implementatie intenties hadden echter geen effect op gezonde snackmomenten. De ongezonde snackgewoonte werd dus niet vervangen door een gezonde snackgewoonte. De resultaten wijzen erop dat implementatie intenties mogelijk effectiever zijn in het verminderen van ongezonde snackmomenten voor de gespecificeerde externe cue. Op basis van dit onderzoek lijkt dus de externe cue, ofwel de ‘waar/wanneer’, belangrijker in het tegengaan van ongezonde snackgewoontes. Vervolgonderzoek zou met behulp van een grotere steekproef moeten kijken of deze resultaten blijvend zijn. Dit zodat het belang van interne en externe cues bij het vormen van implementatie intenties duidelijker wordt.

(27)

27 Literatuurlijst

Adriaanse, M. A., Gollwitzer, P. M., De Ridder, D. T. D., de Wit, J. B. F., & Kroese, F. M. (2011a). Breaking habits with implementation intentions: A test of underlying processes. Personality and Social Psychology Bulletin, 37, 502-513.

Adriaanse, M. A., de Ridder, D. T. D., & de Wit, J. B. F. (2009). Finding the critical cue: Implementation intentions to change one's diet work best when tailored to personally relevant reasons for unhealthy eating. Personality and Social Psychology Bulletin, 35, 60-71.

Adriaanse, M. A., van Oosten, J. M. F., de Ridder, D. T. D., de Wit, J. B. F., & Evers, C. (2011b). Planning what not to eat: Ironic effects of implementation intentions negating unhealthy habits. Personality and Social Psychology Bulletin, 37, 69-81.

Adriaanse, M. A., Vinkers, C. D. W., De Ridder, D. T. D., Hox, J. J., & De Wit, J. B. F. (2010). Do implementation intentions help to eat a healthy diet? A systematic review and meta-analysis of the empirical evidence. Appetite, 56, 183-193.

Ajzen, I. (1985). From intentions to actions: A theory of planned behavior. In J. Kuhl, J. Beckman (Eds.), Action-control: From cognition to behaviour (pp. 11-39). Heidelberg: Springer.

de Castro, J. M. (2000). Eating behavior: lessons from the real world of humans. Nutrition, 16, 800-813.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2016). Lengte en gewicht van personen, ondergewicht en overgewicht; vanaf 1981. Opgehaald 11 april, 2016, van

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=81565NED&D1=2-

(28)

28

de Graaf, C. (2006). Effects of snacks on energy intake: An evolutionary perspective. Appetite, 47, 18-23.

Evers, C., Adriaanse, M., de Ridder, D. T. D., & de Witt Huberts, J. C. (2013). Good mood food. Positive emotion as a neglected trigger for food intake. Appetite, 68, 1-7.

Forslund, H. B., Torgerson, J. S., Sjöström, L., & Lindroos, A. K. (2005). Snacking frequency in relation to energy intake and food choices in obese men and women compared to a reference population. International journal of obesity, 29, 711-719.

GfK. (2015). Rapportage Extra vragen Sportdeelname Index December 2014. Opgehaald 11 april, 2016, van

file:///C:/Users/Gebruiker/Downloads/sportdeelname%20index%20december%202014 %20-%20rapportage%20extra%20vragen%20nocnsf.pdf%20(1).pdf

Gollwitzer, P.M. (1999). Implementation intentions: Strong effects of simple plans. American Psychologist, 54, 493–503.

Gollwitzer, P. M., & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal achievement: A meta‐analysis of effects and processes. Advances in experimental social psychology, 38, 69-119.

Guillaumie, L., Godin, G., Manderscheid, J. C., Spitz, E., & Muller, L. (2012). The impact of self-efficacy and implementation intentions-based interventions on fruit and vegetable intake among adults. Psychology & health, 27, 30-50.

Hagger, M. S., & Luszczynska, A. (2014). Implementation intention and action planning interventions in health contexts: State of the research and proposals for the way forward. Applied Psychology: Health and Well‐Being, 6, 1-47.

Holland, R. W., Aarts, H., & Langendam, D. (2006). Breaking and creating habits on the working floor: A field-experiment on the power of implementation intentions. Journal of Experimental Social Psychology, 42, 776-783.

(29)

29

Loewenstein, G. (1996). Out of control: Visceral influences on behavior. Organizational behavior and human decision processes, 65, 272-292.

Nisbett, R. E., & Wilson, T. D. (1977). Telling more than we can know: Verbal reports on mental processes. Psychological review, 84, 231-259.

Pears, S. L., Jackson, M. C., Bertenshaw, E. J., Horne, P. J., Lowe, C. F., & Erjavec, M. (2012). Validation of food diaries as measures of dietary behaviour

change. Appetite, 58, 1164-1168.

Piernas, C., & Popkin, B. M. (2010). Trends in snacking among US children. Health Affairs, 29, 398-404.

Rijksinstituut voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (2012). Zorgkosten van ongezond gedrag. Opgehaald 24 maart, 2015, van

https://www.volksgezondheidenzorg.info/sites/default/files/rapport_kvz_2012_2_zorg kosten_van_ongezondgedrag.pdf

Sayette, M. A., Loewenstein, G., Griffin, K. M., & Black, J. J. (2008). Exploring the cold-to-hot empathy gap in smokers. Psychological science, 19, 926-932.

Verhoeven, A. A. C., Adriaanse, M. A., de Vet, E., Fennis, B. M., & de Ridder, D. T. D. (2014). Identifying the ‘if’for ‘if-then’plans: Combining implementation intentions with cue-monitoring targeting unhealthy snacking behaviour. Psychology & health, 29, 1476-1492.

Verplanken, B., & Faes, S. (1999). Good intentions, bad habits, and effects of forming implementation intentions on healthy eating. European Journal of Social

Psychology, 29, 591-604.

Verplanken, B., & Orbell, S. (2003). Reflections on Past Behavior: A Self‐Report Index of Habit Strength. Journal of Applied Social Psychology, 33, 1313-1330.

(30)

30

Webb, T. L., & Sheeran, P. (2006). Does changing behavioral intentions engender behavior change? A meta-analysis of the experimental evidence. Psychological bulletin, 132, 249-268.

Webb, T. L., Sheeran, P., & Luszczynska, A. (2009). Planning to break unwanted habits: Habit strength moderates implementation intention effects on behaviour change. British Journal of Social Psychology, 48, 507-523.

Wegner, D. M. (1994). Ironic processes of mental control. Psychological review, 101, 34-52. Wood, W., & Neal, D. T. (2007). A new look at habits and the habit-goal

interface. Psychological review, 114, 843-863.

World Health Organization. (2015). Obesity and overweight. Opgehaald 25 februari, 2016, van http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs311/en/

(31)

31 Bijlage 1

Gespecificeerde Externe Cue

Alternatieve Externe Cue Gespecificeerde Interne

Cue

Alternatieve Interne Cue

thuis - ontspannen -

bank Thuis neutraal -

thuis - trek

werk - zin Trek (5-7)

werk - verveling -

alleen - moe -

iPad TV rustmoment Ontspannen

tv - zien -

pizzeria Werk verveling -

bank Thuis niksen Ontspannen

thuis - gezelligheid Blij

keukenkast Thuis Minderwaardig Verdrietig

tv - ontspannen -

tv - ontspannen -

Stoel Thuis alleen -

Bank Thuis ontspannen -

Snoep pot Zien gevecht Gestrest

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit betekent dat de deelnemers woonachtig zijn in deze regio en dat de Hogeschool Drenthe (als onderdeel van de Hogescholengroep Noord Nederland) zijn medewerking aan het

Ontwikkelen Nationaal Natuur Netwerk (eis) Ontwikkelopgave andere habitats (Nationale en Regionale beheersplannen, Natura2000) (eis) Ontwikkelopgave boskernen

Count of relative error ranges of remote sensing-based GPP, NPP, AGBP and yield reported in, or derived from, literature compared to in-situ relative errors.... significant work has

Voor 'prestatie-evaluatie' en 'interessant zijn van de taak' is een trendmatig effect vastgesteld, gegeven de rangcorrelatie-coëfficiënt: hoe hoger de intrinsieke en

General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition

In this paper, we propose the wear score function to compare and evalu- ate the relative impact of usage (charge and discharge) profiles on cycle life.. The wear score function can

Er kan door het huidige onderzoek niet geconcludeerd worden dat de motivatie voor het gebruik van Quantified-Self apps samenhangt met het persoonlijkheidskenmerk neuroticisme. Ook

Eindmeting 1 beïnvloedt niet mijn laatste hypothese (Door videometing toe te passen in een open onderzoek leer je stappen die horen bij een experimenteel wetenschappelijk