• No results found

Islamitische radicaliseringsbeleving : een kwalitatief onderzoek naar de radicaliseringsbeleving van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Islamitische radicaliseringsbeleving : een kwalitatief onderzoek naar de radicaliseringsbeleving van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Islamitische Radicaliseringsbeleving

Een kwalitatief onderzoek naar de radicaliseringsbeleving van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen

Hella Warmerdam, 10574913

Bacherlorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Dorine Greshof

Tweede lezer: Marg van Eenbergen Woorden: 15.457

(2)

2

Inhoudsopgave

Voorwoord 4

Samenvatting 5

1. Hoofdstuk 1: Inleiding 6 2. Hoofdstuk 2: Theoretisch Kader 8

2.1 Terminologie 8 2.2 Islamitische radicalisering 12 2.2.1 ‘De Radicaal’ 12 2.2.2 Pushfactoren 12 2.2.3 Pullfactoren 15 2.3 Beleving 16

2.3.1 De invloed van taal 17

2.3.2 De invloed van discours 18

2.3.3 Victimization en agency 18 2.4 Interdisciplinariteit 19 3. Hoofdstuk 3: Probleemstelling 21 3.1 Onderzoeksvragen 22 3.2 Wetenschappelijke relevantie 23 3.3 Maatschappelijke relevantie 24 4. Hoofdstuk 4: Methode 25 4.1 Onderzoeksstrategie 25 4.2 Onderzoeksdesign 26 4.3 Onderzoeksmethode 26

(3)

3 4.4 Operationalisering 27 4.5 Respondentengroep 29 4.6 Respondentenwerving 31 4.7 Dataverwerking en –analyse 32 4.8 Ethische verantwoording 32 5. Hoofdstuk 5: Resultaten 34 5.1 Onderzoeksproces 34 5.2 Betekenis radicalisering 35

5.3 Factoren voor radicalisering 38

5.4 Beleving huidige opvattingen 43

6. Hoofdstuk 6: Conclusie 47 6.1 Conclusie 47 6.2 Discussie 50 6.3 Evaluatie 51 7. Hoofdstuk 7: Literatuur 53 8. Hoofdstuk 8: Bijlagen 57 8.1 Overzicht respondenten 57 8.2 Operationaliseringsschema 58 8.3 Codeerschema 1 59 8.4 Codeerschema 2 60 8.5 Meetinstrument 63

(4)

4

Voorwoord

Beste lezer,

Reeds op jonge leeftijd is mij door mijn vader geleerd mensen nooit te snel te veroordelen en verder te kijken dan wat op het eerste gezicht zichtbaar is. Er werd mij bijgebracht oog te hebben voor minderheden en altijd vragen te blijven stellen. In de loop der jaren heb ik een sterke interesse ontwikkeld voor allerlei soorten minderheden en dit uit zich op verschillende manieren. De scriptie die nu voor u ligt is hier één van. Er wordt de laatste jaren veel over islamitische radicalisering gesproken en geschreven, de ene keer genuanceerder dan de andere keer. Ik wilde meer weten over hoe de mensen die het betreft radicalisering zelf beleven. Tijdens dit scriptieproces heb ik het voorrecht gehad deze vragen te kunnen stellen. In deze scriptie presenteer ik mijn onderzoek naar de beleving van radicalisering van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen. Ik hoop dat u dit onderzoeksverslag met interesse zult lezen. Graag wil ik een aantal mensen bedanken. Allereerst mijn respondenten. Ik heb veel respect en lof voor de ervaringsdeskundigen die na het meemaken van een heftige periode de tijd hebben genomen om met mij te praten. Ook gaat mijn dankbaarheid uit naar het andere deel van mijn respondenten: de experts en betrokkenen die mij in vertrouwen hebben genomen en regelmatig gevoelige informatie hebben gedeeld. Daarnaast wil ik Iris Bijman en Guusje Somer bedanken voor hun toewijding in het meedenken met lastige keuzes die er in het onderzoeksproces gemaakt moesten worden. Tijdens het schrijven van de scriptie hebben er zich in de persoonlijke sfeer dingen afgespeeld waardoor het proces werd

vertraagd. Ik wil mijn scriptiebegeleiders, Dorine Greshof en Marg van Eenbergen, dan ook bedanken voor hun flexibele omgang hiermee. Tot slot draag ik mijn scriptie op aan mijn vader, Cees Warmerdam.

(5)

5

Samenvatting

In deze case study wordt gepoogd de belevingen van radicalisering van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen in kaart te brengen aan de hand van de volgende

onderzoeksvraag: “Wat is de beleving van radicalisering van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen?”. Een analyse is gemaakt op basis van het kernconcept

‘radicaliseringsbeleving’, welke voortkomt uit de integratie van de terminologie omtrent radicalisering, factoren voor radicalisering en huidige dominante opvattingen over

radicalisering. Middels semigestructureerde interviews met ervaringsdeskundigen, experts en betrokkenen is er inzicht vergaard in de radicaliseringsbeleving. De meest belangrijke

bevindingen zijn er een combinatie aan factoren wordt aangehaald welke volgens de

respondenten ontvankelijk maken voor radicalisering. Deze staan in lijn met de factoren voor radicalisering die door de huidige dominante discoursen worden aangehaald. Verder

benadrukken de respondenten de positieve aspecten van radicalisering en waarschuwen voor de heersende negativiteit omtrent het onderwerp. Deze bevindingen wijken af van huidige dominante terminologie. Ook beleven de respondenten dat de doelgroep in huidige dominante discoursen als slachtoffer geportretteerd wordt. Zelf leggen zij de nadruk op de eigen

verantwoordelijkheid. Er kan gesteld worden dat de belevingsdiscoursen op verschillende punten afwijken van de huidige dominante discoursen en deze vervolgens nuanceren. Dit pleit voor een meer inclusieve benadering van radicalisering waarbij het belevingsdiscours als aanvulling kan dienen op de huidige wetenschappelijke inzichten. Tevens kan een meer inclusieve aanpak bijdragen aan beleid omtrent radicalisering.

Kernconcepten: radicaliseringsbeleving, definitie radicalisering, factoren voor

(6)

6

1. Inleiding

Het onderwerp radicalisering, en in het bijzonder islamitische radicalisering, heeft zich in de afgelopen jaren ontwikkeld tot ‘hot topic’, waarover veel gesproken en geschreven wordt in de media, politiek, wetenschap en publieke opinie. Sinds de oprichting van de Islamitische Staat is er sprake van een verontrustend aantal Nederlanders dat vertrekt om deel te nemen aan de strijd van radicale islamitische groeperingen, met name in Syrië en Irak. Tot en met 2016 is er van 285 mensen bekend dat zij zijn uitgereisd (AIVD, 2017, p. 3). Nu moet vooropgesteld worden dat uitreizen, of deelnemen aan een (gewelddadige) strijd extreme consequenties zijn van radicalisering. Radicalisering leidt vaak niet tot dit soort extreme reacties. De groep radicale moslims in Nederland is dan ook naar alle waarschijnlijkheid groter dan de groep uitreizigers. Helaas zijn er geen betrouwbare cijfers beschikbaar over de omvang van de groep islamitisch radicalen in Nederland.

Desalniettemin is radicalisering een probleem voor de maatschappij, zowel op individueel, als collectief niveau. Het kan leiden tot spanningen tussen en binnen

gemeenschappen die zich uiten in angst, onveiligheid, onzekerheid en onrust (Van Kessel, 2016, p. 5; Moors & Dückers, 2015, p. 4). Overheidsinstanties en andere betrokken partijen trachten onrust en angst te neutraliseren en de weerbaarheid tussen en binnen groepen te versterken. Ook wordt er gepoogd radicale moslims te deradicaliseren middels

deradicaliseringsprogramma’s. Deze lijken tot dusver echter niet het beoogde resultaat te hebben behaald, mensen lijken niet te deradicaliseren op basis van deze programma’s (Gielen in NRC, 2017).

Er wordt vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines reeds relatief veel onderzoek gedaan naar wat radicalisering is en waarom mensen radicaliseren. Hierbij wordt echter weinig aandacht besteed aan hoe geradicaliseerde Nederlandse moslims radicalisering zelf beleven. Het is nuttig hier meer aandacht aan te besteden omdat het zich inleven kan leiden tot betere samenwerking en saamhorigheid (Heijkamp, 2014, p. 8). Deze beleving is tot nu toe onderbelicht gebleven. Aangezien vervreemding en verwijdering van de gevestigde samenleving naar voren komen als belangrijkste reden voor radicalisering zijn het kweken en versterken van samenwerking en saamhorigheid noodzakelijk (Moors & Dückers, 2015, p. 4). Inzicht krijgen in de beleving van een groep zou dan ook gunstig kunnen zijn met oog op beleidsvorming.

(7)

7

te verkrijgen in de radicaliseringsbeleving en richt zich hierbij op geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen. Door de extreem moeilijke bereikbaarheid en soms juridische obstakels is het vaak onmogelijk geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen te interviewen die op hun hoogtepunt van radicalisering zijn. Er is daarom gekozen voor een respondentengroep bestaande uit geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen die niet meer radicaal zijn of zich aan het einde van dit proces bevinden, experts en

betrokkenen die zeer dicht bij de doelgroep staan. Zij worden het meest in staat geacht ideeën, gevoelens en overtuigingen van de doelgroep te verwoorden.

Nog niet eerder heeft het concept radicaliseringsbeleving centraal gestaan in

wetenschappelijk onderzoek. De integratie van de concepten radicalisering en beleving komt als volgt tot stand. Radicalisering wordt besproken aan de hand van de terminologie omtrent radicalisering en de factoren voor radicalisering. Dit zijn dimensies die reeds vaker

onderzocht zijn door verschillende sociaal-wetenschappelijke disciplines. Beide onderwerpen zullen dan ook interdisciplinair benaderd worden. Vervolgens wordt de beleving besproken aan de hand van taal en discours, waarbij er onder andere vanuit wordt gegaan dat taal en discours machtsrelaties construeren en van subjectieve aard zijn (Foucault, 1972, p. 49). De twee concepten worden extensief besproken in het theoretisch kader waarna zij geïntegreerd worden tot radicaliseringsbeleving. Aan de hand van semigestructureerde interviews wordt vervolgens getracht wordt de beleving van radicalisering van radicale Nederlandse

islamitische mannen in kaart te brengen. Dit onderzoek beoogt als aanvulling te dienen op de reeds bestaande wetenschappelijke inzichten en hiermee het beleid omtrent radicalisering ten goede te komen.

(8)

8

2. Theoretisch Kader

2.1 Terminologie

Hoewel de term radicalisering, en de daaraan nauw verwante termen zoals ‘radicaal’ en ‘deradicalisering’, in toenemende mate wordt onderzocht, kent de term geen eenduidige definitie binnen de wetenschap (Veldhuis & Bakker, 2007, p. 449-450). Dit komt naar voren in studies waarin soms verwezen wordt naar twaalf verschillende definities van radicalisering (De Wilde, Langenbach, Schipper & Wong, 2016, p. 3-4). Deze definities kennen

verschillende invalshoeken en nuances. Dit kan verklaard worden door het doel waarmee een definitie beschreven wordt. Een definitie voortkomend uit terrorismestudies zal de nadruk leggen op het verband tussen terrorisme en radicalisering en daarmee een ander doel kennen dan een definitie uit de filosofie. Deze verschillende definities zijn onder te verdelen in drie thema’s: legitimiteit, geweld en terrorisme, en illegaliteit. Het wetenschappelijke debat rondom de definitie van radicalisering zal nu besproken worden aan de hand van bovengenoemde drie thema’s, waarbij

- legitimiteit verwijst naar “het recht om gezag uit te oefenen” (Bokhorst, 2014, p. 20) - terrorisme verwijst naar “het uit ideologische motieven plegen van op mensenlevens gericht geweld, dan wel het aanrichten van maatschappij-ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke ondermijning en destabilisatie te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden” (NCTV, 2016, p. 6-7)

- illegaliteit verwijst naar onwettelijke zaken of gedrag, waartegenover legaal, wettelijk geoorloofde zaken of gedrag staat (Van Dale Online, z.d.).

Er zullen ook wetenschappelijke onderzoeken meegenomen worden die zijn geschreven voor instellingen in het beleidsveld.

2.1.1 Legitimiteit

Radicalisering wordt door veel sociale wetenschapers gekenmerkt door “een verwerping van de legitimiteit van de bestaande orde” (Wong et al., 2016, p. 3; Gielen, 2008, p. ; Demant, Slootman, Buijs & Tillie, 2008, p. 12-13) en belicht vanuit het idee van legitimiteit. Zo definieert politicologe Gielen (2008) radicalisme als “een toenemend verlies van legitimatie van de democratische samenleving met een idee of utopie hoe het anders zou moeten” (p.

(9)

9

14). Vervolgens kan radicalisering worden gezien als een proces waarbij de bereidheid groeit om diepingrijpende veranderingen in de samenleving en democratische rechtsorde, op een eventueel ondemocratische manier, na te jagen, te ondersteunen, of anderen hiertoe aan te zetten (Gielen, 2008, p.14). De nadruk ligt hier op de legitimiteit van de bestaande

rechtsorde. Ook wordt er voorzichtig een link gelegd met illegaliteit, door aan te geven dat er eventueel op ondemocratische wijze verandering zal worden nagestreefd. Ook in de definitie van politicologen Hamdy, Demant & Buijs (2006) ligt de nadruk op legitimiteit van de maatschappij. Zij voegen daaraan toe dat de wil om verandering aan te brengen voortkomt uit een ernstige onvrede met de huidige maatschappij en een idee hoe het anders zou moeten (p. 16). In deze beschrijving wordt een onvrede geuit met de bestaande maatschappij en de legitimiteit in twijfel getrokken.

De Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD), een belangrijke actor binnen het beleidsveld vanwege zijn adviserende rol binnen de overheid omtrent risico’s en

dreigingen, legt in zijn definitie ook de nadruk op legitimiteit door te wijzen op de bedreiging van de democratische rechtsorde. Radicalisering wordt door de AIVD (2006) beschouwd als een proces en gedefinieerd als: “De groeiende bereidheid om diepingrijpende veranderingen in de samenleving (eventueel op ondemocratische wijze) na te streven en/of te ondersteunen die op gespannen voet staan met, of een bedreiging kunnen vormen voor de democratische rechtsorde” (p. 12). De AIVD stelt kortom dat radicalisering niet per definitie buitenwettelijk hoeft te zijn, maar het wel een bedreiging kan zijn voor de democratie. Radicalisering

impliceert het opzoeken van de grenzen van de wet en kan daar soms overheen gaan. De tot nu toe besproken definities zijn uiteenlopend, maar kennen als overkoepelend thema

legitimiteit. De hierna te bespreken definities kennen als overkoepelend thema geweld en terrorisme en illegaliteit.

2.1.2 Geweld en terrorisme

Het overkoepelende thema geweld en terrorisme is terug te zien in meerdere definities. Dit blijkt onder andere uit de definitie van beleidsactor Nationaal Coördinator

Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) (2016) die radicalisering omschrijft als een proces ‘waarbij de bereidheid van een persoon om extreme consequenties uit hun denkwijze te aanvaarden en deze om te zetten in eventuele gewelddaden groeit. Radicalisering wordt door de NCTV ook wel beschouwd als ‘een proces dat van activisme leidt tot extremisme en

(10)

10

tot slot terrorisme’ (p. 6). Er wordt in deze definitie van radicalisering voor het eerst in dit onderzoek verwezen naar geweld en terrorisme. Dit is enerzijds niet vreemd gezien de aard van de organisatie. Anderzijds is de connotatie met terrorisme en geweld opvallend vanwege de grote overgang met eerdere definities die stellen dat radicalisering eventueel

ondemocratisch is.

Ook internationale betrekkingen experts Veldhuis & Bakker (2007) omschrijven radicalisering als een verschijnsel waarbij ‘bepaalde opvattingen en ideeën kunnen leiden tot terrorisme’ (p. 450). In deze definitie is er sprake van een directe connotatie met terrorisme, maar hoeft terrorisme niet een direct gevolg van radicalisering te zijn. Vanuit de criminologie kan aangesloten worden bij deze definitie. Radicalisering kan beschouwd worden als “het voorstadium van terroristisch geweld” (Abels, 2007, p. 126-127; De Graaff, De Poot & Kleemans, 2009, p. 332). Deze directe connotaties met terrorisme zijn enigszins verklaarbaar aangezien het gaat om onderzoeken van terrorisme experts en criminologen. Maar ook door andere sociaal wetenschappers wordt de link tussen radicalisering en terrorisme reeds in de definitie benoemd. Dit duidt op een sterke associatie van radicalisering met terrorisme. Zo hanteren Bartlett, Birdwell & King (2010), onderzoekers van Demos, een Britse sociaal-politieke denktank, in hun onderzoek een definitie waarin terrorisme als direct gevolg van radicalisering wordt beschouwd. Zij stellen dat radicalisering verwijst naar een proces

waarbij terrorisme en gewelddadig extremisme steeds meer aangemoedigd worden en waarbij de persoon in kwestie zich in sommige gevallen zelf aansluit bij een terroristische organisatie (p. 57). Ook sociaalpsychologen Van Der Pligt en Koomen (2009) leggen ook een direct verband tussen radicalisering en terrorisme door te stellen dat “radicalisering… meestal niet tot terrorisme leidt, maar wel de geesten daarvoor rijp maakt” (p. 2).

2.1.3 Illegaliteit

Naast de overkoepelende thema’s legitimiteit en geweld en terrorisme lijkt er een derde overkoepelend thema te zijn: illegaliteit. De hierna te bespreken definities brengen

onderscheid aan tussen processen van radicalisering die wel tot illegaal gedrag leiden, zoals geweld en terrorisme, en processen van radicalisering waarbij er legaal gedrag vertoond wordt. De associatie met geweld, of zelfs met terrorisme, wordt dus niet algemeen gedeeld. Zo stellen psychologen Young, Holsappel, Zwenk & Rooze (z.d.) dat het zaak is een verschil te maken tussen gewelddadige en niet-gewelddadige radicalisering. Zo kan iemand overtuigd

(11)

11

zijn van radicale standpunten, maar geweld en terreur niet accepteren als een tactiek (p. 9). Radicalisering kan op deze manier gezien worden als een schaal; iemand kan radicaal zijn zonder gewelddadig te zijn en steeds gewelddadiger worden, waarbij het uiterste van radicalisme extremisme wordt. Extremisme wordt gedefinieerd als “het fenomeen waarbij personen of groepen vanuit ideologisch motief bereid zijn in ernstige mate de wet te overtreden of activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen” (NCTV, 2016, p. 5).Echter, wanneer er wordt gesproken over radicalisme hoeft het niet te impliceren dat iemand extremistisch of gewelddadig wordt. In dat geval kan radicaal ook legaal gedrag zijn. Deze inzichten zijn van belang omdat het interessant is om te onderzoeken waar de respondenten zich in dit debat plaatsen; beleven zij radicaal gedrag zelf als iets illegaals of legaals?

Ook in het werk naar (de)radicalisering van sociaal wetenschapper Bjørgo (2009) zijn de onderwerpen legaliteit en illegaliteit te herkennen. Zo wordt er een onderscheid gemaakt tussen deradicalisering en disengagement (uittreding), waarbij deradicalisering het cognitief afzweren van een bepaald gedachtegoed impliceert en uittreding gezien kan worden als een verandering in gedrag waarbij er uitgetreden wordt van een radicale groepering, zonder dat het gedachtegoed afgezworen hoeft te worden (p. 362-363). Voor de radicaliseringsbeleving is dit een interessant verschil. Het betekent dat verschil gemaakt dient te worden tussen mensen die er bepaalde waarden en ideeën op na houden (cognitief) en mensen die hun radicale waarden en ideeën tot uiting laten komen (gedrag), waarbij het eerste legaal is en het tweede illegaal kan zijn. Omdat het van invloed kan zijn op de beleving is het van belang om te onderzoeken of de respondenten ook verschillen maken in soorten radicalisering.

Het is opmerkelijk dat een ‘hot topic’ als radicalisering geen eenduidige definitie kent. Ook lopen de associaties met radicalisering uiteen van legitimiteit, naar geweld en terrorisme, tot illegaliteit. Bovenstaande bevindingen - de verschillende definities en de verschillende connotaties - zullen later tegen het licht gehouden worden van de

radicaliseringsbeleving van Nederlandse islamitische geradicaliseerde mannen. Eerst zullen de meest voorkomende factoren besproken worden die invloed hebben op radicalisering. Tot slot zal de zojuist besproken definitie van de AIVD (2006) gedurende deze scriptie als uitgangspunt genomen worden vanwege de invloedrijke rol die de AIVD heeft.

(12)

12 2.2 Islamitische radicalisering

Er zijn vele verschillende factoren die het radicaliseringsproces triggeren (Bjørgo, 2011, p. 3-4). De meest voorkomende factoren uit de wetenschappelijke literatuur zullen nu besproken worden. Wegens de grote hoeveelheid aan factoren zijn deze met oog op overzichtelijkheid opgedeeld in push- en pullfactoren. Hierbij verwijzen pushfactoren naar omstandigheden die maken dat het individu ontvankelijk is voor radicalisering en pullfactoren verwijzen naar factoren die er toe leiden dat individuen zich aangetrokken voelen tot de radicale islam, vaak hangen deze met elkaar samen (Huijnk et al., 2015, p. 17). Er zal nu eerst iets gezegd worden over het profiel van een radicaal.

2.2.1 “De Radicaal”

Er is bijna altijd sprake van een combinatie aan factoren die radicalisering in een individu aanwakkert. Ook reageren individuen verschillend op deze factoren. Hierdoor is het niet nuttig om daadwerkelijke of potentiële radicalen, extremisten of terroristen te profileren en valt er geen voorspelling te doen van potentiële radicalen op basis van dit onderzoek (Bjørgo, 2011, p. 277). Ook is profileren moeilijk omdat het schetsen van een sociaal-demografisch profiel van ‘de radicaal’ zeer moeilijk is (Buijs, Demant & Hamdy, 2006, p. 242-243). Radicalen komen uit alle lagen van de bevolking, oefenen verschillende beroepen uit en kennen verschillende culturele achtergronden en nationaliteiten. Wel kenmerkend lijken geslacht en leeftijd: het gaat doorgaans om relatief jonge mannen (Corens, 2008, p. 2-3). Om deze reden zijn geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen de doelgroep van dit onderzoek. Soms worden de gezinsstructuur, met name de status en/of afwezigheid van de vader, en de puberteit genoemd als kenmerken die ontvankelijk maken voor radicalisering (Slootman & Tillie, 2006, p. 53-54; Spee & Reitsma, 2017, p. 4).

2.2.2 Pushfactoren

Er zijn meerdere factoren die een individu ontvankelijk kunnen maken voor radicalisering (Demant, Slootman, Buijs & Tillie, 2008). Eén van deze factoren is ervaren onrecht. Dit gevoel van onrecht kan zich op meerdere vlakken voordoen, zoals op economisch, etnisch, raciaal, juridisch, politiek, religieus en/of sociaal vlak. Discriminatie vormt de tweede pushfactor en wordt als belangrijke reden voor het ervaren van onrecht beschouwd en kan zich voordoen op alle bovenstaande vlakken (Meertens, 2007, p. 36; Huijnk et al., 2015, p. 17; Demant et al., 2008, p. 102; Van Den Bos, Loseman & Doosje, 2009, p. 11).

(13)

13

Discriminatie is nauw verbonden aan de derde pushfactor: relatieve deprivatie. Dit is het relatief gedepriveerde gevoel dat een individu kan krijgen wanneer het zich vergelijkt met anderen (referentiegroepen) die het beter hebben. Deze factor komt bij bovenstaande onderzoekers uit vrijwel alle disciplines naar voren als voedingsbodem voor radicalisering. Illegaal, crimineel gedrag kan vervolgens een middel zijn om bepaalde doelen, zoals economisch succes of maatschappelijk succes, te behalen stelt socioloog Merton (1938, p. 678). Daar wordt aan toegevoegd dat relatieve deprivatie bovendien ook een belangrijk verschijnsel is op groepsniveau. Groepsdeprivatie blijkt vervolgens “de sterkste drijvende kracht achter de motivatie om zaken te veranderen, desnoods op illegitieme wijze” (Meertens, 2007, p. 37).

Een vierde pushfactor die wordt aangehaald is de behoefte aan binding welke vaak gepaard gaat met het gevoel van uitsluiting (Huijnk et al., 2015, p. 17-18). Deze behoefte komt naar voren als pushfactor wanneer het gaat om processen van sociale en culturele uitsluiting. Het gaat hier om een reactie op het gevoel niet vanzelfsprekend een deel van de Nederlandse samenleving te zijn. Dit gevoel van uitsluiting kan aanzienlijk veel impact hebben, vooral bij jongeren die wel in Nederland geboren zijn. Met name het vormen van een identiteit en de moeilijkheden die veel jongeren hierbij ervaren zorgt voor het gevoel van uitsluiting.

Dit idee wordt bevestigd vanuit de sociale psychologie en daaraan wordt toegevoegd dat veel mensen kampen met onzekerheid omtrent de eigen persoonlijke en sociale identiteit. De zoektocht naar identiteit is dan ook de vijfde pushfactor. Het beantwoorden van vragen als ‘wie ben ik?’ en ‘tot welke groep behoor ik?’ wordt moeilijk gemaakt doordat de visies van de westerse en islamitische wereld ideeën op zowel politiek, cultureel, economisch als religieus vlak regelmatig enorm uit elkaar liggen. Dit terwijl mensen een fundamentele behoefte hebben aan zekerheid over de wereld om hen heen en de eigen plaats daarin

(Meertens, 2007, p. 40; Van Den Bos et al., 2009, p. 14; Corens, 2008, p. 5). Veel Turkse en Marokkaanse Nederlanders hebben het gevoel over meerdere identiteiten te beschikken en slechts beperkt zeggenschap te hebben over hun eigen identiteit. Zij hebben het gevoel dat zij zich in bepaalde situaties geen Nederlander mogen voelen en de omgeving hen de moslim-, Marokkaanse- of Turkse identiteit oplegt (Huijnk et al., 2015, p. 17-18).

Deze pushfactor hangt samen met een potentiële pullfactor. Een radicale groepering kan namelijk invulling geven aan de behoefte aan zekerheid. Een groep kan duidelijkheid bieden

(14)

14

over de sociale identiteit, regels bieden omtrent gedrag en wat men van anderen kan verwachten (Van Den Bos et al., 2009, p. 14; Meertens, 2007, p. 40).

De individuele identiteit wordt mede vormgegeven door de sociale identiteit van een individu. De sociale identiteit, een zesde pushfactor, kan ook een rol spelen in het eventueel oplopen van ‘wij-zij denken’ van geradicaliseerde moslims in Nederland. Het wij-zij denken kan verergerd worden door wat sociaal psychologen de ‘ingroup-outgroup theorie’ noemen. Er is reeds gesteld dat het behoren tot een groep duidelijkheid kan bieden omtrent de

individuele sociale identiteit. Niet alleen deze duidelijkheid is belangrijk, individuen streven er ook naar om een positieve sociale identiteit te verkrijgen of behouden omdat deze

samenhangt met de individuele identiteit. Een positieve identiteit komt vervolgens grotendeels tot stand door de ‘ingroup’ met relevante ‘outgroups’ te vergelijken op een manier die gunstig is voor de ingroup en waardoor de ingroup op een positieve manier afwijkt van outgroups. Het is daarom zo dat individuen geneigd zijn de eigen groep, de ‘ingroup’, te begunstigen en positiever te waarderen omdat dit een positief effect heeft op de individuele sociale identiteit (Tajfel & Turner, 1979, p. 40; Lewis & Sherman, 2010, p. 212). De behoefte aan een positieve sociale identiteit, het idee geen vanzelfsprekend deel te zijn van de Nederlandse samenleving en het gevoel bedreigd te worden (dit wordt

onderstaand nader besproken) kunnen leiden tot een versterking van de ingroup-outgroup gevoelens. Het kan aanzetten tot “identificatie en trouw ten aanzien van de eigen groep… dit kan weer een stimulans zijn andere groepen met minachting en vijandigheid te percipiëren” (Corens, 2008, p. 7). Vervolgens dreigt het gevaar dat deze gevoelens verder radicaliseren tot het benaderen van outgroups als “(potentieel) agressief, onbetrouwbaar, boosaardig en wreed; als onmenselijker dan zijzelf, en daarom geen enkel mededogen verdienend” (Van Der

Dennen, 2005,p. 3-4). Het ingroup-outgroup fenomeen kan radicalisering in de hand werken doordat andere groepen als onwenselijk worden gezien.

De zevende pushfactor betreft het eerder genoemde gevoel van uitsluiting. Dit heeft voor deze jongeren onder andere te maken met het gevoel dat culturele opvattingen die anders zijn dan de mainstream culturele opvattingen er niet mogen zijn in Nederland. Daarnaast hebben deze jongeren het gevoel dat er in de Nederlandse maatschappij met twee maten gemeten wordt, door de politiek, maar met name door de media. Ook voelen deze jongeren zich onrechtvaardig behandeld wanneer zij het gevoel hebben dat politici kwetsbare opmerkingen over moslims mogen maken, maar de vrijheid van meningsuiting andersom niet

(15)

15

zo ruim genomen wordt (Huijnk et al., 2015, p. 18). Vanuit de sociale psychologie wordt dit gevoel omschreven als groepsbedreiging: “Wanneer de groep waaraan jongeren deze

identiteit ontlenen vervolgens wordt bedreigd, ofwel daadwerkelijk fysiek door geweld ofwel symbolisch door stigmatisering van de groep, kan deze bedreiging extra sterk op het individu uitwerken” (Van Den Bos, 2009, p. 17). Vervolgens kunnen er negatieve attitudes ontstaan jegens andere groepen wanneer de eigen groep symbolisch of realistisch bedreigd wordt. Dit gevoel van bedreiging heerst in grote mate onder islamitische jongeren, met name omdat er sinds de aanslagen van 11 september 2001 in Amerika door autochtone

Nederlanders zeer sterk negatief over de groep islamitische Nederlanders geoordeeld wordt (Van Den Bos, 2009, p. 17). Hier voegen socioloog Castells (2011) en ASW’er Huijnk (2015) aan toe dat de moslimidentiteit hierdoor in sommige gevallen ook als ‘resistance identity’ wordt gezien; een identiteit die in het leven is geroepen om weerstand te bieden tegen het voor moslims nadelige maatschappelijke en politieke klimaat in Nederland (p. 1998-2000; p. 20-21). Ook de moord op Theo van Gogh in 2004 vormde een belangrijke gebeurtenis. Achteraf kan gesteld worden dat deze gebeurtenissen de al aanwezige polarisatie verergerd hebben door bijvoorbeeld het toenemen van anti-islamitische uitingen (De Haan, 2007, p. 252). Naast bovenstaande gebeurtenissen trekken velen van hen zich internationale gebeurtenissen zoals de Irakoorlog van Bush en de steun van westerlingen en westerse landen aan Israël erg aan. Deze gebeurtenissen en de reacties hierop hebben het wij-zij denken in Nederland versterkt (Slootman & Tillie, 2006, p. 46; Meertens, 2007, p. 38). De

moslimidentiteit als resistance-identity kan tot slot als achtste en laatste pushfactor beschouwd worden.

2.2.3 Pullfactoren

Naast pushfactoren bestaan er ook veel theorieën over pullfactoren die van invloed kunnen zijn op radicalisering. De manier waarop pullfactoren de kans op radicalisering bepalen wordt vaak beïnvloed door pushfactoren. Het is een samenspel tussen push- en pullfactoren, ze hangen vaak samen. Zo wordt de eerste pullfactor, de behoefte aan binding, zojuist beschreven als pushfactor, ook genoemd als fundamentele pullfactor in het

radicaliseringsproces. Behoefte aan binding geeft aan dat individuen het gevoel willen hebben dat zij bij een voor hen waardevolle groep behoren. Een radicale beweging kan deze behoefte aan binding vervullen voor het individu. Het ontlenen van een positieve sociale identiteit speelt hierbij een grote rol en wordt verschaft door de subcultuur die heerst binnen

(16)

16

de groepering (Demant et al., 2008, p. 102). Wanneer het deelnemen aan een radicale beweging voldoet aan de behoefte van binding kan dit gezien worden als een pullfactor. De tweede pullfactor geeft antwoord op de pushfactor ‘discriminatie’ omdat radicale groeperingen vaak op gevoelens van discriminatie inspelen. Een radicale groepering kan doormiddel van het aanbieden van leefregels aan het individu een stevige houvast bieden omtrent de vraag: ‘hoe te leven en hoe om te gaan met discriminatie?’. Er wordt op een duidelijke manier uitgelegd hoe men zou moeten leven en wanneer men de plicht heeft in opstand te komen op het moment dat moslims bedreigd worden. Zo wordt gepropagandeerd dat moslims wereldwijd worden aangevallen en dat het middels een heilige oorlog (djihaad) mogelijk is om een eind te maken aan de onrechtvaardige en ongelijke behandeling van moslims wereldwijd. (Huijnk et al., 2015, p. 19). Het idee een einde te maken aan de

verkeerde behandeling van moslims wereldwijd komt voort uit het idee van de oemmah: een concept dat het universalisme van de Islam belichaamt en dat een raamwerk biedt voor religieuze eenheid waarin plek is voor alle gelovigen, ongeacht culturele diversiteit. Het concept neemt de vorm aan van een wereldwijde gemeenschap van moslims, die zij meer dan veertien eeuwen geleden oprichtten (Hassan, 2006, p. 311; Al-Ghannouchi, 2000, p. 107). De oemmah is een vredig (neutraal) concept, maar het benadrukken van het lijden van moslims wereldwijd wordt gebruikt om mensen te ronselen voor radicale groeperingen.

Ook speelt er een derde pullfactor binnen de religieuze dimensie van radicalisering mee: de behoefte aan zingeving. Sommige individuen zijn op zoek naar persoonlijke

betekenisgeving om de wereld om hen heen te kunnen begrijpen. Een antwoord hier op kan worden gevonden binnen de ideologie van een radicale beweging (Demant et al., 2008, p. 102).

2.3 Beleving

Tot dusver is het radicalisering als concept en als proces uiteengezet aan de hand van de dominante wetenschappelijke- en beleidsliteratuur. Om uiteindelijk de beleving van de respondenten in kaart te brengen wordt er gebruik gemaakt van taal en discours. De beleving van het radicaliseringsproces aan de hand van taal en discours is niet eerder centraal gesteld in voorgaande onderzoeken. Dit onderzoek introduceert daarom het kernconcept

radicaliseringsbeleving en tracht de beleving van radicalisering van geradicaliseerde

(17)

17

Het dominante wetenschappelijke debat omtrent radicalisering als concept en omtrent de factoren voor radicalisering zijn reeds uiteengezet. Deze onderwerpen betreffen met name het concept radicalisering. Daarom dient er ook een theoretisch raamwerk voor het tweede concept, beleving, te worden neergezet. Dit zal gebeuren aan de hand van theorieën en inzichten omtrent taal en discours. Verderop zal de integratie van deze concepten toegelicht worden.

Hoe een individu iets beleeft heeft veel te maken met opvattingen, gevoelens, associaties en ideeën. Taal en discours zijn hierop van invloed. Met taal en discours wordt namelijk betekenis gegeven aan de sociale wereld om ons heen (Ritzer, 2014, p. 604) en wordt iets vervolgens op een bepaalde manier beleefd. Er zal nu verder worden ingegaan op wat taal is, wat discours is en hoe deze invloed hebben op de belevingswereld. Dit gebeurt aan de hand van het inzichten uit het structuralistisch perspectief (Ritzer, 2014; Hansen, 2014; Hall, 1992), discours (Foucault, 1972; Jørgensen & Phillips, 2002) victimization (Carrabine, Iganski, Lee, Plummer & South, 2004) en agency (Dietz & Burns, 1992).

2.3.1 De invloed van taal

Het belang van taal in de productie, het behoud en het veranderen van sociale relaties en macht wordt op grote schaal onderschat (Fairclough, 1989, p. 6-7). Dit kan mogelijk ook het geval zijn bij radicale Nederlandse islamitische mannen. Het is daarom zaak het bewustzijn te vergroten over hoe taal kan bijdragen aan de dominantie van bepaalde (groepen) mensen over andere mensen. Bewustwording is de eerste stap op weg naar emancipatie (Fairclough, 1989, p. 6). Uit structuralistisch perspectief is er opgemerkt dat taal gezien kan worden als een systeem van tekens: een structuur. De betekenis van elk teken komt voort uit de verhouding die het met andere tekens uit het systeem heeft. Betekenissen, de geest en uiteindelijk de sociale wereld worden gevormd door de structuur van taal (Ritzer, 2014, p. 604).

De sociale wereld en betekenissen worden kortom vorm gegeven door de structuur van taal en het structuralisme benadrukt dat woorden in principe geen betekenis hebben, maar deze pas krijgen door de tegenstelling tot een ander woord. Op deze manier geeft de mens de sociale wereld betekenis door het gebruik van taal (Hansen, 2014, p. 176-179). Zo kan een individu of een groep de sticker ‘radicaal’ opgeplakt worden. Volgens Hansen (2014) zou dit betekenen dat ‘radicaal’ het tegenovergestelde is van ‘niet-radicaal’, want een woord krijgt zijn betekenis door de tegenstelling met een ander woord.

(18)

18

kennis die taal produceert een bepaald soort macht vormt die wordt uitgeoefend over hen die ‘gekend’ worden. Wanneer deze kennis in de praktijk wordt gebracht, ontwikkelt de groep die (wellicht onbewust of ongewenst) gekend wordt zich tot subject. Op deze manier is er altijd sprake van een machtsrelatie in taalgebruik (p. 169). Zo kan dit ook toegepast worden op de doelgroep van dit onderzoek, door voort te borduren op bovenstaand voorbeeld. ‘De radicaal’ wordt gekend door de ‘niet-radicaal’ en hierdoor tot subject gemaakt. Op deze manier bekleedt de radicaal een lagere machtspositie, omdat hij degene is die gekend wordt.

2.3.2 De invloed van discours

Om de belevingswereld van een radicaal te kennen is het belangrijk stil te staan bij de associaties, attitudes en overtuigingen omtrent radicalisering die radicalen hebben. Het is daarom zaak te onderzoeken of de dominante opvattingen dezelfde associaties, attitudes en overtuigingen delen of dat deze aangevuld moeten worden met de beleving van radicalen. Deze associaties, attitudes en overtuigingen komen uit een bepaald discours. Taal wordt geïnterpreteerd door sociale actoren en deze geven haar betekenis. Dit gebeurt binnen een bepaald discours: “a particular way of talking about and understanding the world (or an aspect of the world” (Jørgensen & Phillips, 2002, p. 1).

Discours betreft hetgeen gezegd en gedacht kan worden, maar ook hetgeen niet gezegd wordt, wie er kan spreken, wanneer en op basis van welke autoriteit. Discours behelst betekenissen en sociale verhoudingen, het vormt machtsrelaties en subjectiviteit. Het is meer dan taal an sich: het is vormend voor de sociale wereld (Foucault, 1972, p. 49). Taal is vervolgens, zoals eerder gesteld, nooit neutraal omdat zij zich altijd binnen een bepaald discours bevindt. Een bepaalde manier van praten legt identiteiten en sociale relaties bloot, creëert op deze manier de sociale realiteit en geeft deze vorm (Jørgensen & Phillips, 2002, p. 9). Ook de besproken literatuur over het concept van radicalisering en factoren voor

radicalisering bevinden zich binnen een bepaald discours en het is daarom interessant de beleving van de doelgroep hiernaast te leggen. Wellicht komt het discours van

geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen niet geheel overeen met het discours waarmee zij beschreven worden en kan dit discours aangevuld worden door de belevingen van de doelgroep zelf.

2.3.3 Victimization en agency

(19)

19

waaronder victimization (het tot slachtoffer maken) van geradicaliseerde jongeren. Victimization duidt op de verwachte ondergeschiktheid van de actor aan structurele omstandigheden. De actor, in dit geval geradicaliseerde jongeren, zou hierdoor niet op een volledig bewuste en autonome manier kunnen handelen. Slachtofferschap in de context van victimization impliceert een zwakke, kwetsbare en hulpbehoevende actor (Carrabine, Iganski, Lee, Plummer & South, 2004, p. 115-116). Dit staat lijnrecht tegenover de overtuiging van

agency, zoals besproken door Dietz en Burns (1992, p. 188-190). Zij stellen dat agency wordt

gekenmerkt door het vermogen van actoren om op een autonome wijze te handelen en niet ondergeschikt te zijn aan de omstandigheden (structuren), maar een actieve rol in te nemen in de eigen gedragingen. Om de radicaliseringsbeleving in kaart te brengen is het belangrijk te onderzoeken of er sprake is van victimization of agency. Het geportretteerd worden als slachtoffer, het gevoel hebben slachtoffer te zijn of juist zeggenschap te hebben heeft invloed op hoe een individu iets beleeft. Het is daarom zinvol stil te staan bij de vraag hoe radicale Nederlandse islamitische mannen deze termen beleven en ook hoe zij zichzelf en hun radicaliseringsproces hebben beleefd. Hoe ervaren zij de taal en de manier waarop er over hen gesproken wordt en voelen zij zich bijvoorbeeld slachtoffer, of juist niet?

2.4 Interdisciplinariteit

De zojuist besproken onderwerpen ‘terminologie omtrent radicalisering’, ‘factoren voor radicalisering’ en ‘beleving’ worden reeds regelmatig los van elkaar bestudeerd, ook aan de hand van interviews met de doelgroep. De beleving van radicaliseringvan geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen is echter nog niet eerder in kaart gebracht aan de hand van hun associaties met de terminologie, gevoelens over factoren voor radicalisering en

opvattingen omtrent het onderwerp. Daarom integreert dit onderzoek deze onderwerpen en komt zo tot een nieuw concept: radicaliseringsbeleving. Gedurende dit onderzoek zal dit nieuwe interdisciplinaire concept centraal staan en gedefinieerd worden als: “de associaties, ervaringen en overtuigingen van een individu omtrent radicalisering”.

Het nieuwe kernconcept ‘radicaliseringsbeleving’ is voortgekomen uit de integratie van de volgende concepten: de terminologie omtrent radicalisering, factoren voor

radicalisering en beleving aan de hand van taal en discours. Dit zijn concepten die in zichzelf reeds multidisciplinair van aard zijn. Zo bieden perspectieven uit onder andere de

criminologie, internationale betrekkingen, politicologie en psychologie een overzicht te komen van de verschillende definities van radicalisering. Dit onderzoek heeft de thema’s

(20)

20

waarmee radicalisering beschreven wordt onderverdeeld in legitimiteit, terrorisme en geweld en illegaliteit.

Vervolgens bieden met name sociaal psychologische perspectieven inzicht in de factoren die kunnen bijdragen aan radicalisering. Het sociaal psychologische perspectief wordt aangevuld door ideeën uit de sociologie, algemene sociale wetenschappen en migratie en etnische studies over waarom individuen radicaliseren. Samen schetsen zij een zo

compleet mogelijk beeld van welke factoren individuen kunnen drijven om te radicaliseren, zonder zich te beperken tot één oogpunt. Tot slot wordt beleving in dit onderzoek

vormgegeven aan de hand van theorieën omtrent taal en discours. Hierbij worden theorieën gebruikt uit de filosofie, taalwetenschappen, criminologie en sociologie.

In het methodehoofdstuk wordt verder toegelicht hoe radicaliseringsbeleving geoperationaliseerd wordt.

(21)

21

3. Probleemstelling

Het literatuuronderzoek wijst op een gebrek aan wetenschappelijke inzichten omtrent de radicaliseringsbeleving van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen.

Radicalisering en radicalen worden hoofdzakelijk benaderd vanuit een vrij statisch discours waarbinnen de nadruk gelegd wordt op wat radicalisering is en welke factoren ontvankelijk maken voor radicalisering. Er worden definities en theorieën aangeleverd vanuit verscheidene disciplines, maar minder is bekend over hoe radicale Nederlandse islamitische mannen

hiertegen aankijken. Het is daarom van belang de associaties, opvattingen en overtuigingen van de doelgroep inzichtelijk te maken om zo tot een beter begrip van de

radicaliseringsbeleving te komen. Dit is gewenst omdat deze kennis het beleid omtrent

radicalisering ten goede zal komen. Wanneer het lukt om naar radicalisering te kijken door de bril van iemand die geradicaliseerd is geweest, iemand die het zelf heeft meegemaakt, kan er beter omgegaan worden met dit vraagstuk.

Om de radicaliseringsbeleving op een wetenschappelijke manier te onderzoeken wordt er naar verschillende zaken gekeken. Deze vormen de basis voor de hierna te bespreken deelvragen. Allereerst wordt er getracht inzicht te krijgen in de vraag wat de doelgroep zelf als radicalisering beschouwt. Ook moet het interne proces van de doelgroep gekend worden: wat heeft hen gedreven te radicaliseren? Tot slot is het zaak inzicht te verkrijgen in hoe de doelgroep haar interactie met de buitenwereld beleeft.

De doelgroep van dit onderzoek betreft geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen. De doelgroep wordt bewust aangeduid als ‘geradicaliseerde’ mannen en niet als ‘radicalen’ of ‘ex-radicalen’ omdat radicalisering geen staat is waarin een individu zich plotseling totaal wel, óf totaal niet in bevindt. Radicalisering wordt gezien als een proces dat opbouwt en afbouwt en waar verschillende factoren in meespelen (NCTV, 2014; Gielen, 2008; AIVD, 2006; De Graaff et al., 2009; Van Den Bos et al., 2009).

Dit onderzoek tracht zo goed mogelijk in kaart te brengen wat de beleving van radicalisering van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen is. Wellicht komen de opvattingen, associaties en overtuigingen omtrent radicalisering van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen niet geheel overeen met het discours waarmee zij

beschreven worden. Het belevingsdiscours zou in dat geval de huidige dominante discoursen kunnen nuanceren en eventueel aanvullen. De radicaliseringsbelevingen worden in kaart gebracht aan de hand van de volgende onderzoeksvraag:

(22)

22

Wat is de beleving van radicalisering van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen?

Op basis van het theoretisch kader zijn er drie deelvragen opgesteld aan de hand waarvan de resultaten van dit onderzoek besproken zullen worden. Samen trachten zij antwoord te geven op de hoofdvraag.

1. Wat is radicalisering volgens geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen? Deze beschrijvende eerste deelvraag probeert te achterhalen welke ideeën, associaties en opvattingen radicale Nederlandse islamitische mannen hebben bij radicalisering. Met deze deelvraag wordt aangesloten bij het eerste deel van het theoretisch kader, de terminologie, waarin het debat omtrent verscheidene definities van radicalisering uit verschillende disciplines uiteengezet werd. Er wordt verwacht naar aanleiding van deze deelvraag een eventuele aanvulling op de verschillende definities van radicalisering te kunnen geven of deze te kunnen nuanceren.

2. Welke factoren hebben volgens geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen

invloed gehad op hun radicalisering?

Deze tweede deelvraag tracht het radicaliseringsproces van de doelgroep in kaart te brengen.

Hoe is dit proces verlopen, welke factoren hebben ertoe bijgedragen? Om inzicht te verkrijgen in de radicaliseringsbeleving is het zaak kennis te vergaren over hoe het radicaliseringsproces is verlopen. De deelvraag sluit aan bij het tweede gedeelte van het theoretisch kader waarin vanuit verschillende disciplines verklaard wordt waarom individuen radicaliseren.

3. Hoe beleven geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen de huidige opvattingen

omtrent radicalisering?

Deze laatste deelvraag tracht de gevoelens, ideeën en percepties die de doelgroep heeft omtrent de huidige beschrijving en opvattingen van radicalisering in kaart te brengen. Er wordt hierbij gekeken naar de eventuele aanmerkingen die de respondenten hebben op de huidige opvattingen. De deelvraag sluit aan bij het derde gedeelte van het theoretisch kader, taal en discours. Er wordt onderzocht of en hoe taal en discours van de huidige dominante

(23)

23

opvattingen een rol spelen bij de beleving van radicalisering van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen.

Door bovenstaande deelvragen samen te voegen wordt de hoofdvraag Wat is de beleving van

radicalisering van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen? beantwoord. Zoals

besproken bestaat de respondentengroep ex-radicale Nederlandse islamitische mannen, experts en betrokkenen die zeer dicht bij de doelgroep staan. Alle deelvragen zullen dan ook beantwoord worden aan de hand van de interviews met zowel de ex-radicale respondenten als de experts en betrokkenen. Er wordt hen gevraagd de interviewvragen zoveel mogelijk vanuit het perspectief van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen te beantwoorden. Ex-radicale Nederlandse mannen zijn zelf ook geradicaliseerd geweest en dus betekent dit dat zij tijdens het interview de vragen beantwoorden vanuit hun ideeën uit hun radicale periode. De experts en betrokkenen hebben intensief contact met de doelgroep en weten goed wat er speelt. Hen zal worden gevraagd de interviewvragen te beantwoorden vanuit de hen bekende ideeën, opvattingen en gevoelens van de doelgroep. Er zal na de bespreking van de resultaten aan de hand van de deelvragen een terugkoppeling worden gemaakt naar de literatuur uit het theoretisch kader.

3.2 Wetenschappelijke relevantie

Radicalisering wordt in de wetenschappelijke literatuur vaak conceptueel benaderd en er zijn dan ook verscheidene definities van radicalisering die hun basis in verschillende disciplines van de wetenschap vinden. Er is kortom geen eenduidige definitie van radicalisering. Ook wordt er veel onderzoek verricht naar het proces van radicalisering en de factoren die hiertoe bijdragen. Wederom wordt dit vraagstuk vanuit verscheidene disciplines onderzocht. Er wordt in meerdere onderzoeken met participanten gewerkt en met de doelgroep gesproken. Echter, hoe de doelgroep de terminologie, de factoren voor radicalisering en de huidige dominante opvattingen beleeft is nog niet centraal gesteld in wetenschappelijk onderzoek naar radicalisering. Er wordt daarom getracht inzicht te verkrijgen in de

radicaliseringsbeleving door de associaties, overtuigingen en gevoelens omtrent

radicalisering van de doelgroep te onderzoeken. Het belevingsdiscours biedt mogelijk nieuwe inzichten die de huidige wetenschappelijke perspectieven kunnen nuanceren of aanvullen.

(24)

24 3.3 Maatschappelijke relevantie

Er vanuit gaande dat het algemene streven is een harmonieuze samenleving te bevorderen, dienen maatschappelijke vraagstukken op een zo inclusief mogelijke manier benaderd te worden. Het is daarom belangrijk de belevingen van radicalisering van radicale Nederlandse islamitische mannen in kaart te brengen. Wanneer men er in slaagt door de bril van de personen in kwestie te kijken, kan dit een waardevolle toevoeging zijn voor de ontwikkeling van beleid. Door de beleving beter te begrijpen kunnen er maatregelen getroffen worden die de kans groter maken dat iemand afstand neemt van het radicale gedachtegoed en niet opnieuw betrokken raakt bij een radicale groepering. Door te zorgen dat mensen een cognitieve verandering doormaken en niet enkel een gedragsverandering, wordt de kans groter dat iemand niet opnieuw betrokken raakt (Bjørgo, 2009, p. 362-363). Wanneer men bekend is met de beleving van de personen in kwestie kan het beleid hierop aangepast worden. Beleid dat inspeelt op cognitieve verandering bij individuen waardoor zij zo min mogelijk in de verleiding komen opnieuw in aanraking te komen met radicalisering. Het is kortom zo dat mensen beter aangesproken kunnen worden wanneer er aangesloten wordt op hun beleving en dit is relevant omdat de maatschappij als streven heeft radicalisering te verminderen en voorkomen.

(25)

25

4. Methode

4.1 Onderzoeksstrategie

Uit de aard van dit onderzoek vloeit logischerwijs een kwalitatieve onderzoeksstrategie voort, gevolgd door een constructivistische ontologie en een interpretivistische epistemologie (Bryman, 2012, p. 379; p. 33-34). Er is voor kwalitatief onderzoek gekozen vanwege hetgeen dit onderzoek inzichtelijk tracht te maken: belevingen. Het in kaart brengen van dit

onderwerp vraagt om een kwalitatieve onderzoeksstrategie omdat deze ruimte biedt voor uitgebreide beschrijvingen en doorvragen.

In dit onderzoek wordt uitgegaan van een constructivistische ontologie. Deze gaat ervan uit dat er geen vaststaande, universele werkelijkheid bestaat, maar dat deze continu gevormd wordt door interactie tussen sociale actoren. Op deze manier wordt de werkelijkheid geconstrueerd door menselijke interactie en is ze een sociaal construct en geen vaststaand en/of universeel gegeven (Bryman, 2012, p. 33-34). Een constructivistische ontologie sluit goed aan bij het in kaart brengen van belevingen aan de hand van taal en discours omdat ervan uit gegaan wordt dat taal en discours betekenissen, de geest en uiteindelijk de sociale wereld vormgeven (Hansen, 2014; Ritzer, 2014; Hall, 1992; Foucault, 1972; Jørgensen & Phillips, 2002). Er wordt kortom vanuit gegaan dat menselijke interactie de werkelijkheid construeert en dit is een gedachte die overeenkomt met een constructivistische ontologie. Naast een constructivistische ontologie kent dit onderzoek een interpretivistische epistemologie die er vanuit gaat dat er geen universeel kenbare werkelijkheid bestaat, waardoor het niet mogelijk is op een neutrale manier tot kennis te komen (Bryman, 2012, p. 28-31). De onmogelijkheid hiervan is in dit onderzoek naar voren gekomen door de

bespreking van verschillende interpretaties en ideeën omtrent radicalisering. Deze vloeien voort uit verschillende disciplines en zijn daarom nooit neutraal. Daarnaast vertrekt een interpretivistische epistemologie vanuit het idee dat kennis wordt vergaard middels

interpretaties van de werkelijkheid vanuit het perspectief van actoren (Bryman, 2012, p. 28-31). In dit onderzoek betreft dat de interpretaties van radicalisering vanuit het perspectief van radicale Nederlandse islamitische mannen. Dit wordt in kaart gebracht door de belevingen van deze doelgroep te interpreteren en daarom zijn interpretaties van belang. Tot slot heeft een interpretivistische epistemologie als doel fenomenen te begrijpen en niet te verklaren (Bryman, 2012, p. 29). Dit onderzoek zal dan ook niet claimen de sociale werkelijkheid te

(26)

26

verklaren, maar pogen de sociale werkelijkheid omtrent de radicaliseringsbelevingen van ex-radicale Nederlandse islamitische mannen te begrijpen.

4.2 Onderzoeksdesign

Er wordt in dit onderzoek gekozen voor een Case Study Design als onderzoeksontwerp. Dit ontwerp is het best passend omdat het goed aansluit bij dit onderzoek dat op diepgaande en gedetailleerde wijze de radicaliseringsbeleving analyseert. Het onderzoek richt zich

vervolgens op een specifieke casus: de radicaliseringsbeleving van geradicaliseerde

Nederlandse islamitische mannen. Een case study design heeft als doel één specifieke casus te doorgronden middels een gedetailleerde en intensieve analyse en daarom past het bij de aard van dit onderzoek (Bryman, 2012, p. 66-69).

Bijkomstigheid van dit onderzoeksontwerp is dat de resultaten niet generaliseerbaar zijn. Zij mogen niet gegeneraliseerd worden naar een grotere populatie, maar ook niet naar een eerdere of latere tijd. De case study betreft enkel het huidige moment voor een specifieke doelgroep, maar geeft wel de mogelijkheid tot het vergaren van nieuwe wetenschappelijke en maatschappelijke inzichten (Bryman, 2012, p. 66-71).

4.3 Onderzoeksmethode

Dit onderzoekt heeft als doel inzicht te verkrijgen in de beleving van radicalisering van ex-radicale Nederlandse islamitische mannen. Het inzichtelijk maken van de belevingen van radicalen vraagt om een interviewstijl van flexibele aard. Middels een flexibele manier van interviewen kan elk interview een uniek karakter kan ontwikkelen. De best passende methode voor het waarborgen van een flexibele interviewstijl is het afnemen van semigestructureerde interviews. Zo wordt er voorafgaand aan de interviews een aantal vragen opgesteld die voor elk interview gelden (bijlage 5),maar is er tijdens het interview ruimte deze vragen op verschillende momenten te stellen en op verschillende manieren te verwoorden, afhankelijk van het verloop van het betreffende interview (Bryman, 2012, p. 471). Op deze manier wordt elke unieke beleving zo goed mogelijk in kaart gebracht.

De flexibele aard van semigestructureerde interviews biedt de respondenten ruimte om de eigen ideeën te uiten, toe te lichten en te onderbouwen op de door hen gewenste manier. Afhankelijk van de antwoorden die de respondenten geven op de vooraf opgestelde vragen, kunnen er bij elke respondent verschillende vervolgvragen gesteld worden. Wanneer een respondent bijvoorbeeld aangeeft dat er in zijn radicaliseringsproces met name sprake is

(27)

27

geweest van ‘de zoektocht naar identiteit’, biedt een semigestructureerd interview ruimte om door te vragen hoe deze zoektocht eruit zag. Op deze manier kan er op de juiste momenten en op de juiste manier ingegaan worden op de antwoorden van de respondenten en kan er

doorgevraagd worden naar ideeën, gevoelens en percepties van de respondenten. Op basis van deze methode van semigestructureerde interviews ontwikkelt elk interview zich tot een uniek verhaal.

De interviews worden bij voorkeur opgenomen zodat deze opnieuw beluisterd en getranscribeerd kunnen worden. Zo wordt de betrouwbaarheid van de resultaten maximaal gewaarborgd. De transcripten van deze interviews zijn terug te vinden in bijlage 7 en het codeerschema in bijlage 4. Echter, om privacy redenen hebben vier respondenten

voorafgaand aan de interviews niet ingestemd met het opnemen van het gesprek. Van deze interviews zijn nauwkeurige aantekeningen gemaakt die voorgelegd zijn aan de

desbetreffende respondenten ter verificatie. Deze aantekeningen zijn terug te vinden in bijlage 7 en ten behoeve van de valideerbaarheid van deze data is er een apart codeerschema gemaakt. Deze is terug te vinden in bijlage 3.

4.4 Operationalisering

Het kernconcept van dit onderzoek is radicaliseringsbeleving. Dit wordt gedefinieerd als: ‘de associaties, overtuigingen en ervaringen van een individu omtrent radicalisering’. Er wordt invulling gegeven aan de term radicaliseringsbeleving aan de hand van drie dimensies die voortvloeien uit de besproken literatuur en die tevens de reeds besproken deelvragen vormen. Dit betreft de terminologie omtrent radicalisering, de factoren voor radicalisering en taal en discours.

De eerste deelvraag beoogt inzicht geven in de terminologie omtrent radicalisering. Er zijn drie indicatoren gedestilleerd uit de terminologie, namelijk legitimiteit, geweld en terrorisme en illegaliteit. De indicator ‘legitimiteit’ is samengesteld op basis van literatuur vanuit verschillende disciplines: politicologie (Gielen, 2008; Hamdy et al., 2006), pedagogiek (Wong et al., 2016), migratie en etnische studies (Demant et al., 2008) en beleidsliteratuur (AIVD, 2006). ‘Geweld en terrorisme’, de tweede indicator, is samengesteld op basis van literatuur uit de volgende disciplines: internationale betrekkingen en terrorisme (Veldhuis & Bakker, 2007), criminologie (Abels, 2007; De Graaff et al., 2009), sociale psychologie (Van Der Pligt & koomen, 2009), beleidsliteratuur (NCTV, 2016) en een sociaal-politieke

(28)

28

denktank (Bartlett et al., 2010). De derde en laatste indicator is ‘illegaliteit’ en komt voort uit literatuur uit de disciplines van psychologie (Young et al., z.d.) en criminologie (Bjørgo, 2009). Deze deelvraag wordt benaderd met een open insteek. Een voorbeeldvraag van deze deelvraag is: ‘Hoe zou u radicalisering omschrijven?’ Vervolgens kan er worden

doorgevraagd naar de invulling die de respondenten aan de term geven.

Factoren omtrent radicalisering vormen de basis voor de tweede deelvraag. De

volgende tien indicatoren zijn gedestilleerd uit de factoren: ‘discriminatie’, ‘relatieve deprivatie’, ‘behoefte aan binding’, ‘zoektocht individuele identiteit’, ‘sociale identiteit’, ‘uitsluiting en groepsbedreiging’, ‘resistance identity’, ‘groepsverband’, ‘leefregels’ en ‘zingeving’. Het merendeel van deze indicatoren komt voort uit een combinatie van literatuur uit de volgende disciplines: sociale psychologie (Tajfel & Turner, 1979; Meertens, 2007; Van Den Bos et al., 2009; Corens, 2008; Lewis & Sherman, 2010; Van Der Dennen, 2005), algemene sociale wetenschappen (Huijnk et al., 2015), migratie en etnische studies (Demant et al., 2008; Slootman & Tillie, 2006) en sociologie (Merton, 1938; Castells, 2011). Uit bovenstaande indicatoren volgt een vraag, bijvoorbeeld: ‘Zijn er zaken die voor u aan

radicalisering hebben bijgedragen?’. Aan de experts en betrokken zal de vraag net iets anders geformuleerd worden, bijvoorbeeld: ‘Welke factoren ziet u als belangrijk naar voren komen voor radicalisering bij de mensen waarmee u werkt/u zich mee omgeeft?’. Waarbij ‘de mensen waarmee u werkt/u zich omgeeft’ vanzelfsprekend (ex-)radicale Nederlandse islamitische mannen betreft.

Huidige dominante opvattingen vormen de basis voor de derde deelvraag, deze wordt

meetbaar gemaakt door vier indicatoren die voortkomen uit theorieën over taal en discours. De eerste indicator is ‘machtsrelatie’, deze is beschreven door literatuur uit de

taalwetenschappen (Fairclough, 1989; Hall, 1992) en internationale betrekkingen (Hansen, 2014). Er wordt met name gekeken naar de verhoudingen tussen degenen die gekend worden en degenen die kennis over hen voortbrengen. De tweede indicator betreft ‘betekenisgeving van de sociale wereld’ en wordt besproken aan de hand van literatuur uit de kritische

taalwetenschappen (Jorgensen & Phillips, 2002) en filosofie (Foucault, 1972). Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar of en hoe het huidige dominante discours vorm geeft aan de radicaliseringsbeleving van de respondenten. ‘Victimization’, de derde indicator, wordt beschreven door literatuur vanuit de criminologie (Carrabine et al., 2004). Tot slot wordt ‘agency’, de vierde indicator, belicht door literatuur vanuit de sociologie (Dietz & Burns;

(29)

29

1992). Bij deze deelvraag zal indirect gevraagd worden naar de discoursen waartegen de respondenten aanlopen en wat zij hier tegenover stellen. Een voorbeeldvraag bij deze

deelvraag is: ‘Hoe voelt u zich bij het gebruik van het woord radicalisering?’ Ook hier zal de vraag iets anders geformuleerd worden wanneer deze aan een expert of betrokkene wordt gesteld, bijvoorbeeld: ‘Heeft u een idee van hoe de radicale individuen waarmee u werkt/zich omgeeft zich voelen bij het woord radicalisering?’.

Aan bovenstaande drie dimensies en zeventien indicatoren is in het theoretisch kader ruim aandacht besteed. Ter verduidelijking is er een operationaliseringsschema bijgevoegd in de bijlage 2.

4.5 Respondentengroep

Het is om meerdere redenen niet mogelijk om Nederlandse islamitische mannen te

interviewen die zich op het hoogtepunt van radicalisering bevinden. Wanneer mensen zeer radicaal zijn, zijn zij meestal niet benaderbaar voor buitenstaanders. Ook worden radicale Nederlandse islamitische mannen vaak in de gaten gehouden door inlichtingendiensten, zoals de AIVD en is het als individuele onderzoeker niet mogelijk om contact te krijgen. Het is kortom zeer moeilijk deze groep mensen te spreken. Bovendien is er vaak op dit hoogtepunt nog weinig sprake van reflectie.

Om de beleving van radicalisering in kaart te brengen is er voor gekozen interviews af te nemen met geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen die over het radicale

hoogtepunt heen zijn, en betrokkenen en experts die zeer nauw verbonden zijn met de doelgroep. De respondentengroep zal nu verder besproken worden, maar er zal niet in detail getreden worden over de identiteit van de respondenten wegens de privacy.

De groep geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen bestaat uit vier personen en de groep betrokkenen en experts uit negen personen. De groep geradicaliseerde

Nederlandse islamitische mannen biedt zeer nuttige informatie omdat zij radicalisering zelf hebben ondervonden en hier uit eerste hand over kunnen vertellen. Zo is een van de

ervaringsdeskundigen lid geweest van meerdere radicale groeperingen. Uiteindelijk is hij uitgereisd, maar werd op de grens tussen Turkije en Syrië tegengehouden door de

inlichtingendiensten en teruggestuurd naar Nederland. Hij heeft nu een eigen

consultancybureau dat zich inzet voor het deradicaliseren van radicale jongeren. De tweede ervaringsdeskundige radicaliseerde met name online, had zijn koffers gepakt en zijn reis

(30)

30

uitgestippeld om in Syrië te gaan vechten maar werd tegengehouden door de politie.

Momenteel werkt hij aan de bewustwording omtrent radicalisering onder jonge islamitische jongens. De derde ervaringsdeskundige is lid geweest van de radicale groepering Straat Dawah/Behind Bars, heeft verscheidene Syriëgangers onderdak geboden en helpen uitreizen en onderhield intensieve contacten met aanhangers van de radicale Hofstadgroep. De vierde en laatste ervaringsdeskundige is ook een voormalig lid van Straat Dawah/Behind Bars en heeft in de gevangenis gezeten wegens vermeende beraming van terroristische activiteiten.

De groep geïnterviewde betrokkenen en experts bestaat uit negen personen. Dit zijn met zorg geselecteerde respondenten die op verschillende manieren zeer dicht bij de geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen staan. Daarom kunnen zij zeer nuttige informatie bieden. De eerste respondent is een jongeman uit de Haagse Schilderswijk van wie er meerdere jeugdvrienden zijn afgereisd naar de Islamitische Staat in Syrië en Irak. De tweede respondent is een beleidsmedewerkster van de Nationaal Coördinator

Terrorismebestrijding en Veiligheid. Zij heeft intensief contact met de doelgroep omdat zij onder andere focusgroepen organiseert met radicale islamitische jongeren. De derde respondent is een medewerker van een adviesbureau dat veel werkt met geradicaliseerde jongeren in Amsterdam. De vierde respondent is een wetenschapper die veel onderzoek heeft verricht naar islamitische (ex-)radicalen en hierbij veel diepe, open gesprekken heeft gevoerd met hen. De vijfde is politicoloog en verbonden aan ‘Republiek Allochtonië’, een van de grootste Nederlandstalige sites op het gebied van integratievraagstukken, waaronder radicalisering. Deze respondent is onder andere veel in gesprek met radicale en ex-radicale jongeren en hun familie. De zesde respondent werkt binnen de Verenigde Naties. Vanwege zijn persoonlijke achtergrond en het feit dat hij veel werkt met geradicaliseerde en

gederadicaliseerde jongeren is deze respondent van grote waarde. Respondent zeven is een medewerker van de gemeente Amsterdam en werkt met islamitische gezinnen waarin radicalisering voorkomt. Op deze manier spreekt de respondent de doelgroep zeer vaak en komt hij bij de doelgroep thuis. Respondent acht is de zus van een geradicaliseerde jongeman die de Islamitische Staat aanhangt en van plan was uit te reizen naar Syrië. Dit is mislukt wegens nauwe monitoring door de AIVD. De laatste respondent werkt bij de hulplijn radicalisering en staat op deze manier intensief in contact met de doelgroep.

De geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen, de betrokkenen en de experts beschikken samen over een extensief en waardevol beeld van de beleving van radicalisering

(31)

31

van geradicaliseerde Nederlandse islamitische mannen. Ondanks de getroffen maatregelen is het zeer moeilijk geweest om respondenten te werven voor dit onderzoek. Ook

geradicaliseerden die hun meest radicale periode achter zich hebben gelaten of helemaal niet meer in het proces zitten, betrokkenen en experts zijn vaak angstig en terughoudend in het bespreken van gevoelige informatie omtrent radicalisering en de beleving hiervan. Er is gestreefd naar het vinden van vijftien respondenten, echter is dit vanwege het zeer gevoelige onderwerp en de beperkte tijd niet gelukt en zijn dit dertien respondenten geworden. Wel zijn er over het algemeen vrij lange interviews afgenomen, waaronder een interview van

tweeënhalf uur en twee van anderhalf uur.

4.6 Respondentenwerving

De respondenten zijn op verscheidene manieren benaderd wegens de, over het algemeen, extreem moeilijke bereikbaarheid van de doelgroep. Zo is er allereerst contact opgenomen met verschillende consultancybureaus op het gebied van radicalisering, overheidsinstanties, verenigingen van moskeeën, kennisinstituten en onderzoekers om zo in contact te komen met geradicaliseerde moslims en/of betrokken en experts. Op deze manier zijn er twee

respondenten geworven. De tweede manier van benaderen hield in dat er online en in kranten is gezocht naar interviews met of over geradicaliseerde moslims en/of betrokken en experts. Zodra er namen uit interviews voor de onderzoeker bekend waren is er via Facebook en e-mail getracht contact te leggen met deze mensen. In twee gevallen heeft dit geresulteerd in een interview met een geradicaliseerde Nederlandse islamitische man. Als derde methode is het persoonlijk netwerk van de onderzoeker ingezet. Persoonlijke en werkgerelateerde relaties hebben twee interviews opgeleverd: één met een zeer nauw betrokken respondent en twee met een expert. Tot slot is er gebruikt gemaakt van snowball sampling, waarbij er via de bestaande respondenten contact is gelegd met vijf nieuwe respondenten (Bryman, 2012, p. 424).

Al met al is het een zeer lastige opgave geweest om respondenten te werven. Het onderwerp radicalisering in de brede zin en het eventueel met een kritische blik bekijken van dit onderwerp bleek voor velen iets waar zij zich niet makkelijk over durfden uit te laten. Ook is de identiteit van de onderzoeker (autochtoon, blank, jong, vrouw) van invloed geweest: de onderzoeker werd soms met name door de geradicaliseerde respondenten voorafgaand aan de interviews niet helemaal toegelaten. Er is dan ook voorafgaand aan elk interview aandacht besteed aan het op het gemak stellen van de (potentiële) respondent. Dit is gedaan door

(32)

32

bijvoorbeeld te herhalen dat tijdens een interview alles gezegd mag worden en er geen goede of foute antwoorden zijn, door het garanderen van anonimiteit voor degenen die dit

prefereerden en door te benadrukken dat dit onderzoek respondenten een stem wil geven omtrent de beleving van radicalisering en hierbij vertrekt vanuit een neutraal uitgangspunt.

4.7 Dataverwerking en –analyse

Allereerst bestaan de data van dit onderzoek uit alle interviews die zijn afgenomen. Deze zijn na afloop zo snel mogelijk getranscribeerd om eventuele emoties en andere opmerkelijke zaken te noteren die niet in woorden besproken zijn tussen respondent en onderzoeker, maar als data wel relevant zijn. Daarna zijn alle verzamelde data geanalyseerd aan de hand van codering. Er is gebruikt gemaakt van open coding: het onderverdelen, labelen en

conceptualiseren van de data (Bryman, 2012, p. 569). Nieuwe codes zijn ontstaan door axiaal te coderen, waardoor de open codes aan elkaar zijn verbonden. De laatste stap was het

samenvoegen van axiale codes tot kerncategorieën middels selectief coderen (Bryman, 2012, p. 568). Het coderen van data middels deze stappen is een iteratief proces en zorgt ervoor dat er in elk nieuw interview meer aangescherpte vragen gesteld konden worden.

Het doel van deze scriptie is het in kaart brengen van de beleving van radicalisering, iets wat niet of nauwelijks eerder gedaan is, daarom is het belangrijk het theoretisch kader los te laten tijdens het analyseren. Zo kan er mogelijk een aanvulling worden gegeven op de theorie. De data analyse wordt daarom gebaseerd op grounded theory: een inductieve wijze van data analyse waarbij de data met open blik benaderd worden (Bryman, 2012, p. 712). Dit betekent echter niet dat eventuele overlap met het theoretisch kader wordt uitgesloten.

4.8 Ethische verantwoording

Wegens het complexe en gevoelige karakter van het onderwerp van dit onderzoek kunnen de data die tijdens de interviews wordt verzameld persoonlijke of soms wellicht strafrechtelijke informatie bevatten. Het is daarom zaak uiterst voorzichtig om te gaan met de data. Om te garanderen dat de respondenten op geen enkele manier nadelige consequenties zullen ervaren van hun deelname aan dit onderzoek, is gegarandeerd dat geen enkele naam vermeld zal worden in het onderzoeksverslag. Alle namen zijn bekend bij de onderzoeker en de namen van de respondenten die hiervoor toestemming hebben gegeven kunnen indien gewenst opgevraagd worden door de beoordelaars van dit onderzoek.

(33)

33

audio opname wordt gemaakt. Vier respondenten stelden als voorwaarde voor hun deelname dat er enkel aantekeningen werden gemaakt. Hier is vanzelfsprekend aan voldaan. De overige negen opnames zullen nooit voor andere doelen dan dit onderzoek openbaar worden gemaakt met oog op de privacy van de respondenten. Door bovenstaande punten openlijk te bespreken met de respondenten is getracht het de respondenten zoveel mogelijk naar de zin te maken en op hun gemak te stellen. Tevens is er op deze manier getracht misverstanden met de

respondenten achteraf te voorkomen.

Tot slot is er vanwege het mogelijk complexe en gevoelige karakter van dit

onderwerp in de interviews rekening gehouden met de opbouw van de vraagstelling om zo de respondent zoveel mogelijk op zijn gemak te stellen. Wanneer er bijvoorbeeld van te voren bekend was dat een respondent een traumatische ervaring heeft meegemaakt is hier niet meteen naar gevraagd. Ook is alle respondenten vooraf verteld dat zij op elk moment tijdens het interview konden aangeven dat hen bijvoorbeeld iets niet zint, of dat zij een bepaald onderwerp niet willen bespreken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Volgens Hamid zijn de ouderen in ieder geval zelf niet verantwoordelijk voor het uitvoeren van hun financiële plicht, omdat zij hier geestelijk niet meer toe in staat zijn..

Dan moeten alle spiegelassen door één punt gaan, want anders zijn er ook weer translaties (als er twee evenwijdige spiegelassen zijn) of glijspiegelingen (als er drie assen zijn

Het is in dit opzicht een interessant detail dat de enige landen in de wereld die zijn gesticht als religieuze thuislanden, namelijk Pakistan (voor de Indiase moslims) en Israël

Emigreer  Vestig moskeeën  Vermenigvuldig  creëer enclaves  Weersta autoriteiten  Voer de sharia in  Neem over.

- Op sociale media zie ik heel vaak beelden van het conflict. Ik zie hoe heftig het is. Kin- deren en moeders die op strand vermoord zijn. Ik kan niet uitleggen wat je dan ziet.

Om te begrijpen waarom het kalifaat zoveel trekken van een inlichtingenstaat vertoonde, en daarmee bijzonder veel waarde hechtte aan binnenlandse en buitenlandse controle en

Deze aanname is belangrijk voor de legitimiteit van IS als organisatie, maar ook voor het rekruteren van potentiële strijders, zeker wanneer IS deze aanname weet te koppelen aan

17 Toen zonden Wij Onze geest naar haar en hij deed zich aan haar voor als een goed gevormd mens....19 Hij zei: ‘Ik ben de gezant van jouw Heer om jou een reine jongen te