• No results found

De invloed van teamcohesie op teamprestatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van teamcohesie op teamprestatie"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Teamcohesie op Teamprestatie

Frédérique P. Bonink

Studentnummer: 10573585 Begeleider: Dr. Marc W. Heerdink Universiteit van Amsterdam

Bachelorthese Sociale Psychologie, 31 mei 2016 Aantal woorden onderzoek: 4958

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

De Invloed van Teamcohesie op Teamprestatie 4

Methode 7

Resultaten 12

Discussie 17

(3)

Abstract

De invloed van taak- en sociale cohesie op teamprestatie werd onderzocht bij 25 zaalvoetbalteams die op recreatieve manier hun sport beoefenden. Omdat de teams op recreatieve manier hun sport beoefenen, werd verwacht dat sociale cohesie een betere voorspeller zou zijn voor teamprestatie dan taakcohesie. De deelnemers (N = 131) vulden voor de wedstrijd een ingekorte versie van de

Group Environment Questionnaire in om zo taak- en sociale cohesie te meten.

Zowel in de rust als na de wedstrijd werd de subjectieve teamprestatie gemeten door middel van een vragenlijst. Objectieve teamprestatie werd gemeten

gedurende de hele wedstrijd door middel van het coderen van bepaalde factoren. De resultaten toonden aan dat taakcohesie marginaal significant was voor

teamprestatie, en sociale cohesie niet significant. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat taakcohesie een betere voorspeller is voor teamprestatie bij

(4)

De Invloed van Teamcohesie op Teamprestatie

Tegenwoordig worden er in veel organisatorische instellingen, zoals bedrijven, militaire instellingen, sport en studie, individuen verplicht om in een team samen te werken en gemeenschappelijke doelen te behalen. Zo wordt er in het bedrijfsleven steeds meer gebruik gemaakt van zelfsturende teams (Devine, Clayton, Philips, Dunford & Melner, 1999; Kozlowski & Bell, 2003). De laatste jaren is er meer interesse gekomen in het werken in teamverband en is hiervan de populariteit gestegen (DeShon,

Kozlowski, Schmidt, Milner, & Wiechmann, 2004). De populariteit is onder andere gestegen omdat organisatorisch succes vaak toe te schrijven is aan het vermogen van teams om samen te werken en op hoog niveau te presteren. Door deze ontwikkelingen is het van belang om de teamprocessen te onderzoeken en het identificeren van de

processen die zorgen voor een toename in prestatie.

Een factor waarvan vaak wordt aangenomen dat die teamprestatie kan

beïnvloeden, is teamcohesie. Om samenwerking binnen een team te begrijpen hebben meerdere onderzoekers (Barrick, Stewart, Neubert, & Mount, 1998; Cohen & Bailey, 1997; Hackman & Morris, 1975) de aanname gemaakt dat teamprestatie een functie is van het teamproces waaronder teamcohesie valt (Van Vianen & De Dreu, 2001). Als er een verband bestaat tussen teamcohesie en teamprestatie is dat interessant voor het ontwikkelen van een betere teamprestatie en kan dat positieve consequenties hebben voor het optimaliseren van prestatie. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de

teamcohesie invloed heeft op teamprestatie (Dion, 2000; Hoegl & Gemuenden 2001, Mullen en Copper, 1994). Hierbij wordt gesteld dat leden van een hecht team zich meer inzetten voor het behalen van teamdoelen. Teamcohesie valt uiteen in twee dimensies, namelijk taakcohesie en sociale cohesie. In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van taakcohesie en sociale cohesie op teamprestatie.

(5)

Teamcohesie werd voor het eerst gedefinieerd in 1935 door Lewin en hij beschreef het als een kracht van aantrekking en afstoting die leden van groepen bij elkaar houdt (Martens, Hecht, Lvna, & Casey-Campbell, 2007). Tegenwoordig wordt meestal de definitie van Festinger, Schachter en Back (1950) gebruikt die teamcohesie beschouwt als het totale gebied van de krachten waardoor de leden bij de groep blijven. Een belangrijk aspect van deze definitie is dat het gericht is op het individu en de

krachten die een individu trekt om ervoor te zorgen bij een groep te blijven.

Teamcohesie is een factor voor het functioneren van een team en daarom kan de link worden gelegd naar sportteams. Teamcohesie kan onderverdeeld worden in twee onderliggende dimensies, namelijk taakcohesie en sociale cohesie. Taakcohesie

weerspiegelt de mate waarin teamleden samenwerken om gemeenschappelijke doelen te bereiken. Sociale cohesie verwijst naar de mate waarin teamleden empathie tonen naar elkaar en genieten van kameraadschap met de groep (Carron, Widmeyer & Brawley, 1985). Wanneer er sprake is van uitzonderlijke individuen die teveel de nadruk op zichzelf leggen, kan dit ten koste gaan van het teambelang. Er zijn vier factoren van invloed op teamcohesie, namelijk: een duidelijke rol voor de teamleden, bereidheid om persoonlijke offers te doen voor het team, de kwaliteit van communicatie tussen de teamleden en de gemeenschappelijke doelstellingen voor het team (Martin, Carron, & Burke, 2009).

Uit het onderzoek van Langfred (2000) kwam een zwakke maar positieve associatie naar voren tussen teamcohesie en teamprestatie in groepen van een overheidsinstantie van een sociaal dienst bureau. Bij dit onderzoek werd een sterk negatieve associatie gevonden tussen teamcohesie en teamprestatie in groepen van een Deense militaire eenheid. Mullen en Copper (1994) hebben aangetoond dat het effect

(6)

van teamcohesie op teamprestatie groter is in kleinere teams. In dit onderzoek is het aannemelijk om te suggereren dat groepsgrootte een rol speelt.

In het onderzoek van Chang en Bordia (2001) is aangetoond dat taakcohesie de enige significante voorspeller is van subjectieve teamprestatie en sociale cohesie de enige significante voorspeller van de kwaliteit van het team. De kwaliteit van het team valt onder de objectieve teamprestatie. Door deze bevindingen vereist de invloed van sociale cohesie op teamprestatie meer onderzoek.

Paskevich, Brawley, Dorsch en Widmeyer (1999) hebben aangetoond dat er sterke correlaties bestaan tussen taakcohesie en de gedeelde overtuigingen van leden over de collectieve effectiviteit. Kozub en McDonell (2000) vergeleken het belang van taakcohesie en sociale cohesie voor collectieve effectiviteit in rugbyteams en vonden eveneens dat taakcohesie relatief gezien belangrijker is voor effectiviteit dan sociale cohesie. In eerder onderzoek werd een positieve relatie gevonden tussen collectieve effectiviteit en prestatie in zowel laboratorium (Greenlees, Graydon & Maynard, 2000) als in veldonderzoek (Myers, Feltz, & Short, 2004; Myers, Payment, & Feltz, 2004). Uit bovenstaande onderzoeken kan de conclusie worden getrokken effectiviteit een directe link heeft tussen teamcohesie en teamprestatie.

Anshel (2003, aangehaald in Kebaili, Zanina & Arfa, 2015) beweert dat het van belang is om een effectief teamklimaat te hebben binnen een team, om zo teamcohesie te genereren. Het teamklimaat bestaat uit de sfeer, het milieu, de waargenomen

omstandigheden en relaties tussen de teamleden.

Uit de theorie blijkt dat een verband tussen teamcohesie en teamprestatie goed mogelijk zou kunnen zijn. In bovenstaande onderzoeken is er onderzoek gedaan naar grote overheidsinstanties en sportteams op hoog niveau. Het is een uitdaging om dit te onderzoeken met betrekking tot teamsport op recreatief niveau. Binnen een teamsport

(7)

is het namelijk van belang dat het team voorop staat en dat de spelers zich

ondergeschikt maken aan het team en zich niet enkel op zichzelf focussen. Bij een recreatiesport staat het plezier en het streven naar geluk voorop (Ryan, Little, Sheldon, Timoshina & Deci, 1999). In dit onderzoek zullen deelnemers onderzocht worden die hun teamsport beoefenen op recreatief niveau, waarbij één keer in de twee à drie weken een wedstrijd wordt gespeeld en geen trainingen plaatsvinden. In dit onderzoek wordt er gekeken of er een verband bestaat tussen teamcohesie en teamprestatie. Daarnaast wordt er gekeken of er een verschil bestaat tussen taakcohesie en sociale cohesie. Hierbij wordt gekeken wat de invloed is van taakcohesie op teamprestatie en wat de invloed is van sociale cohesie op teamprestatie. In bovengenoemde eerdere

onderzoeken was taakcohesie vaak een betere voorspeller voor teamprestatie dan sociale cohesie. In dit onderzoek wordt verwacht dat sociale cohesie een betere voorspeller zal zijn voor teamprestatie dan taakcohesie omdat de teams in dit onderzoek op recreatief niveau hun sport uitoefenen.

Methode

Deelnemers

Vijfentwintig mannelijke senioren zaalvoetbalteams die lid zijn van het USC Sportcentrum uit Amsterdam namen deel aan dit onderzoek. De onderzoekers hebben via het bestuur van het USC toestemming gevraagd en via de email contact gezocht met de teams. De deelnemers zijn minimaal achttien jaar oud en ontvingen een

consumptiebon voor hun deelname als beloning. De teams bestaan gemiddeld uit acht personen per team. Omdat er weinig vrouwelijke zaalvoetbalteams lid zijn bij het USC, is er gekozen om alleen mannen te onderzoeken om zo de onderlinge verschillen zo klein mogelijk te houden.

(8)

Materialen

Cohesie. Voor het meten van cohesie werd een verkorte versie van de Group Environment Questionnaire (GEQ; Carron, 1985) vragenlijst gebruikt die vlak voor de

wedstrijd werd aangeboden aan de deelnemers. De vragenlijst bestond oorspronkelijk uit achttien items en een negenpunts Likert-schaal variërend van één tot negen (1 = sterk mee oneens; 9 = sterk mee eens). In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een verkorte versie van de GEQ omdat de vragenlijst anders te lang zou zijn. Omdat de vragenlijst vlak voor de wedstrijd werd aangeboden aan de deelnemers is het van belang dat het invullen van de vragenlijst niet teveel tijd in beslag nam.

De GEQ werd ingekort naar aanleiding van het onderzoek van Prokesová en Musálek (2011) waarin onderzoek is gedaan naar de validiteit van elk item afzonderlijk voor cohesie. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek is de GEQ ingekort naar een vragenlijst van dertien items waarbij de validiteit voor het meten van teamcohesie het hoogst was. De Likert-schaal is ook aangepast naar vijfpunts Likert-schaal, variërend van één tot vijf ( 1 = sterk mee oneens; 5 = sterk mee eens) om dit te laten aansluiten bij de overige vragenlijsten en zo het overzicht te bewaren.

De GEQ meet teamcohesie en kijkt daarbij naar vier verschillende aspecten. Er werd zowel onderscheid gemaakt tussen taakcohesie en sociale cohesie, als tussen groepsintegratie en individuele aantrekkingskracht. Groepsintegratie-taakcohesie (GI-T) is de mate waarin een groep is verenigd in het bereiken van instrumentele

doelstellingen. Individuele aantrekkingskracht-taakcohesie (ATG-T) houdt de individuele motivaties in met betrekking tot de instrumentele doelstellingen.

Groepsintegratie-sociale cohesie (GI-S) is de mate waarin een groep is verenigd in het ontwikkelen van activiteiten en sociale relaties binnen de groep. Individuele

(9)

betrekking tot de activiteiten en de sociale relaties binnen de groep (Carron et al., 1985). Een vraag van de GEQ is bijvoorbeeld: ‘Ik ben tevreden over de mate waarin mijn team bereid is te sporten’ (ATG-T).

Er zijn verschillende redenen om te kiezen voor de GEQ vragenlijst. De vragenlijst biedt een sterkte theoretische onderbouwing (Carron et al., 1985). Daarnaast heeft onderzoek psychometrische integriteit ondersteund en uit eerder onderzoek blijft dat de GEQ de meest gebruikte maatstaaf is voor het meten van cohesie binnen een sport (aangehaald in Terry, Carron, Pink, Lane, Jones & Hall, 2000).

Teamprestatie. Teamprestatie werd op subjectief niveau door middel van een

vragenlijst op groepsniveau in de rust en na de wedstrijd gemeten. Voor de vragenlijst van prestatie werd de vragenlijst MATS gebruikt van zestien items waarbij gekeken werd naar vier constructen: communicatie, coördinatie, coöperatie en concentratie (MATS; McEwen & Beauchamp, 2016). De items waren gericht op groepsniveau. Voor het huidige onderzoek is de vragenlijst aangepast naar vijftien items, waarbij alle vier de constructen terugkomen maar waarbij ook één item per construct op individueel niveau gemeten wordt. De vragenlijst moest worden ingekort omdat het anders teveel tijd in beslag zou nemen. Een vraag uit de prestatievragenlijst is bijvoorbeeld: ‘Ik heb goed met de teamleden samengewerkt’. De deelnemers kunnen de items beantwoorden aan de hand van de vijfpunts Likert-schaal, variërend van één tot vijf ( 1 = sterk mee oneens; 5 = sterk mee eens). Daarnaast werd ook op objectief niveau gekeken naar teamprestatie waarbij de wedstrijd geobserveerd en gefilmd werd. Factoren die voorspellers zijn om de objectieve teamprestatie te meten zijn het aantal succesvolle passes, het aantal onsuccesvolle passes, het aantal doelpogingen, het aantal vrije trappen, het aantal strafschoppen, het aantal doelpunten en tot slot de eindstand. Deze factoren worden zowel in de eerste als in de tweede helft gemeten.

(10)

Dit onderzoek was onderdeel van een groter onderzoek waarin werd gekeken naar de relatie van verschillende groepsemoties op prestatie. In dit onderzoek zijn, naast teamcohesie, meerdere groepsemoties gemeten waaronder sportplezier, welke is

gemeten met de Physical Activity Enjoyment Scale (PACES; Mullen, Olson, Phillips, Szabo, Wójcicki, Mailey & McAuley, 2011) vragenlijst. De Achievement Goal Orientation werd gemeten met een Nederlandse versie van de door Elliot en Murayama (2008)

ontwikkelde Achievement Goal Questionnaire-Revised (AGQ-R) vragenlijst.

Self-Assessment Manikins is gemeten met een vragenlijst van Bradley en Lang (1994). Tot slot

is gebruik gemaakt van de I-PANAS SF (Thompson, 2007) om de bron van affect te meten.

Procedure

Gedurende vier weken werd onderzoek gedaan naar de zaalvoetbalteams van het USC. De deelnemers werden benaderd waarbij de instructies werden uitgelegd. Hierbij werd verteld dat de onderzoekers onderzoek deden naar de ervaringen van sporters tijdens wedstrijden. Door hun deelname bieden zij een helpende hand bij het afronden van de bachelorthese van de onderzoekers en zorgen zij voor meer kennis over de factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van prestatie van een sportteam. Op drie momenten werden de vragenlijsten afgenomen. Dit vond plaats vlak voor de wedstrijd, in de rust en vlak na de wedstrijd. De vragenlijsten zullen kort zijn en niet teveel tijd in beslag nemen. De vragenlijsten werden ofwel online afgenomen via een smartphone of een Ipad ofwel door middel van pen en papier. Daarnaast werd de wedstrijd geobserveerd en gefilmd en werden er enkele statistieken bijgehouden. De beelden zullen op geen enkele andere manier worden gebruikt en de privacy blijft streng gewaarborgd. Om de resultaten niet te beïnvloeden werd er geen informatie

(11)

gedeeld over eventuele voorspellingen of onderzoeksvragen. Na het onderzoek werden de deelnemers ingelicht over het werkelijke doel van het onderzoek en konden zij daarover alle vragen stellen die zij wilden.

Analyseplan

De deelnemers hebben individueel de drie vragenlijsten ingevuld. De GEQ vragenlijst, welke zowel naar taak- als sociale cohesie keek, is gemeten op individueel niveau maar het zegt iets over het team. Dit geldt ook voor de subjectieve teamprestatie vragenlijsten. De objectieve teamprestatie is gemeten op teamniveau. Aan de hand van een multi-level analyse, waarbij gekeken werd naar meerdere levels, werd de analyse gedaan op teamniveau. Vervolgens was het mogelijk om aan de hand van de resultaten op teamniveau, iets te voorspellen op individueel niveau.

Een Interclass Correlatie Coefficient (ICC) werd uitgevoerd om van individueel niveau naar groepsniveau te gaan. Dit kon alleen mits er voldoende overlap in zit. De ICC is een maat voor inter-beoordelaars betrouwbaarheid. In dit geval konden de

deelnemers gezien worden als de beoordelaars, en teamcohesie of teamprestatie als hetgene dat beoordeeld wordt. De ICC werd berekend op basis van een ANOVA. De ICC moest minstens .50 scoren om voldoende overeenstemming te hebben tussen de antwoorden van de leden en het gemiddelde van het team. Zodra de score minstens .50 is, konden de vragen geaggregeerd worden op groepsniveau. (ICC; Hallgren, 2012)

In het huidige onderzoek is teamprestatie de afhankelijke variabele en

teamcohesie de onafhankelijke variabele. De relaties in dit onderzoek werd getoetst met behulp van het statistische programma SPSS. De hypotheses werden getest door middel van een MANOVA omdat er twee continue onafhankelijke variabelen zijn, namelijk taak- en sociale cohesie, en twee continue afhankelijke variabelen, namelijk twee

(12)

meetmomenten voor prestatie en zowel op een objectieve manier als een subjectieve manier. Door een MANOVA te gebruiken kunnen de verschillen tussen de afhankelijke variabelen geanalyseerd worden. Er zijn assumpties waar voldaan aan moest worden. Allereerst moesten alle metingen random verdeeld zijn, er moest sprake zijn van

onafhankelijkheid en er moest sprake zijn van multivariate normaliteit. Daarnaast moest er homogeniteit van covariante matrix zijn. De vijfpunts Likert-schaal die werd gebruikt in zowel de vragenlijst van cohesie (GEQ) en de prestatievragenlijst zijn beide op

interval meetniveau, omdat ze variëren van één tot vijf.

Resultaten

In het huidige onderzoek zijn 25 teams onderzocht. Van de 138 deelnemers die deel hebben genomen aan het onderzoek hadden zeven deelnemers ofwel de gehele vragenlijst niet ingevuld, of meer dan de helft van de vragen niet ingevuld. Deze zeven deelnemers waren verdeeld over de 25 teams en hebben de vragenlijst niet kunnen invullen wegens tijdgebrek. Daarom is besloten de gegevens van deze deelnemers niet mee te nemen in de verdere dataverwerking. Daarnaast waren er vier deelnemers die willekeurig vragen hadden overgeslagen. Omdat dit om willekeurig verdeelde vragen ging, is bij deze vragen besloten het gemiddelde van een vraag te nemen. Deze opties werden besproken in het artikel van Schafer en Graham (2002). De overgebleven gegevens zijn gebruikt in de verdere dataverwerking, welke bestond uit 131

deelnemers, verdeeld over 25 teams. De grootte van de teams varieerde van drie tot acht personen per team. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 26.64 jaar (SD = 5.30). De deelnemers waren gemiddeld drie-en-een-half jaar lid van het team en beoefenden deze sport gemiddeld zeven-en-een-half jaar.

(13)

Een betrouwbaarheidsanalyse is uitgevoerd om te kijken of de samengestelde items hetzelfde concept meten en of er zodoende voldoende overlap in zit. De

betrouwbaarheid moet voldoende zijn om te aggregeren van individueel niveau naar teamniveau. Voor taakcohesie was de Cronbach’s a = .668 en voor sociale cohesie was de Cronbach’s a = .729. Voor de subjectieve teamprestatie in de rust was de Cronbach’s a = .805 en voor de subjectieve teamprestatie na de wedstrijd was de Cronbach’s a = .923. De betrouwbaarheid van de samengestelde items was goed en dit betekende dat ze nagenoeg hetzelfde concept meten (Field, 2009). De objectieve teamprestatie is gemeten op teamniveau en daarom niet opgenomen in de betrouwbaarheidsanalyse.

Een intra-class correlation coëfficiënt (ICC; Hallgren, 2012) is uitgevoerd om te kijken of het mogelijk is te aggregeren van individueel- naar teamniveau. Een One-Way

Anova is uitgevoerd om de ICC te berekenen (LeBreton & Senter, 2007). Bij het

uitvoeren van de Anova waren taak- en sociale cohesie en subjectieve teamprestatie gemeten op twee meetmomenten de afhankelijke variabelen, teamnummer was de onafhankelijke variabele. De ICC moest minstens .50 zijn. Bij een ICC van minstens .50 konden de individuele resultaten vertaald worden naar teamniveau. Sociale cohesie was significant, F(24, 106) = 2.51, p = .009 en de ICC was precies voldoende, namelijk ICC = .501. Taakcohesie was eveneens significant, F(24, 106) = 2.51, p = .001 en de ICC was boven de .50, namelijk ICC = .601. Subjectieve teamprestatie in de rust was significant,

F(24, 101) = 3.82, p = <.001 en de ICC was goed, namelijk ICC = 0.720. Subjectieve

teamprestatie gemeten na de wedstrijd was eveneens significant, F(24, 106) = 7.36, p = = .001 en de ICC was ook goed, namelijk ICC = 0.864. Omdat de ICC op alle afhankelijke variabelen groter was dan .50, wat betekent dat er overeenstemming zit tussen de antwoorden van de individuele leden en het gemiddelde van het team, kon er geaggregeerd worden naar teamniveau.

(14)

Voor het meten van teamprestatie is gebruik gemaakt van zowel een subjectieve meting als een objectieve meting. Factoren die voorspellers waren om de objectieve teamprestatie te meten zijn het aantal succesvolle passes, het aantal onsuccesvolle passes, het aantal doelpogingen, het aantal vrije trappen, het aantal strafschoppen, het aantal doelpunten en tot slot de eindstand. Bij het interpreteren van de codering van de objectieve teamprestatie bleek dat de resultaten erg uiteenliepen en daardoor de

validiteit te laag was. Dit kan komen doordat er vier onderzoekers hebben gecodeerd, en de richtlijnen wat bijvoorbeeld een ‘succesvolle pass’ bij iedere onderzoeker

verschillend waren. Daarnaast werd er wel gebruik gemaakt van video-opnames, maar deze waren te onduidelijk om te interpreteren. Voor het interpreteren van objectieve teamprestatie is daarom besloten om enkel gebruik te maken van de rust- en eindstand van de wedstrijd omdat hierbij de betrouwbaarheid het hoogst was. Dit werd per helft gecodeerd, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen winst (=1), gelijkspel (=0) en verlies (=-1). Objectieve teamprestatie werd gemeten op teamniveau en daarom hoeft het niet geaggregeerd te worden.

Een Multivariate Analysis of Variance test (MANOVA) werd uitgevoerd om de verschillen tussen de afhankelijke variabelen, subjectieve- en objectieve teamprestatie zowel gemeten in de rust als na de wedstrijd, te analyseren. Bij een MANOVA werden de scores op teamprestatie gecombineerd zodat de invloed van de onafhankelijke

variabelen, taak- en sociale cohesie, beter in beeld kwam. Bij de Multivariate Tests is gekeken naar de Pillai’s Trace (aangeraden in Field, 2009) en daaruit bleek dat het effect van taakcohesie op teamprestatie marginaal significant was, V = 0.36, F(4, 19) = 2.68, p = .063. Het effect van sociale cohesie op teamprestatie was niet significant, V = 0.31, F(4, 19) = 2.14, p = .116. Dit betekent dat er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen taak- en sociale cohesie. Dit is niet in lijn met de voorspellingen. Voorspeld werd dat

(15)

zowel taak- als sociale cohesie een significante voorspeller zou zijn voor teamprestatie, waarbij sociale cohesie een betere voorspeller zou zijn dan taakcohesie.

Om dit nader te onderzoeken is gekeken naar de Tests of Between-Subjects Effects tabel en deze kijkt naar de afzonderlijke prestatiemetingen. Allereerst werd er gekeken naar taakcohesie waarbij er een positief significant effect werd gevonden op zowel subjectieve teamprestatie gemeten in de rust, F (1, 22) = 7.59, p = .012, als op objectieve teamprestatie gemeten in de rust, F (1, 22) = 7.62, p = .011. Er werd eveneens een positief significant effect gevonden op objectieve teamprestatie gemeten na de wedstrijd, F (1, 22) = 5.05, p =.035. Op de subjectieve teamprestatie na de wedstrijd werd een positief marginaal significant effect gevonden, F (1, 22) = 2.98, p = .099, zie tabel 1. Uit de Multivariate Tests is gebleken dat er een marginaal significant effect van taakcohesie op teamprestatie was, namelijk p = .063. In tabel 1 valt af te lezen dat alleen taakcohesie een minder goede voorspeller was voor subjectieve teamprestatie gemeten na de wedstrijd, p = .099. De overige drie prestatiemetingen zijn wel significant, en dat betekent dat taakcohesie een goede voorspeller is voor de overige drie

prestatiemetingen. Met behulp van een Pearson’s Correlatie Analyse kon worden aangegeven of een effect een positieve- of negatieve richting had. Dit is weergegeven in tabel 2. Voor taakcohesie zijn alle correlaties op de afzonderlijke prestatiemetingen positief, wat betekent dat taakcohesie zorgt voor een verhoging van de teamprestatie.

(16)

Tabel 1

De F-Waarden en P-Waarden van Zowel Taakcohesie als Sociale Cohesie op Subjectieve Teamprestatie en Objectieve Teamprestatie Gemeten in de Rust en na de Wedstrijd.

* p < .050

Voor sociale cohesie werd een negatief significant effect gevonden op de

objectieve teamprestatie gemeten in de rust, F (1, 22) = 7.13, p = .014. Voor de andere prestatiemetingen werd geen significant effect gevonden. Dit is weergegeven in tabel 1. Dit betekent dat sociale cohesie slechts een significante voorspeller is voor objectieve teamprestatie gemeten in de rust. De resultaten van de MANOVA zijn tegen de

voorspelling in. Voorspeld werd dat sociale cohesie een groter effect zou hebben op teamprestatie dan taakcohesie. Voor zover hier iets over te zeggen is, lijkt het erop dat de resultaten het tegenovergestelde aantonen. In tabel 2 valt af te lezen dat voor sociale cohesie de correlaties op de afzonderlijke prestatiemetingen minder positief zijn dan taakcohesie, en zelfs één keer negatief, namelijk de invloed van sociale cohesie op objectieve teamprestatie in de rust (r = -.36).

Taakcohesie

F p

Sociale Cohesie

F p

Subjectieve prestatie rust 7.59 .012* 0.00 .983 Subjectieve prestatie na de

wedstrijd

2.98 .099 0.35 .561

Objectieve prestatie rust 7.62 .011* 7.13 .014* Objectieve prestatie na de

wedstrijd

(17)

Tabel 2

Pearson’s Correlaties Tussen Zowel Taakcohesie als Sociale Cohesie op Subjectieve Teamprestatie en Objectieve Teamprestatie Gemeten in de Rust en na de Wedstrijd.

Schaal 1 2 3 4 5 6

1. Taakcohesie - .22 .52* .37 .38 .45*

2. Sociale cohesie - .11 .20 -.36 .18

3. Subjectieve prestatie rust - .62* .47* .46*

4. Subjectieve prestatie na de wedstrijd - .21 .74

5. Objectieve prestatie rust - .37

6. Objectieve prestatie na de wedstrijd -

* p < .050

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van zowel taak- als sociale cohesie op teamprestatie. Taak- en sociale cohesie is voorafgaand aan de wedstrijd gemeten.

Teamprestatie, verdeeld in subjectieve- en objectieve teamprestatie, is gemeten in de rust en na de wedstrijd. Verwacht werd dat wanneer binnen een team een hoge mate van zowel taak- als sociale cohesie aanwezig is, dit positieve gevolgen zou hebben voor teamprestatie. De onderzoeksresultaten ondersteunen deze hypothese niet. Daarnaast werd verwacht dat sociale cohesie meer invloed zou hebben op teamprestatie dan taakcohesie. Uit de onderzoeksresultaten kwam naar voren dat zowel taak- als sociale cohesie weinig invloed hebben op teamprestatie, waarbij taakcohesie meer invloed heeft op teamprestatie dan sociale cohesie. Dit is een tegenstrijdig resultaat. Er werd verwacht dat sociale cohesie een betere voorspeller zou zijn omdat in dit onderzoek deelnemers zijn onderzocht die zaalvoetbal spelen op een recreatieve manier, waarbij

(18)

zij slechts wedstrijden spelen en niet trainen. Bij een recreatiesport staat het plezier en het streven naar geluk voorop (Ryan., 1999). Daarom was de verwachting dat sociale cohesie een betere voorspeller zou zijn.

Uit het huidige onderzoek blijkt dat taakcohesie een betere voorspeller is voor teamprestatie dan sociale cohesie, ongeacht het feit dat het een recreatieve sport is. De voorspelling om te suggereren dat sociale cohesie meer invloed heeft op teamprestatie bij recreatieve teams zal nog eens onder de loep genomen moeten worden. Een

mogelijke oorzaak voor het feit dat taakcohesie een betere voorspeller is, zou kunnen zijn dat de spelers tijdens een wedstrijd een doelstelling hebben en zo taakcohesie een groter effect heeft. Immers, taakcohesie weerspiegelt de mate waarin teamleden samenwerken om gemeenschappelijke doelen te bereiken (Carron et al., 1985).

Uit eerder onderzoek kwam naar voren dat taakcohesie een betere voorspeller was voor teamprestatie dan sociale cohesie (Chang en Bordia, 2001; Kozub en McDonell, 2000; Langfred, 2000; Mullen en Copper, 1994; Paskevich et al, 1999). Uit de

bevindingen van Paskevich et al. (1999) en Kozub en McDonell (2000) werd geconcludeerd dat taakcohesie relatief gezien belangrijker is voor effectiviteit dan sociale cohesie. In deze eerdere onderzoeken werd gebruik gemaakt van teams die sporten op hoog niveau waarbij zij gericht zijn op het behalen van goede prestaties. De bevindingen van het huidige onderzoek sluiten aan bij eerder onderzoek, waarbij taakcohesie meer invloed had op teamprestatie dan sociale cohesie. Chang en Bordia (2001) concludeerde dat taakcohesie de enige significante voorspeller is van subjectieve teamprestatie. Uit de analyses van de afzonderlijke prestatiemetingen bleek immers dat taakcohesie een positieve significant effect had op subjectieve teamprestatie in de rust, F (1, 22) = 7.59, p = .012, en dat taakcohesie een marginaal significant effect had op

(19)

Bordia (2001) vonden eveneens dat sociale cohesie de enige significante voorspeller was van objectieve teamprestatie. Dit resultaat is niet gevonden in het huidige onderzoek. Uit de analyses van de afzonderlijke prestatiemetingen bleek dat voor sociale cohesie slechts één prestatiemeting significant was, en dat was een negatief significant effect van social cohesie op objectieve teamprestatie gemeten in de rust, F (1, 22) = 7.13, p = .014. Uit de resultaten blijkt dat taakcohesie meer invloed heeft op de objectieve teamprestatie dan sociale cohesie.

Met behulp van het programma G*Power 3.1 (Field, 2009) is er een power analyse gedaan om te kijken of dit onderzoek voldoende proefpersonen had. Om een significant effect te vinden met een gemiddelde effect size zou de steekproef minstens 150

proefpersonen moeten bevatten. De steekproef bestond in dit onderzoek uit 131 proefpersonen. Het is een mogelijke oorzaak om te suggereren dat door te weinig proefpersonen, het effect niet significant was. Echter moet er voorzichtig worden omgegaan met het resultaat van de power analyse. Het effect van taakcohesie op teamprestatie was marginaal significant, V = 0.36, F(4, 19) = 2.68, p = .063. Het effect van sociale cohesie op teamprestatie was net niet significant, V = 0.31, F(4, 19) = 2.14, p = .116. Dat verschil was echter iets groter maar alsnog klein.

Wanneer objectieve teamprestatie buiten beschouwing werd gelaten, was het effect van taakcohesie op teamprestatie wel significant, V = 0.26, F(2, 21) = 3.67, p = .043. Er is echter gekozen om objectieve teamprestatie toch mee te nemen in de dataverwerking omdat het van belang is te weten dat slechts de rust- en eindstand als objectieve prestatiemaat te gebruiken onvoldoende is. Uit de analyses van de

afzonderlijke prestatiemetingen bleek dat sociale cohesie een negatief significant effect had op objectieve teamprestatie in de rust F (1, 22) = 7.13, p = .014, en geen significant effect op objectieve teamprestatie na de wedstrijd. Het blijft van belang om voor

(20)

objectieve teamprestatie een goede maatstaaf te vinden en het te optimaliseren om zo nauwkeuriger te onderzoeken of sociale cohesie invloed heeft op teamprestatie. Dit is relevant omdat volgens Chang en Bordia (2001) sociale cohesie de enige significante voorspeller is voor objectieve teamprestatie. Wanneer dit in verder onderzoek ondersteund wordt, leidt dit tot een grotere betrouwbaarheid van de studie.

Een oorzaak voor het feit dat sociale cohesie geen goede voorspeller is voor teamprestatie zou kunnen zijn dat de teams oorspronkelijk bestaan uit gemiddeld acht spelers. Tijdens het onderzoek is er slechts één team geweest die daadwerkelijk met acht spelers aanwezig was. De overige vierentwintig teams kwamen met minder dan acht spelers, variërend van drie tot zeven spelers. De oorzaak hiervan kan zijn dat het een recreatieve sport is en de spelers de wedstrijden onderling afwisselen. Dit zou invloed kunnen hebben op de sociale cohesie omdat het groepsgevoel zo aangetast wordt omdat de spelers iedere wedstrijd met andere teamgenoten spelen. Sociale cohesie houdt in dat spelers empathie tonen naar elkaar en genieten van de

kameraadschap met de groep (Carron et al., 1985). Het afwisselen van spelers kan invloed hebben op de sociale cohesie.

Bij zaalvoetbal op recreatiefniveau is het gebruikelijk dat spelers enkele minuten voor de wedstrijd aanwezig zijn. Daardoor werd het volledig invullen van de vragenlijst met volledige concentratie voor het lezen en beantwoorden van de vragen soms

bemoeilijkt. Dit geldt eveneens voor de rust, waarbij de teams slecht één minuut de tijd hadden om de vragenlijst in te vullen.

In de toekomst zou er bij het uitvoeren van een soortgelijk onderzoek rekening gehouden kunnen worden met een aantal punten. Een mogelijke suggestie voor

vervolgonderzoek zou kunnen zijn om zorg te dragen voor voldoende deelnemers om zo met een gemiddelde effectgrootte een significant effect te kunnen vinden. Hierbij kan

(21)

voorkomen worden dat het onderzoek als zwak wordt gezien, door voldoende

deelnemers te hebben en het zo te ondervangen. Een andere suggestie is de objectieve teamprestatie nauwkeurig te coderen en daarvoor meer factoren mee te nemen dan slechts de rust- en eindstand. Hierdoor kan de mogelijk ontstaan dat in

vervolgonderzoek een groter effect wordt gevonden van sociale cohesie op objectieve teamprestatie. Een andere mogelijke suggestie voor vervolgonderzoek zou kunnen zijn om onderzoek te doen bij een sport waar het volledige team aanwezig is. Hierdoor wordt voorkomen dat de mogelijkheid bestaat dat de sociale cohesie onder druk komt te staan. Tot slot is het van belang dat de deelnemers voldoende tijd hebben om de

vragenlijsten in te vullen. Dit kan voorkomen dat deelnemers uitgesloten moeten worden wegens het niet volledig invullen van de vragenlijsten.

Voorlopig kan de conclusie worden getrokken dat in dit onderzoek geen effect is gevonden voor de invloed van zowel taak- als sociale cohesie op teamprestatie.

Taakcohesie heeft, tegen de verwachting in, meer invloed op teamprestatie dan sociale cohesie. Het blijft van belang om het verband tussen teamcohesie en teamprestatie te onderzoeken omdat het positieve consequenties kan hebben voor het optimaliseren van teamprestatie.

(22)

Literatuurlijst

Barrick, M. R., Stewart, G. L., Neubert, M. J., & Mount, M. K. (1998). Relating member ability and personality to work-team processes and team effectiveness. Journal of

Applied Psychology, 83, 377-391.

Beal, D. J., Cohen, R. R., Burke, M. J., & McLendon, C. L. (2003). Cohesion and

performance in groups: A meta-analytic clarification of construct relations.

Journal of Applied Psychology, 88, 989-1004.

Bradley, M. M., & Lang, P. J. (1994). Measuring emotion: The self-assessment manikin and the semantic differential. Journal of Behavior Therapy and

Experimental Psychiatry, 25, 49-59.

Carron, A. V., Widmeyer, W. N., & Brawley, L. R. (1985). The development of an instrument to assess cohesion in sport teams: The group environment questionnaire. Journal of Sport Psychology, 7, 244-266.

Chang, A., & Bordia, P. (2001). A multidimensional approach to the group cohesion- group performance relationship. Small Group Research, 32, 379-405.

DeShon, R. P., Kozlowski, S. W., Schmidt, A. M., Milner, K. R., & Wiechmann, D. (2004). A multiple-goal, multilevel model of feedback effects on the regulation of

individual and team performance. Journal of Applied Psychology, 89, 1035-1056. Devine, D. J., Clayton, L. D., Philips, J. L., Dunford, B. B., & Melner, S. B. (1999). Teams in

organizations prevalence, characteristics, and effectiveness. Small Group

Research, 30, 678-711.

Dion, K.L. (2000). Group cohesion: From “field of forces” to multidimensional construct. Group Dynamics, 4, 7-26.

Elliot, A. J., & Murayama, K. (2008). On the measurement of achievement goals: Critique, illustration, and application. Journal of Educational Psychology, 100, 613-628.

(23)

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS (4th Ed.). Thousand Oaks: Sage

Publications.

Greenlees, I., Graydon, J., & Maynard, I. (2000). The impact of individual efficacy beliefs on group goal selection and group goal commitment. Journal of Sports

Sciences, 18, 451-459.

Hallgren, K. A. (2012). Computing inter-rater reliability for observational data: An overview and tutorial. Tutorials in Quantitative Methods for Psychology, 8, 23-34. Hoegl, M., & Gemuenden, H. G. (2001). Teamwork quality and the success of innovative

projects: A theoretical concept and empirical evidence. Organization

Science, 12, 435-449.

Jarvis, M. (2006). Sport Psychology: A Student’s Handbook. New York: Routledge

Kebaili, S., Zanina, N., & Arfa, Y. (2015). Impact of team cohesion on performance among tunisian women soccer players. Journal of Sports and Psysical Education, 2,

15-18.

Kozlowski, S. W., & Bell, B. S. (2003). Work groups and teams in organizations. Handbook

of psychology.

Kozub, S., & McDonnell, J. (2000). Exploring the relationship between cohesion and collective efficacy in rugby teams. Journal of Sport Behavior, 23, 120-129. Langfred, C. W. (2000). The paradox of self-management: Individual and group

autonomy in work groups. Journal of Organizational Behavior, 21, 563-585. LeBreton, J. M., & Senter, J. L. (2007). Answers to 20 questions about interrater

reliability and interrater agreement. Organizational Research Methods, 11, 815-852.

Martens, M. L., Hecht, T., Lvna, E., & Casey-Campbell, M. (2007). A latent growth model examination of group cohesion and performance. ASAC, 28, 175-192.

(24)

Martin, L. J., Carron, A. V., & Burke, S. M. (2009). Team building interventions in sport: A meta-analysis. Sport and Exercise Psychology Review, 5, 3-18.

McEwen, D., & Beauchamp, M. (2016). The multidimensional assessment of teamwork in sports. Manuscript in preparation.

Mullen, S. P., Olson, E. A., Phillips, S. M., Szabo, A. N., Wójcicki, T. R., Mailey, E. L., ... & McAuley, E. (2011). Measuring enjoyment of physical activity in older adults: Invariance of the physical activity enjoyment scale (paces) across groups and time. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 8, 1-9. Mullen, B., & Copper, C. (1994). The relation between group cohesiveness and

performance: An integration. Psychological Bulletin, 115, 210-227.

Myers, N. D., Feltz, D. L., & Short, S. E. (2004). Collective efficacy and team performance: A longitudinal study of collegiate football teams. Group Dynamics: Theory,

Research, and Practice, 8, 126-138.

Myers, N. D., Payment, C. A., & Feltz, D. L. (2004). Reciprocal relationships between collective efficacy and team performance in women's ice hockey. Group

Dynamics: Theory, Research, and Practice, 8, 182-195.

Paskevich, D. M., Brawley, L. R., Dorsch, K. D., & Widmeyer, W. N. (1999). Relationship between collective efficacy and cohesion: Conceptual and measurement issues.

Group Dynamics, 3, 210-222.

Prokesová, E., & Musálek, M. (2011). Confirmation of conceptual validity of Czech version of group environment questionnaire by structural equation modeling. Acta Universitatis Carolinae Kinanthropologica, 47, 19-37.

Ryan, R. M., Chirkov, V. I., Little, T. D., Sheldon, K. M., Timoshina, E., & Deci, E. L. (1999). The American dream in Russia: Extrinsic aspirations and well-being in two cultures. Personality and Social Psychology Bulletin, 12, 1509-1524.

(25)

Schafer, J. L., & Graham, J. W. (2002). Missing data: Our view of the state of the art. Psychological Methods, 7, 147-177.

Starreveld, P. A. (Ed.). (2012). Verslaglegging van psychologisch onderzoek. Den Haag: Boomonderwijs.

Terry, P. C., Carron, A. V., Pink, M. J., Lane, A. M., Jones, G. J., & Hall, M. P. (2000).

Perceptions of group cohesion and mood in sport teams. Group Dynamics: Theory,

Research, and Practice, 4, 244-253.

Thompson, E. R. (2007). Development and validation of an internationally reliable short- form of the positive and negative affect schedule (PANAS). Journal of Cross-

Cultural Psychology, 38, 227-242.

Van Vianen, A. E., & De Dreu, C. K. (2001). Personality in teams: Its relationship to social cohesion, task cohesion, and team performance. European Journal of Work and

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

hoge mate van taakcohesie kunnen inschatten welke informatie relevant is voor het oplossen van een taak, kan de volgende aanname geformuleerd worden: De mate van taakcohesie binnen

uitvoeren van een pilot-experiment met een jonge tomatenplanten om de effecten van bij- belichting met SON-T en leds te kunnen vergelijken met groei onder alleen

In het huidige onderzoek is de hypothese bevestigd dat mensen met een negatieve attitude ten opzichte van de vluchtelingencrisis meer humor in hun Twitterberichten

Zzp’ers zien hun opdrachten teruglopen, omdat opdrachtgevers door de huidige wetgeving terughoudend zijn hen in te huren.. De NBBU, de brancheorganisatie van onder meer

Hypothese 3: De relatie tussen ervaren druk en beide vormen van conflict asymmetrie wordt gemodereerd door efficacy; namelijk teamsporters met een hogere mate van efficacy

Topical application of capsaicin is used as an experimental human pain model, thereby altering normal nociceptive functioning ( Schmelz and Kress, 1996; Petersen and Rowbotham, 1999

As noted, non-recoverable costs are probably more relevant for housing corporations than for municipalities, and therefore, interest spreads on guaranteed housing corporation loans

Deur die intensiewe bestudering van ʼn individuele geval, kan beter insig vekry word in die belewenisse van ʼn kind rondom die aanmelding en hantering van beweerde seksuele