• No results found

'De aanstootgevers'. Over het literaire klimaat van na de oorlog en de rechtszaken tegen Willem Frederik Hermans (1951) en Gerard van het Reve (1966)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'De aanstootgevers'. Over het literaire klimaat van na de oorlog en de rechtszaken tegen Willem Frederik Hermans (1951) en Gerard van het Reve (1966)"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Willem Frederik Hermans Gerard van het Reve

‘De aanstootgevers’

Over het literaire klimaat van na de oorlog en de rechtszaken tegen Willem Frederik Hermans (1951) en Gerard van het Reve (1966)

Lars Zitman 22-12-2017 10415998

Master scriptie geschiedenis Begeleider: Bram Mellink

(2)

Inhoud

Inleiding ... 3

1.0 – Epigonen en de literaire vrijheid in naoorlogs Nederland (1945-1970) ... 11

1.1 Vent boven Vorm ... 12

1.2 Reve en Hermans epigonen? ... 16

1.3 Verzuiling en de literatuur ... 20

1.4 De literaire wereld en ‘de jaren zestig’ ... 25

2.0 – Nihilisme voorbij ... 30

2.1 De oorlog als morele bomkrater ... 31

2.2 Woede en radeloosheid ... 37

2.3 Nihilisme? ... 43

2.4 ‘Eigenlijk geloof ik niets’ ... 45

3.0 – Literaire vrijheid ... 51

3.1 Autonomie en heteronomie ... 52

3.2 Hermans aangeklaagd – ‘Maar Ezelsveulens dat jullie zijn!’ ... 53

3.3 Reve en het Ezelsproces ... 60

3.4 Vrijheid en kwetsbaarheid ... 66

Conclusie ... 70

Bronnen: ... 77

Secundaire literatuur: ... 82

(3)

Inleiding

Zo, in zijn oude burgerkleding, drong het pas tot hem door, dat hij nu werkelijk van alles was beroofd. Weggegaan, maar in arren moede weer teruggekeerd (…) bedrogen en verpletterd, bespuwd, verkracht en bepoept, een klein land waar niets mogelijk is behalve belasting betalen (…).1

Lodewijk Stegman

Aldus begin ik dit boek, met al de kracht die ik heb kunnen vergaren, en zonder enige hoop, want die is er niet.2

Gerard Reve

Deze citaten uit de boeken Ik heb altijd gelijk van Willem Frederik Hermans en Nader

tot U van Gerard Reve tekenen het anti-idealisme van beide boeken. Het idealisme

wordt bij Reve al aan het begin van het boek opgegeven in tegenstelling tot het boek van Hermans waar de hoofdpersoon Lodewijk pas op het einde alle idealen opgeeft. Beide boeken zijn werken vanuit een anti-idealistisch standpunt, dat symbool stond voor de naoorlogse literatuur.3 De hoofdpersoon bij Hermans had zich negatief

uitgelaten over de katholieken in Nederland, daarop volgde een rechtszaak tegen de schrijver. Ook Reve werd aangeklaagd voor zijn boek, omdat hij God als een ezel had afgeschilderd. De kritiek op deze passages en de anti-idealistische houding was niet mals. Over Hermans werd gezegd dat hij ‘een consequent cynisme [doorvoerde] met een fascistische inslag’.4 Over Reve zei een recensent dat hij het een ‘walgelijk boek’

vond.5 De critici hadden een ander ideaal voor ogen.6 Een mogelijke verklaring voor

de rechtszaken is, dat het literaire klimaat van na de oorlog de schrijvers in een positie bracht waardoor zij zich moesten verantwoorden voor de rechter. De aanklachten tegen beide schrijvers ontstonden na herhaaldelijke afwijzingen van hun

1 W. F. Hermans, Ik heb altijd gelijk (Amsterdam 1951) 240. 2 G. K. Van het Reve, Nader tot U (Amsterdam 1966) 13.

3 ‘Men bekijkt de wereld der ouderen met cynisme, en zet zich met name af tegen de strikte moraal

van vroeger (…)’: T. Anbeek, Na de oorlog. De Nederlandse roman 1945-1960 (Amsterdam 1986)146.

4 W. Otterspeer, De Mislukkingskunstenaar (Amsterdam 2013) 732.

5 N. Maas, Gerard Reve: kroniek van een schuldig leven. Deel 2 de ‘rampjaren’ (1962-1975) (Amsterdam

2010) 294.

(4)

boeken door critici. De vraag rijst dan in hoeverre kan het verzet waarop Hermans en Reve stuitten verklaart worden door het idealisme van Vent boven Vorm, dat leidend was in het literaire klimaat van na de oorlog, en de breuk van Hermans en Reve met dat idealisme?

Dit onderzoek vergelijkt het literaire klimaat van na de oorlog en de jaren zestig aan de hand van de boeken Ik heb altijd gelijk en Nader tot U en de rechtszaken tegen Hermans en Reve. De rechtszaken tegen de schrijvers vormen de climax van een literair klimaat dat een duidelijk ideaal heeft, maar ook tegenstellingen kent. Een vergelijking kan alleen tegen een gelijke achtergrond. Dit is nodig om duidelijk overeenkomsten en verschillen tussen beide gevallen te kunnen bepalen.7 Hieronder

werk ik de achtergronden van beide zaken uit. In 1951 bracht het tijdschrift Podium het eerste hoofdstuk van het nieuwe boek van Hermans uit. In dit gewraakte hoofdstuk staat een fragment dat de directe aanleiding vormde voor een aantal kranten om over vervolging van de schrijver te praten.8 De hoofdpersoon had in een

tirade zijn woede gericht tegen de katholieke deel van de bevolking:

De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar díe naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen. Die emigreren niet.9

De directe aanleiding voor de vervolging van Hermans was deze passage over de katholieken. Verder werd er in diverse kritieken gewezen op het verderfelijke karakter van de hoofdpersoon.10 De Telegraaf schreef in een stuk wat wel mag: ‘te

midden van allerlei onmetelijke viezig- en vuiligheid lezen wij deze passage (…) een passage die door de schrijver een van zijn helden in de mond wordt gelegd’.11

Hieruit blijkt dat de hoofdpersoon, volgens De Telegraaf, de gedachte

7 C. Lorenz, De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis (Amsterdam

2014) 178-179.

8 Otterspeer, Mislukkingskunstenaar, 731. 9 Hermans, Altijd gelijk, 27-28.

10 Anbeek, Na de oorlog, 61.

(5)

vertegenwoordigt van de schrijver, iets waar Hermans zich fel tegen verzette. Hij vond dat het citaat uit de context gehaald was en wees er ook op dat dit een roman was dus fictie.12

Voor Reve gold ongeveer hetzelfde. De schrijver had in zijn boek Nader tot U een aantal persoonlijke ontboezemingen gedaan. Hij was uitgekomen voor zijn alcoholisme, homoseksualiteit en katholicisme.13 Vooral dat laatste was ironisch,

omdat hij met Nader tot U werd aangeklaagd voor godslastering. Hij schreef in Nader

tot U:

En God Zelf zou bij mij langs komen in de gedaante van een éénjarige, muisgrijze Ezel en voor de deur staan en aanbellen en zeggen: ‘Gerard, dat boek van je – weet je dat Ik bij sommige stukken gehuild heb?’ Ik houd zo verschrikkelijk veel van U,’ zou ik proberen te zeggen, maar halverwege zou ik al in janken uitbarsten, en Hem beginnen te kussen en naar binnen trekken, en (…) zou ik Hem drie keer achter elkaar langdurig in Zijn Geheime Opening bezitten (…).14

De verdediging in de rechtszaal werd in het tweede proces door Reve zelf gedaan. Hij wees er daarin op dat hij een ander godsbeeld had dan andere gelovigen.15 Het

was niet zijn bedoeling om God te lasteren, maar eerder zijn eigen God te beschrijven. Hiermee onderscheidt hij zich van Hermans, die juist in de rechtszaal pleitte dat niet hij de katholieken had beledigd, maar dat dit op het conto viel van zijn hoofdpersonage.

Beide auteurs zetten zich af tegen de recensenten en daarbij het Nederlandse literaire klimaat. Reve zei daarover in 1951:

Ik heb verscheidene zeer domme mensen gesproken over je fragment in Podium, die zeiden: ‘Wat die Hermans voor een domme politieke nonsens verkondigt’ (…) Het is de provinciale mentaliteit, volgens welke men de boef uit het stuk na de voorstelling

12 L. Ham, Door Prometheus geboeid. De autonomie en autoriteit van de Nederlandse auteur (Hilversum 2015)

258; Belangrijke kritiek van Hermans op de lezing van zijn boek is te vinden in het hoofdstuk

Polemisch mengelwerk in: W. F. Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur (Baarn 1981) 133-147.

13 Maas, Gerard Reve, 286 en 288. 14 Reve, Nader tot U, 112-113.

(6)

opwacht om hem op zijn donder te slaan. Ik voorspel je grotere tegenwerking en meer wanbegrip, ook bij de critici die krachtens hun ontwikkeling beter moesten weten (…).16

Hermans was geen andere mening toegedaan.17 Hij sloeg de literaire kritiek van

die tijd niet hoog aan. Critici halen, volgens Hermans, zelden de juiste betekenis uit een roman van hem. ‘Liever komen zij met vaagheden aandragen. Vroeger waren die uit de theologie geput, tegenwoordig uit de psychologie. Dat laatste is mogelijk nog erger.’18 In een stuk uit 1967 Mensbeeld en Aanstoot schrijft

Hermans, dat ‘atheïsten als Multatuli, Nietzsche [en] Freud (…) immers al lang door de gelovers met heilige olie ingesmeerd [zijn] en tot verdiepers van de religie omgepraat.’ 19 Hij schrijft verder, dat in een rapport van de

Humanistische Stichting ‘Socrates’ onder andere Hermans en Reve werden genoemd met betrekking tot het mensbeeld in de hedendaagse literatuur. Volgens Hermans was dit een nietszeggend rapport en had het nooit aandacht gekregen al was het voor de naam van het rapport: ‘De aanstootgevers’.20

Daarmee was, volgens Hermans, alles gezegd. Het past in het beeld van critici die dachten dat de schrijvers, al dan niet opzettelijk, schreven om te ergeren. Tegelijkertijd werd de schrijvers nihilisme verweten, dat haaks stond op het idealisme van de vooroorlogse schrijvers. Dat idealisme bepaalde de literaire kritiek van de jaren vijftig en zestig.21 Dat ideaal verschilde wezenlijk van de

ideeën van Hermans en Reve zoals blijkt uit de bovenstaande citaten.

16 W. F. Hermans en G. Reve, Verscheur deze brief! Ik vertel veel te veel (Amsterdam 2008) (samengesteld

door: W. Otterspeer en N. Maas) 76.

17 G. H. ’s-Gravesande ‘Al pratende met Willem Fredrik Hermans’ (1952) interview in: F. A. Janssen,

Scheppend nihilisme. Interviews met Willem Frederik Hermans (Amsterdam 1979) 31-39 aldaar 34.

18 ’s-Gravesande ‘Al pratende’, 35.

19 W. F. Hermans, Houten leeuwen en leeuwen van goud (Amsterdam 1979) 29. 20 Hermans, Houten leeuwen, 30.

21 ‘De ideeën van Menno ter Braak en E. du Perron bv. hebben haast geen invloed gehad, ook niet op

de schrijvers, ondanks veel, merendeels posthume bewondering. Vele jonge critici herhalen hun trefwoorden en parafraseren hun zienswijze, zonder hun methoden werkelijk zelfstandig te kunnen toepassen’, stelt Hermans in een interview: ’s-Gravesande ‘Al pratende’, 37.

(7)

Dat idealisme heeft een tweeledig karakter.22 Ten eerste is dat idealisme

gestoeld op de ideeën van Eduard du Perron en Menno ter Braak. Ton Anbeek concludeert dat de vooroorlogse literatuur en de naoorlogse literatuur een zekere continuïteit laten zien.23 Als er gekeken wordt naar de ‘tekstuele

gegevens alleen, dan valt er nauwelijks een essentiële verandering te constateren’, aldus Anbeek.24 Toch kan Hermans niet gezien worden als een

verlengde van het gedachtegoed van Ter Braak. Voor Hermans en Reve was veeleer Louis-Ferdinand Céline een voorbeeld. Ter Braak was een autoriteit waar jonge auteurs na de oorlog zich tegen afzetten.25 Dit beeld klopt deels.

Anbeek beweert dat de Nederlandse roman zich net zo zou hebben ontwikkeld zonder de Tweede Wereldoorlog. Dit lijkt mij onjuist. Het is juist de oorlog die belangrijk wordt als moreel kompas en onderwerp wordt van veel romans. Voor zowel Hermans als Reve is de oorlog, zoals ik zal betogen aan de hand van De avonden en De tranen der acacia’s, fundamenteel in hun denken en schrijven. De Tweede Wereldoorlog speelt, ten tweede, namelijk een belangrijke rol als moreel ijkpunt, aldus Niek Pas in Wieg van het nieuwe Nederland. ‘Tot diep in de jaren vijftig was de Tweede Wereldoorlog een groots verhaal. Het dominante beeld was er een van verzet en verraad, van heldhaftigheid tegenover een wrede bezetter’.26 Dit beeld van een goed/fout verhouding werd

al door Hermans aangevallen in de romans Tranen der acacia’s (1949) en de

donkere kamer van damokles (1958).27

Dat de oorlog een wezenlijk verschil maakte in het werk van Hermans en Reve blijkt ook uit de werken Ik heb altijd gelijk en Nader tot U. In die werken komt een sombere visie op de wereld naar voren. Die verschilt wezenlijk met

22 Anbeek, Na de oorlog, 146. 23 Ibidem, 146-147.

24 Ibidem, 150. 25 Ibidem.

26 N. Pas, Aan de wieg van het nieuwe Nederland. Nederland en de Algerijnse oorlog 1954-1962 (Amsterdam

(8)

Ter Braak die de nadruk legt op het ideaal van de ‘eerlijke mens’ en op de menselijke waardigheid. Nihilisme lijkt bij Hermans en Reve de boventoon te voeren. Oscar Verkaaik schaart Reve bijvoorbeeld onder de nihilisten, maar dat is lastiger te bepalen dan op eerste hand lijkt. De definitie van nihilisme lijkt hier te verschillen met de visie van Nietzsche.28 Degene die vasthouden aan

idealen (goed en fout) zijn juist de nihilisten bij hem. Het nihilisme was in zijn ogen iets waar je vanaf wilde.29 In het tweede deel bespreek ik het

anti-idealisme van Hermans en Reve aan de hand van de boeken Ik heb altijd gelijk en

Nader tot U. De schrijvers zijn geen nihilisten zoals recensenten, Verkaaik en

Anbeek stellen, maar ze zijn het nihilisme voorbij.

Laurens Ham stelt in zijn boek Door Prometheus geboeid dat er een wezenlijk verschil is tussen het literaire klimaat van de jaren vijftig en zestig. Aan de ene kant was er een naoorlogs klimaat waarin ‘er vrij weinig ruimte bestaat voor schrijvers om zich vrij uit te spreken’.30 Angst voor terugkeer naar

de censuur leidde tegenstrijdig genoeg tot een situatie waarin de ruimte voor kritische geluiden kleiner werd. In de jaren zestig veranderde dit radicaal. ‘De politieke vrijheid van schrijvers groeit aanmerkelijk, hoewel schrijvers tegelijk te maken krijgen met de dwang die van commercie of van ‘verplichte’ mediaoptredens kan uitgaan.’ 31 Interessant is hoe de rechtszaken tegen

Hermans en Reve in dit plaatje passen. Hoe kan bijvoorbeeld de nieuwe politieke vrijheid gezien worden tegen het licht van de rechtszaak tegen Reve? De vrijheid van de jaren zestig is voor Reve problematischer en sterk verwant aan Hermans dan dat Ham het hier doet vermoeden. Een vergelijking tussen de twee boeken en processen maken dit duidelijk.

28 F. Nietzsche, De vrolijke wetenschap (Amsterdam 1976; vertaling van P. Hawinkels) 119 en 130. 29 F. Nietzsche, Voorbij Goed en kwaad. Voorspel tot een filosofie van de toekomst (Amsterdam 1979;

vertaling van T. Graftdijk) 43-44.

30 Ham, Door Prometheus geboeid, 235. 31 Ibidem.

(9)

Een onderzoek naar het literaire klimaat van deze periode vereist een aantal dingen. We moeten weten wat een literair klimaat is, hoe die verschilde en overeenkwam tussen de jaren vijftig en jaren zestig en hoe Hermans en Reve zich tot dat klimaat verhielden. Met literair klimaat wordt hier bedoeld: de romans, de kritieken en de discussies omtrent de boeken die mede wordt bepaald door de schrijvers.32 Tevens is van belang waar de auteurs zich mee

identificeren of waar de auteurs zich tegen afzetten. Ook worden interviews en brieven aangehaald om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van Hermans en Reve. Door al die bronnen tegen elkaar af te zetten kan er een goed overzicht ontstaan van het literaire klimaat. Dit laatste is belangrijk om Hermans en Reve beter te plaatsen in de tijd en te plaatsen ten opzichte van recensenten. Vervolgens kunnen we een duidelijke positiebepaling doen wat betreft de twee boeken van de auteurs. Vanuit dat antwoord kunnen we een gegronde uitspraak doen over de aanleiding van beide rechtszaken.

Er is al veel geschreven over beide rechtszaken afzonderlijk.33 Die

kunnen als houvast worden gebruikt bij dit onderzoek. Toch is er ook bronnenonderzoek nodig. Om het literaire klimaat te vangen van de jaren vijftig en zestig is het noodzakelijk om de romans, die hier besproken worden, te behandelen en daarnaast de kritieken en het verweer te bestuderen. Dit is nodig om de discussie omtrent het idealisme bloot te leggen. Op deze manier kan verklaard worden of het anti-idealisme van Hermans en Reve belangrijk was voor het vervolgen van beide schrijvers.

32 Ton Anbeek bespreekt ook het literaire klimaat, maar maakt niet duidelijk wat hij er onder verstaat.

Hij gebruikt romans, recensies en het verweer van schrijvers om tot uitspraken te komen over het literair klimaat. Hij kiest romans uit die een rol speelde in de toenmalige kritiek: Anbeek, Na de oorlog, 145; Lauren Ham noemt het Posture dat wil zeggen: ‘een product van een geheel oeuvre, dus van alle teksten, interviews, foto’s, televisieoptredens van een auteur, maar ook alle

heterorepresentatiebronnen [de representaties van auteurs zoals die door critici en anderen in het leven wordt geroepen – LZ].’: Ham, Door Prometheus geboeid, 31.

33 Een aantal boeken die de rechtszaken bespreken zijn: Ham, Door Prometheus geboeid; I. Weijers, Terug

naar het behouden huis. Romanschrijvers en wetenschappers in de jaren vijftig (Amsterdam 1991); Praat, Verrek het is geen kunstenaar; daarnaast staan in de biografieën van Hermans van Reve (door Otterspeer

(10)

In deze scriptie wordt onderzocht in hoeverre het idealisme van het literaire klimaat en de breuk van Hermans en Reve met dat ideaal een goede verklaring is voor de tegenstand die zij ondervonden. Om dit te bestuderen neem ik drie stappen. Allereerst wil ik uitzoeken hoe het literaire klimaat van de jaren vijftig en zestig overeenkwam en verschilde en tegen welke sociale en politieke achtergrond werden de boeken geschreven. Vervolgens laat ik zien dat in de romans Altijd gelijk en Nader tot U Hermans en Reve het nihilisme voorbij zijn. Ten slotte behandel ik het thema literaire vrijheid aan de hand van de rechtszaken: wat waren de aanklachten, wat was het verweer van Hermans en Reve in de rechtszaal, wat de rechtszaken betekende voor het idealisme en wat betekende de rechtszaken voor het literaire klimaat.

(11)

1.0 – Epigonen en de literaire vrijheid in naoorlogs Nederland

(1945-1970)

Dat wordt dikwijls gedacht: dat ik anti Ter Braak en Du Perron ben. Dat ben ik niet; die mensen staan in hun periode en die waren toen iets. Maar waar ik geweldig tegen was, was dat die mensen zo’n schim achtergelaten hebben (wat ze zelf natuurlijk niet konden helpen, natuurlijk [sic])… epigonen die na de oorlog opkwamen en uit naam van die schimmen tegen allerlei verschijnselen gingen werken waar ik voor was. 34

Dit citaat van Hermans uit een interview uit 1970 gaat over zijn beginperiode als schrijver. Hij ziet scherp waar het in het naoorlogse literaire klimaat in Nederland om ging, namelijk epigonisme (na-aperij). Een epigoon heeft zelf geen gedachtegoed, maar kopieert dit van zijn voorbeelden. Hermans zei daarover in Mandarijnen op

zwavelzuur, dat ‘epigonisme (…) niets anders dan bewondering [is], maar een machteloze bewondering. De epigoon is het dermate eens met zijn Meester, dat hij geen andere mening meer kan hebben.’35 Het was het verwijt, volgens Anbeek, van

criticasters tegenover de literatoren van na de oorlog.36 Opmerkelijk is dat Hermans

het omdraait. Volgens hem zijn juist de critici de ware epigonen. Zij hielden vast aan de idealen van Vent boven Vorm terwijl Hermans en Reve iets anders wilden. Duidelijk is dat voor schrijvers van na de oorlog de invloed van grootheden van voor de oorlog, Ter Braak en Du Perron, nog altijd voelbaar was.

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet wat de idealen van Ter Braak en Du Perron waren en hoe die idealen een fundamentele rol speelden in het literaire klimaat van na de oorlog. Hermans en Reve waren relatieve buitenstaanders, zoals duidelijk zal worden. Om dat aan te tonen bespreek ik van allebei werken die gepubliceerd zijn vlak na de oorlog. Dit zijn: De avonden van Reve met betrekking tot het epigonisme en De tranen der acacia’s van Hermans met betrekking tot de verzuiling en censuur. Tenslotte worden de veranderingen op

34 I. Meijer, ‘Het enige geluk is geluk in slavernij’ (1970) interview in: F. A. Janssen, Scheppend nihilisme.

Interviews met Willem Frederik Hermans (Amsterdam 1979) 223-234 aldaar 225.

(12)

maatschappelijk vlak in de jaren vijftig en zestig onderzocht en hoe die veranderingen het literaire klimaat beïnvloedde. Op deze manier ontstaat er een goed beeld van het literaire klimaat van na de oorlog (periode na de Tweede Wereldoorlog tot diep in de jaren zestig) en hoe Reve en Hermans zich verhielden tot dat klimaat. Ook komt de bevrijding van de auteur aanbod aan de hand van het werk van de schrijvers Reve, Hermans en Harry Mulisch.

1.1 Vent boven Vorm

Om het literaire klimaat van na de oorlog te begrijpen is het nodig om het gedachtegoed van Ter Braak en Du Perron te begrijpen. Zij wierpen een schaduw op het literaire debat zonder daar zelf nog aan mee te doen. Du Perron stierf vlak na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een natuurlijke dood op 14 mei 1940.37 Kort

daarna maakte Ter Braak op 15 mei, een dag na de Nederlandse capitulatie, een einde aan zijn leven, omdat hij bang was voor Duitse represailles tegen hem.38 Beide

auteurs hadden in de jaren dertig van de vorige eeuw furore gemaakt in het tijdschrift Forum. Dit tijdschrift bestond slechts drie jaar, maar liet wel een grote erfenis na.39 De schrijvers leefden in een tijd van grote spanningen. In hun geschriften

keerden zij zich fel tegen het nazisme van Hitler.40 Die afkeer van het nazisme bleek

een belangrijke bepaler van het debat van na de oorlog. Voordat we daar geraken is het nuttig om allereerst de idealen van Ter Braak en Du Perron te bespreken.

Ter Braak en Du Perron vonden dat een kunstenaar de verplichting had ‘Vent boven Vorm’ te stellen.41 Dat wil zeggen dat de persoonlijke opvattingen van de

schrijver ertoe deden en duidelijk waarneembaar moesten zijn in het werk. Du

37 http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/perron (geraadpleegd 25-9-2017). 38 ‘De bezetting van Nederland door de Duitsers wilde hij niet meemaken. Na vergeefs te hebben

geprobeerd naar Engeland uit te wijken, maakte hij (…) een eind aan zijn leven’,

http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/braak (geraadpleegd 25-9-2017).

39 T. Anbeek, Geschiedenis van de literatuur 1885-1985 (Amsterdam 1999) 146.

40 http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/perron (geraadpleegd 13-10-2017);

http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/braak (geraadpleegd 13-10-2017).

(13)

Perron zei daarover: ‘Mijn voorkeur gaat onomwonden naar het menschelijke, de persoonlijkheid, den man achter het werk – mits natuurlijk zijn werk hem voldoende representeert’.42 Moed was daarin ook belangrijk, beweert Jacob Jan Oversteegen.

Van moed is het voor Du Perron een kleine stap naar eerlijkheid. Wie niet de moed heeft om onomwonden eerlijk te zijn en zichzelf te laten zien in zijn werk schrijft oneerlijke gedichten, romans of kritieken.43 Belangrijk was voor deze schrijver dat de

auteur zijn stem liet gelden in zijn werk.

Hoe zit dat met Ter Braak? Hij lijkt in zijn denkbeelden op Du Perron, aldus Oversteegen.44 ‘Wat is dan ‘vorm’? Het is de bevriezing, de opheffing van alle

bewegelijkheid, de dood van de persoonlijkheid.’45 Ter Braak verzette zich tegen die

dood van de persoonlijkheid. Verzet tegen het onpersoonlijke. In zijn werk Een

politicus zonder partij gaat hij dieper in op de ‘Vent boven Vorm’ discussie:

Aan idealistische oprispingen heeft niemand iets, terwijl het dagelijks rhythme der spijsvertering meer van iemands ‘innerlijk’ verraadt dan hij zelf wil en juist datgene verraadt, wat hij door een etalage van beschavingsgoederen pleegt te maskeren. De eerlijkheid en moed van de spijsvertering: daarvoor wil ik trachten te staan.46

Hieruit blijkt dat, net als Du Perron, eerlijkheid en moed voorop staan voor de schrijver. ‘Ik heb er belang bij een ‘ik’ te tonen (…) ik wil mijn algemene resultaten niet langer de wereld inzenden zonder tevens te bekennen uit welke persoonlijke gebaren zij zijn voortgekomen.’47

Vanuit die idealen van eerlijkheid en ‘Vent boven Vorm’ wilden Ter Braak en Du Perron hun afkeer van het nazisme laten zien.48 Die afkeer is belangrijk voor de

houding van critici van na de oorlog. Ido Weijers stelt in Terug naar het behouden huis, dat het met name de critici zijn die voortdurend terugverwijzen naar Ter Braak en

42 Oversteegen, Vorm of vent, 391. 43 Ibidem, 396.

44 Ibidem, 414. 45 Ibidem.

46 M. Ter Braak, Een politicus zonder partij (Amsterdam 1934) 25. 47 Ter Braak, Politicus, 26.

(14)

Du Perron. Er werd daarin vooral gekeken naar persoonlijkheidsbesef en een verantwoordelijkheidsethos.49 Opmerkelijk is het dan ook dat niet Ter Braak en Du

Perron, maar juist de Tweede Wereldoorlog inspiratie was voor veel schrijvers na de oorlog. Die oorlog speelde op twee manieren een belangrijke rol. Ten eerste bepaalde het de moraal die tekenend was voor veel werk van na de oorlog.50 Ten tweede was

het voor andere auteurs bepalend voor de sombere toon van de naoorlogse literatuur zoals te vinden bij Hermans, Reve en Blaman.51

Die moraal die ontstond na de Tweede Wereldoorlog is te verklaren vanuit het goed of fout denken dat in die tijd gebruikelijk was.52 Bart van den Boom stelt in Wij

wisten niets van hun lot, dat ‘politiek (…) in bezet Nederland juist uiterst overzichtelijk

[was], want volkomen gepolariseerd.’53 Een verleden van verzetsstrijders tegenover

de Duitsers en collaborateurs berust op mythevorming. De bezetting werd niet hartstochtelijk bestreden, maar desondanks was deze niet gewenst. Het is juist de mythe van goed of fout die de overhand neemt in het naoorlogs proza.54 Daar waren

ook enkele uitzonderingen op. Hermans schreef De tranen der acacia’s een boek over een man die in oorlogstijd op zoek is naar houvast en niet als heldhaftige verzetsstrijder wordt geportretteerd. 55 Ook Vestdijk schreef een, weliswaar

genuanceerder, verhaal over het verzet in Nederland met de boeken Pastorale 1943 en

Bevrijdingsfeest. Deze boeken vonden minder gretig aftrek dan de heroïsche verhalen

over het verzet.56

49 Weijers, Behouden huis, 27. 50 Anbeek, Na de oorlog, 19. 51 Weijers, Behouden huis, 9. 52 Pas, Aan de wieg, 153.

53 B. Van der Boom, ‘Wij weten niets van hun lot.’ Gewone Nederlanders en de Holocaust (Amsterdam 2012)

145.

54 C. J. M., Schuyt en E. Taverne, 1950. Welvaart in zwart-wit (Den Haag 2000) 438.

55 Algemeen Handelsblad, Warmte en schijnbare kilheid. Twee romans over bezettingstijd en bevrijding

10-12-1949 (S. Vestdijk) via: Delpher.nl (geraadpleegd 21-11-2017).

(15)

De sombere toon, die vaak aan naoorlogse literatuur wordt gekoppeld, komt met name van schrijvers als Hermans, Blaman en Reve.57 Goede voorbeelden hiervan

zijn De tranen van Hermans en De avonden van Reve. Beide werken zijn geïnspireerd door de oorlog en de naoorlogse situatie. Deze boeken schokten vooral de lezers op moreel vlak, stelt Piet Calis.58 In artistiek opzicht – zeker als het gaat om compositie –

waren de boeken vrij conventioneel. Een duidelijke breuk met Ter Braak en Du Perron was, volgens Calis, dat Reve en Hermans zich niet ‘nadrukkelijk geëngageerd opstelden’.59 Anbeek vindt dat er een correctie op het beeld van de

vernieuwings-drang van de auteurs moet komen.60 Hermans stond op tekstueel niveau niet ver van

Ter Braak af. Toch geldt Ter Braak niet als een inspiratiebron voor Hermans, dat is eerder Nietzsche. Er kan betoogd worden dat de vooroorlogse literatuur weinig verschilde met het proza van na de oorlog.61

In het boek Na de oorlog over Nederlandse literatuur stelt Anbeek dat de vooroorlogse en naoorlogse literatuur weinig verschilden van elkaar. Hij ziet eerder continuïteit dan een breuk. Dat de Tweede Wereldoorlog een breuk was met de vooroorlogse literaire situatie valt op twee manieren te relativeren, volgens Anbeek.62

Om te beginnen was er niet alleen somberheid. Vaak wordt er verwezen naar de sombere toon van het naoorlogse proza, maar er zijn ook enkele uitzonderingen die hier niet aanvoldoen.63 Ten tweede is het proza niet anders dan voor de oorlog. De

ideeën van bijvoorbeeld Hermans passen net zo goed in de vooroorlogse situatie als in zijn eigen tijd.64

57 De ‘landerigen’ werden zij genoemd gezien als tegentoon van het bevlogen optimisme van na de

oorlog, in: Weijers, Behouden huis, 9; vlg. Anbeek, Na de oorlog, 146.

58 P. Calis, Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945 (Amsterdam 1989)

509-510.

59 Calis, Ondergronds verwachten, 511. 60 Anbeek, Na de oorlog, 152.

61 Ibidem, 152 en 154. 62 Ibidem, 148. 63Ibidem, 148.

(16)

1.2 Reve en Hermans epigonen?

Overal zagen critici sporen van het gedachtegoed van Ter Braak en Du Perron. Het verwijt van epigonisme, dat vaak werd gebruikt na de oorlog, viel veel schrijvers ten deel.65 Zo ook Reve. Een criticus zag in De avonden duidelijk het gedachtegoed van

Du Perron terugkomen ‘zonder in kwalijk epigonisme te vervallen’. Anbeek stelt dat het verschil tussen beide bijna niet groter kon zijn. Waar Du Perron in Land van

herkomst een intellectuele weg kiest, verwerpt Reve die volledig in De avonden. De

hoofdpersoon Frits Egters praat niet over kunst, politiek, trouw of ontrouw, maar over kaalheid, kanker, begrafenissen en lijken. ‘De nadruk op het fysieke, het vermijden van elke intellectuele pretentie lijken juist typerend voor Van het Reve’s roman’, aldus Anbeek.66 Dat blijkt ook uit een nadere bestudering van de roman De

avonden.

In De avonden beschrijft Reve een jongeman, Frits van Egters, die samenwoont met zijn ouders. Het verhaal speelt zich af tegen de achtergrond van de oorlog, al is die nauwelijks aanwezig. Dat blijkt slechts uit één passage waar hij de ‘Duitse politie’ aanhaalt.67 Voor de rest blijkt dat voornamelijk uit het beperkt aantal kolen dat

beschikbaar is en uit de aandacht voor maaltijden, dat kan duiden op de Hongerwinter (van 1944). Het verhaal beschrijft een getergde jongeman die zijn ergernissen niet hardop uitspreekt. Die ergernis over anderen komt voort uit onvrede over zijn eigen bestaan. Lichamelijkheid is hier van belang. Dat blijkt uit de passages over hoe Frits zichzelf bekijkt:

Hij [betrad] zijn slaapkamer (…) en kleedde zich uit. Hij ontdeed zich ook van zijn ondergoed en bekeek zich, naakt, nadat hij de spiegel van de muur had genomen en tegen een tafelpoot op de grond had gezet (…) ‘Een mislukking’, mompelde hij zacht, ‘een volledige mislukking. Hoe kan dat? Een totaal vergooide dag. Halleluja.’68

65 Anbeek, Na de oorlog, 15. 66 Ibidem, 30-31.

67 G. K. van het Reve, De avonden. Een winterverhaal (Amsterdam 1959) 197. 68 Reve, De avonden, 21.

(17)

Hij bekijkt zichzelf met enig afschuw, maar soms ook met enig optimisme als het gaat over zijn haar. Door het gehele boek is de naderende kaalheid van zijn vriend Joop een belangrijk gespreksonderwerp. ‘’Joop’, zei Frits, ‘ik hoef je natuurlijk niet te vertellen, dat je gauw kaal wordt (…) dat ontsiert bizonder [sic]. Dan lijk je net een oude kerel’’.69 Zelf is Frits ook bang om kaal te worden, maar als hij zichzelf bekijkt

in de spiegel constateert hij: ‘de haren groeien nog goed’.70

Frits ergert zich niet alleen aan zijn kalende vriend, maar vooral aan zijn ouders. Zijn vader is bijna doof: ‘schiet voor de grap een kanon bij zijn oor af. Dan vraagt hij, of er gebeld wordt’. Hij slurpt bij het drinken, schept suiker met zijn dessertlepel en ‘hij laat winden, zonder dat iemand er een nodig heeft’. Ook zijn moeder moet het ontgelden. Ze bakt oliebollen met verkeerde stukken appel, maakt de haard verkeerd aan en kocht bessen-appelsap in plaats van wijn.71 Kortom, kleine

ergernissen die voor Frits van belang zijn. Op het einde van het boek ziet hij in dat zijn ouders dit toch een zekere ‘goedheid’ in zich hebben. Ook hier komt de lichamelijkheid weer naar voren:

Er is voor hen geen hoop. Ze leven in eenzaamheid. Waar ze om zich heen tasten, is leegte. Hun lichamen zijn een prooi van verval. Haar heeft hij nog wel op zijn kop, een flinke bos. Nee, kaal is hij niet. Maar dat komt nog wel.72

Tenslotte laat Reve zien dat Frits ook morele leegte ervaart. Een leegte die hij opvult met zinloze gesprekjes over kaalheid en over het weer. Geen grootse idealen houden hem op de been: van een naderende bevrijding van Nederland, bijvoorbeeld. Frits besluit met: ‘ik adem, ik beweeg, dus ik leef. Is dat duidelijk? Welke beproevingen ook komen, ik leef’.73 Al deze opmerkingen over De avonden laten zien dat dit boek

wel degelijk een breuk was met Du Perrons intellectualisme en geen voortzetting. De oorlogservaring, al ging dat niet over een verzetsheld of over de Duitse bezetting,

69 Reve, De avonden, 127. 70 Ibidem, 191.

71 Ibidem, 198. 72 Ibidem, 198-199.

(18)

was belangrijk voor het ontstaan van het boek. Die oorlog, en de onvrijheid die het met zich meebracht, laat Frits alle hoop opgeven ook voor zijn ouders is er geen hoop.

De critici waren verdeeld over het boek. Veel critici waren geschokt over de ‘cynische mentaliteit der na-oorlogse jeugd’.74 Het boek kreeg ondanks die kritiek de

Reina Prinsen Geerlingsprijs (een literaire prijs voor jonge schrijvers 20-25 jaar oud). De kritiek op het boek concentreerde zich vooral op de aard van het boek. Ben Stroman noemde het, in het Algemeen Handelsblad, een ‘onbeschaamde getuigenis van sadisme en masochisme, deze kwasi-liefdesloze confrontatie van het kind en de ouders’.75 De kritiek ging vooral over de onzedelijke taal die gebezigd werd door de

hoofdpersoon. Een recensent van de Leeuwarder courant schreef: ‘er is een sterke maag voor nodig om haar [De avonden – LZ] te verdragen’.76 Een andere recensent besprak

het boek, in De Vrije Pers, als onderdeel van het naoorlogse literaire klimaat. In het stuk Over gezonde en ongezonde boeken komt naar voren dat er iets grondigs mis is met de literatuur van na de oorlog. Volgens Gabriël Smits, schrijver van het stuk, verlangen mensen boeken te lezen, ‘die gerust af en toe droefgeestig mogen zijn, maar waarin toch uiteindelijk de zon schijnt.’77 Dat verlangen is volgens de recensent

gerechtvaardig: ‘het leven zelf is al zwaar en moeilijk en ingewikkeld genoeg: het ligt voor de hand, dat men het in boeken juist anders zoekt (…) de tijd van de liefelijke, romantische gouden dromen schijnt onherroepelijk voorbij’. 78 Het zijn deze

redeneringen waartegen Hermans zich fel zou verzetten.

74 K. Beekman en M. Meijer, Kort revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers (Amsterdam

1973) 10.

75 Algemeen Handelsblad, Afrekening met een jeugd 21-11-1947 (B. Stroman) via: Delpher.nl

(geraadpleegd 9-10-2017).

76 Leeuwarder courant: hoofdblad van Friesland, Is zó de jeugd? 13-02-1948 via: Delpher.nl

(geraadpleegd 9-10-2017).

77 De Vrije Pers, Over gezonde en ongezonde boeken. Géén idyllische hofjes 17-09-1949 (G. Smits) via:

Delpher.nl (geraadpleegd 9-10-2017).

(19)

Ook Hermans kreeg het verwijt van epigonisme. Hij verzette zich, in tegenstelling tot Reve, publiekelijk tegen die verwijten.79 Henri Gomperts verweet

Hermans dat hij een epigoon zou zijn. Gomperts was een belangrijke criticus van de na de oorlog die sterk op de theorieën van Ter Braak en Du Perron leunde.80

Hermans moest, vanzelfsprekend, niets van de ideeën van de criticus hebben. Hij vond hem: ‘een epigoon, een beprater, een feestredenaar, een voorwoordenaar, een nabrauwer, een herkauwer’.81 Opvallend is dat Gomperts epigoon uiteindelijk als

‘eretitel’ ging zien.82 Dit kon, volgens hem, omdat de vooroorlogse schrijvers iets

wezenlijks hadden geschreven dat nog niet aan kracht had ingeboet. De eeuwige roep om vernieuwing is blijk van onzelfstandigheid, vond Gomperts.83 Het is typisch

voor het naoorlogse literaire klimaat. Zoals Hermans zelf al betoogde gaat het niet om Ter Braak of Du Perron zelf, maar om de schimmen van beide schrijvers. Critici moesten, volgens Hermans, zich meer bezig houden met de techniek en vooral de compositie van een boek.84 Dan kan de criticus iets zinnigs zeggen, maar die hielden

zich vooral met bezig met ‘het projecteren van hun eigen psychische omstandigheden op anderen (…) daarom vinden de meeste critici een roman goed, als erin voorkomende personages henzelf op een of andere wijze sympathiek zijn.’85

Verwijten van epigonisme aan de ene kant en censuur aan de andere kant leidde tot een paradoxale situatie. Critici hadden de idealen van Ter Braak en Du Perron hoog in het vaandel, maar wilde niet dat die gekopieerd werden. Tegelijkertijd waren nieuwe bewegingen van Hermans, Reve, Blaman ook niet wat de critici voorstonden. Deze laatste beweging wilde weg van maatschappelijk engagement zoals Calis terecht stelt. Het boek De avonden laat dat goed zien. Reve

79 ‘Reve stelt zich in die eerste jaren op aan de zijlijn van het literaire en maatschappelijke bedrijf’, in:

Praat, Verrek, 79.

80 Hermans, Mandarijnen, 74-75; Hij, Gomperts, was dé criticus van Nederland vlak na de oorlog, in: E.

Kamp, Iedereen zei, dat is pornografie. Willem Frederik Hermans en de ontvangst van De tranen der acacia’s (Amsterdam 2005) 36.

81 Hermans, Mandarijnen, 72.

82 Anbeek, Geschiedenis 1885-1985, 179. 83 Ibidem, 178-179.

(20)

neemt in geen enkele passage een politiek standpunt in. Zelfs de oorlog is geheel op de achtergrond verdwenen. Het gebrek aan maatschappelijk engagement en de voor velen moreel schokkende boodschap leidde niet alleen tot kritiek, maar zorgde er ook voor dat het moeilijk was voor Hermans om zijn boek De tranen der acacia’s te publiceren, zoals hieronder zal blijken.

1.3 Verzuiling en de literatuur

Ham stelt dat na de oorlog een paradoxale situatie ontstond.86 Aan de ene kant was

er angst voor censuur zoals tijdens oorlog en aan de andere kant lijkt de ruimte voor kritische geluiden daardoor af te nemen. Ham wijt dit deels aan de grote invloed van katholieke gezagsdragers en instituties die ‘de (zelf)censuur’ nog eens versterkte.87

Hermans ging in verweer tegen de gezagsdragers en de censuur in zijn ‘strijdschrift’

Mandarijnen.88 Vooral de katholieken kregen ervan langs. Het orgaan IDIL was in de

ogen van de schrijver niets minder dan een ‘half-ondergrondse culturele terreurorgaan dat (…) sterk aan spionagediensten herinnerde’.89 De woede van

Hermans begon met een beoordeling van IDIL van zijn boek De tranen: ‘de walgelijke levenszinloosheid walmt u tegen’. Dit boek werd met een I gekwalificeerd, dat betekende dat het een verboden boek was voor katholieke lezers.90

Wat bedoelde IDIL nu precies met ‘walgelijke levenzinloosheid’? Het boek De

tranen bespreekt de laatste jaren van de oorlog. De nadruk ligt, net als bij De avonden,

op lichamelijkheid. De Hongerwinter was een tijd waarin het gedachtegoed van Hermans gevormd werd, zo blijkt uit een interview in 1965:

Dat diepzinnig leuteren over ons leven komt door te veel eten, door de welvaart. Met een volle maag is het goed filosoferen. In de hongerwinter van de afgelopen wereldoorlog was ik twintig jaar. Ik heb toen gezien hoe gemakkelijk een mens afstand doet van alle

86 Ham, Door Prometheus, 235. 87 Ibidem.

88 Meijer, ‘Het enige geluk’, 224-225. 89 Hermans, Mandarijnen, 117. 90 Ibidem, 119.

(21)

welvaartsartikelen. Hij laat ook de metafysica gemakkelijk los hoor. Moraal, ethiek en geloof leggen het loodje tegen de honger.91

Deze gedachtegang is ook uitgebreid terug te vinden in De tranen. Het boek beschrijft een jongeman tijdens de laatste oorlogsjaren.

De tranen voert een jongeman, Arthur Muttah, van twintig jaar op. Het boek

beschrijft de laatste periode van de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam, en dus ook de Hongerwinter. Die is zeer bepalend voor de ontwikkeling van het verhaal. Het gaat hier niet om een heldhaftige strijd tegenover de Duitsers, maar eerder, net als bij Reve, om overleven. ‘Al een week had hij haar [zijn zus Carola – LZ] niet gezien. Hij had geleefd van brood en gecondenseerde melk en leverpastei uit blik (…) op zijn nachtkastje stond een papieren zak met rauwe havermout. Daar at hij soms van, handenvol.’92 Arthur stond negatief tegenover de Duitse bezetting. Niet dat hij in

verzet ging, maar zij ontnam hem zijn jeugd:

Hij blies de lucifer niet uit maar bleef op de klok staren, als staarde hij in het gezicht van de tijd. Hij staarde inderdaad in een gezicht, zijn eigen gezicht, weerspiegeld in het glas voor de wijzerplaat. Maar het gezicht van de tijd verjongt zich elke twaalf uur, dacht hij met weemoed. Hoelang duurt de oorlog nog… daar gaat mijn jeugd.93

De hoofdpersoon ziet de oorlog niet als een strijd van goed tegen fout, maar als een verspilling van zijn jeugdjaren.94 De oorlog, en vooral de Hongerwinter, bepaalt zijn

levenshouding. Belangrijke thema’s zijn de honger, maar ook eenzaamheid en het gemis aan geborgenheid. Arthur woont samen met zijn zus en grootmoeder. Aan

91 B. Bos, ‘De weerloze mens fascineert’ (1965) interview in: F. A. Janssen, Scheppend nihilisme.

Interviews met Willem Frederik Hermans (Amsterdam 1979) 71-79 aldaar 75.

92 Hermans, De tranen, 56. 93 Ibidem, 59.

94 Een gedachte die overeenkomt met die van Hermans zelf: ‘mijn hele jeugd stond in het teken van de

oorlogsdreiging. Ik had als jongen nogal een beperkte bewegingsvrijheid. Zeer strenge ouders. Toen na mijn eindexamen mijn studententijd had moeten beginnen, brak de oorlog uit en werden ook die jaren verpest’, geciteerd in: P. Calis, Literaire vriendschappen en andere misverstanden (Amsterdam 2012)

(22)

beide heeft hij een hekel, wat geheel wederzijds is.95 Zijn vader woont in Brussel en

stuurt af en toe geld naar Arthur. Nergens voelt Arthur zich thuis:

Overal sta ik buiten, nergens hoor ik bij. Waarom wil niemand werkelijk iets met mij te maken hebben? Waarom doen zij alsof? – Hij voelde zich zo eenzaam als een hond die pas uit een kennel aan rijke particulieren is verkocht. Hij zat dood-alleen [sic] in een mooie kamer waar hij niet thuishoorde (…) Misschien was wat hij vandaag had ondervonden het begin van de ontworteling die iedereen bedreigde: langzaam werd hij van Nederland losgescheurd.96

Het verzet bekijkt Arthur ook met enig wantrouwen, dat lijkt onderdeel van zijn levenshouding. Hij wantrouwt iedereen. Zelfs zijn enige vriend Oskar Ossegal vertrouwt hij niet. Andrea, de vrouw van Oskar, met wie hij een jaar verhouding had nadat Oskar gevangen is genomen, vertrouwt Arthur ook niet: ‘Bijna een jaar had hij geheel op haar geleefd, zij had alles voor hem gedaan wat zij doen kon, hij had er met vanzelfsprekendheid niet voor teruggedaan – maar hij vertrouwde haar niet.’97

Over het algemeen werd het boek De tranen gunstig besproken, al zag Hermans dat anders.98 Hij bleef volhouden dat het massaal werd verworpen, dit is

voornamelijk te verklaren omdat Hermans zelf een beeld wilde ophouden van een tegengewerkte auteur.99 Gewezen werd op het unieke talent van de schrijver.

Problemen met boek hadden de recensenten ook. Vooral het ‘nihilistische karakter’ was problematisch. Sommige vonden dat het bij de jeugd hoorde, maar desondanks ernstig was. Anderen wezen de cynische houding in zijn geheel af, zoals in een recensie in De Tijd van Anton van Duinkerken, daarin werd uitgebreid afstand gedaan van het karakter van het boek.100 Wat de criticus vooral tegenstond was het

nihilistische karakter van het boek, dat hem ook bij het latere werk van Hermans tegen zou staan. Van Duinkerken schrijft:

95 Hij verdenkt zijn zuster ervan dat zij zich met ‘de moffen aanpapt’ en zijn grootmoeder houdt geld

achter dat van hem is, Hermans, De tranen, 31-32.

96 Ibidem, 92-93. 97 Ibidem, 145.

98 Kamp, Iedereen zei, 70.

99 Hermans, Houten leeuwen, 30-31; Kamp, Iedereen zei, 71. 100 Kamp, Iedereen zei, 9.

(23)

Er is welhaast geen onfatsoenlijk woord in de Nederlandse taal bedenkbaar, of gij vindt het met evenveel letters afgedrukt in De tranen der acacia’s, een werkelijk “knappe” roman (…) waarmee (…) Hermans het maandblad Criterium doodschreef.101

Simon Vestdijk schreef ook een recensie van het boek, die eigenlijk een antwoord op de kritiek van Van Duinkerken was. Hij nam het voor Hermans op. Volgens Elly Kamp had dit ook een persoonlijke reden, hoewel de schrijver bij Forum in de redactie had gezeten, en enig gezag had, werd hij als een ‘vieze schrijver’ beschouwd.102 Deze kritiek op Vestdijk kwam voornamelijk uit de confessionele

hoek. Vestdijk maakte dan ook bezwaar tegen de ‘peststukjes’ die Hermans alleen maar in de problemen brachten.103 In een recensie in het Algemeen Handelsblad noemt

Vestdijk de hoofdpersoon een ‘sensitieve en gesloten’ figuur, dit staat natuurlijk haaks op de lezing van Van Duinkerken.104

De sterke sturing wat betreft de literatuur was echter niet alleen voorbehouden aan het katholieke deel van de samenleving.105 Het probleem voor de

verzuilde samenleving van na de oorlog was, volgens Schuyt en Taverne, dat literatuur niet aan de zuilen gebonden was maar die ontsteeg. Dit merkten de schrijvers op een aantal vlakken, te beginnen met de uitgevers. De Bezige Bij had meerdere malen de kans om De Tranen uit te geven, maar weigerde dit vanwege de pornografische aard van het boek. Reve besprak de kwestie met Hermans in een brief:

101 De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad, Vreugdeloze stofwisseling. Leven zonder uitzicht een

Hollandse roman 19-11-1949 (A. van Duinkerken) via: Delpher.nl (geraadpleegd 21-11-2017). Met ‘dood

schrijven’ bedoelde de criticus dat na verschijning van een voorpublicatie van De tranen duizend abonnees (van 1600 naar 600) werden ingeleverd. Mede door die publicatie hield het blad op te bestaan in 1948, in: Kamp, Iedereen zei, 22.

102 Kamp, Iedereen zei, 12. 103 Ibidem, 14.

(24)

Bij De Bezige Bij heb ik nog uitvoerig over De Tranen der Acacia’s gepraat, maar ze wilden er niet aan, vast en zeker, geloof ik, wegens de hete passages. Je hebt echter groot gelijk, als je er niet in veranderen of bekorten wilt.106

Reve begreep niet dat het boek niet werd uitgegeven: ‘het is schofterig en goor dat de uitgaaf om commerciële reden verhinderd wordt’.107 De Bezige Bij deed dit niet uit

preutsheid, maar om de relaties met het behoudende deel van de boekhandel niet in gevaar te brengen.108 Voor Hermans was het reden om de uitgeverswereld met enig

cynisme te aanschouwen. Vanuit Canada, waar hij enige tijd verbleef, schreef hij terug aan Reve:

Verreweg mijn grootste ergernis is nu geworden dat ik de langste tijd in Canada ben geweest en naar Holland terug moet. Niet dat ik mij hier zo buitensporig heb geamuseerd, maar als ik aan de Apollolaan denk of aan de Hollandse literatuur, overweeg ik ernstig katholiek te worden, in Québec een mooi meisje te trouwen en mij verder levenslang te wijden aan de houthandel en gesprekken over het weer.109

Het tekent de ontluistering die de schrijver voelde in 1948 over het literaire klimaat. Uiteindelijk durfde Van Oorschot het aan om De Tranen te publiceren in 1949. 110 Niet

alleen met De Tranen had Hermans het moeilijk om een uitgever te vinden – dit gold ook voor Mandarijnen. Na jaren van strijd gaf Hermans het uiteindelijk uit in eigen beheer in 1964.111

Zowel katholieke als protestantse uitgevers gaven advies aan de lezers welke boeken zij konden lezen.112 IDIL, waar Hermans een strijd tegen voerde, is daar

volgens Schuyt en Taverne een goed voorbeeld van. Het katholieke blad deelde boeken in zes categorieën in. Als er achter een boek een (I) stond, dan behoorde dit bij de verboden boeken. Hermans, Reve en Vestdijk vielen vaak onder deze

106 Hermans en Reve, Verscheur deze brief!, 16. 107 Ibidem, 13.

108 Schuyt en Taverne, 1950, 449.

109 Hermans en Reve, Verscheur deze brief!, 29. 110 Ibidem, 41.

111 http://www.wfhermansvolledigewerken.nl/?verhalen=mandarijnen-op-zwavelzuur-1964

(geraadpleegd 25-9-2017).

(25)

categorie. De laatste categorie (VI) was voor allen toegankelijk.113 Ook bibliotheken

speelden een belangrijke rol in de verspreiding van boeken. Verrassend genoeg blijken niet de katholieken, maar de protestantse bibliotheken het meest behoudend. In de openbare bibliotheken vond men ongeveer tweederde van het aanbod aan Nederlandse moderne auteurs, bij de katholieke was dit een derde en bij de protestantse was dit slechts een tiende van het geheel. Op deze manier hoefde men niet actief te censureren, maar door een beperkt aanbod te hebben werden auteurs minder gelezen.114

Terugkomend op het begincitaat laat het bovenstaande duidelijk zien dat auteurs als Hermans en Reve niet alle ruimte kregen toen zij debuteerden. Voor Hermans betekende dit dat hij de strijdbijl opnam en zich hevig verzette tegen de censuur.115 Reve was geen andere mening toegedaan, maar begon zijn heil te zoeken

in de Engelse literatuur. Vanaf 1951 tot en met 1957 zou hij alleen in het Engels publiceren en het Nederlands een tijd laten rusten.116 Het eerste decennium van het

schrijverschap van Reve kan gekarakteriseerd worden als een tijd van isolement. ‘Hij wijst iedere vorm van gezag in literaire en maatschappelijke gelegenheden af’, aldus Edwin Praat. Net als Hermans is er bij Reve een algemeen gevoel van onvrede over het literaire klimaat in Nederland.117

1.4 De literaire wereld en ‘de jaren zestig’

De politieke en maatschappelijke ontwikkelingen vertoonden vergelijkbare trekken met de ontwikkelingen op literair vlak na de Tweede Wereldoorlog, aldus Anbeek.118

Op beide gebieden zocht men naar vernieuwing, die uiteindelijk niet geheel van de grond kwamen. Zo keerde al vrij snel na de oorlog de vaste patronen van voor de

113 Schuyt en Taverne, 1950, 450. 114 Ibidem, 452.

115 Die polemieken zijn uiteindelijk gebundeld in Mandarijnen op Zwavelzuur. 116 Praat, Verrek, 79.

(26)

oorlog terug.119 De jaren zestig waren een belangrijk keerpunt voor de literaire

wereld.120Belangrijke maatschappelijke veranderingen betekende meer politieke

vrijheid voor schrijvers. Toen vrijheid niet langer de meest prangende problematiek was voor schrijvers stond persoonlijke kwetsbaarheid steeds meer op de voorgrond, aldus Ham.121 Het is sterk de vraag of dat zo is. Reve en ook Hermans hadden zich in

hun vroegere werken ook kwetsbaar opgesteld, zoals in hoofdstuk drie zal blijken. Wel is het zo dat die kwetsbaarheid wezenlijk verschilde van de houding van Ter Braak en Du Perron. Zij hadden het maatschappelijk engagement voor ogen waar Hermans en Reve dat loslieten. Welke veranderingen traden er op in de jaren vijftig en zestig die de toegenomen vrijheid in werk stelden?

In de jaren vijftig traden er veranderingen op in het publieke debat, die een voorbode waren voor de veranderingen in de jaren zestig.122 Hij stelt dat de jaren

vijftig niet gezien moeten worden als een gezapige periode gekenmerkt door sociale rust, stabiliteit en consensus. 123 De jaren vijftig waren ‘vooruitstrevender en

dynamischer’ dan vaak verondersteld. Sterker nog, de jaren vijftig waren volgens Pas ‘een dynamische periode waarin het moderne Nederland gestalte kreeg’.124 Om dat te

illustreren tekent Pas een verhaal op van het ontstaan van een moderne pers. ‘Dag- en weekbladen ontworstelden zich aan de als knellend ervaren gezagsverhoudingen binnen de verzuilde samenleving’, aldus Pas. De groeiende onafhankelijkheid was een belangrijke factor voor het ontstaan van een ander publiek debat.125

Die ‘vooruitstrevende en dynamische’ jaren vijftig begonnen volgens Pas halverwege het decennium.126 Blom stelt dat hoewel er na de oorlog

vernieuwings-drang opkwam al snel weer teruggevallen werd in oude patronen.127 Dit tijdvak werd

119 J. C. H. Blom, ‘’De jaren vijftig’ en ‘de jaren zestig’?’, BMGN 1997 (112/4) 517-528 aldaar 528. 120 Ham, Door Prometheus geboeid, 235.

121 Ibidem, 235-236. 122 Pas, Aan de wieg, 171. 123 Ibidem, 12.

124 Ibidem, 171. 125 Ibidem, 172-173. 126 Ibidem, 13-14.

(27)

sterk beïnvloed door de naweeën van de oorlog, bezetting en de crisis van de jaren dertig. Dit had alles te maken met de wederopbouw die een gedeeltelijke terugkeer van de ‘burgerlijk-verzuilde samenleving’ van de jaren dertig voorbracht. 128

Halverwege die jaren vijftig beginnen voor Hans Righart, en in zekere zin voor Pas ook, de jaren zestig. Die begonnen volgens beide auteurs met name door vernieuwingsprocessen van de jongere generatie.129 Hier valt wat tegen in te brengen.

James Kennedy heeft laten zien in Nieuw Babylon in aanbouw, dat de veranderingen plaats vonden zonder politieke revolutiegevaar. 130 Elites maakten door hun

meegaande houding veranderingen mogelijk waardoor verandering relatief probleemloos verliepen.131 De ontworsteling van de pers aan de verzuiling is ook van

belang voor de literatuur. Zoals we gezien hebben met het voorbeeld van IDIL, is het duidelijk dat zuilen erg belangrijk waren in het literaire klimaat. De literatuur oversteeg de zuilen en doorbrak deze in zekere zin.

De veranderingen op maatschappelijk en politiek niveau liepen achter de literaire ontwikkelingen aan. De literatuur had thema’s die de zuilen ontstegen. Een goed voorbeeld daarvan zijn de romans die de oorlog gebruikten als moreel kompas van goed en fout. De strijd tegen de Duitse bezetting ontsteeg de zuilen. Toch was het gemakkelijker geworden voor schrijvers in de jaren zestig.132 Ham stelt, dat de

vrijheid voor schrijvers aanmerkelijk groeide. Daardoor verschoof er het een en ander in de literaire wereld. Het persoonlijke werd steeds belangrijker, zonder dat dit een terugkeer naar Ter Braak en Du Perron betekende. Dit komt omdat zij vanuit een idealistisch standpunt vertrokken, dat bij Hermans en Reve geheel ontbrak.133 Een

verandering die voor de ontzuiling belangrijk was, namelijk de opkomst van de

128 Blom, ‘Vijftig en zestig’, 528.

129 H. Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam 1995) 16. 130 J. C. Kennedy, Nieuw babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig (Amsterdam 1995) 12. 131 Kennedy, Nieuw Babylon, 30; vlg. Blom, ‘Jaren vijftig en zestig’, 520.

(28)

televisie, ging ook een rol spelen voor auteurs. Met de opkomst van de massacultuur kwam er ook een noodzaak voor schrijvers om in de media te treden.134

De leegte van de vrijheid – ontstaan vanuit een morele leegte die na de oorlog opkwam – werd het thema van de naoorlogse literatuur, aldus Oscar Verkaaik.135 Hij

stelt dat de beantwoording van de vraag: ‘wat is bevrijding en wat komt daarna?’ uiteindelijk nieuw conformisme oproept, een nieuwe onvrijheid. Dit thema werd behandeld in de periode 1964-1966 in vier boeken. Dit waren: Ik Jan Cremer van Jan Cremer, Terug naar Oegstgeest van Jan Wolkers, Op weg naar het einde/Nader tot U van Reve en Nooit meer slapen van Hermans. Deze vier behandelden, volgens Verkaaik, allen een soort emancipatie van de naoorlogse man, ‘alsmede de onmogelijkheid daarvan.’ 136 Vrijheid was, op Cremer na die zijn hedonistische levenswijze in zijn

boek tentoonspreidde, bij allen problematisch.137

Die bevrijding van de schrijver kan aan de hand van drie schrijvers het beste geïllustreerd worden: Reve, Mulisch en Hermans. Te beginnen met die laatste. Hermans ging tegen het einde van de jaren vijftig meer werk publiceren waarin de stem van de schrijvers steeds ondubbelzinniger aanwezig was.138 Hermans gaf in het

Sadistisch universum toe dat de schrijver zijn eigen mythische wereldbeeld in een

roman verwerkte. Anbeek stelt dat de realistische pretenties van de schrijver het best zichtbaar werden toen een criticus hem wees op een passage die niet klopte met de historische werkelijkheid. Hermans liet de fout in latere drukken veranderen. ‘Men zou dus kunnen zeggen dat Hermans in zijn belangrijkste werk de mythe van het realisme heeft gebruikt’, aldus Anbeek.139

Vervolgens Mulisch. De schrijver begon weliswaar met een roman als debuut, maar in de jaren zestig schreef hij een aantal werken met dezelfde realistische

134 Ham, Door Prometheus, 235.

135 O. Verkaaik, Ritueel burgerschap. Een essay over nationalisme en secularisme in Nederland (Amsterdam

2009) 122.

136 Verkaaik, Ritueel burgerschap, 122. 137 Ibidem, 129-130.

138 Anbeek, Geschiedenis 1885-1985, 219.

139 Ibidem, 220; ‘Een roman beschouw ik als een persoonlijke mythologie’, geciteerd in: E. Kieft,

(29)

pretenties: De zaak 40/61, Bericht aan de rattenkoning en Het woord bij de daad. Over dat laatste boek, over de revolutie op Cuba, merkte hij op dat hij bewust eenzijdig was gebleven.140 Een belangrijk verschil met Hermans was dat hij ook een mythisch

wereldbeeld schiep, maar daar dan ook heilig in geloofde, aldus Anbeek.141 Daarmee

is Mulisch zowel de tegenhanger van Reve als van Hermans in deze tijd. Reve publiceerde in de jaren zestig twee briefboeken waarin er niet getwijfeld werd dat het om de schrijver zelf ging.142 De literaire vrijheid die vanaf de jaren zestig opkwam

betekende dat het makkelijker was voor schrijvers om ronduit voor de eigen mening uit te komen. Deze ‘eerlijkheid’ verschilde wezenlijk van de Forumgeneratie. Het anti-idealistische wereldbeeld dat geschapen werd in De avonden en De tranen was het startpunt van het gedachtegoed van Reve en Hermans. Toen de vrijheid voor schrijvers toenam konden beide schrijvers er ronduit voor uitkomen dat die visie niet ver afstond hun eigen wereldbeeld.

Samenvattend: na de Tweede Wereldoorlog waren de ideeën van Ter Braak en Du Perron, hoewel zij niet meer leefden, nog altijd bepalend voor het literaire klimaat. Critici hanteerden de standaarden van de vooroorlogse auteurs die Vent boven Vorm stelden. Dat wil zeggen dat zij onomwonden stelling namen tegen bijvoorbeeld het nazisme. Na de oorlog beoordeelden critici de nieuwe generatie op dezelfde wijze. Er werd vaak gewezen op het epigonisme, al wees Hermans er terecht op dat de critici eerder epigonen waren. Voor nieuwe ideeën was betrekkelijk weinig ruimte. De verzuiling hield lang zijn greep op het gedachtegoed van schrijvers. Hermans en Reve waren betrekkelijke buitenstaanders. Het anti-idealisme dat bepalend was voor het werk van deze twee stuitte op veel verzet. In het volgend hoofdstuk wordt uiteengezet hoe het naoorlogs nihilisme onderdeel was van het latere werk van Hermans en Reve.

140 ‘Wat moet een schrijver doen? Een twistgesprek tussen Willem Frederik Hermans en Harry

Mulisch’ (1969) interview in: F. A. Janssen, Scheppend nihilisme. Interviews met Willem Frederik Hermans (Amsterdam 1979) 170-190 aldaar 179.

(30)

2.0 – Nihilisme voorbij

Alles is op, zelfs de drank waar ik niet eens van houd Maar alles heeft zijn voor en tegen

Zodoende zit ik vol moed:

Al hebt Gij mij verworpen en verstoken van Uw Licht, Ik ga gewoon door, of er niks aan de hand is.

Drinklied aangaande het leven op aarde143

In dit gedicht van Reve uit Nader tot U blijkt de radeloosheid die tekenend is voor het werk. God is dood lijkt de boodschap, maar ik ga gewoon door. Dit gedicht staat symbool voor Nader tot U. Het beschrijft bijna alle hoofdthema’s: drank, geloof en alleen zijn homoseksualiteit ontbreekt. De levensvisie van Hermans is ongeveer hetzelfde. In zijn werk Ik heb altijd gelijk komt ook een anti-idealistische visie op de wereld naar voren. Lodewijk, de hoofdpersoon in het boek, geeft ook alle idealen op, want: ‘idealen zijn de kleuren van een blinde en de oorsuizingen van een stokdove!’.144 Voor recensenten en voor sommige onderzoekers (als Anbeek en

Verkaaik) waren deze boeken reden om Hermans en Reve nihilisten te noemen, maar klopt dat beeld wel?

In dit deel wordt aan de hand van de oorlog, die als einde van alle idealen in de boeken Altijd gelijk en Nader tot U geldt, en de Vent boven Vorm discussie uitgewerkt dat Hermans en Reve geen nihilisten zijn. Zij moeten anders beoordeelt worden. In de boeken verwerpen zij alle idealen. De verwijten die de schrijvers kregen, dat zij nihilisten waren, blijken ongegrond als we vanuit Nietzsches werk het nihilisme analyseren. Aan de hand van dit thema, het nihilisme voorbij, bespreek ik de boeken. Hier ligt niet de nadruk op de passages waarop zij uiteindelijk werden aangeklaagd als wel op de boeken als geheel. Dit is nodig om de idee achter de boeken te begrijpen. Het doel van dit hoofdstuk is ook om de twee werken te vergelijken. Dit gebeurt door de tijd heen. Het werk van Hermans is geschreven in 1951 in een, zoals bleek uit het vorige hoofdstuk, heel ander literair klimaat dan het

143 Reve, Nader tot U, 136. 144 Hermans, Altijd gelijk, 191.

(31)

werk van Reve uit 1966. Hieronder zal ik betogen dat Hermans en Reve vanuit hun oorlogsverleden schrijven, dat bepalend is voor Altijd gelijk en Nader tot U. Vervolgens wil ik laten zien dat de Vent of Vorm discussie bepalend was voor de verwijten van nihilisme die de schrijvers ten dele viel. Om daarna te bespreken wat het nihilisme is aan de hand van het werk van Nietzsche en om tenslotte aan te tonen dat Hermans en Reve minder makkelijk op het nihilisme zijn vast te pinnen dan gedacht.

2.1 De oorlog als morele bomkrater

In het eerste hoofdstuk heb ik betoogd dat de Tweede Wereldoorlog een belangrijk deel was van de ervaringen die de schrijvers Reve en Hermans en dat zij die ervaring in hun werk opnemen. Waar Anbeek continuïteit waarneemt met de vooroorlogse literatuur is er eerder sprake van breuk. Dat die oorlogservaring belangrijk was blijkt ook wel uit de waardering van Hermans en Reve voor Céline. Met name de roman

Reis naar het einde van de nacht van Céline was belangrijk in het denken van Hermans

en Reve.145 Deze roman van Céline kan gezien worden als belangrijke bron van het

anti-idealisme van beide schrijvers.146 Hij, was een Fransman, die de Eerste

Wereldoorlog als soldaat meemaakte. Over de totale zinloosheid van die oorlog schrijft hij:

Was hij werkelijk gek? Als het zo ver is dat de wereld op zijn kop staat en je voor gek doorgaat als je vraagt waarom ze je vermoorden, is het vanzelfsprekend een klein kunstje je gek te laten verklaren (…) dat was de belangrijkste vraag die wij elkaar, mannen onderling, hadden moeten stellen om strikt menselijk en praktisch te blijven. Maar we waren op geen stukken na zo ver, we strompelden achter een absurd ideaal aan, we

145 Hermans kocht (en las) de roman op 2 april 1940 en schreef daarover in 1977: ‘Voyage au bout de la

nuit [maakte] onmiddellijk een overweldigende indruk op mij. Zoiets had ik nog nooit gelezen. De

atmosfeer kwam me bekend voor, maar nooit of te nimmer had ik de atmosfeer van een boek in zo hevige mate ondergaan.’ In: W. F. Hermans, Ik draag geen helm met vederbos (Amsterdam 1979) 106-107; Reve zei daarover in een interview, dat ‘ik zou dat nooit zo kunnen, maar hij [Céline – LZ] is toch mijn voorbeeld geweest (…) proberen te doen zoals hij’, in:

(32)

werden beheerst door oorlogszuchtige en volkomen idiote clichés; als ratten die versuft waren door de rook probeerden we als gekken van het brandende schip af te komen, maar we hadden geen enkel gezamenlijk plan, geen greintje vertrouwen in elkaar. Volkomen uit het lood geslagen door de oorlog waren we op een andere manier gek geworden: gek van angst.147

Deze passage uit Reis naar het einde tekent de houding van de hoofdpersoon Bardamu ten opzichte van de oorlog: een zinloze onderneming. Te midden van de oorlog, schuilend voor een Duitse aanval, voelde Bardamu de hopeloosheid: ‘nooit had ik me zo overbodig gevoeld als midden tussen al die kogels en al dat zonlicht. Een geweldige, eindeloze grap.’148 Het staat ook niet ver af van de beleving van Hermans

en Reve. Ook voor hen was de oorlog alles bepalend in hun werk. En net als Céline laten zij zien dat ze alle idealen opgeven. Punt is hier dat de Eerste- en Tweede Wereldoorlog een morele leegte achterlieten die zich vertaalde naar het proza van sommige auteurs.

Hieronder vergelijk ik hoe het oorlogsverleden een rol speelt in Altijd gelijk en

Nader tot U. Te beginnen met Hermans. Hij was eerst van plan zijn roman Zuster en Superego te noemen.149 Voor een groot deel gaat het boek over de zelfmoord van de

zus van Lodewijk, Debora, die symbool staat voor het opgeven van alle idealen. Ook de houding van zijn ouders, die Debora altijd voortrokken, wordt uitgebreid besproken. Zuster staat hier voor de ‘gehoorzaamheid aan het ouderhuis’, zoals Hermans zou uitleggen in Mandarijnen. En het eerzuchtige en veeleisende staat gelijk aan het superego.150

Het verhaal laat een gedesillusioneerde Lodewijk zien die zich in alles verzet tegen zijn ouders. Zijn vader wilde dat hij ging studeren, maar Lodewijk wilde generaal worden in een land waar dit niet kon. ‘Ik zou het ver brengen! Ik was geen rebel!’151 Hij had een roeping maar werd nooit serieus genomen. De relatie met zijn

147 L. F. Céline, Reis naar het einde van de nacht (Amsterdam 1968; vertaling van E. Y. Kummer) 68-69. 148 Céline, Reis, 14.

149 De titel dekt de lading volgens Hermans ‘volkomen, maar die is volgens Geert [van Oorschot (zijn

uitgever) – LZ] onverkoopbaar’, in: Hermans en Reve, Verscheur deze brief!, 73.

150 Hermans, Mandarijnen, 141. 151 Hermans, Altijd gelijk, 37.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar tevens is de kunstenaar [Huizinga], die geen kunstenaar heeft kunnen of willen zijn, maar wel een historicus, overal op zijn hoede voor de verleiding van het spel; hij beseft

dan om na een pittige discussie, debat of sprekersavond lekker met elkaar te borrelen in onze vertrouwde café Hoofdstuk 2 of zoals zo vaak in de altijd gezellige Locus Publicusl Onze

trekking tot Indië haalde hij met instemming een anekdote van Rudy Kousbroek aan: De Franse correspondent van Het Algemeen Handelsblad, die net zo goed als iedereen in Nederland

De reliefenergie (het verschil in hoogte tussen het laagste en het hoogste punt) is groot. Het lengteprofiel van de rivieren zal steil zijn, het water zal vooral in vertikale

Alfred bij voorbeeld, de hoofdpersoon in Nooit meer slapen, (een ik-roman) die een zuster heeft en diens moeder, weduwe, de kost verdient met het schrijven van erudiete

De filosoof die Wittgenstein heet kan volgens Hermans niet alleen niet bij de maatschappij en haar problemen - hij kan niet eens de vragen, die hij in zijn werk stelt,

Scholten, werd kandidaat Hermans anoniem opgevoerd: ‘Bij alle eenstemmige waardering voor het werk van één bepaalde auteur meende echter een meerderheid der jury, dat dit

Voor zichzelf ziet hij geen andere uitweg meer dan een sollicitatie te richten tot de nieuw-benoemde gouverneur-generaal, Mijer. Dit is dezelfde Mijer die in de Tweede Kamer bij