• No results found

Werkhervatting na een periode van arbeidsongeschiktheid - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Werkhervatting na een periode van arbeidsongeschiktheid - Downloaden Download PDF"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H.G. van der Stelt

Werkhervatting na een periode van

arbeidsongeschiktheid

Een groep van 639 personen die in 1991 wegens arbeidsongeschiktheid een jaar lang niet had gewerkt is gedurende een periode van 2 1/2 jaar gevolgd om te onderzoeken welke factoren van invloed waren op het alsnog realiseren van een werkhervatting. Gezondheidsverbetering blijkt één van de factoren te zijn die werkhervatting positief beïnvloeden. Het belang dat de betrokkene hecht aan terugkeer in het arbeidspro­ ces is eveneens van belang. Hoofdkostwinners blijken vaker weer aan het werk te gaan dan mensen die niet verantwoordelijk zijn voor het merendeel van het huishoudinkomen. Ook de eigen inschatting van wat men nog kan en de mening van de bij de sociaal-medische begeleiding betrokken personen hierover, speelt een belangrijke rol bij het al dan niet hervatten van werk. Voor reïntegratie bij het oude bedrijf is de interne arbeidsmarktpositie en de houding van de oude werkgever ten aanzien van de terugkeer van de werknemer van groot belang. Een goede externe arbeidsmarktpositie en actief zoekgedrag vergroten de kans op werkhervatting bij een nieuwe werkgever.

Inleiding

Het bevorderen van een hernieuwde arbeids­ participatie van mensen die een periode van langdurig ziekteverzuim achter de rug hebben staat de laatste jaren volop in de aandacht. Dit heeft er ondermeer toe geleid dat er een aan­ zienlijke onderzoeksliteratuur is ontstaan rond het thema van de reïntegratie van arbeids­ ongeschikten en de factoren die daarvoor van belang zijn. Deze onderzoeksliteratuur omvat zowel kwalitatieve analyses van de houding van werkgevers ten aanzien van het in dienst nemen van arbeidsongeschikten (Veerman & Cavé, 1993), als transversale analyses van de sa­ menhang tussen achtergrondkenmerken van de arbeidsongeschikten en de kans op reïnte­ gratie (zie o.a. Van de Goor, 1997; Van der Stelt e.a., 1989, 1991, 1996a; Kers e.a., 1996; Nijboer e.a., 1993), en overzichtstudies (zie o.a. COB/ SER, 1984; Delsen & Bemelmans, 1991; Mul e.a., 1995).

Vanwege het transversale karakter van de ge­

noemde onderzoeken is het wel mogelijk hier­ uit een beeld te krijgen van de samenhang tus­ sen de achtergrondkenmerken van de arbeids­ ongeschikten en hun kans op reïntegratie, maar kunnen geen uitspraken gedaan worden over de causaliteit van de gevonden verbanden. Ook beperkt men zich in deze studies meestal tot het vaststellen van de directe effecten. De indirecte effecten, veroorzaakt door de onder­ linge afhankelijkheid van de onafhankelijke variabelen worden meestal buiten beschou­ wing gelaten.

Ook bij het PES-31 onderzoeksproject naar de positie van de cliënt in de WAO, waarvan hier de resultaten worden gepresenteerd, was één van de centrale probleemstellingen: 'Welke factoren zijn van invloed op de reïntegratie van langdurig zieken en arbeidsongeschikten ?' Een steekproef van 639 personen die in november 1991 een jaar lang een Ziektewet-uitkering hadden ontvangen en op dat moment (nog) niet werkten, is gedurende een periode van ruim 2 1/2 jaar gevolgd. Op drie momenten is

* De auteur is verbonden aan GAK - S&O. Het artikel is geschreven op persoonlijke titel.

(2)

Werkhervatting na een periode van arbeidsongeschiktheid

een mondelinge enquête afgenomen, waarin onder andere vragen zijn gesteld over hun werksituatie op dat moment, hun gezondheid en hun houding ten aanzien van een eventuele werkhervatting.

Het eerste interview is afgenomen op het moment dat men gedurende 11 maanden een Ziektewet-uitkering had ontvangen (oktober/ november 1991). Ongeveer 7 maanden daarna (mei/juni 1992) vond een tweede interview plaats. Het laatste interview vond weer twee jaar later plaats (mei/juni 1994). Dit was onge­ veer 2 1/2 jaar na het einde van het ziektewet­ jaar en 3 1/2 jaar na de eerste ziektedag. Gelijk­ tijdig met het tweede interview heeft er ook een enquête plaatsgevonden bij het behandel­ team (verzekeringsarts en arbeidsdeskundige) van de Gemeenschappelijke Medische Dienst (GMD)2 dat verantwoordelijk was voor de vast­ stelling van de mate van arbeidsongeschikt­ heid en de begeleiding naar werk. Hierbij is onder andere gevraagd naar de inschatting van het behandelteam van de interne- en externe arbeidsmarktpositie van de betreffende ar­ beidsongeschikte en de houding van de oude werkgever ten aanzien van een eventuele te­ rugkeer op de werkplek.

Vanwege de longitudinale onderzoeksopzet is het mogelijk om uitspraken te doen over de causale relaties tussen de achtergrondkenmer- ken van de in de steekproef opgenomen ar­ beidsongeschikten en de kans op reïntegratie in het arbeidsproces. Ook de indirectie effec­ ten, veroorzaakt door de onderlinge relatie van de onafhankelijke variabelen worden in de ana­ lyses bestudeerd.

Het analysemodel

Een centrale variabele bij de verklaring van het al dan niet hervatten van werk door men­ sen die, ten gevolge van een ziekte of gebrek, langdurig zijn uitgevallen is de gezondheid en de ernst van de handicap. De gezondheid of de handicap vormt de primaire oorzaak van de uitval. Als er sprake is van (volledig) herstel ver­ valt de noodzaak om te stoppen met werken en kan er, als het dienstverband nog bestaat, werk­ hervatting plaatsvinden. Na een langdurige pe­ riode van ziekteverzuim is er echter vaak spra­ ke van slechts gedeeltelijk herstel en een blij­ vende gezondheidsstoornis of blijvend gebrek.

In dit geval is de ernst en de aard van de ziekte of het gebrek van belang voor het werk dat men nog kan doen. Dit kan betekenen dat voor het realiseren van een werkhervatting werkaanpassingen verricht moeten worden of dat men slechts in minder uren of in afwij­ kend tempo kan werken. Niet zelden is men zelfs aangewezen op geheel ander werk of een andere werkomgeving. Of een dergelijke werk­ hervatting ook gerealiseerd kan worden is dan afhankelijk van enerzijds de wil en motivatie van de betrokkene om weer te gaan werken en anderzijds van de bereidheid en mogelijkheid van de (potentiële) werkgever om passend werk aan te bieden, danwel de persoon in kwestie in dienst te nemen.

In de literatuur worden verschillende facto­ ren genoemd die van invloed kunnen zijn op werkhervatting. Als wij deze ordenen op basis van de hierboven aangegeven grondgedachte ontstaat het volgende beeld. Naast de medisch objectief vaststelbare gezondheidsbeperkingen, die de grenzen stellen aan wat men nog wel en wat men niet meer kan doen, speelt volgens Aarts en De Jong (1990) ook de persoonlijke be­ leving van de resterende arbeidscapaciteit een belangrijke verklarende rol voor werkhervat­ ting. Deze arbeidscapaciteitsperceptie is vol­ gens hun bevindingen niet alleen afhankelijk van de ernst van de handicap, maar ook van leeftijd, opleiding, geslacht, arbeidsverleden en de houding van de behandelende artsen ten aanzien van werkhervatting. Over de vraag of mensen met psychische klachten minder vaak werk hervatten zijn in de onderzoeksliteratuur tegenstrijdige onderzoeksresultaten te vinden (Van de Goor, 1997; Van der Stelt & Bruinsma, 1989; Van der Stelt, 1991, 1996a,- Nijboer e.a., 1993; Kers & Van de Zouwe, 1994).

Niet alleen of men weer kan of denkt te kun­ nen werken is van belang voor het weer aan het werk gaan, maar ook de persoonlijke wens om weer te gaan werken en wat men daarvoor over heeft zal van belang zijn voor werkhervat­ ting. Naarmate men gemotiveerder is om weer aan het werk te komen, zal men daar ook meer actie voor ondernemen en daardoor een gro­ tere kans hebben daadwerkelijk weer te gaan werken (Nijboer e.a., 1993).

In de praktijk van de begeleiding van (ex-)ar- beidsongeschikten naar werkhervatting wordt ook de 'copingstijl' van de betrokkene vaak ge­ noemd als belangrijke factor voor het tot stand

(3)

komen van een werkhervatting. Naarmate de betrokkene van nature meer geneigd is proble­ men actief te lijf te gaan (actieve copingstijl) en minder geneigd is de schuld en verantwoorde­ lijkheid voor problemen op anderen af te schuiven (grote 'locus of control'l zou de kans op werkhervatting groter zijn.

Volgens Aarts en De Jong (1990] is de finan­

ciële positie waarin men verkeert en de finan­

ciële noodzaak tot werkhervatting van belang voor de motivatie tot werkhervatting en het fei­ telijke zoekgedrag. Is de noodzaak groter dan zal men werkhervatting belangrijker vinden, zich eerder tot werken in staat achten en meer moeite doen om weer aan het werk te komen. Volgens Van de Goor (1997) hebben negatieve fi­ nanciële prikkels alleen effect op het zoeken naar werk als het om zeer grote verschillen tus­ sen het te realiseren inkomen uit arbeid en de hoogte van de uitkering gaat.

Ook het geslacht en de positie die men in­ neemt in het huishouden worden genoemd als van belang voor werkhervatting. Mannen met partner zouden meer gericht zijn op werkher­ vatting. Vrouwen met kleine kinderen en een werkende partner minder (Van de Goor, 1997]. Deze laatste groep is volgens Bijlsma en Koop- mans (1990) eerder geneigd zich terug te trek­ ken van de arbeidsmarkt nadat men door ziek­ te is uitgevallen. Alle tot nu toe verrichte bi-va- riate studies laten zien dat het percentage werkhervattingen bij vrouwen lager ligt dan bij mannen (zie o.a. Nijboer e.a., 1993; Kers e.a.,

1996; Van der Stelt &. Smaal, 1996).

Niet alleen de persoonlijke wens van de be­ trokkene om weer aan het werk te gaan is van belang voor werkhervatting, maar ook de ge­ boden gelegenheid speelt hierbij een belangrij­ ke rol. Bij een mogelijke werkhervatting bij de oude werkgever is de medewerking van de werkgever en de collega's van groot belang voor het slagen daarvan (Nijboer e.a., 1993). Naarmate de werkgever tevredener was over het functioneren van betrokkene voor de uit­ val, men langer in dienst was en de interne ar­

beidsmarktpositie sterker was is de bereidheid

om mee te werken aan een werkhervatting gro­ ter (Aarts & De Jong, 1990; Nijhuis & Bullinga, 1987; Veerman & Cavé, 1994; Van de Goor, 1997). Het onderhouden van contact met de werkgever gedurende de ziekteperiode heeft een positief effect op het terugkeren bij de oude werkgever (Nijboer e.a., 1993). Van belang voor

de interne arbeidsmarktpositie is de opleiding, bedrijfsspecifieke ervaring, het aantal werku­ ren, de loonkosten in vergelijking met verge­ lijkbare anderen, het gemak waarmee men ver­ vangen kan worden en de kosten die dat met zich meebrengt.

De bereidheid van de oude werkgever tot medewerking aan een werkhervatting is mede afhankelijk van de feitelijke mogelijkheden binnen het bedrijf en de bedrijfseconomische positie (Van de Goor, 1997). De kans op werk­ hervatting bij de oude werkgever is groter voor werknemers van grote bedrijven dan van klei­ ne bedrijven (Van de Goor, 1997). Werknemers afkomstig uit kleine bedrijven gaan vaker bij een nieuwe werkgever werken (Nijboer e.a.,

1993) .

Als werkhervatting bij de oude werkgever niet meer mogelijk is, is men aangewezen op het vinden van werk op de externe arbeids­ markt. De relatie die men had met de oude werkgever is dan niet meer van belang voor het realiseren van een werkhervatting en men moet, wil een werkhervatting gerealiseerd kunnen worden, actief op zoek gaan naar an­ der werk. Het vertonen van actief zoekgedrag wordt daardoor een essentiële schakel om tot werkhervatting te kunnen komen. De motiva­ tie tot werkhervatting zal van invloed zijn op de intensiteit van het zoekgedrag. De effectivi­ teit van het zoekgedrag zal echter in belangrij­ ke mate bepaald worden door de positie die men inneemt op de externe arbeidsmarkt. De

externe arbeidsmarktpositie wordt in belang­

rijke mate bepaald door leeftijd, opleiding, ge­ slacht en etniciteit (Beek e.a., 1992) en de, door de potentiële werkgever waar te nemen, moti­ vatie van de betrokkene (Veerman Sr Cavé,

1994) .

Tot slot kan de relevante omgeving een rol spelen bij het weer aan het werk gaan na een periode van arbeidsongeschiktheid. Tot de rele­ vante omgeving behoort naast de bij de beoor­ deling en begeleiding betrokken functionaris­ sen ook de heersende opvatting ten aanzien van ziekte en arbeidsongeschiktheid en het wettelijke kader waarbinnen het proces van reïntegratie zich afspeelt (Kers e.a., 1996; Van de Goor, 1997). Ook de ontwikkeling op de ar­ beidsmarkt en andere macro-economische ontwikkelingen spelen een rol bij de kans op werkhervatting (Aarts &. De Jong, 1990).

De ingrepen die sinds 1985 zijn gedaan in

(4)

Werkhervatting na een periode van arbeidsongeschiktheid

het stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelin­ gen (WAGW, Stelselherziening 1987, TBA, T Z / ARBO, WULBZ, AMBER) hebben er mede toe geleid dat het aantal werkhervattingen onder (ex-)WAO-ers is toegenomen (Kers e.a., 1996; Van der Stelt & Smaal, 1996) en het ziektever­ zuimpercentage is gedaald. Ook in 1998 wordt er opnieuw een aantal wettelijke maatregelen van kracht die de uitstroom van werknemers naar de WAO verder moet terugdringen (Pem- ba) en de reïntegratie in het arbeidsproces be­ vorderen (REA).

Op basis van de beschikbare onderzoekslite­ ratuur is een aantal hypothesen geformuleerd met betrekking tot het belang van de verschil­ lende factoren voor de kans op werkhervatting. Vanwege het veronderstelde grote belang van zoekgedrag als intermediair bij werkhervatting bij een nieuwe werkgever is ook hierover een aantal hypothesen geformuleerd. Om een goed beeld te krijgen van het belang van de verschil­ lende factoren voor werkhervatting is het niet voldoende om alleen te kijken naar de directe effecten, maar moeten ook de indirecte effec­ ten worden meegenomen. Gebeurt dit niet dan is het gevaar aanwezig dat het belang van som­ mige factoren onderschat wordt.

Belangrijkste hypothesen

Factoren van direct belang voor werkhervat­ ting:

Dl Personen waarbij de gezondheidstoestand verbetert zullen vaker het werk hervat­ ten;

D2 Personen die bij zichzelf nog arbeidscapa­ citeit ervaren zullen vaker werk hervatten dan personen die bij zichzelf geen arbeids­ capaciteit meer zien;

D3 Personen die een goede band hebben met hun oude werkgever, zullen vaker weer ge­ deeltelijk of volledig gaan werken bij hun oude werkgever;

D4 Bij een gunstige (interne- en/of externe) arbeidsmarktpositie is de kans groter dat men werk hervat;

D5 Personen die intensief zoeken naar werk, zullen vaker het werk hervatten;

D6 Personen die hun arbeidsongeschiktheids- situatie negatief beleven, zullen vaker het werk hervatten;

D7 Personen die in een ongunstige financiële positie verkeren, zullen vaker het werk hervatten;

D8 Personen die intensief begeleid zijn/wor- den, zullen vaker het werk hervatten.

Factoren van belang voor het zoekgedrag:

Z1 Personen waarbij de gezondheidstoestand beter is, zullen intensiever op zoek zijn naar werk;

Z2 Personen die bij zichzelf nog arbeidscapa­ citeit ervaren zullen intensiever zoeken naar werk dan personen die geen arbeids­ capaciteit meer ervaren,-

Z3 Personen die een situatie van niet werken negatief beleven, zullen intensiever op zoek zijn naar werk;

Z4 Personen die in een ongunstige financiële positie verkeren, zullen intensiever op zoek zijn naar werk;

Z5 Personen die verwachten bij hun oude werkgever te kunnen terugkeren, zullen minder intensief zoeken naar werk bij een andere werkgever;

Z6 Personen die intensiever begeleid zijn, zul­ len intensiever op zoek zijn naar werk. Tot zover de beschrijving van de aard van de veronderstelde verbanden.

Op basis hiervan is een schema gemaakt van het reïntegratie proces (Figuur 1), dat als uitgangspunt voor de analyses heeft gediend.

Gebruikte onderzoeksbestand

Voor de analyses is gebruik gemaakt van gege­ vens die ten behoeve van het PES-3 onder­ zoeksproject zijn verzameld. Het betreft een steekproef die representatief is voor alle men­ sen die in november 1991 het einde van het ziektewetjaar hebben bereikt (Molenaar-Cox e.a., 1995).Van de 1086 deelnemers aan het on­ derzoek was een deel (circa 33%) tijdens de eer­ ste meting al aan het werk. Alleen mensen die bij de eerste meting niet werkten zijn bij de analyse betrokken. Dit is gedaan omdat alleen voor hen attitude gegevens van vóór de werk­ hervatting beschikbaar zijn en causale uitspra­ ken gedaan kunnen worden. Men moet zich hierbij echter steeds realiseren dat het gaat om uitspraken over een bijzondere groep langdurig zieken, namelijk zij die er niet in geslaagd zijn om reeds tijdens het ziektewetjaar (bij de oude werkgever) werk te hervatten.

Uiteindelijk resteerden voor de analyses

(5)

positie — — i Motivatie tot werken B e g e l e i d i n g

Z

•-[ ► ►► — reïntegratie houding van de oude werkgever externe/interne arbeidsmarkt positie 4 gezondheid

T j

r '

gepercipieerde arbeidscapaciteit zoek­ gedrag H at a a n t a l " in da f i g u u r s t a a t v o o r h o t a a n t a l l i jn e n d a t t u s s e n de v e r s c h il le n d e f a c t o r e n a n / o f knooppunten lo o p t en d a r i c h t i n g d a a r v a n .

Figuur 1 Het reïntegratieproces in schema.

639 personen. Zij waren op het eerste meetmo­ ment niet aan het werk. Tijdens de derde me­ ting werkten 75 (12%) van hen weer bij de oude werkgever, 137 (21%) personen waren bij een nieuwe werkgever aan het werk en 427 (67%) personen hadden gedurende de gehele periode niet meer gewerkt. Mensen die enige tijd ge­ werkt hebben maar tijdens de derde meting opnieuw zijn uitgevallen zijn buiten de analy­ ses gehouden.

Om het mogelijk te maken causale relaties tussen de onafhankelijke variabelen en de werkhervatting te leggen is bij de analyses voor de attitude variabelen, zoals arbeidsoriëntatie (hoe graag wil men weer werken), concessiebe- reidheid (wil men werk op een lager niveau of in een andere regio aanvaarden), perceptie van de arbeidscapaciteit (acht men zich tot werken in staat) en financiële offerbereidheid (hoeveel procent van het oude loon wil men inleveren) gebruik gemaakt van de waarde op de tweede meting (een halfjaar na het einde van het ziek­ tewetjaar). Als men echter in de periode tussen de eerste en de tweede meting weer was gaan werken is gebruik gemaakt van de waarde op de eerste meting. Met betrekking tot de varia­ belen die staan voor een gezondheidsverbete- ring is gebruik gemaakt van de gezondheids- verbetering tussen de eerste en de derde me­ ting. Als men echter tussen de eerste en de tweede meting is gaan werken is gebruik ge­ maakt van de gezondheidsverbetering tussen

deze twee meetmomenten. Als maat voor de gezondheid worden het aantal (psycho-somati­ sche) klachten (VOEG-score) en het aantal ge­ noemde activiteitenbeperkingen gebruikt.

De variabelen die staan voor de interne- of externe arbeidsmarktpositie en de houding van de oude werkgever ten opzichte van een te­ rugkeer van betrokkene zijn verkregen uit een enquête onder de behandelende functionaris­ sen van de uitvoeringsorganisatie van de WAO, de GMD. Het betreft hier de inschatting door personen die beroepsmatig geacht worden een goede kennis te hebben van zowel de (lokale) arbeidsmarkt, als de mogelijkheden en beper­ kingen van de betrokken (ex-)arbeidsonge- schikte. Zij vormen daardoor de meest be­ trouwbare bron voor de arbeidsmarktpositie waarover beschikt kon worden. De enquête bij het behandelteam heeft gelijktijdig met de tweede meting plaatsgevonden. De gebruikte operationalisering van de bij de analyse betrok­ ken variabelen is uitgebreid beschreven in het 'Databoek PES-3' (Molenaar-Cox e.a., 19953).

Resultaten

In Tabel 1 is de uitkomst weergegeven van drie logistische regressie-analyses met als afhanke­ lijke variabelen respectievelijk de kans dat men 2 1/2 jaar na einde wachttijd werkt, de kans dat men bij de oude werkgever werkt en de

(6)

Werkhervatting na een periode van arbeidsongeschiktheid

Tabel 1 R-coefficiënten van een logistische regressie-analyse met als afhankelijke variabele werkhervatting na 2 1/2 jaar (p < .05, procedure: fstep (Wald))

Totaal oude nieuwe

werkgever werkgever

Cezondheidsvariabelen

VOEG-score op meting 1 -0,13 -0,16 -0,12

Afname VOEG 0,19 0,19 0,18

Afname aantal beperkingen. 0,06

Perceptie eigen arbeidscapaciteit vorige meting

Geschikt voor ander werk 0,09 0,15

Relatie met oude werkgever

Houding oude werkgever (| negatief) -0,07 -0,12

Ervaren bindingtijdens ZW (1 veel) 0,05 0,12

Lengte dienstverband bij oude werkgever 0,07

Bedrijf met < 10 werknemers -0,09

Arbeidsmarktpositie

Externe arbeidsm.positie volgens GMD (f goed) 0,05 0,16

Opleidingsniveau (1 hoog) 0,08 0,13

Interne arbeidsm.positie volgens GMD (j' goed) 0,05 0,19 Zoekgedrag vorige meting

Aantal sollicitaties 0,11 0,15

Motivatie tot werkhervatten

Arbeidsoriëntatie (f hoog) 0,23 0,23 0,22

Financiële offerbereidheid (| hoog) 0,08 0,16

Begeleiding

GMD begeleiding (t veel) 0,12 0,17

Kan werken heeft GMD gezegd Kan werken heeft beh. arts gezegd

0,07

0,16 Financiële positie

Hoofdkostwinner 0,11 0,10 0,10

Verwacht fin. achteruitgang in W AO 0,07

De VOEG-score is een maat voor het psycho-somatisch onwelbevinden. Een hoge VOEG-score staat voor veel on- welbevinden en daarmee voor een slechte (ervaren) gezondheid (zie Jansen Sikkel, 1981).

kans dat men bij een nieuwe werkgever werkt, gegeven het feit dat men 11 maanden na de uit­ val wegens ziekte niet werkte. In Tabel 2 staan de resultaten van een multiple regressie-analy­ se naar de intensiteit van het zoekgedrag. In Ta­ bel 3 staan de resultaten van de logistische re- gressie-analyses die uitgevoerd zijn naar de ar- beidscapaciteitsperceptie van de niet werken­ den op de verschillende meetmomenten. In Tabel 4 zijn de resultaten van de multiple re- gressie-analyses weergegeven naar de variabe­ len die staan voor de motivatie ten opzichte van werkhervatting.

Ten behoeve van de leesbaarheid worden in de tabellen alleen die variabelen gepresenteerd

die, op het 5%-niveau, een significante bijdrage leverden in de betreffende analyse. Een posi­ tieve R of /3 betekent dat de kans dat de te ver­ klaren gebeurtenis plaatsvindt groter is als de waarde van de verklarende variabele groter is. Een negatieve R of /? betekent dat de kans dat de gebeurtenis plaatsvindt kleiner is als de waarde van de verklarende variabele groter is. De waarden van R en f3 kunnen variëren tussen -1 en +1. Een waarde van 0 betekent dat er geen relatie is tussen de verklarende variabele en de te verklaren variabele. De resultaten van de uitgevoerde analyses worden in dit artikel ge­ zamenlijk in hun onderlinge samenhang besproken.

(7)

Tabel 2 /3-coefficiënten van een multiple regressie-analyse met als afhankelijke variabele zoekgedrag (p < .05, procedure: stepwise).

Aantal

sollicitaties Aantalzoekkanalen Gezondheidsvariabelen

VOEG-score op meting 1 -0,14 -0,08

Perceptie eigen arbeidscapaciteit vorige meting

Volledig geschikt voor oude werk 0,14 0,19

Geschikt voor ander werk 0,13 0,23

Gedeeltelijk geschikt voor oude werk 0,11 0,25

Begeleiding

Opname in bemiddelingsbestand GMD 0,16

Kan werken heeft GMD gezegd 0,07

Oude werksituatie

Verwacht terugkeer bij oude werkgever -0,12 -0,08

Interne arbeidsm.positie (f goed) -0,12 -0,12

Houding oude werkgever (f negatief) 0,07

Reorganisaties voor uitval 0,10 0,10

Tijdelijke aanstelling -0,10

Arbeidsconflict 0,10

Financiële positie

Erv. fin. achteruitgang (f veel) 0,10 0,07

Persoonskenmerken

Externe arbeidsm.positie volgens GMD (f goed) 0,08 0,10

Leeftijd (| hoog) -0,08 Beleving arbeidsongeschiktheid Arbeidsoriëntatie (| hoog) 0,09 Concessiebereidheid (| hoog) 0,18 0,18 R2 0,31 0,44 Gezondheid

Uit Tabel 1 blijkt dat mensen die in de onder­ zoeksperiode weer zijn gaan werken zich, con­ form de verwachting (hypothese Dl), onder­ scheiden van mensen die niet meer aan het werk zijn gegaan, door minder (psycho-somati­ sche) gezondheidsklachten en een sterkere ge- zondheidsverbetering. Bij de analyses is geen samenhang gevonden tussen de diagnose 'psy­ chische klachten' en de kans op werkhervat­ ting.

De perceptie van de resterende arbeids­ capaciteit

De hypothese dat naast de ernst van de ge­ zondheidsklachten die men zegt te hebben ook de eigen perceptie van de arbeidscapaciteit van belang is voor werkhervatting (hypothese D2) wordt alleen ondersteund voor zover het gaat

om arbeidscapaciteit voor ander werk dan men deed voor de uit val en voor zover het werkher­ vattingen bij een nieuwe werkgever betreft.

Er bestaat een sterke samenhang tussen de perceptie van de resterende arbeidscapaciteit en de arbeidsoriëntatie en concessiebereid- heid. Als men de situatie van niet-werken als negatief beleeft is men blijkbaar geneigd om bij zichzelf meer resterende arbeidscapaciteit te zien en omgekeerd, als men het hebben van werk minder belangrijk vindt ziet men bij zich­ zelf ook minder resterende arbeidscapaciteit. Deze samenhang wordt groter naarmate men er gedurende langere tijd niet in is geslaagd weer aan het werk te komen (Tabel 3). Dit kan erop wijzen dat naarmate men er meer in gaat berusten geen werk meer te krijgen, men zich­ zelf ook minder tot werken in staat gaat achten en daarmee de ontstane situatie legitimeert.

(8)

Werkhervatting na een periode van arbeidsongeschiktheid

De eigen perceptie van de resterende ar­ beidscapaciteit hangt tevens samen met het oordeel dat de sociaal-medische begeleiding daarover gegeven heeft.

Relatie met de oude werkgever

Hoewel de relatie met de oude werkgever voor­ al bij reïntegraties tijdens het ziektewetjaar een belangrijke rol speelt (Van der Stelt e.a., 1996a), blijkt dat, conform hypothese D3, ook daarna de kans op reïntegratie bij de oude werkgever groter is naarmate de band met de oude werk­ gever beter was. Als de oude werkgever de be­ trokkene liever niet terug ziet is de kans dat men bij de oude werkgever het werk hervat kleiner. Mensen die werkzaam waren in een klein bedrijf hebben een kleinere kans op werkhervatting bij de oude werkgever.

Arbeidsmarktpositie

Conform hypothese D4 hebben mensen die een goede interne arbeidsmarktpositie hadden het werk vaker bij de oude werkgever hervat dan mensen met een slechte interne arbeids­ marktpositie. Mensen met een goede externe arbeidsmarktpositie zijn vaker bij een nieuwe werkgever gaan werken dan mensen met een

slechte externe arbeidsmarktpositie. Een ho­ gere opleiding vergroot de kans op werkhervat­ ting bij een nieuwe werkgever.

Zoekgedrag

Niet alleen de positie die men inneemt op de externe arbeidsmarkt, maar ook de intensiteit van het zoekgedrag blijkt, conform hypothese D5, van belang voor het vinden van werk bij een nieuwe werkgever. De intensiteit van het zoekgedrag hangt af van de ervaren gezond­ heid (hypothese Zl), de eigen perceptie van de resterende arbeidscapaciteit (hypothese Z2), de arbeidsoriëntatie en concessiebereidheid (hy­ pothese Z3) en de ervaren financiële achteruit­ gang (hypothese Z4). Als men bij zichzelf geen arbeidscapaciteit meer ervaart, of weinig ge­ motiveerd is tot werkhervatting, onderneemt men minder zoekactiviteiten (Tabel 2).

Mensen die verwachten bij de oude werkge­ ver terug te kunnen keren en daartoe ook in een gunstige positie verkeren voor wat de rela­ tie met het oude werk betreft, ondernemen minder zoekactiviteiten op de externe arbeids­ markt (hypothese Z5). De ontvangen begelei­ ding (hypothese Z6) blijkt alleen effect te heb­ ben op het aantal zoekkanalen dat men

ge-Tabel 3 R-coefficiënten van een logistische regressie-analyse met gepercipieerde arbeidscapaciteit van de niet werkenden op ieder meetmoment als afhankelijke variabele (p < .05. procedure: fstep (Wald))

Percipieert resterende arbeidscapaciteit

Meting 1 Meting 2 Meting 3

Cezondheidsvariabelen

VOEG-score -0,13 -0,11 -0,15

Activiteitenbeperkingen (| veel) -0,04 -0,08

Begeleiding

Kan werken heeft GMD gezegd 0,18 0,22 0,18

Kan werken heeft beh. arts gezegd 0,07 Oude werksituatie

Oude aantal werkuren 0,12

Financiële positie

Hoofdkostwinner 0,10

Persoonskenmerken

Opleidingsniveau (| hoog) -0,08

Financiëel gerichte arbeidsmotivatie 0,09 0,08

Beleving van de arbeidsongeschiktheid

Arbeidsoriëntatie (| hoog) 0,07 0,14 0,16

Concessiebereidheid (| groot) 0,13 0,17 0,18

(9)

Tabel 4 /3-coefficiënten van een multiple regressie-analyse met als afhankelijke variabelen de beleving van de arbeidsongeschiktheid en de wens tot werken, geoperationaliseerd als arbeidsoriëntatie, concessiebereid- heid en financiële offerbereidheid (p < .05, procedure: stepwise)

Arbeids- Concessie- Financiële oriëntatie bereidheid offerbereidheid Gezondheidsvariabelen

VOEG-score op meting 1 -0,09 -0,09

Begeleiding

Kan werken heeft GMD gezegd 0,15 0,16

Kan werken heeft beh. arts gezegd 0,08 Oude werksituatie Arbeidsconflict Oude uurloon 0,06 0,30 Financiële positie Hoofdkostwinner 0,14 0,13 0,11 Persoonskenmerken

Externe arbeidsmarkt positie volgens GMD (| goed) 0,08 0,12 0,11

Leeftijd (f hoog) -0,42 -0,45

Opleiding (| hoog) -0,07

Financieel gerichte arbeidsmotivatie -0,18 -0,16

R2 0,38 0,39 0,13

bruikt en niet op de intensiteit van de sollicita­ ties. Mogelijk gaat men wel effectiever sollicite­ ren.

Motivatie tot werkhervatten

De motivatie tot werkhervatten is geoperatio­ naliseerd in de variabelen arbeidsoriëntatie, concessiebereidheid en financiële offerbereid­ heid. De analyses tonen aan dat naarmate de betrokkene gemotiveerder is om te werken en daar meer voor over heeft, ook de kans dat men daadwerkelijk weer gaat werken toene­ emt. Dit geldt zowel voor werkhervattingen bij de oude als bij een nieuwe werkgever (Tabel 1).

De arbeidsoriëntatie en de concessiebereid­ heid hangen zeer sterk samen met de leeftijd van de betrokkene. Naarmate men ouder is, verminderen de arbeidsoriëntatie en de con­ cessiebereidheid sterk (Tabel 4). Een groep ouderen lijkt te berusten in een werkloos be­ staan. Uit nadere analyse is gebleken dat ook als de WAO-uitkering na verloop van tijd ver­ laagd of beëindigd wordt zij niet meer aan het werk gaan (Van der Stelt e.a., 1996b). Financiële prikkels vanuit de WAO lijken bij ouderen dan

ook nauwelijks invloed te hebben op een even­ tuele werkhervatting. Zoeken zij nog wel, dan worden zij geconfronteerd met een slechtere arbeidsmarktpositie, waardoor ook de kans op succes kleiner is.

Als men een betere externe arbeidsmarktpo­ sitie heeft, dus als men makkelijker een andere baan kan vinden, is de arbeidsoriëntatie en de concessiebereidheid ook hoger. Verder blijken de arbeidsoriëntatie en de concessiebereidheid hoger te zijn als de gezondheid beter is, men te horen heeft gekregen dat men weer kan wer­ ken en als men hoofdkostwinner is. De con­ cessiebereidheid is tevens iets hoger als er in het oude werk sprake was van (arbeids)conflic- ten.

De financiële offerbereidheid, het percen­ tage loon dat men bereid is in te leveren, ver­ toont vooral veel samenhang met de hoogte van het oude loon. Mensen die voorheen een hoger uurloon hadden, zijn bereid om een ho­ ger percentage van hun loon in te leveren als ze daardoor weer kunnen gaan werken. Bij een lager uurloon is de bereidheid om (nog) minder te gaan verdienen kleiner. Deze mensen ont­ vangen vaak al niet (veel) meer dan het mini­ mumloon en kunnen of willen geen verdere

(10)

Werkhervatting na een periode van arbeidsongeschiktheid

daling accepteren. De financiële offerbereid­ heid is wel hoger bij hoofdkostwinners dan bij niet-hoofdkostwinners en is hoger als de exter­ ne arbeidsmarktpositie beter is (Tabel 4).

Hierdoor ontstaat het beeld dat de offerbe­ reidheid laag is als het oude werk al minder aantrekkelijk was, slecht betaalde en men er voor het gezinsinkomen niet van afhankelijk is. Als men dan voor werkhervatting nog meer loon moet inleveren, wordt het rendement van werken boven niet-werken te klein.

Begeleiding

De analyses tonen een positieve samenhang tussen de begeleidingsintensiteit en werkher­ vatting (Tabel 1). Het betreft hierbij vooral werk­ hervatting bij de oude werkgever. Of hier ook sprake is van een causale relatie is met onze ge­ gevens echter niet vast te stellen. Mogelijk heeft er een selectie plaatsgevonden van men­ sen die wel en mensen die niet intensief bege­ leid zijn. Mensen zonder resterende arbeidsca­ paciteit en mensen die niet georiënteerd zijn op werkhervatting zijn minder intensief bege­ leid. Mensen met restcapaciteit voor ander werk en een hoge arbeidsoriëntatie en conces- siebereidheid zijn intensiever begeleid (Van der Stelt e.a., 1996b). Dit zijn echter de mensen die, ook zonder begeleiding, al een betere kans op werkhervatting hebben. Het is niet te bepalen of de gerealiseerde werkhervatting zonder be­ geleiding niet ook tot stand zou zijn gekomen. Wij kunnen dus alleen vaststellen dat mensen die het werk hervat hebben intensiever bege­ leid zijn dan niet-werkenden.

In het kader van de reïntegratie is het van be­ lang om duidelijkheid te verschaffen over waar men nog toe in staat wordt geacht. Het feit dat men te horen heeft gekregen dat men weer kan werken verhoogt de kans dat men ook daad­ werkelijk weer aan het werk gaat (Tabel 1). Hier­ bij zal ook een rol spelen dat, als de GMD ie­ mand geschikt acht om weer te werken, het moeilijk zal zijn een werkhervatting tegen te houden als passend werk aanwezig is.

Financiële positie

De financiële positie is in het onderzoek geo­ perationaliseerd in drie variabelen; de feitelijk ervaren achteruitgang in huishoudinkomen, de verwachting dat men er in de toekomst fi­ nancieel op achteruit zal gaan en de mate van financiële bestaansonzekerheid

(Molenaar-Cox e.a., 1995). Van de financiële variabelen le­ vert in de analyses alleen de verwachting dat men er in de toekomst financieel op achteruit zal gaan een significante (positieve) correlatie met werkhervatting op. Dit geldt echter alleen voor werkhervatting bij een nieuwe werkgever. Ervaren financiële achteruitgang intensiveert het zoekgedrag. De overige financiële variabe­ len hadden in de analyses geen significante re­ latie met werkhervatting en zoekgedrag. De (extra) verklarende waarde van de financiële va­ riabelen is gering.

Wel blijkt dat hoofdkostwinners vaker weer aan het werk gaan dan niet-hoofdkostwinners. Hoewel hoofdkostwinnerschap op zich niet een echt financiëel kenmerk is geeft het wel aan hoe afhankelijk men van het eigen inko­ men is. Uit nadere analyses is gebleken dat hoofdkostwinners op de echte financiële ken­ merken het slechtst scoren. Er is een sterk ver­ band tussen hoofdkostwinnerschap en be­

staansonzekerheid. Hoofdkostwinners en

vooral hoofdkostwinners zonder partner zijn het meest bestaansonzeker (Van der Stelt e.a., 1996b). Ook de verwachte en ervaren financië­ le achteruitgang zijn bij hoofdkostwinners groot. De noodzaak om het verlies aan inko­ men teniet te doen door weer aan het werk te gaan zal voor hen dan ook het grootst zijn. Zij hebben dan ook een sterkere arbeidsoriëntatie en concessiebereidheid en de financiële offer­ bereidheid is groter dan bij niet-kostwinners. Ook de arbeidscapaciteitsperceptie is groter.

Persoonskenmerken

Uit de analyses blijkt dat persoonskenmerken als leeftijd en geslacht wel van belang zijn voor de kans op reïntegratie, maar dat deze relatie indirect loopt via met leeftijd en geslacht sa­ menhangende factoren als de gezondheid, de opleiding, de arbeidsoriëntatie, de concessie­ bereidheid, hoofdkostwinnerschap, de omvang van het oude dienstverband, de relatie met de oude werkgever en de arbeidsmarktpositie (Van der Stelt e.a, 1996b).

Er zijn geen directe noch indirecte verband­ en gevonden tussen de persoonsgebonden 'co- pingstijl' of de 'locus of control' van de betrok­ kene en werkhervatting.

(11)

Conclusies en beschouwing

Door de longitudinale opzet van het onder­ zoek is het mogelijk causale uitspraken te doen over de factoren die van belang zijn voor de werkhervatting na een periode van arbeidson­ geschiktheid. Als de resultaten van de analyses vergeleken worden met de geformuleerde hy­ pothesen dan blijkt dat bijna alle veronder­ stelde verbanden ook als zodanig zijn terugge­ vonden. Vanuit de kant van de betrokken werk­ nemer is, naast de gezondheid(sverbetering), de motivatie tot werkhervatting, zoals die tot uiting komt in de arbeidsoriëntatie, de conces- siebereidheid en de financiële offerbereidheid van essentieel belang voor het tot stand komen van een werkhervatting. Zowel direct als indi­ rect via zoekgedrag en de perceptie van de res­ terende arbeidscapaciteit hebben de motivatie factoren de sterkste relatie met werkhervat­ ting.

Het belang van de financiële positie voor werkhervatting is minder duidelijk naar voren gekomen dan aanvankelijk werd verwacht. De financiële positie lijkt vooral indirect via het kostwinnerschap van belang te zijn. Niet wer­ kende kostwinners verkeerden in vergelijking met niet-kostwinners in de slechtste financiële positie en vertoonden gedurende de onder­ zoeksperiode meer werkhervattingen.

Persoonskenmerken als leeftijd en geslacht zijn wel van belang voor de kans op reïntegra­ tie maar deze relaties zijn indirect via met leef­ tijd en geslacht samenhangende factoren als de gezondheid, de opleiding, de arbeidsoriëntatie,

de concessiebereidheid, hoofdkostwinner­

schap, de relatie met de oude werkgever en de arbeidsmarktpositie. De arbeidsoriëntatie en de concessiebereidheid hangen zeer sterk sa­ men met de leeftijd van de betrokkene. Naar­ mate men ouder is, verminderen de arbeidsori­ ëntatie en de concessiebereidheid sterk.

Wij vonden geen directe- of indirecte effec­ ten van de persoonsgebonden copingstijl of de mate waarin men geneigd is zichzelf verant­ woordelijk voor (het oplossen van| problemen te houden ('locus of control') en de werkhervat- tingskans. Evenmin is er een samenhang ge­ vonden tussen de diagnose 'psychische klach­ ten' en de kans op werkhervatting.

Voor reïntegratie bij een nieuwe werkgever is naast de 'objectieve' gezondheid ook van we­ zenlijk belang wat men zelf nog denkt te kun­

nen doen. Dit is mogelijk te verklaren doordat de eigen perceptie van de arbeidscapaciteit voor een deel bepalend is voor de activiteiten die men onderneemt om weer aan het werk te komen en voor het soort werk waarvoor men zich aanbiedt of waarop men zoekactiviteiten richt. Dat de arbeidscapaciteitsperceptie alleen voor werkhervatting bij een nieuwe werkgever een rol lijkt te spelen en niet bij werkhervat­ ting bij de oude werkgever is mogelijk te ver­ klaren uit de verschillende manier, waarop deze rëïntegraties tot stand komen.

Een nieuwe werkgever kijkt vooral of de be­ trokkene, gegeven diens beperkingen, in staat zal zijn de beschikbare vacature naar wens te vervullen. Aanpassingen van het werk aan de beperkingen van betrokkene komen hier slechts bij wijze van uitzondering voor (Van der Stelt e.a., 1996b). Het is te verwachten dat als zich een mogelijkheid tot reïntegratie voor­ doet de manier waarop men de eigen gezond­ heidsproblemen naar de (potentiële) werkgever presenteert afhankelijk is van wat men zelf nog denkt te kunnen en de beperkingen die men bij zichzelf ziet.

Dit is vooral bij reïntegratie bij een nieuwe werkgever van belang, omdat deze bij het eer­ ste contact over de reïntegratie zijn oordeel uit­ sluitend op hetgeen de betrokkene zegt moet baseren. Een nieuwe werkgever heeft, in tegen­ stelling tot de oude werkgever, (nog) geen an­ dere informatiebronnen waarop hij zijn oor­ deel kan baseren. De indruk die de potentiële werkgever op basis van het eerste gesprek over de betrokkene heeft is, zo blijkt uit eerder on­ derzoek, van doorslaggevend belang voor het uiteindelijk tot stand komen van een reïntegra­ tie.

Bij reïntegratie bij de oude werkgever wordt daarentegen vaker uitgegaan van de beperkin­ gen van de betrokkene en van daaruit wordt gekeken of een passende reïntegratie mogelijk is. De oude werkgever baseert zijn medewer­ king hierbij ook op eerdere ervaringen met de betrokkene en op informatie van de bedrijfs­ arts of begeleidende instantie. De eigen per­ ceptie van de arbeidscapaciteit speelt daardoor in mindere mate een rol voor het wel of niet realiseren van een reïntegratie bij de oude werkgever. Mogelijk speelt het wel een rol voor de manier waarop de reïntegratie vorm krijgt.

Het feit dat men te horen heeft gekregen

(12)

Werkhervatting na een periode van arbeidsongeschiktheid

dat men weer kan werken verhoogt de kans dat men zich (weer) op het verrichten van werk gaat oriënteren en vervolgens ook daad­ werkelijk weer aan het werk gaat. Mensen die zichzelf een geringe kans geven op het vinden van (ander) werk of die denken niet meer tot werken in staat te zijn, kunnen de daaruit voortkomende stress verminderen door het hebben van werk als minder belangrijk te be­ stempelen en zich niet of minder op werkher­ vatting te oriënteren. De arbeidsoriëntatie, één van de belangrijkste factoren voor het tot stand komen van een werkhervatting, ver­ zwakt daardoor. Het is dan ook voor werkher­ vatting van groot belang dat men een goed beeld heeft van wat men (nog) kan. Individue­ le loopbaan advisering en actieve sociaal-me- dische begeleiding kan hierbij een ondersteu­ nende rol spelen.

Naast de houding van de betrokken werk­ nemer is ook de houding van de oude werk­ gever en de positie die men heeft op de inter­ ne- of externe arbeidsmarkt van groot belang voor het realiseren van een werkhervatting. Naarmate genoemde factoren ongunstiger zijn heeft men minder vaak het werk her­ vat.

Hoewel het belang van aan het oude werk gerelateerde factoren voor werkhervatting met de tijd afnemen (Van der Stelt e.a., 1996b), is het niet zo dat het belang van deze factoren ver­ dwijnt. De relatie met de oude werkgever en de interne arbeidsmarktpositie zijn ook na een jaar afwezigheid nog altijd van groot belang voor reïntegratie bij de oude werkgever. Men­ sen met een goede band met hun oude werkge­ ver hebben een blijvende voorsprong op men­ sen met een slechte band met de oude werkge­ ver als het gaat om de kans op reïntegratie. Mensen die werkzaam waren in een klein be­ drijf hebben een kleinere kans op werkhervat­ ting bij de oude werkgever. Hier zal de feitelijke onmogelijkheid tot het bieden van passende ar­ beid een rol spelen.

Noten

1 Project Evaluatie Stelselherziening deel onder­ zoek 3 'de positie van de cliënt in de WAO'. Dit onderzoek heeft in opdracht van het Ministerie van SZWen de Sociale Verzekeringsraad plaatsge­ vonden.

2 Deze instantie was ten tijde van het onderzoek

verantwoordelijk voor het beoordelen van de mate van arbeidsongeschiktheid en de begelei­ ding naar werkhervatting.

3 Het gebruikte data-bestand en de daarbij beho­ rende documentatie is ondergebracht bij het Steinmetz-archief en beschikbaar voor secun­ daire analyses.

Literatuur

Aarts, L.J.M. & P.R. de Jong (1990), Economie aspects

of disability behavior (diss.), Rotterdam.

Beek, K.W.H. van, C.C. Koopmans & B.M.S. van Praag (1992), 'Gezocht: jonge, gezonde autochtone man', ESB, pp. 560-564.

Bijlsma, T. & F.G. Koopmans, (1990), Ongelijkheid

in ZW en WAO (diss.), Amsterdam.

COB/SER (1984), Herplaatsing partieel geschikte

werknemers, Den Haag.

Delsen, L. & Y. Bemelmans (1987), Gehandicapten

aan het werk, Maastricht.

Goor, J.G.B.M van de (1997), Effects of regulation on

disability duration (diss.), Utrecht.

Jansen, M.E. &. D. Sikkel (1981), 'Verkorte versies van de VOEG-schaal', Gezondheid en Samenle­

ving, nr. 2, pp. 78-82.

Kers, W.C., H.G. van der Stelt, J.G. Fiseler & P.G.M. Molenaar-Cox (1996), Afvloeiing of herintreding, Den Haag.

Kers, W.C. & N. van der Zouwe (1994), 'Psychisch zie­ ken volledig en blijvend arbeidsongeschikt?', Tijd­

schrift voor Sociale Gezondheidszorg, jrg. 72, pp.

293-300.

Molenaar-Cox, P.G.M., J.G. Fiseler, H.G. van der Stelt, M. Smaal & W.C. Kers (1995), Databoek PES3 (werkdocument nr. 26), Den Haag.

Mul, C.A.M., C.R. de Winter, I.D. Nijboer & H.F. de Haan (1995), Methoden voor de (re-) integratie van

gedeeltelijk arbeidsgeschikten, Den Haag.

Nijboer, I.D., R.W.M. Gründemann & F. Andries (1993), Werkhervatting na arbeidsongeschiktheid, Den Haag.

Nijhuis, F. &. R. Bullinga (1987), 'Reïntegratiebeleid in organisaties', Tijdschrift voor Sociale Gezond­

heidszorg, jrg. 65, pp. 816-821.

Stelt, H.G. van der & H. Bruinsma (1989), 'De reïnte­ gratie van arbeidsongeschikten in het arbeidspro­ ces', Sociaal Maandblad Arbeid, jrg. 44, pp. 659-

668

.

Stelt, H.G. van der (1991), 'Reïntegratie van WAO-toe- treders uit 1985 en 1987 vergeleken', Sociaal

M aandblad Arbeid, jrg. 46, pp. 590-598.

. Stelt, H.G. van der, J.G. Fiseler, W.C. Kers, P.G.M. Molenaar-Cox & M. Smaal (1996a), Herstel of

WAO, Den Haag.

Stelt, H.G. van der, J.G. Fiseler, M. Smaal, P.G.M. Molenaar-Cox & W.C. Kers (1996b), De WAO als

eindstation {, Den Haag.

Stelt, H.G. van der & M. Smaal (1996), Einde wacht­

tijd WAO in 1994, Amsterdam.

(13)

Veerman, T.J. & M. Cavé (1993), Werkgevers over her- Veerman, T.J. & M. Cavé (1994), 'Reïntegratieproces-

intredende WAO-ers en hun ziekteverzuim, Den sen bij oude en nieuwe werkgevers', Sociaal

Haag. Maandblad Arbeid, jrg. 49, pp. 79-90.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uitstroom overige – Iemand is uitgestroomd uit de uitkering maar stroomt niet uit naar een baan, als zelfstandige of naar pensioen. Volledig in de WW – Iemand stroomt volledig in de

Op deze web- site wordt er een onderscheid gemaakt tussen de verschillende actoren: de hulpvrager (de persoon met een depressie of burn-out), de begeleider of coach en de

De uitbetalingsinstelling kan dan rekening houden met uw aangifte om het aantal uitkeringen waarop u in die maand recht hebt, correct te berekenen.... versie 01.01.2022

Dit betekent dat je op het moment dat je niet meer kan werken opnieuw dezelfde uitkering krijgt als diegene die je kreeg voor je met toestemming van de adviserend arts aan de

Van 01.03.2020 tot en met 31.03.2022 (behalve voor de maand september 2020 indien u tewerkgesteld bent in een niet uitzonderlijk hard getroffen onderneming of sector) hoeft u

In overleg met de patiënt kan vrijwilligerswerk, mantelzorg en zorg voor huishouden op dezelfde manier bevraagd worden.. Bij deze vormen van onbetaald werk speelt de bedrijfsarts geen

Voorbeeldformulier voor het bespreken van werkhervatting en het vastleggen van afspraken in het wekelijkse

Een tweede studie betreft de ontwikkeling van een zorgpad dat arbeidsongeschikte mensen met burn-out ondersteunt in hun terugkeer naar werk (op de huidige werkplek of elders),