• No results found

Zijn er nog wel genoeg opvolgers? : de opvolgingssituatie in Noord- en Zuid-Holland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zijn er nog wel genoeg opvolgers? : de opvolgingssituatie in Noord- en Zuid-Holland"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I r . B. van der Ploeg

ZIJN ER NOG WEL GENOEG OPVOLGERS? De opvolgingssituatie in Noord- en Zuid-Holland

U,

^-e

%

Mededelingen en Overdrukken

No. 117 V4 0" ' - " " " t it >:P

Landbouw-Economisch Instituut - Conradkade 175 - Den Haag Telefoon (070) 6141 61

Verschenen in het weekblad: "Boer en tuinder", 28 februari 1974

(2)

De o p v o l g i n g s s i t u â t i e in d e N o o r d - e n Z u i d h o l l a n d s e l a n d - e n t u i n b o u w

Voor de toekomst van land- en tuinbouw is de opvolgings situatie een belangrijk gegeven. De recente vermindering van het aantal opvolgers is aanleiding om nader in te gaan op de opvolgings situatie in de provincies Noord- en Zuid-Holland.

Aan de hand van de uitkomsten van de CBS-Meitelling en twee regio-nale onderzoekingen 1) zal een beeld worden geschetst van de opvol-gingssituatie. Hierbij gaat het vooral om het verkrijgen van een ant-woord op de vraag of een oorspronkelijk teveel aan opvolgers inmiddels is omgeslagen in een tekort.

De o n t w i k k e l i n g i n d e p e r i o d e 1 9 6 8 - ' 7 2

In grafiek 1 wordt de ontwikkeling van het aantal bedrijven met een opvolger weergegeven. In 1968 en 1972 is bij de meitelling aan de be-drijfshoofden van 50 jaar en ouder, met als hoofdberoep land- of tuin-xbouwer, gevraagd of er een opvolger was.

Uit de grafiek kan het volgende worden afgeleid:

1. In beide provincies is evenals in het hele land het aantal bedrijven met een opvolger belangrijk teruggelopen.

2. In Zuid-Holland komt de ontwikkeling ongeveer overeen met de lande-lijke trend. In Noord-Holland is de vermindering minder sterk ge-weest als in het hele land.

3. In beide provincies zijn naar verhouding meer bedrijven met een op-volger dän in het hele land. Vooral Zuid-Holland ligt duidelijk boven het landelijk niveau.

4. Er doen zich aanzienlijke verschillen in opvolgingssituatie tussen de sectoren veehouderij, akkerbouw en tuinbouw voor.

- In de tuinbouw is de vermindering minder sterk geweest dan in de veehouderij en de akkerbouw.

- In Noord-Holland wordt het hoogste percentage met een opvolger aangetroffen bij de akkerbouwers. In Zuid-Holland is bij de akker-bouwers een zo scherpe daling opgetreden dat het opvolgingscijfer in 1972 op niveau tussen dat van de veehouders en de tuinders is terechtgekomen.

- De veehouderij wordt gekenmerkt door een, in vergelijking met beide andere sectoren, laag niveau van het opvolgingscijfer.

1) B. van der Ploeg en J . J . Walrave: "De opvolgingssituatie op akker-bouw- en rundveehouderijbedrijven in Zuid-Holland in 1972". Rapport van de Werkgroep Sociaal Economisch Onderzoek van de Provinciale Baad voor de Bedrijfsontwikkeling. (Den Haag 1973.)

(3)

o sa z ^r tr-ie ' / ' / / / / / / / . ;o co

:

't

: I

i i

!

: i

i

/

il

i £ oo co • / / / / / / • —A_ "'V — / > • _* .o d ü hn m e 0) 1

/ /

/

/ / / /

/

/ /

/ / / ' ! i / . • / . y . •

M — > / » -c > L. •o o t«

1

1

1

Li "O O .O 3 O O L, .* Je! cH

1

1

1

'u « s •o Li <u T) 3 O .e <a o > 1

1

1

•*-* ft ü CU B e o Q •o u T3 4) z CN CÄ i-i_ oo ^ f i-l O 00

v / //

'' ' / / ' / / • / / / " / / / . / « H i-H C7> -An

(4)

O p v o l g i n g s s i t u a t i e e n b e d r i j f s t y p e

In het voorgaande is een onderscheid gemaakt tussen veehouders, akkerbouwers en tuinders. Hiermee is echter het bijzonder geschakeer-de beeld van geschakeer-de agrarische sector in beigeschakeer-de provincies onvoldoengeschakeer-de tot uitdrukking gekomen. Hoe groot de verscheidenheid is naar bedrijfstype en opvolgingssituatie valt af te lezen uit grafiek 2.

Deze grafiek kan als volgt gelezen worden: in Zuid-Holland heeft 18% van de agrarische bedrijfshoofden van 50 jaar en ouder een glasgroente-bedrijf en van deze glasgroentetelers heeft 58% een opvolger.

Binnen de tuinbouw doen zich grote verschillen voor. Hoge opvol-gingscijfers hebben beide typen glastuinbouwbedrijven. In de opengronds-tuinbouw worden met uitzondering van de bollenteelt, lage opvolgingscij-fers aangetroffen. Voor de boomteelt lijkt naast de groep opvolgers nog de groep opvolgers nog de groep zoons die buiten het ouderlijk bedrijf om zelfstandig wordt van belang (eerste indruk uit lopend onderzoek van de "Provinciale Raad").

De hoge opvolgingscijfers in de Zuidhollandse glastuinbouw zijnwaar-schijnlijk mede mogelijk gemaakt door de omschakeling van groenteteelt naar de intensievere bloementeelt die vooral in het Westland op grote schaal heeft plaatsgevonden. Een aantal glasgroentetelers zou de moge-lijkheden voor de (potentiële) opvolger gecreëerd hebben door om te schakelen naar de bloementeelt.

Het is opmerkelijk dat binnen de veehouderij zich een 'soortgelijk verschijnsel niet voordoet. Het aantrekken van een veredelingstak (bv. varkens of pluimvee) is kennelijk niet een vaak gebruikt middel om de opvolging mogelijk te maken, In Noord-Holland hebben de melkveebe-drijven met een neventak zelfs een duidelijk lager opvolgingscijfer dan de gespecialiseerde melkveebedrijven (37 tegen 41%). Een mogelijke verklaring is dat op de meeste bedrijven met melkvee en veredeling de omvang van beide takken te gering is om een doelmatige produktie mo-gelijk te maken.

In de Zuidhollandse bollenstreek werd voor de bedrijven met o.a. glas (vooral bolbloementeelt) wel een belangrijk hoger opvolgingscijfer ge-constateerd als voor de bollenbedrijven zonder glas (zie Baris) 1).

De categorie "overige bedrijven" heeft in beide provincies hetzelfde zeer lage opvolgingscijfer (25%). Het betreft hier een zeer bonte verza-meling bedrijfstypen met o.a. mestveebedrijven (varkens, pluimvee, rundvee) en schapenbedrijven. Waarschijnlijk komen deze bedrijfsvor-men nogal voor bij (oudere) veehouders, zonder opvolger, die het wat kalmer aan willen gaan doen.

1) D.B. Baris: "Opvolgingssituatie in de Zuidhollandse bollenstreek LEI-rapport 2.bl (1974).

(5)

Grafiek 2. De opvolgingssituatie per bedrijfstype

Noord-Holland

Gemiddeld 43% met een opvolger Bron: Meitelling CBS Exclusiefcbedrijven < 10 sbe en nevenberoepers Aantal oudere bedrijfsh. (s=50 j . i n ' gespecialiseerde melkveebedr. 29

melkveebedr. met neventak

overige veebedrijven 8

akkerbouwbedrijven 9 gecomb. bedr. met o.a. akkerbouw 23Ä

glasbloemenbedrijven 10

overige glasbedrijven 3'

opengrondstuinbouwbedrijven

bollenteeltbed rij ven

overige tuinbouwbedrijven

11

15

100 ( = 5 489)

(6)

Zuid-Holland % met een gespecialiseerde melkveebedr. Aantal oudere bedrijfsh. (==50 j.) i n % 23

melkveebedr. met een neventak

overige veebdrijven

Akkerbouwbedrijven

overige bedr. met akkerb. a l s tak

glasgroentebedrijven glasbloemenbedrijven overige glasbedrijven opengrondsgroentebedr. bollenteeltbed rijven fruitbedrijven boomteeltbed rijven overige tuinbouwbedrijven 18 3? 4' 6 à •

(7)

De b e d r i j f s g r o o t t e s t r u c t u u r a l s v e r k l a r e n d e f a c t o r Naarmate een bedrijf groter is zullen in het algemeen de perspectie-ven voor de opvolger gunstiger zijn.

Tabel 1 geeft het percentage kleinere bedrijven, per bedrijfstype, in Noord- en Zuid-Holland weer. Deze cijfers hebben uitsluitend betrekking op de bedrijven van de oudere boeren/tuinders. Het is uiteraard niet mogelijk om de omvang van bv. melkveebedrijven en glastuinbouwbedrij-ven rechtstreeks te vergelijken. Om een vergelijking wel mogelijk te maken is de omvang van de bedrijven uitgedrukt in een gemeenschappe-lijke rekeneenheid, de standaardbedrijfseenheid (sbe). In het aantal sbe's dat aan een bedrijf wordt toegekend komen tot uitdrukking de voor de -produktie benodigde hoeveelheden arbeid, grond en kapitaal. Als kleinere bedrijven zijn aangemerkt bedrijven met minder dan 110 sbe. De grens van 110 sbe komt voor de verschillende bedrijfstypen, afhankelijk van het teeltplan of de samenstelling van de veestapel, ongeveer overeen met: melkveebedrijven akkerbouwbedrijven g la sgroentebedri j ven glasbloemenbedrijven bollenteeltbedrijven boomteeltbed rij ven

opengrondsgroentebedrijven melkkoeien 27 hectare 4 400 m2 verwarmd glas 2 800 m2 verwarmd glas 1,7 hectare 0,9 hectare 6 hectare

Tabel 1. Het percentage kleinere bedrijven bij de bed rijfshoofden van 50 jaar en ouder per bedrijfstype in 1972

Het p e r c . kleinere bedrijven Zuid-Holland 62 61 84 41 23 27 74 . 52 61 N o o r d - H o l l a n d 66 64 75 33 . 33 , 74 51 # 1. Gespecialiseerde melkveebedr,

2. Melkveebedr. met neventak 3. Overige veebedrijven 4 . Akkerbouwbedrijven 5. Glasgroentebedrij ven 6. Glasbloemenbedrijven 7. Opengrqndsgroentebedr. (Z-H) Overige opengrondstuinb.bedr. 8. Bollenteeltbedrijven 9. Boomteeltbedrijven (N-H) Bron: CBS-Meitelling

Exclusief bedrijven < 10 sbe Exclusief nevenberoepers

Duidelijk blijkt dat de bedrijfstypen met een laag opvolgingscijfer alle een groot aantal kleinere bedrijven hebben.

(8)

De relatie tussen bedrijfsgrootte en opvolgingssituatie is recht-streeks weergegeven in tabel 2.

Voor de grote bedrijven is, bij bijna alle bedrijfstypen, in veel geval-len (+70%) een opvolger beschikbaar. Omdat een aantal oudere bedrijfs-hoofden geen zoon heeft is het theoretisch maximum niet 100% maar on-geveer 85%.

De hoge opvolgingscijfers voor de grote bedrijven kunnen mede tot stand zijn gebracht door de impuls tot bedrijfsvergroting die vooral op kleinere bedrijven van het gaan meewerken van een zoon (opvolger) uit gaat.

Bij bijna alle bedrijfstypen heeft bij de vrij kleine bedrijven minder dan de helft van de bedrijfshoofden een opvolger. Toch is, vooral in de bedrijfstypen met veel kleinere bedrijven, het aantal opvolgers hier nog aanzienlijk. Vooral de voortdurende tendens (noodzaak) tot schaalvergroting zal het vaak moeilijk maken de voorgenomen opvolging te r e a l i -seren.

Een afwijkend beeld vertonen de bollenteelt- en boomteeltbedrijven in Zuid-Holland. De bollenteeltbedrijven met naar verhouding veel opvol-gers op de kleinere bedrijven. Het is echter mogelijk dat sommige be-drijven met een hoogwaardig assortiment een te klein aantal sbe's is toegekend.

De grote boomteeltbedrijven hebben een opvallend laag opvolgingscij-fer (47%). Men kan zich afvragen of een verschil in opvolgingspatroon een rol speelt. De jonge ondernemers zouden nog al eens los van het ou-derlijk bedrijf beginnen. Deze indruk wordt bevestigd door de voorlopige uitkomsten van een in 1973 uitgevoerd regionaal onderzoek van de " P r o -vinciale Raad".

De algemene indruk uit tabel 2 is dat de opvolgingssituatie in zeer sterke mate wordt bepaald door de bedrijfsomvang en dat voor de bedrij-ven met betere toekomstmogelijkheden nog een grote belangstelling bij de komende generatie bestaat.

M e e r d a n ê ê n o p v o l g e r p e r g e z i n

Tot nu toe is als opvolgingscijfer steeds het percentage oudere be-drijfshoofden met een opvolger gehanteerd. In de praktijk blijkt echter het verschijnsel van meer dan één opvolger per gezin een belangrijke rol te spelen.

Dit blijkt uit tabel 3 die is ontleend aan onderzoek dat is gedaan in een aantal Zuidhollandse gemeenten en waarbij is gevraagd naar de beroeps-keuze van alle zoons van 15 jaar en ouder. Als "opvolger" zijn aange-merkt alle zoons die agrarisch bedrijfshoofd zijn of worden.

(9)

o o U bJD en T3 O a o CS 3 en co b o o > a O CD X ! cS H t l 0 w o > o o -4-> CU

s

G CU •a o 0 SS CO ' s -T 3 CU X ! CU Si CU " O 3 O CU b£ Ctj J U c CU o u CU G J - i CU K CU _^ CS CD c CU > • i - s ! H •a CU X ! e —. eu m > X ! :£? co grot i bed r (15 0 CU o Si b£) •—> 'E > CU c

s

3 'E > o c '3 3 CU X ! co g o > m X! " i «T si C co • r i-i , . CU e X! cu co —> o ' E ^ o o • ^ » • ^ C M T t i i r a c O ^ t r a C O ( N i n m ^ t c M œ t t -O H N n N t - N n c o M cfi o c i H o : c^ CM r H CM CM CM CC CM e o > CU e CJ SH •a c CU CU - O > CD "~? <" ' E .. >-o " o - 8 c u 'S cü e <u - C O ) "o • 5 i m 1 3 3 . . N r-( CM c o; > : ^ p I J T Î Cl) D o CD > CU b ß u CD > c (1) > .— s-l T 5 (1) X ! 3 O X ! U 0)

ä

c S CU CJ s x> c > .ï-, CU CU •? 't c £, c c ü CS > =;

'S«

2.2 b ß X ! CS CS M bO CD V SH T3 CO £ 1 3 —• C 0 C CD bo S CD — a o O X2 u • a CD X eu o o Si o œ i • a 3 N CS o H or ^ io co t - co as H c- m c - f : oo co ^ n o i o m ^ t \ f lO CO ^f C4 t - N CO t - t - œ t - co c~ co H H CD N Tf « fl) co m co m m tra r -r-( OO r j i CO CO t - OO • * r H i - l " # T f T f i - t GO r f CO t - C J CO CO r H CJ r H CM t—I T-i CM cS j - » C CD > CD c e > o

?B

-a c CD CD X> > O ••-> 5 "a 3 CU CD X ! C ü C CD . > bB S t l " D CU Si & 3 O X? C S-i • a CD x> 3 ÜPt t i o CD JbS > J(S O CS CD <U > .^

« 1

CD S g en Su JS o hBX! T3 C O t l bo c CD a o eu bp 'u > o T 3 C _cS "o X I • a t i o o Z H es 4-> o CD X) en v " c t—( CM CO T f LO CO t -t i T 3 >

ü ë

C O " " CQ S—I c—i W CD CL) co 'en o o o t i X X m w w 10

(10)

Tabel 3 . De betekenis van de meerdere opvolgers

Het opvolgingscijfer weide- akkerbouw- bollen-gebieden 1) bollen-gebieden 1) streek 2) - Opvolgingscijfer, alleen eerste

opvolger gerekend (% met

op-volger) 42 47 58 - Opvolgingscijfer met alle

op-volgers, maar zonder

twijfel-gevallen 59 60 93 - Opvolgingscijfer met alle

op-volgers 72 68 108 - Gemiddelde aantal opvolgers in

de gezinnen met een opvolger 1,4 à 1,7 1,3 à 1,4 1,6 à 1,9 1) Zoons van 15 jaar en ouder van bedrijfshoofden, 50 jaar en ouder met

als hoofdberoep land- of tuinbouwer. 2) Bron: B. van der Ploeg en J.J. Walrave.

Uit deze cijfers blijkt dat er nogal wat opvolgers een oudere broer als opvolger naast zich hebben. Het gaat dus om een verschijnsel met een belangrijke betekenis. Deze betekenis kan tot uitdrukking komen in een groter aantal zoons dat een bedrijf begint dan op basis van het percenta-ge bedrijven met een opvolpercenta-ger verwacht kon worden. Het lijkt echter waarschijnlijk dat vooral van de tweede en latere opvolgers een groot aantal alsnog zal afvallen. In het onderdeel over de beroepskeuze van de zoons zal hierop worden teruggekomen.

De b e r o e p s k e u z e v a n d e z o o n s

Het totaalaantal opvolgers is afhankelijk van het totaalaantal zoons en het relatieve aantal van hen dat boer/tuinder wordt. Uit onderzoek in een aantal gebieden in Zuid-Holland bleek het relatieve aantal zoons dat boer/tuinder wordt nogal uiteen te lopen. Ook het gemiddelde aantal zoons per gezin vertoonde van gebied tot gebied belangrijke verschillen. (Zie tabel 4 blz. 12.)

In de akkerbouwgebieden worden naar verhouding de meeste zoons boer. Het gemiddelde aantal zoons, van 15 jaar en ouder, per gezin is echter veel lager dan in beide andere gebieden. Daardoor is het v e r -klaarbaar dat de Zuidhollandse akkerbouwgebieden niet gekenmerkt wor-den door extreem hoge opvolgingscijfers (tabel 3).

In de weidegebieden van Zuid-Holland worden naar verhouding weinig zoons boer. De bollenstreek neemt, in dit opzicht, een tussenpositie ten opzichte van akkerbouw- en weidegebieden in. In de bollenstreek wordt wel het hoogste gemiddelde aantal zoons per gezin aangetroffen. Dit

(11)

e CD • O CD

S

CD M Ol ca • a c SI CD C c o o t i "S a N a CD CD o. CD o CD . O CD S CD CS CD S* C CD O PQ C CD T 3 CD S CD M £ 3 O JD S* CD . M < C O T 3 CD S CD M CD es CO CM ES • * «M 6S o o es m ^ eS o o 6^ es C i l - i es o • " * " es c- es •* CO es o o es • * CM es oo efe CO ira e^ o o • a <4-H O O J 3 (0 <*-! T3 CD X ! CD T 3 CD

£

, C3 'S CO C o o M cS -i-> C cS < C CD N C cä cS es _es x: CJ "~| N ^ j CD !~ cs es c T 3 CS • a cS < k j £ CS < C CD -a o is —^ cS N U CD CD N C CD CS > CD faß CD U - i ' | .2 e cS < 4 - > O £ CD •«-' d V, CD CD • a -4^» CS T3 -2 "c CS < CO c o o N cS cS cS cS -t-> O H > es 1-3 >4 c CD M CD _o

E

• 1 H CD T3 C CS > CD Ut CS PQ CP m a c o s-c o SH m cQ 12

(12)

komt tot uitdrukking in een, in vergelijking met beide andere gebieden, hoog opvolgingscijfer (tabel 3).

De m o g e l i j k h e d e n o m d e o p v o l g i n g t e r e a l i s e r e n Uit het onderzoek in de akkerbouw- en weidegebieden van Zuid-Hol-land blijkt dat daar in het recente verleden nog al eens van een aanvan-kelijk plan tot opvolging wordt afgezien. In de periode 1967-'72 was naar schatting een kwart van de (eerste) opvolgers afgevallen. Het verschijn-sel deed zich het sterkst gelden op de kleinere bedrijven. Dit maakt het waarschijnlijk dat het niet realiseren van een aanvankelijk plan tot op-volging meestal wordt veroorzaakt door een (late) confrontatie met het ontbreken van voldoende mogelijkheden.

Als algemene factoren die van invloed zijn op de mogelijkheden tot opvolging noemen wij de volgende:

1. De bedrijfsomstandigheden

Hierbij wordt met name aan de toekomstmogelijkheden (levensvat-baarheid) van het bedrijf gedacht. Het beoordelen van de toekomstmoge-lijkheden van een bedrijf wordt bemoeilijkt door wijziging van de econo-mische en technische omstandigheden in de loop van de tijd. Waarschijn-lijk is in het verleden het tempo waarin de grenzen verschuiven van wat nog een levensvatbaar bedrijf is, nogal eens onderschat.

De huidige bedrijfsomstandigheden (uitgangspositie) zijn niet alleen mede bepalend voor de toekomstmogelijkheden van het bedrijf maar ook voor de mogelijkheid om de bedrijfsovername te financieren (capaciteit om inkomen te vormen in de overbruggingsperiode).

2. De gezinsomstandigheden

De gezinsomstandigheden zijn van belang voor de mogelijkheid om de bedrijfsoverneming te financieren (hoeveelheid kapitaal die buiten het bedrijf terecht komt). Verder kunnen in gezinnen met meer dan één zoon deze zoons, ten opzichte van elkaar, in een concurrentiepositie verke-ren.

Ten slotte zullen de gezinsomstandigheden ("gezinsklimaat") van in-vloed zijn op het hierna volgende.

3. De bekwaamheid en instelling van de opvolger

De elementen vakbekwaamheid en instelling kunnen niet los van elkaar worden bekeken. Beide elementen lijken vooral te worden beïnvloed door aanleg, praktijkervaring (inclusief "gezinsklimaat") en scholing.

Hoe belangrijk de betekenis van deze factor "bekwaamheden en instel-ling" is voor de mogelijkheden tot opvolging, in verhouding tot de bete-kenis van de factoren 1 (bedrijfsomstandigheden) en 2 (gezinsomstandig-heden) voor de mogelijkheden tot opvolging, valt niet aan te geven.

(13)

De b e h o e f t e o m b o e r / t u i n d e r t e w o r d e n

Niet alleen de mogelijkheden tot opvolging zouden van bedrijfstype tot bedrijfstype en van gebied tot gebied kunnen verschillen, maar ook de binding aan het ouderlijk beroep. De invloed van verschillen in binding aan het ouderlijk beroep komen echter niet aan de oppervlakte zo lang de belangstelling om boer/tuinder te worden de mogelijkheden nog over-treft. Het uiteindelijke aantal opvolgers zal dan worden bepaald door de mogelijkheden en niet door de omvang van de behoefte om boer/tuinder te worden. Deze situatie lijkt zich momenteel (nog?) voor te doen.

T r e e d t e r s e l e c t i e o p ?

Voor de toekomst van de land- en tuinbouw is niet allen van belang hoeveel opvolgers er zijn maar ook wat de kenmerken van de opvolgers zijn. Naarmate het relatieve aantal zoons dat boer/tuinder wordt, af-neemt wordt de kans op een kwalitatieve selectie groter. Of kwalitatieve selectie optreedt is afhankelijk van de bekwaamheden en instelling (mo-tivatie) van de opvolgers in vergelijking met de (potentiële) bekwaamhe-den en instelling van de niet-opvolgers.

Aan het element "instelling" kan hier wat meer inhoud worden gege-ven. Dit is mogelijk door drie typen van drijfveren (motivaties) om boer/tuinder te worden, te onderscheiden.

1. Negatieve motivatie

Het ontbreken van alternatieven vormt dan de belangrijkste drijfveer. Opmerkelijk is dat Noord- en Zuid-Holland in vergelijking tot andere provincies veel alternatieven buiten de agrarische sector te bieden heeft en de opvolgingscijfers toch hoger dan elders zijn.

Hierbij moet echter wel worden bedacht dat behalve de aanwezigheid van alternatieven ook de mate waarin men zich hierop oriënteert, bv. in het onderwijs, een rol speelt.

2. "Neutrale" motivatie

Het beroep van boer/tuinder wordt dan vooral om pragmatische rede-nen (bv. een behoorlijk inkomen) gekozen.

3. Positieve motivatie

Het beroep als zodanig trekt dan sterk aan.

Aan de hand van het voorgaande zijn wij geneigd van positieve selec-tie te spreken wanneer het vooral de zoons met relaselec-tief veel bekwaam-heden en met een neutrale of positieve motivatie zijn, die boer/tuinder worden. Of er zich een belangrijke, negatieve of positieve selectie voor-doet is niet duidelijk.

(14)

E i n d c o n c l u s i e

Hoewel de aard van het onderwerp geen waterdicht bewijs mogelijk maakt zouden wij op basis van het voorgaande toch de volgende algeme-ne conclusie willen trekken.

In beide provincies is momenteel nog geen sprake van een tekort aan opvolgers. De belangstelling om boer/tuinder te worden overtreft de mogelijkheden om dit te realiseren. Het niveau van de opvolgingscijfers lijkt vooral tot stand te komen door een confrontatie van de belangstel-ling met de (beperkte) mogelijkheden.

De conclusie is vooral op de volgende overwegingen gebaseerd: 1. Bij nagenoeg alle bedrijfstypen is voor de grotere bedrijven nog een

groot aantal beschikbaar.

2. Op de vrij kleine bedrijven zijn nog tamelijk veel opvolgers. 3. Verrassend vaak is er meer dan 1 opvolger per gezin (alleen maar

voor enkele gebieden in Zuid-Holland gegevens beschikbaar. 4. In het recente verleden zijn, althans in de Zuidhollandse

akkerbouw-en weidegebiedakkerbouw-en, nog veel opvolgers afgevallakkerbouw-en.

De daling van de opvolgingscijfers is in het recente verleden vrij aanzienlijk geweest. Het lijkt dan ook zeer gewenst het verdere verloop van deze cijfers te blijven volgen. Een reden te meer om dit te doen is het toenemen van de kans op een kwalitatieve selectie bij het "schiftings-p r o c e s " waarbij zoons wel of niet boer/tuinder worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

4 De code laat zich vertalen naar vier basiscompetenties in het profiel voor bestuur en toezicht in het voorgezet onderwijs:.. 

De daadwerkelijke inzet en tijd die de toezichthouder besteedt zal nooit volledig gecompenseerd kunnen worden maar speelt mee bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor

Bureau Toerisme Laag Holland bundelt het recreatieve aanbod via diverse media, zodat deze overzichtelijk onder de aandacht gebracht kan worden bij deze

[r]

Tot en met 2021 heeft het Rijk hiervoor 9 miljoen euro beschikbaar gesteld en tot februari 2021 kunt u nog aangeven gebruik te willen maken van deze mogelijkheid.. Via

De concept-RES geeft weer wat de ambitie van de regio is voor de komende jaren en waar zij zich voor zal inspannen.. Nieuwe initiatieven buiten de zoekgebieden worden niet

De verhouding tussen Vlaamse ontginning en import illustreert hoe afhankelijk we zijn van de import van grondstoffen, halffabricaten en afgewerkte producten om

Binnen de Leerkring zon &amp; circulair van Platform31 ontdekken 6 Zuid-Hollandse gemeenten samen wat de samenhang is tussen opgaven , wat circulariteit is of kan zijn