• No results found

Onderdeel van Duurzame opties voor gewasbescherming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderdeel van Duurzame opties voor gewasbescherming"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderdeel van Duurzame opties voor gewasbescherming. Bodemgezondheid/ weerbaarheid

Bodemleven Onvoorstelbaar veel ondergronds leven

Het bodemleven is enorm omvangrijk en divers. Zo bevat een theelepel gewone grond veruit meer bacteriën dan er mensen in Nederland wonen en bevat die ook nog enkele meters aan schimmeldraden. Dezelfde theelepel bevat honderd of zelfs meer aaltjes en potwormen. Zeker kom je ook nog springstaarten en mijten tegen en met wat geluk zullen er regenwormen of insectenlarven te vinden zijn. In een gezonde akker leeft per hectare dezelfde massa aaltjes, bacteriën en andere organismen, als zestig schapen of vijf koeien, zo’n 4-5 ton aan

bodemleven. In grasland is die hoeveelheid meestal nog groter. In een enkele schep grond leven miljarden organismen, van duizenden verschillende soorten. Het is wel belangrijk te realiseren dat maar een heel klein deel van het

bodemleven een negatieve invloed op ons gewas kan hebben. Wat is de voeding voor al die organismen?

Het overgrote deel van de organismen leeft van het dode organisch materiaal dat gezien kan worden als de brandstof voor het bodemvoedselweb. Hoe meer en gevarieerder het bodemleven is, des te eerder ontstaat een stabiel en weerbaar bodemecosysteem dat bestand is tegen verstoringen en stress en dat zich sneller kan herstellen. Dit heeft uiteindelijk ook positieve gevolgen voor de productie. Het enorm divers bodemleven dat, net als in een tropisch regenwoud, in een subtiel evenwicht met elkaar verkeert en onderling sterk is verweven. Is er te veel of te weinig van een bepaald organisme, dan raakt dat de andere soorten. Er kunnen verschillende categorieën worden onderscheiden: rovers - die andere bodemsoorten opeten, planteneters, schimmeleters en bacterie-eters.

(2)

Figuur 1. Bodemleven, eten en gegeten worden. Meer informatie op: http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/document/verdieping-bodembiodiversiteit

Al deze levende organismen zorgen met allerlei dood organisch materiaal voor structuur en

leven in de bodem. Dit is mede afhankelijk van de aanwezigheid van water en mineralen, en

van de invloed van lucht en temperatuur. Een gezonde bodem ademt. Daarbij stoot die vooral

kooldioxide uit. Dat is een natuurlijk proces.

In het algemeen onderscheiden we in totaal zeven groepen van bodemorganismen. Ruwweg van

klein naar groot gerekend zijn dat: bacteriën, schimmels, protozoën, aaltjes, de groep van

mijten en springstaarten, potwormen en regenwormen.

Bacteriën

zijn de kleinste en meest voorkomende bodemorganismen. Ze hebben een omvang

van een paar micrometer en komen eigenlijk overal voor. Alleen al in een theelepel grond zijn

er miljarden van aanwezig. Hoewel we ze kunnen tellen en onderscheiden, is van de meeste

bacteriesoorten nog niet precies bekend wat ze doen. Duidelijk is wel dat bacteriën bijna overal bij betrokken zijn. Zo kunnen ze heel efficiënt voedingsstoffen opnemen, hebben ze grote invloed op de levering van

(3)

zijn sommige soorten heel nuttig omdat ze allerlei stoffen afbreken. Dit varieert van gewone organische stoffen tot olie en bestrijdingsmiddelen – die zo

onschadelijk worden gemaakt. Zonder bacteriën ligt het bodemleven helemaal stil.

Schimmels

behoren ook tot de groep micro-organismen. Zij komen vooral voor in natuurlijke

en halfnatuurlijke bodems. Bij intensieve grondbewerking verdwijnen ze voor het grootste

deel. Schimmels bestaan ondergronds vooral uit dunne, vaak meterslange draden. Daar

doorheen transporteren ze voedsel en water. Hierdoor kunnen ze beter tegen droogte dan

bacteriën. Sommige soorten vormen een ondergrondse levensgemeenschap met plantenwortels. Dit zijn de mycorrhiza’s. De meeste mycorrhiza’s zijn aan te treffen in bosbodems en half natuurlijke landerijen, worden ze ook gevonden in intensiever bewerkte gronden, zij het minder. Zo is uit recent onderzoek

bijvoorbeeld duidelijk geworden dat de betreffende schimmels ook in akkerbodems leven en dat dikke uien vaak zo dik kunnen worden dankzij mycorrhiza’s. Voor de schimmels levert de samenwerking met plantenwortels suikers op uit de plant, de plant krijgt er water en voedingsstoffen voor terug.. Nog een nuttige functie van de mycorrhiza’s is hun ziektewerende werking. Die ontstaat doordat de mycorrhiza-schimmels een soort matten vormen die de plantenwortel bedekt en daarmee beschermt tegen ziekten en plagen. Schimmels dienen als voedsel voor tal van bodemdiertjes.

Protozoën

zijn eencellige kleine diertjes die alleen in de microscoop zijn te zien. Ze

‘begrazen’ bacteriën, het zijn dus bacterie-eters. Ze houden de aantallen

bacteriën onder controle. Ook spelen ze een belangrijke rol bij het vrijmaken van mineralen voor de plantengroei. Protozoën leven in de waterfilm tussen

gronddeeltjes en kunnen niet tegen droogte.

Sommige soorten mijten en springstaarten zijn rovers en doden bijvoorbeeld bodemaaltjes,

andere leven van schimmels. Met hun poten en via uitwerpselen verspreiden ze bacteriën en

sporen van schimmels door de grond.

Aaltjes

komen voor in alle bodems. Er zitten tot tienduizend stuks in een ons grond en komen

dan voor in een verscheidenheid van twintig tot zestig soorten. Ze voeden zich met allerlei soorten bodemleven. Aan de hand van hun voedselvoorkeur zijn zes groepen te onderscheiden: de bacterie-etende, de schimmeletende, de

vleesetende of carnivore, de allesetende, de algenetende en de plantenetende nematoden. Sommige soorten breiden zich heel snel uit in voedselrijke situaties en verdwijnen bijna net zo snel weer als het voedsel op is, andere soorten kunnen langdurig overleven in bepaalde bodems.

(4)

In de landbouw ontstaan aaltjesplagen als het ecosysteem uit balans is. Bijvoorbeeld doordat jarenlang dezelfde teelten zijn toegepast. Een bekend

voorbeeld is aardappelmoeheid, of rozenmoeheid bij een te krappe teeltwisseling. De veroorzakers van planten- of bodemziekten zijn slechts een klein deel van alle soorten aaltjes, veel andere soorten hebben juist een erg nuttige functie in de bodem, vooral in de zin dat ze helpen om meer voedingsstoffen vrij te maken voor het plantenleven. Experimenten om het aantal aaltjesetende-aaltjes te bevorderen lieten goede resultaten zien bij de bestrijding van plantparasitaire aaltjes. Dit deed men door de aaltjes te voeden met chitine (in dit geval het exoskelet van garnalen).

Potwormen

zijn kleine witte wormen van 1 à 2 millimeter dik en tot twee centimeter lang. In

Nederland komen ruim vijftig soorten voor. Ze zijn te vinden in bijna alle bodems. Wel

hebben de diverse soorten hun eigen bodemvoorkeuren. Ze vervullen een belangrijke rol bij

het door de bodem heen mengen van organische resten. Dit komt omdat ze net als

regenwormen gangetjes graven in de grond. Met hun uitwerpselen verbeteren ze ook de

bodemstructuur.

Regenwormen

horen tot de reuzen van het bodemleven, de zogenoemde macrofauna. In

Nederland zijn ongeveer 25 soorten bekend, maar de meeste daarvan worden zelden

waargenomen. Enkele soorten komen juist heel veel voor. Regenwormen worden ingedeeld in

drie groepen, op grond van hun voedselkeuze, gedrag en voorkomen. Zo zijn er de pendelaars,

die diepe verticale gangen maken en plantenresten tot ver de bodem in brengen. Zij vergroten

het gehalte aan organische stof, verbeteren de bodemvruchtbaarheid en versterken het

vochtregulerende vermogen. Daarnaast zijn er de regenwormen die vlak onder de oppervlakte

leven en de soorten die juist dieper in de bodem zitten. De eerste groep composteert

plantaardig materiaal en maakt veel stikstof, fosfaat en kalium vrij, de laatste groep bevordert

de beluchting en stimuleert daarmee de microbiële activiteit in de bodem. Regenwormen

kunnen meestal slecht tegen verontreiniging en grondbewerkingen, zoals ploegen en

(5)

mestinjectie. Toch zijn het juist ook sommige soorten regenwormen die verontreinigde grond

helpen herstellen.

Bovenstaande kennis over de bodem weerspiegelt allerlei eigenschappen van een weerbare

bodem. De uitdaging voor de toekomst ligt in het gebruikmaken van die organismen, die

helpen met de ziektewering en de plaagonderdrukking. Zij kunnen voor ons werken.

Onderzoek om die organismen te sparen en gebruik te maken van hun eigenschappen zal ons

verder brengen in de bedrijfsvoering. Dit onderzoek vindt plaats onder de naam functionele

agrobiodiversiteit.

Bodemleven van belang voor goede opbrengst

De bodem is de basis voor een goede opbrengst en kwaliteit van gewassen. De chemische, biologische en fysische eigenschappen van de bodem bepalen de randvoorwaarden om het plantgroei te stimuleren: de beschikbaarheid van zowel nutriënten, water en lucht als ook het onderdrukken van plantenziekten. Hoe beter die randvoorwaarden, des te minder hoeft de teler te doen om tot een goede gewasopbrengst te komen.

De kwaliteit van de bodem staat echter onder druk. Nauwe rotaties geven meer risico op bodemgebonden ziekten en plagen. Schaalvergroting leidt tot

verminderde aandacht per vierkante meter en tot versleping van bodemziekten. Zware mechanisatie en het laat in het seizoen oogsten onder slechte

omstandigheden bederven de bodemstructuur. Onvoldoende aanvoer van organische stof en micronutriënten leiden tot een afnemende

bodemvruchtbaarheid.

Het lastige is dat veranderingen in de bodemkwaliteit zich vaak langzaam voltrekken en hierdoor lang onopgemerkt kunnen blijven. Vroeg of laat wordt echter een grens bereikt waarbij ook de productiviteit afneemt. Een duurzaam beheer van de bodem zorgt voor handhaving van het productievermogen op de lange termijn. Er gebeurt momenteel veel onderzoek naar het verbeteren van de bodemkwaliteit.

Bodemleven & functies

Het bodemvoedselnet is dan ook de motor voor fundamentele processen die in onze bodem plaatsvinden en onmiddellijk invloed op de productie hebben. Dit zijn o.a. de mineralisatie, het beschikbaar stellen of opslaan van nutriënten die in planten- en dierresten gebonden zijn. Het zijn met name bacteriën en schimmels die door het uitscheiden van enzymen de afbraak van organisch materiaal

(6)

Andere organismen zijn weer in staat om luchtstikstof of andere nutriënten te binden en voor de plant beschikbaar te maken. Daarnaast speelt het bodemleven een belangrijke rol voor de bodemstructuur. Zo vormen bacteriën en schimmel bepaalde stoffen en structuren die leiden tot de vorming van bodemaggregaten. Dit verhoogt het vochthoudend vermogen van de grond, vermindert de

bodemdichtheid en leidt uiteindelijk tot een beter bewerkbare grond. Organismen zoals schimmel- of bacterie-etende aaltjes steunen dit proces door de populaties aan bacterie en schimmel actief te houden. Grotere dieren, zoals regenwormen, verbeteren de infiltratie van de grond en zorgen voor gangen waarin wortels tot grote dieptes kunnen groeien. Al deze door het bodemleven aangestuurde processen beïnvloeden de plant en maken deze uiteindelijk ook weerbaarder tegen vijanden.

Figuur 2. Het verband tussen organische stofgehaltes en de weerbaarheid tegen wortelknobbelaaltjes (Bron: Gera van Os, PPO, Lisse).

Vruchtwisseling

Het is duidelijk dat een continuteelt van een gewas de populatie aan

ziekteverwekkers verhoogt. Daarom kan een slimme rotatie al veel schade aan de gewassen voorkomen. Aan de andere kant biedt een slimme rotatie alleen geen garantie om alle ziekteverwerkers ook kwijt te zijn. Vooral in het geval van ziekten die b.v. op onkruiden of dood organisch materiaal kunnen overleven. Maar hoe beïnvloedt de vruchtwisseling de bodemweerbaarheid?

(7)

Figuur 3. De Bodemgezondheidsproef te Vredepeel onderzocht de effecten van 10 verschillende maatregelen op de weerbaarheid tegen aaltjes en schimmel (Bron: Gerald Korthals, PPO AGV, Lelystad).

Organische stof

Verschillende mogelijkheden om de bodem met organisch materiaal te verzorgen zijn het gebruik van groenbemesters, compost, dierlijke meststoffen en bepaalde reststromen. Omdat het organisch materiaal de brandstof is van het voedselweb, zal deze verzorging ook leiden tot effecten op de weerbaarheid. Er zijn dan ook meerdere studies waarin aangetoond wordt dat het toevoegen van organisch materiaal leidt tot een verhoogde microbiële activiteit en een betere

bodemweerbaarheid.

Dat is ook het geval binnen de bodemgezondheidsproef op de PPO-locatie te Vredepeel, waar verschillende vormen van organisch stof zijn toegevoegd aan de grond, De ziektewering tegen parasitaire aaltjes en Verticilium dahliae kon hier verhoogd worden. Toegediend werden stoffen als chitine, dat afkomstig was van garnalenafval. Chitine is ook een bestanddeel van lichaamsstructuren van aaltjes en schimmels. Als de bacteriepopulaties die chitine afbreken nu gesteund worden

(8)

door het toevoegen van chitine, dan zullen deze ook de eieren van aaltjes of de draden van schadelijk schimmels gaan aanvallen.

Conclusie

De biologie van de bodem is een belangrijke pijler onder het fundament van de bodemweerbaarheid. Door de mechanismen die zich in de bodem afspelen te bestuderen, kunnen we de bodemweerbaarheid enigszins sturen en mogelijk blijvend verbeteren. Het organische stofgehalte lijkt een belangrijke onderdeel te zijn om de weerbaarheid te sturen. Maatregelen als het toepassen van compost of dierlijke mest zijn dan ook geschikt om tot een weerbaardere grond te komen.

Bron-URL: http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/document/bodemleven-van-belang-voor-goede-opbrengst

Aaltjes (nematoden)

(bron:

http://www.plantenziektekunde.nl/aaltjes)

Aaltjes zijn overal

Aaltjes komen overal ter wereld voor. De meeste aaltjes zijn nuttige bodembewoners die leven van bacteriën, schimmels of insecten. Een klein aantal soorten veroorzaakt

plantenziekten zoals

aardappelmoeheid, of leeft als parasiet in het darmkanaal van zoogdieren (spoelwormen).

De wetenschappelijke naam voor aaltjes is nematoden. De meeste aaltjes zijn met het blote oog niet zichtbaar. In een gezonde akkerbodem barst het van de aaltjes. Per vierkante meter bouwvoor zijn maar liefst 4 tot 10 miljoen aaltjes te vinden. Als hun aantal veel lager ligt, is er iets mis met de bodemgezondheid.

Figuur 4. Aaltje (Coomansus parvus) dat leeft

van andere aaltjes. Aaltjes, ook wel nematoden (Nematoda ) genoemd, zijn wormvormige,

microscopisch kleine beestjes van meestal 1-2 mm lang en 0,2 mm dik. Ze zijn nog net met het blote oog te zien. Sterk vergroot zien ze er uit als een soort miniatuur-palingen, met een stompe kop en een in een punt uitlopende staart. Hun vel bestaat uit chitine. Ze maken van ei tot volwassen aaltje vier jeugdstadia door (juveniele stadia), die eveneens wormvormig zijn, maar soms in detail sterk kunnen verschillen van de ouders. Bij sommige soorten zwellen volwassen

(9)

Er zijn zeer veel soorten en ze komen wereldwijd op uiteenlopende plaatsen voor: in grond, in water, in en op dieren en in levende planten als parasiet. Meestal zijn er mannetjes en vrouwtjes, maar bij veel soorten zijn er alleen vrouwtjes die zich zonder bevruchting (parthenogenetisch) voortplanten.

Nematoden vervullen een belangrijke rol in het voedselweb: ze eten en worden gegeten en zijn op die manier onmisbaar voor het ecosysteem, zowel in de natuur als in de landbouw. De aanwezigheid van veel nematoden die geen planten aantasten in de bodem is een aanwijzing dat de grond heel gezond is. Deze aaltjes eten andere bodemorganismen en reguleren zo de aantallen bacteriën en schimmels. Ook komen voedingsstoffen vrij. De meeste aaltjes hebben een ziektewerende functie in de bodem. Aaltjes die planten aantasten vormen een minderheid. Toch zijn ze soms de nachtmerrie van menig

akkerbouwer en tuinder.

Figuur 5. Schematische weergave van de rol die aaltjes vervullen in de bodem. Schimmeletende soorten kun je zelfs actief inzetten om bodemschimmels te bestrijden. Bij inzet van het product Nemaslug worden slakken door nematoden besmet met een bacterie, waaraan de slak bezwijkt.

(10)

Diversiteit

Aaltjes voeden zich met levende delen van plantenwortels, bacteriën, schimmels en andere bodemdieren. Aan de hand van de voornaamste voedselbron zijn de volgende groepen te onderscheiden:

 Planteneters  Bacterie-eters  Schimmeleters

 Roofaaltjes die leven van eencelligen (o.a. amoeben) en andere aaltjes  Parasieten van dieren; deze kunnen schadelijk zijn, maar ook nuttig als ze

ingezet worden als biologische bestrijder. Plantenetende of –parasiterende aaltjes

Aaltjes die planten eten, zogenaamde plant-parasitaire aaltjes, voeden zich met plantensap door plantencellen lek te prikken. Dit doen ze met een

injectienaaldachtig hulpmiddel in hun mond: de stekel of stylet. De stekel wordt ook gebruikt om bepaalde stoffen in de plant te injecteren, waardoor de plant meer voedsel gaat aanmaken. Meestal tasten aaltjes de wortels aan of

ondergrondse stengels (bijv. bloembollen). Sommige leven aan de buitenkant van de plant (ectoparasitair) en andere ìn de plant (endoparasitair). Binnen beide groepen zijn er soorten die vrij bewegen en de plant op verschillende plaatsen aantasten en soorten die op één plaats blijven. Er zijn ook soorten die

bovengrondse delen aantasten. Aaltjes die niet van levende planten eten hebben meestal geen stekel.

Figuur 6.

Plant-parasitaire aaltjes hebben in hun mondholte een stekel om plantencellen mee open te prikken.

(11)

In Nederland komen ongeveer twaalfhonderd soorten bodemaaltjes voor. Honderd hiervan zijn schadelijk voor de plantengroei, waarvan zo’n 25 soorten van belang zijn voor de landbouw.

Welke aaltjes veroorzaken schade?

De diverse aaltjessoorten hebben elk specifieke eigenschappen. Elke soort heeft voorkeur voor bepaalde gewassen en/of waardplanten. De belangrijkste groepen aaltjes zijn:

 Wortellesieaaltjes

o Wortellesieaaltjes (Pratylenchus penetrans en Pratylenchus crenatus)

 Wortelknobbelaaltjes

o Meloidogyne chitwoodi, hapla, fallax  Cystenaaltjes

o Aardappelcysteaaltje (Globodera pallida en Globodera rostochiensis) o Bietencysteaaltje (Heterodera schachtii)

o Gele bietencystenaaltje (Heterodera trifolii)  Vrijlevende wortelaaltjes

o Speldaaltjes (Paratylenchus bulkowinensis) o Xiphinema

o Longidorus elongatus o Trichodoriden

 bladaaltje

(12)

Figuur 7. Kennis over bovengenoemde plantparasitaire aaltjes en oplossingen is te vinden op Aaltjesschema http://www.aaltjesschema.nl/

Op deze website van het Praktijkonderzoek Plant en Omgeving voor de Akkerbouw, Groene ruimte en Vollegrondsgroenten (PPO-AGV te Lelystad) kunt u alle relevante informatie vinden die u nodig heeft om aaltjes op uw bedrijf te herkennen en te beheersen.

Van zowel akkerbouw- als vollegrondsgroentegewassen is de informatie over aaltjes verzameld. Het Praktijkonderzoek voor Bollen, Bomen en Fruit (PPO-BBF) zorgt voor de informatie over bloembollen, vaste planten en boomkwekerijgewassen. Verder wordt er op deze website volop gebruik gemaakt van artikelen uit de kennisbank van Groen Kennisnet.

U kunt een eigen aaltjesschema aanmaken met daarin de voor u belangrijke gewassen. Dit schema wordt u als pdf getoond. Wanneer u op een vakje in het schema klikt krijgt u nog meer informatie en schadebeelden (zie voorbeeldschema).

De informatie in het aaltjesschema is kwalitatief. Voor een aantal gewassen en aaltjes is ook kwantitatieve informatie beschikbaar waar mee gerekend kan worden in NemaDecide. NemaDecide vertaalt een bemonsteringsuitslag in een perceelbesmetting. De invloed van bouwplankeuzes en bestrijdingsmaatregelen op de aaltjesontwikkeling en de gewasschade worden op een aansprekende wijze in beeld gebracht. Vraag er naar bij uw adviseur.

De bodemgezondheid is de laatste jaren steeds verder onder druk komen te staan door toename van de problemen met plantenetende aaltjes. Telers lopen daardoor schade op door verlies van opbrengst in kilo’s en kwaliteit. Bij

besmetting met quarantaineorganismen wordt de teelt van

vermeerderingsmateriaal belemmerd. Bij de beheersing van aaltjesproblemen is vruchtwisseling een belangrijke spil, met veel aandacht voor monitoring,

preventie en waar nodig ondersteund door bestrijdingsmaatregelen. Daarvoor is veel kennis nodig. Het is gewenst om al beschikbare kennis te verspreiden in de vorm van praktische handvatten en nieuwe kennis te ontwikkelen. Daarbij is het belangrijk om te kijken naar alle gewassen die elkaar in een vruchtwisseling tegen kunnen komen, zowel akkerbouw-, groente- als bol- en

boomkwekerijgewassen.

Wanneer aaltjesschade eenmaal zichtbaar wordt is het te laat om in te grijpen. Afkeuring, opbrengstschade, kwaliteitsverlies, exportbeperkingen gaan allemaal ten koste van het saldo. Uitzonderingen daar gelaten is het niet nodig verrast te worden door het optreden van aaltjesschade. De historie van een perceel in beeld houden en rond de opkomst en het sluiten van de gewassen alert zijn op

(13)

voorkomen van aaltjes. De beste strategie is het planmatig bemonsteren van de percelen voor een aaltjesmanagement.

Een goed systeem om de aaltjessituatie op het hele bedrijf te inventariseren is in het najaar te bemonsteren, voorafgaand aan een schadegevoelig gewas,

bijvoorbeeld aardappelen. Dit om twee redenen. De aaltjesaantallen van niet-cyste vormende aaltjes zijn na de oogst het hoogst en het tijdstip geeft

voldoende tijd om, mocht de uitslag van de aaltjesanalyse hier aanleiding toe geven, maatregelen te nemen. Het hanteren van vaste monsterstroken biedt de mogelijkheid om in de loop der jaren per perceel de situatie te monitoren en de beheer strategie te evalueren.

Meer informatie is te vinden op Groen Kennisnet:

http://www.groenkennisnet.nl/Pages/zoekresultaten.aspx? q=bemonsteren+AND+aaltjes&scope=

Op zand en lichte zavelgronden komen de meeste soorten aaltjes voor, en ook de grootste aantallen. Op de zware kleigronden veroorzaken aaltjes minder

problemen. De meeste schade aan gewassen vind je dan ook op bouwland op zand- en dalgronden. Toch kan de financiële schade ook op de andere gronden aanzienlijk zijn zoals in de pootgoedteelt.

Aaltjes halen hun voedsel bij de worteltoppen van diverse gewassen. Bij sterke aantasting stopt de plant met groeien. Of hij maakt juist veel nieuwe wortels: de zogenoemde bossigheid of baardgroei. In het voorjaar zijn de planten nog in een kiemplantstadium. Dan kan de schade door aaltjes groot zijn en ontstaan er valplekken in het gewas.

Voorkomen is beter dan genezen

Belangrijke informatie en handelingen die een teler nodig heeft en moet uitvoeren voordat een nieuwe teelt wordt gezaaid of geplant zijn:

o Weet welke aaltjes op een specifieke grondsoort kunnen voorkomen. o Onderzoek de wortelgroei bij slechte plekken in het veld op bruine

wortelpunten, baardgroei en sterke vertakkingen.

o Onderzoek de mogelijke besmetting door bemonstering. o Handhaaf een ruime vruchtopvolging.

o Voorkom besmetting via: machines van loonwerker of buren, besmet plantmateriaal, besmette grond van buiten het bedrijf.

o Zorg voor een goede organischestofvoorziening. o Stimuleer een divers en actief bodemleven. o Zorg voor een goede drainage.

Is er een serieuze besmetting met aaltjes? Ontwikkel dan samen met een

deskundige een strategie die past bij het bouwplan, de grondsoort en het aaltje. Hiervoor is het Aaltjes Beheers Strategie (ABS) ontwikkeld.

(14)

In de handleiding ABS komen alle punten aan bod die nodig zijn bij het opstellen van een Aaltjes Beheersing Strategie:

o inventarisatie o preventie o vruchtwisseling

o aanvullende maatregelen.

Als al deze bovenstaande punten in beeld zijn, kan op het perceel gericht een bouwplan gemaakt worden dat rekening houdt met alle relevante informatie. Vanwege de grote verscheidenheid aan soorten aaltjes is er geen standaard aanpak waarmee alle aaltjesproblemen in één keer worden opgelost.

Wat voor de ene aaltjessoort een goede oplossing is, kan de problemen met een andere aaltjessoort versterken. Zeker wanneer er meerdere schadelijke

aaltjessoorten op een perceel voorkomen is een totaalaanpak de enige duurzame oplossing.

Inventarisatie Grondsoort

Maak inzichtelijk welke grondsoorten voorkomen op het bedrijf en of de percelen egaal zijn. Waar zitten plekken in de percelen met afwijkende grondsoort.

Zandkoppen zijn hier een voorbeeld van. Of zijn de percelen in het algemeen erg `bont" qua grondsoort.

Wat is het percentage organische stof, dit kan van invloed zijn op de schade die aaltjes kunnen aanrichten. Hoe minder organische stof hoe meer schade aaltjes kunnen veroorzaken.

Over het algemeen zijn kleigronden veel minder schadegevoelig dan

zandgronden omdat op de laatstgenoemde alle aaltjes kunnen voorkomen en op kleigronden voornamelijk cysteaaltjes maar ook stengelaaltjes.

Historie

Breng per perceel in kaart welke gewassen en rassen er geteeld zijn in de afgelopen jaren.

Wanneer geen vaste perceelsgrootte gehanteerd is, maak dan eventueel in een tekening duidelijk hoe gewassen gelegen hebben. Vul deze gegevens aan met eigen waarnemingen over opgemerkte groeiachterstand en symptomen die in de gewassen gezien zijn. Op welke percelen is in de afgelopen 5 jaar nat ontsmet en waar zijn granulaten ingezet?

Bemonsteringen

Inventariseer per perceel wat er aan bemonsteringen is uitgevoerd. Registreer goed hoe groot het bemonsterde oppervlakte was en waar de monsters precies gestoken zijn.

Aandachtspunten: Is er geïncubeerd of niet? Wat was de voorvrucht waarop gemonsterd is?

Wanneer is er gemonsterd, direct na de oogst, in november/december of pas in het voorjaar?

Maak een overzicht welke aaltjes zijn aangetroffen. Wanneer de bemonsterde perceelsgrootte meer dan 1 hectare betrof zijn de aantallen slecht te koppelen

(15)

aan de gewasschade is opgetreden. De getallen kunnen wel als indicator worden gebruikt van welke aaltjes voorkomen.

Preventie

Hieronder wordt een aantal aandachtspunten genoemd waar naar het verleden toe weinig meer mee gedaan kan worden maar wel in de toekomst voordeel mee gehaald kan worden.

Plantmateriaal

Uitgangsmateriaal kan een bron van aaltjes zijn. Waar betrekt u uw

uitgangsmateriaal? Welke garanties krijgt u ten aanzien van aaltjesvrij zijn van het materiaal? Heeft de leverancier bemonsterd op het perceel waar het

uitgangsmateriaal stond? Zijn deze gegevens beschikbaar voor afnemers? Bedrijfshygiëne

Hoe gaat het in oogsttijd met schoonmaken van machines tussen de verschillende percelen?

Hoe schoon komt de loonwerker naar het bedrijf? Als u weet welke percelen in ieder geval nog `schoon" zijn, begin daar dan met oogsten en werk naar het hoogst besmette perceel toe.

Hoe gaat u om met sorteergrond wat terug moet naar het perceel? Probeer er in ieder geval voor te zorgen dat sorteergrond terug gaat naar het perceel waar het vanaf komt.

Onkruidbeheersing

Onkruiden kunnen ongemerkt aaltjes fors vermeerderen. Dit kan de teelt van een niet waard voor een groot deel te niet doen. Omdat er maar erg weinig bekend is over de vermeerdering van de verschillende aaltjes op onkruid is het beter geen risico te lopen en percelen zo goed mogelijk vrij te houden. Dit extra belangrijk bij de toepassing van zwarte braak.

Vruchtwisseling

Gewasvolgorde en rassenkeuze

Maak een aaltjesschema met daarin de vruchtwisseling van de afgelopen jaren en leg dit schema naast de bemonsteringen die zijn uitgevoerd op het perceel. Het schema geeft aan welke aaltje potentieel kunnen voorkomen en waar dan knelpunten kunnen ontstaan. Uit de bemonsteringen kan worden opgemaakt welke aaltjes in ieder geval voorkomen op het perceel.

Bekijk of er mogelijkheden zijn om door middel van gewasvolgorde of

rassenkeuze te zorgen dat een schadegevoelig gewas (oranje of paars in het schema) niet voorafgegaan worden door gewassen die een eventueel

probleemaaltje goed vermeerderen (twee of drie stippen in het schema). Teeltfrequentie

Houdt bij teeltfrequentie ook rekening met andere gewassen in het bouwplan die een schadelijk aaltje ook vermeerderen. Een aandachtspunt zijn bijvoorbeeld

(16)

bietencysteaaltjes. Anders dan aardappelcysteaaltjes welke alleen op aardappel vermeerderd, hebben bietencysteaaltjes nog meer waardplanten dan alleen biet. Rassenkeuze

Rassenkeuze is met gewasvolgorde en de teeltfrequentie het eerst aangewezen aandachtspunt bij een besmetting met aaltjes. Resistente of tolerante rassen hebben invloed op de aaltjes en de te verwachten schade. Bij de volgende aaltjessoorten zijn resistenties of toleranties bekend:

Er zijn suikerbietenrassen die resistent zijn tegen witte bietencysteaaltjes (H. schachtii), maar wel schade kunnen onder vinden bij meer dan 1.500 larven/100 ml grond.

Stamslabonen zijn resistent tegen Meloidogyne chitwoodi en Meloidogyne fallax en zorgen voor een actieve afname. Een probleem is wel dat dit rasafhankelijk is. Er zijn rassen die juist vermeerderen. Vraag de leverancier om informatie.

Tegen aardappelcysteaaltje zijn diverse resistente of tolerante rassen bekend. Deze zijn te vinden in de rassenlijsten

Resistentiecijfers zijn te vinden op Kennisakker, Rassenregister Plantum voor aardappelen.

Veel informatie over groenbemesters is bijeengebracht in een teelthandleiding groenbemesters. Deze is terug te vinden op Kennisakker.nl.

Groenbemesters

De keuze van een groenbemester kan een hele puzzel zijn bij aanwezigheid van verschillende aaltjessoorten. Maak per perceel een afgewogen keuze, rekening houdend met de aanwezige aaltjessoorten. Wanneer van een perceel geen aaltjescijfers bekend zijn kijk dan naar het volggewas en zorg ervoor dat de schadelijkste aaltjes voor dit gewas geen kans krijgen op een `foute"

groenbemester. Houdt de teelt zo kort mogelijk en laat het zeker niet de winter over groen staan. De teelt van een groenbemester heeft in meerdere opzichten een positief effect op de bodem. Een groenbemester biedt bescherming tegen de ongunstige invloeden van regen en wind (wind- en watererosie, verslemping, uitspoeling) en is zeer gunstig voor het organische stofgehalte van de bodem. Echter, vele groenbemesters zijn voor veel aaltjessoorten een goede gelegenheid om nog (extra) te vermeerderen na het hoofdgewas. In een gewasloze periode sterven veel aaltjessoorten af. Door de teelt van een groenbemester wordt deze periode aanmerkelijk bekort. Afhankelijk van de aanwezige aaltjessoorten en besmettingniveaus moet een heel bewuste keuze gemaakt worden uit de

beschikbare groenbemesters. In sommige situaties, zeker wanneer er meerdere aaltjessoorten voorkomen en zwarte braak geen optie is, is een doodgespoten graanstoppel of een korte rogge- of bladrammenasteelt (maximaal 6 weken) de veiligste keuze.

Tot voor kort waren er voor de Trichodoride-aaltjes alleen gegevens bekend over Paratrichodorus teres. Uit het onderzoek van de afgelopen jaren is gebleken dat de Trichodoride-aaltjes niet over één kam geschoren kunnen worden. Dat maakt de keuze van een groenbemester niet eenvoudiger.

(17)

Voor Meloidogyne spp. kan in het geval van een besmetting met Meloidogyne hapla voor gras of rogge gekozen worden. In het geval van een besmetting met Meloidogyne chitwoodi of Meloidogyne fallax is zwarte braak of een resistente bladrammenas een veilige keuze. In het geval van een schadegevoelig

volggewas, zoals aardappel, peen of schorseneer, verhoogt elke vermeerdering de kans op een misoogst.

Voor Pratylenchus is de voorkeur minder eenduidig. Tagetes patula is de ultieme groenbemester en heeft een meerjarige werking, maar moet voor het maximale effect niet later dan eind juni gezaaid worden. Van Avena strigosa (Japanse haver) bestaan resistente rassen tegen Pratylenchus penetrans. Met uitzondering van Avena strigosa heeft braak duidelijk de voorkeur boven een groenbemester bij hoge besmettingen, omdat alle gangbare groenbemesters het aaltje

vermeerderen. Is een groenbemester noodzakelijk, dan is Engels raaigras of Japanse haver de beste keuze. Engels raaigras moet vóór augustus gezaaid worden.

Zit er in het perceel een combinatie van (Para) trichodorus en Pratylenchus dan wordt het complex. Belangrijk is in de eerste plaats welk gewas er geteeld gaat worden en welke aaltjes hierin schade kunnen veroorzaken. Een juiste keuze is om er voor te zorgen dat schadelijke aaltjessoorten zo min mogelijk de kans krijgen om zich te vermeerderen.

Levert de keuze voor elke groenbemester problemen op, houd dan de grond zoveel mogelijk zwart (mechanisch of chemisch).

Bij een aantal groenbemesters zijn er rasverschillen in vermeerdering van aaltjes. Niet van alle groenbemesters zijn onderzoeksgegevens bekend. Deze worden bijgehouden op www.aaltjesschema.nl . Hier is informatie over de

groenbemesters en hun resistenties te vinden.

De resistentie van en actieve afname bij groenbemesters is afhankelijk van het teeltseizoen. Wanneer de zaaitijd vroeger is dan half juli, dan noemen we het zomerbraak. De groenbemester kan zich volledig ontwikkelen en lokt meer aaltjes dan bij herfstbraak.

Aanvullende maatregelen

Aanvullende maatregelen zoals de toepassing van natte of biologische

grondontsmetting, granulaat of bijvoorbeeld de toediening van organische stof ter bestrijding van aaltjes moeten binnen het bouwplan een vangnet zijn waar andere maatregelen die eerder genoemd zijn niet toereikend zijn. Of om een uit de hand gelopen aaltjesbesmetting weer tot niet schadelijke niveaus te

reduceren.

Voorkomen is natuurlijk beter dan genezen. Vaak begint een aaltjesbesmetting pleksgewijs. In dat stadium zijn maatregelen veel eenvoudiger te nemen dan wanneer een besmetting zich met grondbewerking over het heel perceel verspreid heeft.

(18)

Bedenk dat de toepassing van een granulaat geen aaltjes doodt maar ze slechts tijdelijk verlamd. Hierdoor kan een ontkiemend gewas een betere start maken. Hier wordt geen vermeerdering mee voorkomen maar alleen gezorgd dat de vermeerdering iets minder is dan zonder granulaat. Volvelds toepassingen bij een halve dosering zullen meestal voldoende resultaat geven. Op kleigronden zijn geen goede ervaringen met granulaat. Op dalgronden werken granulaten minder effectief.

Om een aaltjesbesmetting eens goed te saneren zijn alleen geschikt; een natte grondontsmetting, biologische grondontsmetting (bij een zeer secure uitvoering), inundatie, of bij een besmetting van Pratylenchus penetrans de teelt van Tagetes. Aardappel heeft sinds 2006 ook een toelating om als vanggewas geteeld te worden voor aardappelcysteaaltjes, net als raketblad. Welke methode er ook gebruikt wordt. er zijn altijd overlevenden. Met het verkeerde bouwplan is het effect van de maatregel snel teniet gedaan.

Bietencysteaaltjes resistente bladrammenas werkt alleen goed in een zomerbraak.

Om de aaltjesproblematiek aan te pakken is in 2005 op initiatief van het Produktschap Akkerbouw het actieplan Aaltjesbeheersing opgezet om aaltjesproblemen bij de teelt beter beheersbaar te maken. De belangrijkste doelstelling van het Actieplan Aaltjesbeheersing (AA) is het waarborgen van de continuïteit van teelt voor de land- en tuinbouw in Nederland. De (economische) schade door aaltjes in de teelten moet zoveel als mogelijk worden voorkomen of geminimaliseerd; beheersbaar worden gemaakt. Waar mogelijk zal het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden beperkt. In 2009 kwam er een vervolg op het Actieplan voor de periode tot en met 2013.

Uitvoerige informatie over Actieplan Aaltjesbeheersing is te vinden op: http://www.kennisakker.nl/initiatieven/actieplan-aaltjesbeheersing

(19)

Figuur 8. Op kennisakker.nl wordt de meest recente ervaringen en kennis op het gebied van aaltjes bijgehouden. Bijvoorbeeld de aankondiging en programma van de Landelijke Aaltjesdag 2013.

Aan het einde van 2013 is het Actieplan Aaltjesbeheersing na een periode van acht jaar afgesloten. Het Actieplan Aaltjesbeheersing kende een unieke structuur waarin verschillende commerciële partijen met hun eigen (financieel) belang gezamenlijk hebben gewerkt in het belang van de sector. Veel informatie is ontsloten en veel praktische handvatten zijn uitontwikkeld.

Een perceelsgerichte ABS levert de teler in het groeiseizoen veel profijt, omdat de teler wordt gedwongen gericht te kijken en bewust keuzes te maken. Ook vanuit financieel oogpunt kan het opstellen van een ABS aantrekkelijk zijn. Vanuit het Actieplan Aaltjesbeheersing is van een aantal voorbeeldbedrijven de gevolgen van een aaltjesbesmetting in kaart gebracht en bedrijfseconomisch

doorgerekend. In alle voorbeeldregio’s (Noordoostpolder, Wieringermeer,

Zuidoost Nederland en Noordoost Nederland) is geconcludeerd dat het loont om een ABS toe te passen. Het opstellen van een ABS vergt de nodige moeite, maar draagt dus bij aan het rendement van het bedrijf. Alle kennis is binnen

handbereik om schadelijke aaltjes op het bedrijf te beheersen. Dat betekent niet dat anno 2013 alles over (schadelijke) aaltjes bekend is. Het Actieplan

(20)

Er zijn nog steeds vragen die moeten worden beantwoord, voor een goede aaltjes beheersingsstrategie in de toekomst, zie hieronder.

Dit overzicht kan de start vormen voor toekomstig onderzoek en communicatie-activiteiten.

De inzet, rol en het effect van vanggewassen bij o.a. G. rostochiensis, G. pallida, M. hapla, M. chitwoodi en M. fallax.

 AM-populaties veranderen, update van rassenkeuze toets.

M. naasi. Weinig van bekend, nu nog niet echt belangrijk, maar is potentieel gevaar. Bemonstering in najaar hierop is onbetrouwbaar.

M. minor. In bouwplanverband in de gaten houden. Bestrijdingsmogelijkheden onduidelijk.

P. pachydermus. Met name praktijkervaringen t.a.v. rasgevoeligheid. Geen harde gegevens.

P. penetrans. Met name praktijkervaringen t.a.v. rasgevoeligheid; niet goed vastgelegd.

P. crenatus. Positie in bouwplan onduidelijk.

Meloidogyne spp. Rasverschillen zijn er, maar kennis is weinig onderbouwd en gestructureerd vastgelegd.

Stengelaaltje (Ditylenchus spp.). Dit wordt/is een steeds groter probleem. Effecten zijn fors. Bemonsteringstechnieken niet betrouwbaar genoeg. Effect van chemische bestrijding is niet duidelijk.

 Trichodoriden. Rassenkeuze is lastig; wel praktijkervaringen dat er grote verschillen zijn; maar weinig gestructureerd en onderbouwd. Chemische bestrijdingsmaatregelen niet 100%.

 Meer aandacht en verdieping nodig voor niet chemische bestrijdingstechnieken voor vrijwel alle aaltjes.

 De rol van onkruid, aardappel-, gras- en graanopslag op aaltjes in de diverse bouwplannen.

Kennisakker bundelt alle vanuit het Actieplan Aaltjesbeheersing ontwikkelde kennis. De volgende site biedt een schat aan up-to-date kennis op het gebied van aaltjes:

http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/document/aaltjes-en-wat-kan-ik-waar-vinden

De basis is het aaltjeswaardplantschema en is te vinden op:

http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/document/aaltjeswaardplantschema Op

http://www.kennisakker.nl/files/Boekpagina/Handboek_aaltjesmanagement_akker bouw.pdf

is het Handboek Aaltjesmanagement te vinden. Deze brochure bevat de meest recente (2010) kennis en informatie over aaltjesherkenning en maatregelen voor aaltjesbeheersing.

Het herkennen van aaltjes is het begin van aaltjesbeheersing. In hoofdstuk 2 worden daarom de belangrijkste aaltjes in de akkerbouw beschreven en in beeld gebracht. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de stappen om een aaltjesprobleem

(21)

aan te pakken schematisch weergegeven. De beheersing van het

aaltjesprobleem staat beschreven in hoofdstuk 4. Voorkomen van aaltjes op het bedrijf is nog beter. Hoe dat te realiseren staat beschreven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat dieper in op de achtergronden van de diverse maatregelen. Hoofdstuk 7 gaat over de schade die aaltjes kunnen geven en welke factoren daarbij een rol spelen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 de voorkant en de achterkant samen noem je ‘het omslag’ of.

2p 35 Geef de formules van twee deeltjes die, naast water, in elk geval moeten voorkomen in (zure) aluminiumhoudende grond (regels 4 tot en met 6). 2p 37 Geef de vergelijking

Op dit moment zijn er geen verplichtingen als het gaat om verplicht bestrijden of elimineren van soorten bij ons in de gemeente. Dit is ook niet het doel primaire van de lijsten.

In deze memo wordt daarom ingeschat of plannen in het geval dat beschermde waarden daadwerkelijk aanwezig zijn, zodanig kunnen worden aangepast dat aan de eerder genoemde

‘De volgende bomen kunnen allemaal uitste- kend tegen langdurende periodes van stress door droogte of extreme hitte, veel  water of juist vorst. We moeten niet vergeten dat het

Er worden ook acties ondernomen voor soorten waar geen soortbeschermingsplannen voor werden opge- steld. Met betrekking tot de herstelprogramma’s voor kwabaal, serpeling en

Waar wel mogelijk worden de toekomstperspectieven gunstig ingeschat voor soorten waarvoor het areaal, de populatie en de habitat van de soort gunstig scoren (of er een grote kans is

Aangezien het aantal inheemse vissoorten dat voor- komt in Vlaanderen veel groter is dan het aantal uitheemse soorten, is er een grotere kans dat een nieu- we locatie eerst