Richtlijnen voor anti-infectieuze behandeling in ziekenhuizen BVIKM 2017
OTITIS MEDIA:
ACUTE INFECTIE, VOORAFGAANDELIJKE OPMERKINGEN
• Pathogeneno Sinds de introductie van het geconjugeerde 7-valent, 10-valent en 13-valent vaccin tegen Streptococcus
pneumoniae, zijn niet typeerbare Haemophilus influenzae en de serotypes van Streptococcus pneumoniae
die niet in het vaccin zijn opgenomen de belangrijkste pathogenen geworden bij patiënten met acute otitis media.
o Niet typeerbare Haemophilus influenzae is geassocieerd met recurrente acute otitis media (minder ernstige complicaties dan bij infecties door Streptococcus pneumoniae).
o Spontane genezing te verwachten bij 90% van de infecties door Moraxella catarrhalis, bij 50% van de in-fecties door Haemophilus influenzae en slechts bij 20% van de inin-fecties door Streptococcus pneumoniae.
o Majeure resistentie bij Streptococcus pneumoniae (isolaten uit middenoor) is een belangrijk probleem in België. Daarom is empirische behandeling van acute otitis media met (neo)macroliden en azithromycine niet aangewezen.
o Otitis media met effusie maar zonder acute tekens en symptomen is zelden infectieus. Antibiotherapie wordt hier, in tegenstelling tot vroeger, niet meer aangeraden tenzij bij patiënten met een hoog risico voor (gecompliceerde) infectie zoals in geval van:
permanent gehoorverlies (om een andere reden dan otitis media met effusie). vermoedelijke of bewezen spraak- of taalachterstand of -stoornissen.
autisme-spectrum stoornis en andere ernstige ontwikkelingsstoornissen. sommige syndromen (syndroom van Down, …).
craniofaciale stoornissen die gepaard gaan met cognitieve, spraak- en taalstoornissen, blindheid of een niet corrigeerbare visuele handicap, gespleten gehemelte met of zonder geassocieerde syndro-men, ….
• Behandeling
o Gebruik van antibiotica dient beperkt te worden (geassocieerd met lagere resistentiecijfers en minder ne-venwerkingen). Impact op de incidentie van mastoïditis is controversieel.
o Tympanocentese is aangewezen in geval van: toxisch of ernstig klinisch beeld.
zeer ernstige pathologie en/of oorpijn. onvoldoende respons op antibiotherapie.
vermoeden van of bewezen suppuratieve verwikkelingen.
onvoorspelbare microbiologie (pasgeborenen, immuungedeprimeerde patiënten, ...).
o Geen oordruppels, geen corticosteroïden.