• No results found

Schadeonderzoek Trichodorus similis : eindrapport van het schadeonderzoek met het aaltje Trichodorus similis bij aardappel, suikerbiet,schorseneer en waspeen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Schadeonderzoek Trichodorus similis : eindrapport van het schadeonderzoek met het aaltje Trichodorus similis bij aardappel, suikerbiet,schorseneer en waspeen"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Schadeonderzoek Trichodorus similis Eindrapport van het schadeonderzoek met het aaltje Trichodorus similis bij aardappel, suikerbiet, schorseneer en waspeen.. Auteurs: J. Hoek en L. P. G. Molendijk Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, onderdeel van Wageningen UR. Projectnummer: 3250064400. Dit project maakt deel uit van het Actieplan Aaltjesbeheersing, een initiatief van het Productschap Akkerbouw, Productschap Tuinbouw en LTO Nederland. Binnen het Actieplan voeren diverse partijen gezamenlijk onderzoeks- en voorlichtingsprojecten uit op het gebied van aaltjesbeheersing om de continuïteit van teelten voor de Nederlandse landen tuinbouw te waarborgen. Informatie over het Actieplan Aaltjesbeheersing T. F. Bouwkamp Postbus 29739 2502 LS Den Haag Telefoon: 070 - 370 84 26 Fax : 070 - 370 83 10 E-mail : aaltjesbeheersing@hpa.agro.nl Internet : www.kennisakker.nl. Een initiatief van: Productschap Akkerbouw, Productschap Tuinbouw en LTO Nederland.

(2) © 2010 Wageningen, Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Business Unit Akkerbouw, Groene Ruimte en Vollegrondsgroenten. DLO is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van gegevens uit deze uitgave. Hoewel de inhoud van deze uitgave met zorg is samengesteld, kunnen hieraan op geen enkele wijze rechten worden ontleend.. Dit projectrapport geeft de resultaten weer van het onderzoek dat het PPO-AGV heeft uitgevoerd in opdracht van en gefinancierd door het Productschap Akkerbouw en het Productschap Tuinbouw.. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Businessunit Akkerbouw, Groene Ruimte en Vollegrondsgroenten Adres :Edelhertweg 1, Lelystad Postbus 430, 8200 AK Lelystad Tel. :0320 - 29 11 11 Fax :0320 - 23 04 79 E-mail :info.ppo@wur.nl :www.ppo.wur.nl Internet. Een initiatief van: Productschap Akkerbouw, Productschap Tuinbouw en LTO Nederland. 2.

(3) INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING............................................................................................................. 5 1. 1.1 1.2. INLEIDING...................................................................................................... 7 Probleemstelling ............................................................................................. 7 Doelstelling van het onderzoek....................................................................... 7. 2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6. PROEFOPZET EN PROEFUITVOERING...................................................... 9 Voorbereiding schadeproeven........................................................................ 9 Schadeproeven .............................................................................................. 12 Waarnemingen aan gewas of product ............................................................ 14 Grondbemonstering en bepaling besmetting.................................................. 15 Weersomstandigheden in het groeiseizoen.................................................... 15 Statistische analyse ........................................................................................ 15. 3. 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.3. RESULTATEN................................................................................................ 19 Aaltjesbesmetting voorafgaand aan de teelt................................................... 19 Aardappel ....................................................................................................... 21 Gewas- en productgegevens .................................................................... 21 Schaderelaties .......................................................................................... 25 Vermeerdering T. similis .......................................................................... 28 Suikerbiet........................................................................................................ 29 Gewas- en productgegevens .................................................................... 29 Schaderelaties .......................................................................................... 33 Vermeerdering T. similis ........................................................................... 35 Waspeen......................................................................................................... 36 Gewas- en productgegevens .................................................................... 36 Schaderelaties .......................................................................................... 38 Vermeerdering T. similis .......................................................................... 39 Schorseneer ................................................................................................... 41 Gewas- en productgegevens .................................................................... 41 Schaderelaties .......................................................................................... 45 Vermeerdering T. similis .......................................................................... 47. 4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7. DISCUSSIE EN CONCLUSIES...................................................................... 49 Besmettingsniveaus T. similis ........................................................................ 49 Aardappel ....................................................................................................... 50 Suikerbiet........................................................................................................ 52 Waspeen......................................................................................................... 53 Schorseneer ................................................................................................... 55 Weersomstandigheden en schade door T. similis ......................................... 55 Conclusies ...................................................................................................... 57. 5.. INFORMATIEBRONNEN ............................................................................... 59. 6. 6.1 6.2. BIJLAGEN...................................................................................................... 61 Aaltjesbesmetting ........................................................................................... 61 Weersomstandigheden................................................................................... 62. 3.

(4) SAMENVATTING Sinds 2006 is door het PPO-AGV schadeonderzoek uitgevoerd met het vrijlevende wortelaaltje Trichodorus similis bij consumptieaardappelen, suikerbieten, waspeen en schorseneer. Daarbij is berekend hoeveel schade er (maximaal) ontstaat bij hoge beginbesmettingen (de mate van besmetting voorafgaand aan de teelt) en of er bij deze gewassen een tolerantiedrempel voor dit aaltje is. Daarnaast is nagegaan in welke mate T. similis zich op deze gewassen kan vermeerderen (bepaling van de waardplantstatus). Het schadeonderzoek met de vier gewassen is uitgevoerd in de jaren 2007, 2008 en 2009 op percelen van de PPO locatie in Vredepeel die besmet waren met T. similis en niet of nauwelijks besmet waren met andere plantparasitaire aaltjes. Om verschillen in besmettingsniveau van T. similis te creëren, zijn in het jaar voorafgaand aan het schadeonderzoek (dus in de jaren 2006, 2007 en 2008) verschillende behandelingen en teelten uitgevoerd, namelijk: chemische grondontsmetting, biologische grondontsmetting, (zwarte) braak, teelt van Tagetes patula, teelt van Engels raaigras en teelt van gele mosterd. Deze voorbehandelingen en teelten hebben geleid tot grote en statistisch betrouwbare verschillen in mate van besmetting met T. similis. Chemische grondontsmetting was heel effectief tegen T. similis, want in de drie schadeproeven was de populatieomvang slechts 2 procent van die van zwarte braak. Biologische grondontsmetting was minder effectief dan chemische grondontsmetting, maar dit kan voor een deel veroorzaakt zijn doordat voorafgaand aan biologische grondontsmetting gedurende 6 tot 10 weken Engels raaigras is geteeld, waardoor de populatie van T. similis vergeleken met braak eerst is toegenomen. Na biologische grondontsmetting was de populatie ruim 70 procent lager dan na zwarte braak, maar 85 procent lager dan na Engels raaigras. Biologische grondontsmetting lijkt T. similis dan ook vrij goed bestreden te hebben. Gezien de vrij hoge besmetting met T. similis op veldjes met zwarte braak in 2008 ná de voorafgaande teelt van winterkoolzaad in 2007, is dit laatste gewas waarschijnlijk een goede waardplant voor T. similis. Vanwege de hoogte van de besmetting na de teelt, lijken Tagetes patula (Afrikaantje) en Engels raaigras een matige waardplant en lijkt gele mosterd een (heel) goede waardplant voor T. similis te zijn. Bij de schadegevoelige gewassen aardappel en schorseneer was het maximale opbrengstverlies in 2009 (veel) lager dan in voorgaande jaren (dit gold ook voor snijmaïs in ander schadeonderzoek met T. similis). Dit hangt mogelijk samen met het droge weer in mei en juni van 2009. Dit kan geleid hebben tot een lagere activiteit van T. similis in die periode (waarin veel gewassen juist gevoelig zijn voor schade door trichodoriden), waardoor het opbrengstverlies bij de schadegevoelige gewassen in dit jaar lager was.. Aardappel Een hoge besmetting met T. similis (enkele honderden aaltjes per 100 ml grond) kan bij aardappel in het begin van het groeiseizoen (mei/juni) wat groeiachterstand veroorzaken, maar in de loop van juni verdwijnt dit effect. In dit schadeonderzoek werden in 2007, 2008 en 2009 bij een hoge besmetting van T. similis maximale opbrengstverliezen berekend van 18, 27 en 12 procent. Gemiddeld over de drie jaar bedroeg het maximale opbrengstverlies bij aardappelen 19 procent. De tolerantie-drempel (T) van consumptieaardappelen voor T. similis is heel laag en werd (gemiddeld over de drie jaren) berekend op 5 aaltjes per 100 ml grond. Als aangenomen wordt dat bij lage besmettingen het opbrengstverlies in eerste instantie vrijwel lineair verloopt met de mate van besmetting van T. similis, dan daalde de opbrengst per aaltje in 100 ml grond met 18 kg per ha. Consumptieaardappelen zijn dan ook schadegevoelig voor T. similis.. 4.

(5) Gemiddeld over de jaren is in dit schadeonderzoek na de teelt van consumptieaardappelen een maximale populatiedichtheid berekend van 283 T. similis aaltjes per 100 ml grond. Daarom kunnen consumptieaardappelen beschouwd worden als een goede waardplant voor T. similis. Suikerbiet Bij een hoge besmetting met T. similis kan het opkomstpercentage en daardoor het plantgetal van suikerbieten wat lager zijn. In mei en begin juni is dan ook sprake van enige groeiachterstand, die echter in de loop van juni verdwijnt. Een hoge besmetting van T. similis kan soms tot wat meer vertakte bieten leiden. Na chemische grondontsmetting was het suikergewicht betrouwbaar hoger en na Engels raaigras betrouwbaar lager dan na de andere objecten. In dit schadeonderzoek werden in 2007, 2008 en 2009 bij een hoge besmetting van T. similis maximale opbrengstverliezen berekend van respectievelijk 5, 11 en 8 procent, maar deze resultaten waren statistisch niet betrouwbaar. De tolerantiedrempel (T) was zeer laag en niet betrouwbaar hoger dan één trichodoride per 100 ml grond. Als aangenomen wordt dat bij lage besmettingen het opbrengstverlies in eerste instantie vrijwel lineair verloopt met de mate van besmetting van T. similis, dan daalde de suikeropbrengst per aaltje in 100 ml grond gemiddeld over de drie jaar met 2 kg per ha. Suikerbiet is dan ook weinig schadegevoelig voor T. similis. Na de teelt van suikerbieten is voor T. similis een maximale populatiedichtheid berekend van bijna 300 aaltjes per 100 ml grond. Suikerbieten zijn daarmee een goede waardplant voor T. similis. Waspeen Verschillende besmettingsniveaus van T. similis hebben bij waspeen niet of nauwelijks geleid tot verschillen in gewasstand in het begin van het groeiseizoen en gemiddeld over de jaren waren er ook geen (betrouwbare) verschillen in leverbare peen productie, in het percentage vertakte peen en het totale percentage niet-leverbare peen. Er was geen (betrouwbaar) verband tussen het besmettingsniveau van T. similis en de leverbare opbrengst van waspeen. Wel was er in 2009 en gemiddeld over de drie jaar een betrouwbaar effect van de besmetting met Pratylenchus crenatus. Gezien de resultaten van dit onderzoek is waspeen niet schadegevoelig voor T. similis, maar lijkt dit gewas wel wat schadegevoelig te zijn voor P. crenatus. Er zijn soms meldingen vanuit de praktijk dat T. similis bij waspeen soms toch schade te kan veroorzaken, vooral als kort na het zaaien een periode volgt met zeer nat en koel weer. Na de teelt van waspeen is voor T. similis een maximale populatiedichtheid (M) berekend van 70 aaltjes per 100 ml grond. Daarmee is waspeen een (vrij) slechte waardplant voor dit aaltje. Schorseneer Na biologische grondontsmetting was het plantgetal wat lager dan bij de andere voorbehandelingen en teelten. Na gele mosterd, Engels raaigras en Tagetes (de drie objecten met de hoogste besmetting van T. similis) was de gewasstand in juni minder goed dan na chemische grondontsmetting, maar vanaf augustus was dit effect niet meer waarneembaar. Bij een hoge besmetting van T. similis zijn 2007, 2008 en 2009 maximale opbrengstverliezen berekend van respectievelijk 21, 11 en 2 procent. Gemiddeld over de drie jaar was dit 11 procent. Vanwege het hoge opbrengstverlies van 21 procent (in 2007), kan schorseneer schadegevoelig zijn voor T. similis. Na de teelt van schorseneren is een maximale populatiedichtheid in het vroege voorjaar berekend van 129 T. similis aaltjes per 100 ml grond. Daarmee zijn schorseneren een matige waardplant voor T. similis.. 5.

(6) 1. INLEIDING. 1.1 Probleemstelling Trichodoriden zijn vrijlevende wortelaaltjes, die behoren tot de geslachten Trichodorus en Paratrichodorus. In Nederland komen meerdere soorten trichodoriden voor. Daarvan zijn er vier belangrijk voor de landbouw omdat ze bij meerdere gewassen veel gewasschade en opbrengstverlies kunnen veroorzaken. Dit zijn de soorten Paratrichodorus teres, Trichodorus similis, Paratrichodorus pachydermus en Trichodorus primitivus. In dit project is onderzoek gedaan naar schade die wordt veroorzaakt door de soort Trichodorus similis bij aardappelen, suikerbieten, waspeen en schorseneer. Daarnaast is nagegaan hoe sterk Trichodorus similis zich op deze gewassen kan vermeerderen, waardoor de zogenaamde “waardplantstatus” voor dit aaltje (beter) bepaald kan worden. In dit projectrapport wordt van dit onderzoek verslag gedaan en worden de conclusies weergegeven. Het aaltje Trichodorus similis kan in heel Nederland in (dek)zandgronden voorkomen en is vooral in het zuiden en oosten van het land op veel percelen aanwezig (Keidel en anderen, 2007). Uit praktijkwaarnemingen en eerder uitgevoerd onderzoek was al bekend dat T. similis bij een groot aantal gewassen schade kan veroorzaken. Als schadegevoelige gewassen voor T. similis worden onder andere genoemd suikerbiet, ui, witlof, aardappel, maïs, koolzaad, stamslaboon, erwt, prei, peen en schorseneer (zie www.aaltjesschema.nl). Het verband tussen de mate van besmetting van de grond met T. similis en de omvang van het opbrengstverlies is voor de meeste gewassen echter niet duidelijk. Dit houdt in dat de maximale schade bij verschillende gewassen niet bekend is en dat schadedrempels van dit aaltje ontbreken. Net als andere trichodoride aaltjes kan T. similis het tabaksratelvirus (TRV) overbrengen. TRV kan bij gevoelige aardappelrassen kringerigheid, bij tulpen “ratel” en bij gladiolen “kartelrand” veroorzaken. Voor aardappelpootgoed heeft de NAK als norm gesteld dat maximaal 6% van de knollen kringerigheid mag vertonen. Voor de consumptieteelt hanteert de verwerkende industrie meestal een norm van 2 tot 4 procent. Als het percentage kringerigheid boven de norm van de desbetreffende aardappelteelt uitkomt, dan wordt de partij afgekeurd, waardoor voor de betrokken teler een grote schadepost ontstaat. 1.2 Doelstelling van het onderzoek Begin 2006 is door PPO aan de Productschappen Akkerbouw (PA) en Tuinbouw (PT) voorgesteld om onderzoek te doen naar het verband tussen de mate van besmetting van grond met T. similis en het opbrengstverlies bij de gewassen aardappelen, suikerbieten, waspeen en schorseneer. Het PA en PT hebben dit verzoek gehonoreerd en hebben elk de helft van de onderzoekskosten gefinancierd. In 2008 en 2009 is er ook onderzoek uitgevoerd naar T. similis met het gewas maïs. De kosten voor het maïsonderzoek zijn gefinancierd door het Productschap Zuivel (PZ). Het onderzoek met maïs vond plaats op dezelfde percelen waar het onderzoek met de eerder genoemde vier gewassen plaatsvond, maar is uitgevoerd binnen een ander project. Het onderzoek met T. similis bij maïs is daarom in een apart projectrapport weergegeven (PPO projectrapport 32 501147 00, november 2010). In het schadeonderzoek is een verband gelegd tussen het verlies aan leverbare productie van de verschillende gewassen en het besmettingsniveau van T. similis. Daarbij is ook het maximale opbrengstverlies bij hoge besmettingen van T. similis berekend. Dit laatste is van heel groot belang want dit bepaalt de schadegevoeligheid van het desbetreffende gewas voor T. similis. Ook zijn per gewas schadedrempels voor dit aaltje berekend. Verder is de vermeerdering van T. similis bepaald waarbij het maximale besmettingsniveau na de teelt berekend. Dit gegeven bepaald in sterke mate de waardplantstatus van het gewas.. 6.

(7) 2 PROEFOPZET EN PROEFUITVOERING Het veldonderzoek binnen dit project vond plaats vanaf de nazomer van 2006 tot het voorjaar van 2010 (vanwege de oogst van de schorseneren in maar 2010). In het voorjaar van het jaar voorafgaand aan het schadeonderzoek, is gezocht naar een perceel dat in voldoende mate besmet was met T. similis, maar niet of nauwelijks met andere plant parasitaire aaltjes. Vervolgens zijn op dit perceel in de nazomer en herfst een aantal behandelingen uitgevoerd en gewassen geteeld om verschillen in besmettingsniveau van T. similis op te bouwen. Deze voorbereiding op het eigenlijke schadeonderzoek is elk jaar zodanig ruim opgezet, dat er in het daarop volgende jaar met vijf gewassen schadeonderzoek aan T. similis uitgevoerd zou kunnen worden. 2.1 Voorbereiding schadeproeven In 2006, 2007 en 2008 vonden de voorbereidingen plaats voor de schadeproeven van respectievelijk 2007, 2008 en 2009. Tijdens de voorbereidende fase is eerst gezocht naar een geschikt perceel. Daarvoor zijn jaarlijks een aantal percelen aan het eind van de winter (in februari) bemonsterd, waarna de grondmonsters op het PPO-AGV laboratorium zijn geanalyseerd op aanwezigheid van plantparasitaire aaltjes. Elk jaar is vervolgens het meest geschikte perceel uitgekozen, dat wil zegen een perceel met een (hoge) besmetting met T. similis en geen of een zeer lage besmetting van andere plantparasitaire aaltjes. In 2006 zijn in het grondmonster van het gekozen perceel geen andere trichodoriden dan T. similis gevonden, in 2007 en 2008 kwam er naast T. similis ook wat P. pachydermus voor (mengbesmetting), maar bestond de trichodoriden populatie voor 95 procent uit T. similis, zodat deze percelen toch geschikt werden geacht voor een schadeproef in het volgende jaar. Op de uitgekozen percelen zijn in 2006, 2007 en 2008, ter voorbereiding van het eigenlijke schadeonderzoek, de volgende aantal behandelingen uitgevoerd en gewassen geteeld: • chemische grondontsmetting (CGO) • biologische grondontsmetting (BGO) • zwarte braak • teelt van Tagetes patula (Afrikaantjes) • teelt van Engels raaigras • teelt van gele mosterd.. Deze behandelingen c.q. groenbemesters zijn gekozen omdat bij de start van het project in 2006 de verwachting was dat er op deze manier een aantal te onderscheiden niveaus van besmetting van T. similis zouden ontstaan. Daarbij werd aangenomen dat chemische grondontsmetting zeer effectief tegen dit aaltje zou zijn, zodat dit object de laagste besmetting van T. similis zou nalaten. Er werd verondersteld dat biologische grondontsmetting waarschijnlijk wat minder effectief zou zijn dan chemische grondontsmetting, zodat het besmettingsniveau van T. similis na biologische grondontsmetting zich waarschijnlijk tussen die van zwarte braak en chemische grondontsmetting zou bevinden. In eerder kas- en veldonderzoek van het PPO was gebleken dat Tagetes patula een matige waardplant voor T. similis was. Bovendien bestrijdt Tagetes patula Pratylenchus penetrans aaltjes. Door Tagetes patula te telen was de verwachting dat de besmetting van T. similis vergeleken met braak zou toenemen en als er al P. penetrans aaltjes aanwezig waren, dan zou de besmetting van deze aaltjes na deze groenbemester waarschijnlijk heel laag zijn. Engels raaigras en gele mosterd staan bekend als goede waardplanten van T. similis, zodat aangenomen werd dat na deze groenbemesters hoge tot zeer hoge besmettingen van dit aaltje zouden ontstaan.. 7.

(8) Figuur 1:. overzicht van het proefveld in 2006 met daarin de objecten ter voorbereiding voor de schadeproef van 2007: geheel links plastic folie van de biologische grondontsmetting, daarnaast aangerolde grond van chemische grondontsmetting, dan Tagetes patula, vervolgens gele mosterd en (deels) zwarte braak en Engels raaigras.. Deze behandelingen c.q. groenbemesters zijn gekozen omdat bij de start van het project in 2006 de verwachting was dat er op deze manier een aantal te onderscheiden niveaus van besmetting van T. similis zouden ontstaan. Daarbij werd aangenomen dat chemische grondontsmetting zeer effectief tegen dit aaltje zou zijn, zodat dit object de laagste besmetting van T. similis zou nalaten. Er werd verondersteld dat biologische grondontsmetting waarschijnlijk wat minder effectief zou zijn dan chemische grondontsmetting, zodat het besmettingsniveau van T. similis na biologische grondontsmetting zich waarschijnlijk tussen die van zwarte braak en chemische grondontsmetting zou bevinden. In eerder kas- en veldonderzoek van het PPO was gebleken dat Tagetes patula een matige waardplant voor T. similis was. Bovendien bestrijdt Tagetes patula Pratylenchus penetrans aaltjes. Door Tagetes patula te telen was de verwachting dat de besmetting van T. similis vergeleken met braak zou toenemen en als er al P. penetrans aaltjes aanwezig waren, dan zou de besmetting van deze aaltjes na deze groenbemester waarschijnlijk heel laag zijn. Engels raaigras en gele mosterd staan bekend als goede waardplanten van T. similis, zodat aangenomen werd dat na deze groenbemesters hoge tot zeer hoge besmettingen van dit aaltje zouden ontstaan.. 8.

(9) Tabel 1: Algemene proefveldgegevens schadeonderzoek T. similis, 2006 – 2010. Proefcode VP 1270 VP 1387 Locatie Vredepeel Castenraij grondsoort zandgrond zandgrond pH 5.2 5.0 Percentage organische stof 4.8 2.2 Gewas in: 2004 2005 2006. VP 1481 Vredepeel zandgrond 5.4 4.8. 2007. aardappel suikerbiet zwarte braak, daarna aanleg besmettingsniveaus *. 2008. *. snijmaïs suikerbiet zomergerst, inzaai van winterkoolzaad winterkoolzaad, daarna aanleg besmettingsniveaus *. Schadeonderzoek in:. 2007-2008. 2008-2009. aardappel suikerbiet Triticale. 2009-2010. snijmaïs conservenerwt, daarna aanleg besmettingsniveaus. Tabel 2: Gegevens voorbereiding van het schadeonderzoek T. similis, 2006 – 2008. Objecten jaar 2006 2007 Proefcode VP 1270 VP 1387. 2008 VP 1481. chemische grondontsmetting. middel hoeveelheid toepassing op. Monam 300 liter per ha 14 september. Monam 300 liter per ha 13 september. Monam 300 liter per ha 2 oktober. biologische grondontsmetting. aanleg op hoeveelheid ingewerkte massa. 30 augustus 20 ton per ha. 19 september 35 ton per ha. 21 augustus 31 ton per ha. hoeveelheid water toegevoegd folie verwijderd op. 20 mm 15 november. 10 mm 29 januari 2008. 15 mm 28 januari 2009. Teelt Tagetes patula. ras zaaidatum zaaizaadhoeveelheid. Nemamix 6 juli 5 kg per ha. Ground Control 27 juli 6 kg per ha. Ground Control 8 juli 6 kg per ha. Teelt Engels raaigras. ras zaaidatum zaaizaadhoeveelheid. Elgon 6 juli 20 kg per ha. Elgon 14 juli 25 kg per ha. Elgon 8 juli 25 kg per ha. Teelt gele mosterd. ras zaaidatum zaaizaadhoeveelheid. Metex 6 juli 20 kg per ha. Concerta 14 augustus 25 kg per ha. Concerta 8 juli 25 kg per ha. 15 november. 15 januari. 8 december. 2 april 2007. 15 april 2008. 2 april 2009. afmaaien en afvoeren bovengronds materiaal Hoofdgrondbewerking. (ploegen met vorenpakker). In 2006 is in maart 20 ton varkensdrijfmest uitgebracht en in augustus is aan de gewassen 50 kg stikstof per ha in de vorm van KAS gegeven. In 2007 is op 13 juli 50 kg stikstof per ha in de vorm van KAS gegeven. In 2008 is op 25 juni dierlijke mest opgebracht met daarin omgerekend 96 kg werkzame stikstof per ha. Op 9 juli is aanvullend 30 kg N per ha gegeven in de vorm van KAS. Op de veldjes waar gele mosterd, Tagetes patula en Engels raaigras werd geteeld kwam nauwelijks of geen onkruid voor. De veldjes met zwarte braak zijn in 2006 mechanisch en in 2007 en 2008 chemisch onkruidvrij gehouden. Het object chemische grondontsmetting is chemisch onkruidvrij gehouden. Bij het object Biologische grondontsmetting is de grond elk jaar direct nadat de verse massa gras was opgebracht, ongeveer 10 cm diep ingefreesd en daarna 25 cm diep gespit. Onmiddellijk daarna is het geheel afgedicht met luchtdichte folie. In 2006 stond het Engels raaigras vrij dun. In de volgende jaren is daarom bij Engels raaigras meer zaaizaad gebruikt. De stand van Tagetes en gele mosterd was in 2006 zeer goed. In 2007 en 2008 was de gewasstand van alle drie de gewassen heel goed.. 9.

(10) 2.2 Schadeproeven In 2007, 2008 en 2009 zijn op de proefvelden die in de voorgaande jaren waren voorbereid (zie paragraaf 2.1) de eigenlijke schadeproeven met consumptieaardappelen, suikerbieten, waspeen en schorseneren uitgevoerd. Het proefveld was zodanig groot opgezet dat er naast deze vier gewassen, nog een vijfde gewas onderzocht zou kunnen worden. In 2007 was dit cichorei. Met dit gewas was in een ander project waardplant- en schadeonderzoek met diverse plantparasitaire aaltjes uitgevoerd. In 2007 is in het kader van dat project op het proefveld een schadeproef met T. similis gedaan. De resultaten van dit schadeonderzoek met cichorei, zijn opgenomen PPO projectrapport 3252035100 van november 2008. Daarom wordt in dit rapport verder niet ingegaan op het onderzoek aan cichorei en de resultaten in dit gewas. In 2008 en 2009 is maïs als vijfde gewas in de schadeproeven opgenomen. Het onderzoek aan maïs is in een ander project (project 32 501147 00) uitgevoerd. Voor dit project wordt een apart projectrapport gemaakt dat uitsluitend gericht is op snij- en korrelmaïs. Daarom zal in dit projectrapport verder niet worden ingegaan op het onderzoek aan maïs.. Figuur 2:. overzicht van het proefveld met de schadeproef van 2009: onderaan op de foto enkele rijen waspeen, vervolgens een strook aardappelen, dan suikerbieten, schorseneren en maïs. Daarna komen deze gewassen elk nog driemaal voor (proef in vier herhalingen).. 10.

(11) In de tabellen 3, 4 en 5 zijn de belangrijkste proefveldgegevens van de drie schadeproeven per jaar en per gewas weergegeven. Tabel 3: Proefgegevens per gewas, schadeonderzoek T. similis, proefveld VP1270, Vredepeel 2007. Item gewas aardappelen suikerbieten waspeen Ras Santana Shakira Maxi Beteelt deel brutoveld (meter) 6x9 6x9 4,5 x 9 Netto veld (meter) 1,5 x 7 meter 3 x 7 meter 1,5 x 7 rijafstand in cm 75 50 Beddenteelt afstand in de rij in cm of 32 18 zaai in bandjes hoeveelheid zaad per ha (25 kg per ha) Pi voor de teelt 21 maart 21 maart 21 maart zaai- of pootdatum 3 april 3 april 24 april stikstofbemesting (kg N per ha) 182 155 182 Oogstdatum 28 september 2007 17 oktober 2007 30 oktober 2007 Pf ná de teelt 29 september 2007 17 oktober 2007 31 oktober 2007 Verwerking gewasmonsters PPO-AGV IRS PPO-AGV beoordeling kringerigheid 12 november 2007 nvt nvt. schorseneer Meres 6x9 1,5 x 7 30 12 kg per ha 21 maart 23 april 182 10 januari 2008 8 januari 2008 PPO-AGV nvt. Bemesting 2007: • op 22 maart 2007 is per ha 20 m3 varkensdrijfmest toegediend. Omgerekend leverde dit 105 kg per ha werkzame stikstof, 106 kg P2O5 per ha en 130 kg K2O per ha. • op 5 juni is bij alle gewassen 50 kg N per ha gegeven in de vorm van KAS. • Op 9 juli is bij aardappelen, waspeen en schorseneer nog 27 kg N per ha gegeven in de vorm van KAS. Bestrijding onkruiden, ziekten en plagen 2007: De vijf gewassen is het onkruid chemisch bestreden, zoals in de praktijk gebruikelijk is. De bieten zijn daarnaast geschoffeld en de aardappelen zijn rond de opkomst, in de eerste week van mei, aangeaard. Ziekten en plagen zijn bestreden zoals in de praktijk gebruikelijk is. Beregening 2007: op 24 april 2007 is de gehele proef beregend met 25 mm water. Tabel 4: Proefgegevens per gewas, schadeonderzoek T. similis, VP 1387, Castenraij 2008. item gewas aardappelen suikerbieten waspeen Ras Santana Heracles Amsterdamse bak beteelt deel brutoveld (meter) 6x9 6x9 4,5 x 9 netto veld (meter) 1,5 x 7 meter 3 x 7 meter 1,5 x 7 rijafstand in cm 75 50 beddenteelt afstand in de rij in cm of 32 cm 18 cm zaai in bandjes hoeveelheid zaad per ha (25 kg per ha) Pi vóór de teelt 3 maart 3 maart 3 maart zaai- of pootdatum 18 april 17 april 21 mei stikstofbemesting (kg N per ha) 140 kg uit RDM 140 kg uit RDM 140 kg uit RDM 54 kg uit KAS 54 kg uit KAS 54 kg uit KAS Oogstdatum 16 oktober 21 oktober 4 november Pf ná de teelt 22 oktober 22 oktober 4 november Verwerking gewasmonsters PPO Lelystad IRS nvt beoordeling kringerigheid 4 december 2008 nvt nvt. schorseneer Flandria 6x9 1,5 x 7 30 12 kg per ha 3 maart 24 april 140 kg uit RDM 54 kg uit KAS 2 maart 2009 3 maart 2009 nvt nvt. Bemesting 2008: • op 15 maart 2008 is per ha 60 m3 rundveedrijfmest toegediend. Omgerekend leverde dit 140 kg werkzame stikstof per ha, 85 kg P2O5 per ha en 325 kg K2O per ha. • op 5 juni is bij alle gewassen aanvullend 54 kg N per ha gegeven in de vorm van KAS.. 11.

(12) Bestrijding onkruiden, ziekten en plagen 2008: Bij de gewassen is het onkruid chemisch bestreden, zoals in de praktijk gebruikelijk is. De aardappelen zijn op 7 mei aangeaard. Ziekten en plagen zijn bestreden zoals in de praktijk gebruikelijk is. Beregening 2008: op 26 juni is de gehele proef beregend met 25 mm water.. Tabel 5: Proefgegevens per gewas, schadeonderzoek T. similis, VP 1481, Vredepeel 2009. item gewas aardappelen suikerbieten waspeen Ras Santana Piranha Maxi beteelt deel brutoveld (meter) 6x9 6x9 4,5 x 9 netto veld (meter) 1,5 x 7 meter 3 x 7 meter 1,5 x 7 rijafstand in cm 75 cm 50 cm Beddenteelt afstand in de rij in cm of 32 18 cm Zaai in bandjes hoeveelheid zaad per ha Pi vóór de teelt 10 maart 10 maart 11 mei zaai- of pootdatum 8 april 8 april 11 mei stikstofbemesting (kg N per ha) 105 kg N uit 105 kg N uit 105 kg N uit varkensdrijfmest varkensdrijfmest varkensdrijfmest Oogstdatum 29 september 19 oktober 21 september Pf ná de teelt 8 oktober 22 oktober 8 oktober Verwerking gewasmonsters PPO-AGV IRS PPO-AGV beoordeling kringerigheid 22 oktober nvt nvt. schorseneer Meres 6x9 1,5 x 7 75 cm 12 kg per ha 30 maart 16 april 105 kg N uit varkensdrijfmest 10 maart 2010 10 maart 2010 PPO-AGV Nvt. Bemesting 2009: • Op 18 februari is 10 kg Borax per ha gegeven (borium meststof). • Op 20 maart is per ha 30 m3 varkensdrijfmest uitgereden. Dit leverde omgerekend 105 kg werkzame stikstof per ha, 29 kg P2O5 per ha en 170 kg K2O per ha. Bestrijding onkruiden, ziekten en plagen 2009: De vijf gewassen is het onkruid chemisch bestreden, zoals in de praktijk gebruikelijk is. De aardappelen zijn op 20 april aangeaard. Ziekten en plagen zijn bestreden zoals in de praktijk gebruikelijk is. Beregening 2009: op 4 juni, 29 juni, 11 augustus, 25 augustus, en 10 september is de gehele proef beregend. Per keer is 25 mm water gegeven. 2.3. Waarnemingen aan gewas of product. Waarneming gewasstand. Bij alle gewassen is de gewasstand meerdere keren per seizoen visueel beoordeeld op een schaal van 0 tot 10. Daarbij staat 0 voor geen gewas of een geheel afgestorven gewas en 10 voor een uitstekende gewasstand. Planttellingen. Er zijn planttellingen uitgevoerd om het aantal planten per vierkante meter te kunnen berekenen (plantgetal). Bij aardappel zijn daartoe 2 rijen van 7 meter lengte geteld, bij suikerbiet zijn 6 rijen van 7 meter. Bij schorseneer zijn 2 rijen geteld over 1 meter lengte. Bepaling kringerigheid aardappelen Ná de oogst is van elk veld een representatief monster knollen achtergehouden om de gevoeligheid voor kringerigheid (aantasting door tabaksratelvirus) vast te stellen. Er zijn per veld 30 knollen overlangs doorgesneden en beoordeeld op kringerigheid, waarbij de. 12.

(13) volgende klassenindeling voor de mate van aantasting gehanteerd: geen, licht, matig en zwaar. Uit deze klassen een aantastingindex berekend (volgens PPO-protocol): Index = [ ( # geen * 0) + ( # licht * 1) + (# matig * 2) + ( # zwaar * 3) ] * (10/9). Deze index loopt van 0 (geen enkele knol aangetast) tot 100 (alle knollen zwaar aangetast). Waarneming geoogste bieten De bieten zijn geoogst en in een zwad gelegd en daarna opgeladen. In het zwad zijn van elk veld 50 bieten geteld en daarvan is weer het aantal vertakte bieten bepaald. 2.4 Grondbemonstering en bepaling besmetting De grondbemonstering voorafgaand aan de teelt (Pi bepaling) zijn enkele weken voor het zaaien of poten uitgevoerd (in de periode tussen begin maart en begin april). Voorafgaand is het proefveld uitgezet en zijn de monsters in de (toekomstige) nettoveldjes gestoken. Per veldje zijn 16 steken (2 rijen van 8 steken) genomen met een grondboor van Ø 3 cm tot een diepte van 25 cm. Hiervan is de bovenste 5 cm grond verwijderd, zodat alleen grond resteerde uit de laag van 5 tot 25 cm diepte. De grond is direct in plastic zakken gedaan en kort daarop in de koelcel geplaatst. De grond van dit monster is in het laboratorium van het PPO-AGV goed gemengd en vervolgens is 100 ml grond gespoeld en er is 100 ml grond gedurende 4 weken geïncubeerd, waarna de aaltjessoorten zijn geteld. Van de aaltjesgeslachten Trichodorus, Pratylenchus en Meloidogyne is steeds bij ongeveer één op de vijf grondmonsters een determinatie van de aanwezige soorten uitgevoerd. De bemonstering en verwerking van de grondmonsters na afloop van de teelt (Pf bepaling) is op dezelfde wijze uitgevoerd als de bemonstering voor de teelt. Deze grondmonsters werden op de dag van de oogst of binnen enkele dagen na de oogst genomen. 2.5 Weeromstandigheden in het groeiseizoen In bijlage 6.2 zijn de gegevens opgenomen van het KNMI weerstation in Eindhoven (het meest nabij de proef gelegen weerstation). Daarbij is ook een globale beschrijving gegeven van de weersomstandigheden per maand in het groeiseizoen. 2.6 Statistische analyse De gegevens zijn opgeslagen in Excel bestanden en zijn statistisch geanalyseerd met Genstat. Op de gegevens is variantieanalyse uitgevoerd, waarbij voor onderlinge vergelijking van de behandelingen de procedure ATTEST is gebruikt. De aantallen aaltjes zijn na een LOG10 transformatie, via ANOVA geanalyseerd, waarna de objectgemiddelden zijn teruggetransformeerd tot medianen en de LSR (‘least significant ratio’) is berekend. Werkwijze bij transformatie en analyse van getransformeerde variabelen: • Transformatie van variabelen via Log 10 • variantieanalyse op getransformeerde variabelen levert (getransformeerde) objectgemiddelden en bijbehorende lsd (5%) • objectgemiddelden worden teruggetransformeerd (als machten van 10), waardoor de zogenaamde “medianen” ontstaan. Deze zijn minder gevoelig voor enkele extreme waarden dan (directe) gemiddelden. De LSD wordt (als macht van 10) teruggetransformeerd tot LSR (“Least Significant Ratio”). Als het quotiënt van twee objectmedianen groter is dan de LSR, dan is er sprake van significante verschillen tussen de objecten.. 13.

(14) Na variantieanalyse komen de volgende statistische termen voor: • F-prob(ability): geeft de kans aan dat verschillen tussen de objecten door het toeval zijn veroorzaakt. Als de F prob. kleiner is dan 0,05 (minder dan 5 procent) dan wordt verondersteld dat de verschillen niet door het toeval, maar door de behandelingen zijn veroorzaakt en de dat er betrouwbare effecten van de behandelingen zijn. • LSD 5% (Least Significant Difference): het kleinste significante verschil tussen twee objecten bij een onbetrouwbaarheid van 5%. • LSR 5% (Least Significant Ratio): het kleinste significante quotiënt van twee objecten bij een onbetrouwbaarheid van 5%. Bij (lineaire) regressieanalyse zijn de volgende termen gebruikt: • F-prob(ability): geeft de kans aan dat het verband tussen de verklaarde variabele en de verklarende variabele(n) door het toeval is veroorzaakt. Als de F prob. kleiner is dan 0,05 (minder dan 5 procent) dan wordt verondersteld dat er een (betrouwbaar) verband is tussen de verklaarde en de verklarende variabele. • T-prob., is een afkorting van T-probability. Dit cijfer geeft de kans aan dat de waarde van de parameter waarvoor de T prob. is berekend door het toeval afwijkt van de waarde bij de Ho hypothese (veelal is dit nul). Als de T-prob. minder is dan 0.05 (minder dan 5 %), dan wordt aangenomen dat de parameter betrouwbaar afwijkt van de waarde onder de Ho hypothese. Schadeonderzoek In dit schadeonderzoek ging het om het verband tussen de mate van besmetting met Trichodorus similis (of andere aaltjes die eventueel schadelijk zouden kunnen zijn) voorafgaand aan de teelt (de zogenaamde Pi) en de opbrengst van vier gewassen (het leverbaar gewicht van respectievelijk aardappelen, waspeen en schorseneren en het suikergewicht van suikerbieten). Bij de statistische analyse zijn twee schademodellen gebruikt, namelijk een lineair schademodel en een niet-lineair schademodel (in dit rapport verder aangeduid als het “Seinhorst model”). Het lineaire schademodel gaat uit van de veronderstelling dat er over het hele traject van besmetting, vanaf geen tot een zeer hoge besmetting, een lineair (negatief) verband is tussen de opbrengst en de omvang van de besmetting. In het lineaire model is de schade per aaltje dan ook onafhankelijk van het niveau van (begin)besmetting (Pi). Dit is echter niet realistisch, want alleen bij lage besmettingsniveaus van plantparasitaire aaltjes treedt een opbrengstverlaging op die (bij benadering) lineair is met het besmettingsniveau. Naarmate de besmetting toeneemt, wordt door stijgende onderlinge concurrentie van de aaltjes om voedsel en waarschijnlijk ook door de toenemende negatieve invloed van parasieten en predatoren, de schade per aaltje lager (Seinhorst, 1981). Bij een (zeer) hoge beginbesmetting zal de opbrengst daardoor niet of nauwelijks meer dalen als de besmetting nog verder toeneemt. Een dergelijk niet-lineair schadeverloop wordt gevisualiseerd in de zogenaamde Seinhorst curve (zie ook figuur 4 in dit rapport). Deze curve ontstaat na toepassing van het Seinhorst schademodel. In dat model blijft de opbrengst vanaf besmettingsniveau nul (afwezigheid van aaltjes) op een maximaal niveau (aangeduid met de parameter Ymax), maar vanaf een bepaald besmettingsniveau begint de opbrengst te dalen. Het niveau van besmetting waarop opbrengstderving begin te ontstaan, wordt ook wel aangeduid met de term “tolerantiedrempel” of “schadedrempel”. Vanaf deze drempel (in dit rapport aangeduid met de parameter T van tolerantiedrempel) daalt de opbrengst bij toenemende besmetting tot een bepaald minimum. Daarna neemt de opbrengst bij nog hogere besmettingen niet verder meer af. Het quotiënt van de minimale en de maximale opbrengst wordt aangeduid met de parameter m. Dan is (1 – m) het maximale relatieve opbrengstverlies en (1 – m ) x 100 procent, het maximale procentuele opbrengstverlies.. 14.

(15) Voor de parameters T en m in het Seinhorst schademodel gelden de volgende aannames (H0 hypothese): parameter waarde Toelichting T 0 aanname dat er geen schadedrempel is, dus dat er vanaf het eerste aaltje opbrengstverlies kan ontstaan. m 1 aanname dat minimum opbrengst gelijk is aan de maximum opbrengst, dus dat het aaltje geen opbrengstderving veroorzaakt. In de Genstat procedure RSEINHORST worden de parameters T, m en Ymax geschat via niet-linearie regressie. Hierbij worden de parameters en de bijbehorende standaardfouten berekend, maar is het (nog) niet mogelijk om de overschrijdingskans volgens de t-toets te verkrijgen. Er mag echter globaal aangenomen worden dat de inschatting van de parameter statistisch betrouwbaar is, als de waarde van de Ho hypothese zich niet bevindt in het 95 procent betrouwbaarheidsinterval rondom parameter (dit interval wordt berekend door de parameter plus en min tweemaal de standaardfout van die parameter). In de tabellen waarin de resultaten van de analyse volgens het Seinhorst model worden gepresenteerd, wordt daarom in woorden aangegeven of de parameter wel of niet betrouwbaar zal zijn. Vermeerdering Voorafgaand aan de teelt is van elk veld de beginbesmetting van de aaltjes bepaald (Pi). Hetzelfde is gebeurd kort na de teelt (Pf). Als de Pf tegen de Pi wordt uitgezet dan geeft dit een beeld van het verloop van de populatie bij verschillende begindichtheden. Soms wordt hierbij een lineair verband tussen Pf en Pi verondersteld, maar dit is niet realistisch want de sterkste vermeerdering van aaltjes treedt op bij een lage beginbesmetting en de vermeerdering neemt vervolgens bij toenemende beginbesmetting steeds meer af, totdat vanaf een zeker besmettingsniveau zelfs helemaal geen vermeerdering meer optreedt en de Pf een (voor het desbetreffende gewas en grondsoort specifiek) “plafond” bereikt. Dit kan betekenen dat na een (heel) hoge beginbesmetting er een afname van de populatie plaatsvindt en de Pf dus lager is dan de Pi. Het verband tussen Pi en Pf wordt daarom ook wel via het volgende exponentieel verband beschreven: Pf = M ( 1 – e ( - a * ( Pi / M) ) ). Hierbij geldt: • M is de maximale dichtheid (in dit geval per 100 ml grond) • a is de (maximale) vermeerdering bij zeer lage beginbesmetting (Pi).. 15.

(16) 3. RESULTATEN. 3.1 Aaltjesbesmetting voorafgaand aan de teelt Elk jaar is voorafgaand aan de teelt van elk veldje een grondmonster genomen. Omdat de bemonstering plaatsvond vóór de teelt, waren de voorbehandelingen c.q. teelten (uit het voorgaande jaar) op dat moment de enige proeffactor. In tabel 6 zijn mediaan besmettingen van de trichodoriden na de verschillende objecten (voorbehandelingen en teelten) per jaar en gemiddeld over drie jaar aangegeven. De besmetting van Pratylenchus, Tylenchorhynchus, Paratylenchus aaltjes en saprofytische aaltjes is opgenomen in bijlage 6.1. Tabel 6:. Mediaan aantal trichodoride aaltjes per 100 ml grond (totaal van spoelen en incuberen van de verschillende proefvelden en gemiddeld over de gehele proefperiode. object Vredepeel 2007 Castenray 2008 Vredepeel 2009 Gemiddeld 2007-2009 Chemisch ontsmet 1 a 5 a 4 a 3 a Biologisch ontsmet 14 b 72 b 72 b 41 b Zwarte braak 57 c 340 c 235 cd 148 c Tagetes patula 159 d 341 c 210 c 218 d Engels raaigras 355 e 222 c 252 cd 265 d Gele mosterd 654 f 327 c 328 d 404 e Gemiddeld 61 123 107 89 F prob < 0.001 < 0.001 < 0.001 < 0.001 LSR 5% 1.4 1.6 4.5 1.3. Tabel 7:. Procentuele verdeling van (Para)Trichodorus en Pratylenchus aaltjes over de verschillende soorten per geslacht gemeten in de beginbesmetting (Pi). aaltjesgeslacht en -soort 2007 2008 2009 (Para)Trichodorus 86 82 85 T. similis 2 0 6 P. teres 12 13 6 P. pachydermus 0 5 3 Overig Pratylenchus P. crenatus P. neglectus P. penetrans. 100 0 0. 100 0 0. 97 3 0. De voorbehandelingen en teelten die in het jaar vóór de schadeproeven zijn uitgevoerd, hebben voldaan aan de doelstelling want er zijn elk jaar grote en statistisch betrouwbare verschillen in besmettingsniveau van trichodoriden ontstaan. Het laagste besmettingsniveau kwam voor na chemische grondontsmetting, het hoogste na de teelt van gele mosterd. De trichodoriden bestonden voor verreweg het grootste deel uit T. similis (gemiddeld 84 procent). Daarnaast kwamen ook P. pachydermus en (in wat mindere mate) P teres voor. In geringe mate zijn soms soorten als T. cylindricus, T viruliferus, T. sparsus en P. anemones aangetroffen. De Pratylenchus aaltjes bestonden in 2007 en 2008 volledig uit de soort P. crenatus, alleen in 2009 kwam naast P. crenatus ook nog 4 procent P. neglectus voor. Pantparasitaire aaltjes van de geslachten Trichodorus en Pratylenchus kwamen in de proeven heel vaak en veelal ook in hoge aantallen voor. Daarnaast kwamen elk jaar ook Paratylenchus aaltjes voor. Aaltjes van dit geslacht kunnen (bij hoge besmettingen) opbrengstverlies veroorzaken bij schermbloemige gewassen (peen, knolselderij, knolvenkel etc.) en koolgewassen. In deze schadeproeven waren de besmettingsniveaus van de Paratylenchus aaltjes echter niet hoog: de hoogste besmetting in 2007, 2008 en 2009 was respectievelijk: 670, 20 en 75 Paratylenchus aaltjes per 100 ml grond. Paratylenchus aaltjes. 16.

(17) veroorzaken ook bij schadegevoelige gewassen pas opbrengstverlies als de besmetting (veel) hoger is dan 1000 aaltjes per 100 ml grond. Gezien de aangetroffen besmettingsniveaus kunnen Paratylenchus aaltjes bij geen van de onderzochte gewassen (dus ook niet bij de schadegevoelige waspeen) opbrengstverlies veroorzaakt hebben. Verder kwamen in de schadeproeven soms ook Tylenchorhynchus aaltjes voor. In 2007 waren Tylenchorhynchus aaltjes maar op een beperkt aantal veldjes aanwezig, in de proef van 2008 kwamen deze aaltjes helemaal niet voor, maar in 2009 kwamen ze op vrijwel alle veldjes voor. Bij monitoringsonderzoek dat enkele jaren geleden is uitgevoerd (Keidel en anderen, 2007) is aangegeven dat de soort Tylenchorhynchus dubius algemeen in Nederland voorkomt, maar dat deze soort weinig schade veroorzaakt en alleen in granen en grassen wat groeiremming kan veroorzaken. Daarom mag aangenomen worden dat deze aaltjes geen schade aan de gewassen op dit proefveld hebben veroorzaakt. Andere plantparasitaire aaltjes (zoals Meloidogyne, Hemicycliophora, Rotylenchus, Ditylenchus etc.) zijn niet of sporadisch aangetroffen en als ze al aanwezig waren kwamen ze in zodanig lage aantallen voor, zodat deze aaltjes evenmin opbrengstverlies veroorzaakt kunnen hebben. Gezien het voorgaande mag aangenomen worden dat eventueel optredende gewasschade en opbrengstverlies door aaltjes, in dit onderzoek alleen veroorzaakt kan zijn door aaltjes van de geslachten (Para)Trichodorus en/of Pratylenchus. In de afzonderlijke paragraven waarin de resultaten van aardappelen, suikerbieten, waspeen en schorseneren worden vermeld, wordt daarom alleen verder ingegaan op de (mate van) besmetting van de aaltjes uit deze twee geslachten.. 17.

(18) 3.2. Aardappel. 3.2.1 Gewas- en productgegevens In deze paragraaf komen de gewas- en productiegegevens van consumptieaardappelen aan de orde in de vorm van gemiddelde resultaten per voorbehandeling. Eerst worden de resultaten van de afzonderlijke jaren (2007 , 2008 en 2009) aangegeven, daarna volgen de gemiddelde resultaten over de drie jaren. Tabel 8: Object. Besmettingsniveau trichodoriden en gewaswaarnemingen aardappelen, proef VP1270, Vredepeel 2007. mediaan aantal aantal planten gewasstand (0-10) trichodoriden per 100 ml grond per ha x 1000 op 22 mei Voorafgaand aan de teelt (Pi) biologisch ontsmet 22 b 40.0 a 8.3 d braak 49 b 40.7 a 7.6 bc chemisch ontsmet 1 a 41.9 a 8.0 cd gele mosterd 699 d 41.0 a 7.6 bc Engels raaigras 320 cd 40.2 a 7.4 b Tagetes patula 178 c 40.7 a 6.8 a Gemiddeld 67 40.8 7.6 F prob < 0.001 0.51 < 0.001 LSR / LSD 5% 2.4 2.1 0.5. Tabel 9: Object. Percentage knollen met kringerigheid en het onderwatergewicht van aardappelen, proef VP1270, Vredepeel 2007. percentage knollen onderwatergewicht met kringerigheid Biologisch ontsmet 81 ab 402 ab Braak 81 ab 428 d Chemisch ontsmet 81 ab 425 cd Gele mosterd 71 a 405 ab Engels raaigras 75 a 413 bc Tagetes 93 b 397 a Gemiddeld 80 412 F prob 0.12 0.01 LSD 5% 15 15. Tabel 10: Object. Totale en leverbare productie en sortering van aardappelen, proef VP1270, Vredepeel 2007. productie in ton per ha percentage van de leverbare productie 1 totaal (bruto) leverbaar 30 – 50 mm > 50 mm Biologisch ontsmet 98.0 d 93.2 d 17 a 83 c Braak 86.2 bc 81.4 bc 24 bc 76 ab Chemisch ontsmet 88.8 c 85.8 c 25 bc 75 ab Gele mosterd 85.2 bc 80.1 bc 20 ab 80 bc Engels raaigras 80.7 b 77.5 b 26 c 74 a Tagetes 73.0 a 60.8 a 27 c 73 a Gemiddeld 85.3 79.8 23 77 F prob < 0.001 < 0.001 0.003 0.003 LSD 5% 6.5 6.5 5 5 1) leverbare aardappelen in de maatsortering vanaf 30 mm.. Tabel 11: Object. Niet-leverbare productie aardappelen, schadeonderzoek T. similis Vredepeel 2007. Gewichtpercentage van de totale (bruto)productie Groene knollen Misvormde knollen Rotte knollen Biologisch ontsmet 1.8 a 2.0 a 0.5 ab Braak 1.7 a 3.2 a 0.1 a Chemisch ontsmet 1.4 a 1.2 a 0.2 ab Gele mosterd 1.8 a 3.4 a 0.3 ab Engels raaigras 1.4 a 1.7 a 0.1 a Tagetes 3.6 b 11.4 b 0.9 b Gemiddeld 2.0 3.8 0.3 F prob. 0.012 0.002 0.26 LSD 5% 1.2 4.4 0.7. Kleiner dan 30 mm 0.6 a 0.5 a 0.5 a 0.5 a 0.7 a 1.1 b 0.7 0.004 0.3. 18.

(19) Tabel 12: Object. Besmettingsniveau trichodoriden en gewaswaarnemingen aardappelen,VP1387, Castenraij 2008. Mediaan aantal Waarneming 4 juni Trichodoriden per 100 ml grond Voorafgaand aan de teelt (Pi) Aantal planten per ha x 1000 gewasstand chemisch ontsmet 4 a 36.0 b 8.1 c biologisch ontsmet 76 b 34.1 ab 7.5 c Engels raaigras 219 c 34.8 ab 6.0 ab gele mosterd 281 c 36.0 b 6.0 ab Tagetes 328 c 33.1 a 5.3 a braak 343 c 35.7 b 6.4 b Gemiddeld 116 34.9 6.5 F prob. < 0.001 0.16 < 0.001 LSR / LSD 5% 2.4 2.6 1.1. Tabel 13: Object. Percentage knollen met kringerigheid en het onderwatergewicht van aardappelen, proef VP1387, Castenraij 2008 percentage knollen Onderwatergewicht met kringerigheid Chemisch ontsmet 88 ab 405 b Biologisch ontsmet 87 a 373 a Engels raaigras 98 b 390 ab Gele mosterd 97 ab 397 b Tagetes 95 ab 387 ab Braak 94 ab 399 b Gemiddeld 93 391 F prob. 0.20 0.05 LSD 5% 11 20. Tabel 14: Object. Totale en leverbare productie en sortering van aardappel, VP1387, Castenraij 2008. Productie in ton per ha Percentage van de leverbare productie 1 Totaal (bruto) Leverbaar 30 – 50 mm > 50 mm Chemisch ontsmet 87.2 bc 80.6 b 25 b 75 a Biologisch ontsmet 91.9 c 78.3 b 20 a 80 b Engels raaigras 82.8 ab 62.0 a 24 ab 76 ab Gele mosterd 85.5 ab 64.1 a 20 a 80 b Tagetes 83.7 ab 62.4 a 23 ab 77 ab Braak 81.5 a 66.3 a 22 ab 78 ab Gemiddeld 85.4 68.9 22 78 F prob. 0.02 < 0.001 0.11 0.11 LSD 5% 5.6 7.7 5 5 1) leverbare aardappelen in de maatsortering vanaf 30 mm.. Tabel 15: Object. Niet-leverbare productie aardappelen, vP1387, Castenraij 2008. Gewichtpercentage van de totale (bruto)productie Groene knollen Misvormde knollen Rotte knollen Kleiner dan 30 mm Chemisch ontsmet 2 a 5 a 0 a 1 a Biologisch ontsmet 3 a 11 ab 0 a 1 a Engels raaigras 2 a 22 c 0 a 1 ab Gele mosterd 4 a 16 bc 4 a 1 ab Tagetes 3 a 20 c 0 a 1 b Braak 3 a 15 bc 0 a 1 ab Gemiddeld 3 15 1 1 F prob. 0.42 0.004 0.48 0.08 LSD 5% 2 8 5 1. 19.

(20) Tabel 16: Object. Besmettingsniveau trichodoriden en gewaswaarnemingen aardappelen,VP1481, Vredepeel 2009. Mediaan aantal Waarneming 20 mei Trichodoriden per 100 ml grond Voorafgaand aan de teelt (Pi) Aantal planten per ha x 1000 gewasstand Biologisch ontsmet 54 b 4.1 a 7.4 c Braak 271 c 4.2 a 6.9 bc Chemisch ontsmet 3 a 4.1 a 8.0 c Gele mosterd 356 c 4.2 a 5.5 a Engels raaigras 286 c 4.3 a 5.3 a Tagetes patula 194 bc 4.1 a 6.0 ab Gemiddeld 102 4.2 6.5 F prob < 0.001 0.85 0.002 LSR / LSD 5% 4.1 0.4 1.3. Tabel 17: Object. Percentage knollen met kringerigheid en het onderwatergewicht van aardappelen, proef VP1481, Vredepeel 2009. percentage knollen Onderwatergewicht met kringerigheid Biologisch ontsmet 78 ab 372 ab Braak 57 a 378 ab Chemisch ontsmet 73 ab 387 b Gele mosterd 71 ab 361 a Engels raaigras 75 ab 370 ab Tagetes patula 81 b 381 b Gemiddeld 73 375 F prob 0.38 0.08 LSD 5% 24 18. Tabel 18: Object. Totale en leverbare productie en sortering van aardappel, VP1481, Vredepeel 2009. Productie in ton per ha Percentage van de leverbare productie 1 Totaal (bruto) Leverbaar 30 – 50 mm > 50 mm Biologisch ontsmet 86.8 c 84.1 c 25 a 75 c Braak 79.9 bc 76.8 bc 34 bc 66 ab Chemisch ontsmet 77.7 ab 75.3 ab 39 c 61 a Gele mosterd 74.2 ab 70.5 ab 25 a 75 c Engels raaigras 72.6 a 68.8 a 27 ab 73 bc Tagetes patula 76.5 ab 72.4 ab 27 ab 73 bc Gemiddeld 77.9 74.6 29 71 F prob 0.01 0.01 0.003 0.003 LSD 5% 7.3 7.8 7 7 1) leverbare aardappelen in de maatsortering vanaf 30 mm.. Tabel 19: Object. Niet-leverbare productie aardappelen, VP1481, Vredepeel 2009. Gewichtpercentage van de totale (bruto)productie groene knollen misvormde knollen rotte knollen kleiner dan 30 mm Biologisch ontsmet 1 a 1 a 0 a 1 a Braak 1 a 2 a 0 a 1 a Chemisch ontsmet 1 a 1 a 0 a 1 a Gele mosterd 2 a 2 a 0 a 1 a Engels raaigras 3 a 1 a 0 a 1 a Tagetes patula 3 a 1 a 0 a 1 a Gemiddeld 2 1 0 1 F prob 0.22 0.97 0.72 0.65 LSD 5% 2 2 0 0.3. 20.

(21) Tabel 20:. Besmettingsniveau trichodoriden, gewasstand en percentage knollen met kringerigheid bij aardappelen gemiddeld over de jaren 2007-2009. Object mediaan aantal gewasstand Aantal planten percentage trichodoriden per 100 ml grond (mei of begin juni) Per ha x 1000 knollen met voorafgaand aan de teelt (Pi) kringerigheid Biologisch ontsmet 45 b 7.7 c 38.4 a 81 ab Braak 166 c 7.0 b 39.4 a 77 a Chemisch ontsmet 3 a 8.0 c 39.6 a 81 ab Gele mosterd 412 d 6.4 ab 39.5 a 79 a Engels raaigras 271 cd 6.2 a 39.4 a 83 ab Tagetes patula 225 cd 6.0 a 38.3 a 89 b Gemiddeld 82 6.9 39.1 82 F prob < 0.001 < 0.001 0.36 0.23 LSR / LSD 5% 1.9 0.6 1.6 10. Tabel 21: Totale en leverbare aardappelproductie en totaal niet-leverbaar als percentage van de totale productie, gemiddeld over de jaren 2007-2009. Object Productie in ton per ha niet-leverbaar als 1 Totaal (bruto) Leverbaar percentage van de bruto productie Biologisch ontsmet 92.2 d 85.2 d 7.6 ab Braak 82.6 bc 74.8 c 9.5 bc Chemisch ontsmet 84.6 c 80.6 d 4.7 a Gele mosterd 81.6 abc 71.6 bc 12.1 c Engels raaigras 78.7 ab 69.4 ab 11.5 bc Tagetes patula 77.7 a 65.2 a 16.0 d Gemiddeld 82.9 74.5 10.2 F prob < 0.001 < 0.001 < 0.001 LSD 5% 4.1 5.1 3.9 1) leverbare aardappelen in de maatsortering vanaf 30 mm.. Tabel 22:. Productie aan groene, misvormde, rotte en te kleine knollen als percentage van de totale aardappelproductie, gemiddeld over de jaren 2007 - 2009. Object Diverse categorieën niet leverbare aardappelen als percentage van de brutoproductie groene knollen misvormde knollen rotte knollen kleiner dan 30 mm Biologisch ontsmet 1.9 ab 4.6 ab 0.3 a 0.8 a Braak 1.8 ab 6.6 bc 0.1 a 0.9 a Chemisch ontsmet 1.3 a 2.6 a 0.1 a 0.7 a Gele mosterd 2.6 bc 7.1 bc 1.5 a 0.8 a Engels raaigras 2.3 abc 8.2 cd 0.1 a 0.9 a Tagetes patula 3.3 c 11.0 d 0.5 a 1.2 b Gemiddeld 2.2 6.7 0.4 0.9 F prob 0.008 < 0.001 0.43 0.002 LSD 5% 1.0 3.6 1.5 0.2. 21.

(22) Figuur 3.. Overzicht uit de schadeproef van 2007 in een strook met consumptieaardappelen: op de voorgrond vrij goede gewasstand na zwarte braak, daarachter minder goede stand na Tagetes patula, gevolgd door een matige stand na gele mosterd.. 3.2.2 Schaderelaties In paragraaf 3.1 is aangegeven waarom opbrengstverlies bij aardappel in deze schadeproeven alleen veroorzaakt kan zijn door aaltjes behorend tot de geslachten Pratylenchus en (Para)Trichodorus. In 2007 en 2008 bestond de populatie van Pratylenchus aaltjes geheel uit de soort P. crenatus, in 2009 was dit 97 procent (de overige 3 procent bestond uit P. neglectus). Van P. crenatus is niet (goed) bekend of deze soort schade in aardappelen kan veroorzaken. Daarom zijn allereerst correlatieanalyses gedaan met de leverbare aardappelopbrengst voor zowel Trichodorus als Pratylenchus aaltjes. De resultaten daarvan staan in tabel 23. Tabel 23:. Correlaties tussen de leverbare opbrengst van aardappelen en de al of niet getransformeerde besmetting met Trichodorus of met Pratylenchus aaltjes. besmetting in correlaties met leverbare opbrengst van aardappelen Trichodorus besmetting Pratylenchus besmetting geen transformatie LOG 10 transformatie geen transformatie LOG 10 transformatie 2007 - 0.24 - 0.46 - 0.03 - 0.00 2008 - 0.64 - 0.64 - 0.21 - 0.55 2009 - 0.43 - 0.39 - 0.44 - 0.43 2007 - 2009 - 0.34 - 0.50 - 0.26 - 0.44. 22.

(23) Gebaseerd op deze resultaten is de leverbare opbrengst geanalyseerd via een lineair schademodel met de jaren en mate van besmetting van beide aaltjes geslachten als verklarende factoren. In dit schademodel had, naast de het jaar, ook de Trichodorus besmetting betrouwbaar invloed op de opbrengst (t prob. 0.002), maar de Pratylenchus besmetting had dat niet (t prob. 0.43). Bij aanvullende analyses met het Seinhorst schademodel werden bij de Pratylenchus aaltjes in de afzonderlijke jaren ook geen of statistisch onbetrouwbare resultaten verkregen. Vanwege de resultaten van deze regressieanalyses is geconcludeerd dat T. similis in deze schadeproeven invloed op de leverbare opbrengst van aardappelen heeft gehad, maar P. crenatus niet. De verdere analyse resultaten bij aardappelen (met het Seinhorst model en een lineair schademodel) hebben daarom alleen betrekking op Trichodorus aaltjes. Tabel 24:. Jaar. 2007. Analyseresultaten van het verband tussen het leverbare gewicht van aardappelen in ton per ha en het aantal Trichodorus aaltjes per 100 ml grond in het voorjaar via het Seinhorst schademodel in 2007, 2008 en 2009. 1 inschatting standaardfout BetrouwVerklarende Percentage parameters in model parameter parameter baarheid Variabele verklaarde parameter variantie Pi 27 T 3.3 2.9 niet m 0.820 0.049 wel Y max 89.9 4.3 wel. 2008. Pi. 46. T m Y max. 8.0 0.734 82.3. 5.5 0.064 3.8. niet wel wel. 2009. Pi. 15. T m Y max. 7.5 0.880 80.5. 9.5 0.053 3.3. niet wel wel. gemiddeld Pi 32 T 4.7 2.3 wel over periode m 0.806 0.029 wel 2007 - 2009 Y max 85.4 2.4 wel 1) T = tolerantiedrempel (schadedrempel), m = relatieve minimum opbrengst, Y max = berekende maximale opbrengst bij besmettingsniveau gelijk aan nul (geen trichodoriden).. Het maximale opbrengstverlies is voor de drie achtereenvolgende jaren bij aardappelen berekend op respectievelijk 18, 27 en 12 procent en deze resultaten waren statistisch ook betrouwbaar. Over de gehele periode werd een (statistisch betrouwbaar) maximaal opbrengstverlies aan berekend van (afgerond) 19 procent. Het verband volgens het Seinhorst model tussen de leverbare opbrengst van aardappelen en het besmettingsniveau van T. similis gemiddeld over de drie jaren is weergegeven in onderstaande figuur 1.. 23.

(24) Figuur 4:. Verband tussen de mate van besmetting met T. similis en de (leverbare) aardappelopbrengst volgens het Seinhorst model, Vredepeel, gemiddeld over de jaren 2007 – 2009.. Tabel 25: Analyseresultaten van het verband tussen het leverbare gewicht van aardappelen in ton per ha en het aantal Trichodorus aaltjes per 100 ml grond via een lineair schademodel in 2007, 2008 en 2009. 1 Jaar verklarende percentage parameters in model inschatting standaardfout T. prob. variabele verklaarde parameter parameter variantie 2007 Pi 1 Ymax 82.0 3.0 < 0.001 a - 0.010 0.009 0.26 10 log Pi 18 y max 90.8 5.0 < 0.001 a - 6.00 2.45 0.023 2008. 2009. gemiddeld over periode 2007 - 2009 1). Pi. 38. 10 log Pi. 38. Pi. 15. 10 log Pi. 11. Pi. 26. y max a y max a. 78.4 - 0.043 88.4 - 9.37. 3.0 0.011 5.3 2.43. < 0.001 < 0.001 < 0.001 < 0.001. y max a y a. 78.7 - 0.019 81.9 - 3.58. 2.3 0.009 3.9 1.82. < 0.001 0.037 < 0.001 0.061. y 72.9 – 83.8 2.2 a - 0.018 0.005 10 log Pi 35 y 81.6 - 91.0 3.0 – 3.2 a - 6.12 1.31 Y max = berekende maximale opbrengst bij besmettingsniveau gelijk aan nul (geen trichodoriden). a = opbrengstdaling per eenheid van aaltjesbesmetting.. < 0.001 0.001 < 0.001 < 0.001. 24.

(25) 3.2.3 Vermeerdering T. similis Met de mate van besmetting van alle aardappelveldjes voor en na de teelt, is de een exponentieel verband gelegd tussen de beginbesmetting (Pi) en de eindbesmetting (Pf) en zijn met deze gegevens de maximale dichtheid van de populatie (M) en de maximale vermeerdering (a) geschat. In tabel 26 worden de resultaten van deze berekeningen per jaar en over de drie jaren weergegeven. Tabel 26:. Maximale vermeerdering (a) en maximale populatiedichtheid (M) van T. similis aaltjes en percentage door het model verklaarde variantie in Pf bij de teelt van consumptieaardappelen, schadeonderzoek T. similis. jaar percentage vermeerdering (a) maximum (m) verklaarde schatting standaard schatting standaard variantie van Pf fout fout 2007 43 0.51 0.15 275 104 2008 48 0.60 0.25 316 292 2009 75 0.33 0.07 280 254 2007 – 2009 46 0.48 0.08 283 90. De berekende maximale vermeerdering was elk jaar en ook gemiddeld over de drie jaar, statistisch betrouwbaar want de berekende parameter was groter dan tweemaal de standaardfout. De berekende maximale populatiedichtheid voor de afzonderlijke jaren was alleen in 2007 statistisch betrouwbaar, in de beide andere jaren was de standaardfout te groot. Gemiddeld over de drie jaar was de maximale populatiedichtheid 283 T. similis aaltjes per 100 ml grond en deze uitkomst was (gezien de standaardfout van 90 aaltjes per 100 ml grond) statistisch ook betrouwbaar.. Figuur 5:. Verband tussen de beginbesmetting (Pi) en eindbesmetting (Pf) met T. similis bij consumptieaardappelen, Vredepeel, jaren 2007 – 2009.. 25.

(26) 3.3. Suikerbiet. 3.3.1 Gewas- en productgegevens In deze paragraaf worden de gewas- en productiegegevens van suikerbieten gemiddeld per voorbehandeling weergegeven. Allereerst worden de resultaten van de verschillende jaren waarin het schadeonderzoek bij suikerbieten is uitgevoerd (2007, 2008 en 2009) vermeld, daarna volgen de gemiddelde resultaten over de drie jaren. Tabel 27:. Besmettingsniveau trichodoriden en gewaswaarnemingen suikerbieten en percentage vertakte suikerbieten bij de oogst, proef VP1270, Vredepeel 2007. Object mediaan aantal aantal planten gewasstand percentage trichodoriden per 100 ml grond per ha x 1000 op 22 mei vertakte bieten voorafgaand aan de teelt (Pi) Biologisch ontsmet 18 b 91.2 a 8.1 c 12 cd Braak 71 c 95.8 b 7.5 bc 4 a Chemisch ontsmet 0 a 93.5 ab 7.8 c 5 ab Gele mosterd 617 e 91.7 ab 6.8 ab 15 cd Engels raaigras 354 e 93.5 ab 6.5 a 16 d Tagetes patula 150 d 94.9 ab 6.4 a 10 bc Gemiddeld 63 93.4 7.2 10 F prob < 0.001 0.29 < 0.001 0.001 LSR / LSD 5% 1.9 4.6 0.8 5. Tabel 28: Object. Inhoudstoffen en winbaarheid suikerbieten, proef VP1270, Vredepeel 2007. Mmol per kg Kali Natrium A amino stikstof Biologisch ontsmet 42.7 c 2.2 a 17.2 a Braak 36.1 ab 2.3 a 15.7 a Chemisch ontsmet 35.9 ab 2.6 a 14.5 a Gele mosterd 38.8 b 2.5 a 17.2 a Engels raaigras 38.9 b 2.6 a 15.5 a Tagetes 35.0 a 2.5 a 15.0 a Gemiddeld 37.9 2.4 15.8 F prob 0.001 0.37 0.34 LSD 5% 3.1 0.4 3.1. winbaarheid 90.2 91.0 91.1 90.6 90.6 91.1 90.8 0.14 0.8. a b b ab ab b. Tabel 29: Opbrengstgegevens suikerbieten schadeonderzoek, VP1270, Vredepeel 2007. Object tarrapercentages wortel- en suikeropbrengst grondtarra koptarra wortelgewicht percentage suikergewicht Biologisch ontsmet Braak Chemisch ontsmet Gele mosterd Engels raaigras Tagetes Gemiddeld F prob LSD 5%. 4.6 3.9 3.7 4.4 4.8 4.2 4.3 0.25 1.1. ab ab a ab b ab. 11.0 9.4 8.9 10.5 11.0 9.7 10.1 0.005 1.1. c ab a bc c ab. in ton per ha 79.4 b 81.0 b 85.2 c 80.4 b 73.9 a 80.4 b 80.1 0.001 3.9. suiker 17.1 a 17.3 a 17.2 a 17.4 a 17.0 a 17.2 a 17.2 0.70 0.5. in ton per ha 13.6 b 13.9 b 14.7 c 14.0 bc 12.6 a 13.8 b 13.8 0.002 0.8. 26.

(27) Tabel 30:. Besmettingsniveau trichodoriden en gewaswaarnemingen suikerbieten en percentage vertakte suikerbieten bij de oogst, proef VP1387, Castenraij 2008. object mediaan aantal aantal planten gewasstand percentage trichodoriden per 100 ml grond per ha x 1000 op 16 juni vertakte bieten voorafgaand aan de teelt (Pi) Biologisch ontsmet 100 b 103.7 a 7.5 b 14 a Braak 388 c 101.0 a 5.9 a 24 a Chemisch ontsmet 2 a 100.7 a 7.5 b 12 a Gele mosterd 312 d 99.5 a 5.9 a 18 a Engels raaigras 249 bc 100.6 a 6.1 a 15 a Tagetes patula 339 d 103.2 a 6.4 a 18 a Gemiddeld 120 101.5 6.5 17 F prob < 0.001 0.49 0.001 0.61 LSR / LSD 5% 2.6 0.5 0.9 14. Tabel 31: Object. Inhoudstoffen en winbaarheid suikerbieten, proef VP1387, Castenraij 2008. Mmol per kg Kali Natrium alfa amino stikstof Biologisch ontsmet 43.5 b 2.6 ab 25.9 c Braak 38.1 a 2.5 a 22.2 ab Chemisch ontsmet 37.3 a 2.7 abc 19.8 a Gele mosterd 38.1 a 2.9 bc 22.6 abc Engels raaigras 39.3 a 3.3 d 23.4 bc Tagetes 38.3 a 2.9 c 23.8 bc Gemiddeld 39.1 2.8 23.0 F prob 0.03 0.002 0.03 LSD 5% 3.7 0.4 3.4. winbaarheid 89.2 90.2 90.7 90.0 89.6 89.8 89.9 0.001 0.6. a cd d bc ab bc. Tabel 32: Opbrengstgegevens suikerbieten schadeonderzoek, VP1387, Castenraij 2008. Object tarrapercentages wortel- en suikeropbrengst grondtarra koptarra wortelgewicht percentage suikergewicht Biologisch ontsmet Braak Chemisch ontsmet Gele mosterd Engels raaigras Tagetes Gemiddeld F prob LSD 5%. 3.8 3.0 3.8 3.0 3.3 3.2 3.4 0.86 1.8. a a a a a a. 10.5 10.8 10.0 10.8 10.2 11.1 10.6 0.36 1.0. a a a a a a. in ton per ha 79.7 c 76.5 abc 78.9 bc 73.7 ab 71.9 a 75.2 abc 76.0 0.07 5.6. suiker 17.3 ab 17.6 bc 17.9 c 17.4 ab 17.1 a 17.4 ab 17.4 0.004 0.3. in ton per ha 13.8 bc 13.5 bc 14.1 c 12.8 ab 12.3 a 13.1 ab 13.3 0.02 1.0. Tabel 33:. Besmettingsniveau trichodoriden en gewaswaarnemingen suikerbieten en percentage vertakte suikerbieten bij de oogst, proef VP1481, Vredepeel, 2009. object mediaan aantal aantal planten gewasstand percentage trichodoriden per 100 ml grond per ha x 1000 op 20 mei vertakte bieten voorafgaand aan de teelt (Pi) Biologisch ontsmet 73 b 110.2 c 7.6 bc 4 ab Braak 308 c 106.7 ab 6.9 ab 4 ab Chemisch ontsmet 9 a 107.3 abc 7.9 c 1 a Gele mosterd 355 c 104.8 a 6.5 a 8 ab Engels raaigras 261 c 106.2 ab 6.5 a 6 ab Tagetes patula 276 c 108.1 bc 6.4 a 9 b Gemiddeld 133 107.2 7.0 5 F prob < 0.001 0.05 0.003 0.33 LSR / LSD 5% 2.1 0.3 0.8 8. 27.

(28) Tabel 34: Object. Inhoudstoffen en winbaarheid suikerbieten, proef VP1481, Vredepeel, 2009. Mmol per kg Kali Natrium alfa amino stikstof Biologisch ontsmet 34.4 b 4.2 a 18.0 d Braak 29.8 a 3.8 a 11.1 ab Chemisch ontsmet 30.5 a 3.9 a 10.2 a Gele mosterd 31.1 a 4.5 a 12.7 bc Engels raaigras 29.3 a 4.6 a 13.6 c Tagetes 31.3 a 4.3 a 14.1 c Gemiddeld 31.1 4.2 13.3 F prob 0.02 0.25 < 0.001 LSD 5% 2.7 0.77 1.9. winbaarheid 90.1 91.6 91.8 91.2 91.1 90.9 91.1 < 0.001 0.5. a cd d bc b b. Tabel 35: Opbrengstgegevens suikerbieten, proef VP1481, Vredepeel, 2009. Object tarrapercentages wortel- en suikeropbrengst grondtarra koptarra wortelgewicht percentage suikergewicht Biologisch ontsmet Braak Chemisch ontsmet Gele mosterd Engels raaigras Tagetes Gemiddeld F prob LSD 5%. 2.6 2.2 1.9 2.2 2.2 2.8 2.3 0.25 0.8. ab ab a ab ab b. 5.8 6.5 7.2 6.2 6.8 6.4 6.5 0.18 1.2. a ab b ab ab ab. in ton per ha 116.5 a 111.6 a 116.5 a 114.8 a 110.6 a 114.8 a 114.1 0.55 8.2. suiker 16.2 a 16.7 bc 17.1 c 16.6 ab 16.4 ab 16.4 ab 16.6 0.004 0.4. in ton per ha 18.9 ab 18.7 a 19.9 b 19.0 ab 18.1 a 18.8 ab 18.9 0.11 1.2. Tabel 36:. Besmettingsniveau trichodoriden, gewaswaarnemingen suikerbieten en percentage vertakte suikerbieten bij de oogst, gemiddeld over de jaren 2007 - 2009. object mediaan aantal aantal planten gewasstand percentage trichodoriden per 100 ml grond per ha x 1000 eind mei/begin juni vertakte bieten voorafgaand aan de teelt (Pi) Biologisch ontsmet 51 b 101.7 b 7.6 b 10 ab Braak 205 c 101.2 b 6.7 a 10 ab Chemisch ontsmet 3 a 100.5 ab 7.6 b 6 a Gele mosterd 409 d 98.7 a 6.4 a 13 b Engels raaigras 284 cd 100.1 ab 6.4 a 12 b Tagetes patula 241 cd 102.1 b 6.3 a 12 b Gemiddeld 100 100.7 6.8 11 F prob < 0.001 0.08 < 0.001 0.12 LSR / LSD 5% 1.8 2.4 0.5 6. Tabel 37: Object. Inhoudstoffen en winbaarheid suikerbieten, gemiddeld over de jaren 2007 - 2009. Mmol per kg Kali Natrium alfa amino stikstof Biologisch ontsmet 40.2 b 3.0 ab 20.4 c Braak 34.7 a 2.9 a 16.3 ab Chemisch ontsmet 34.6 a 3.1 abc 14.8 a Gele mosterd 36.0 a 3.3 cd 17.5 b Engels raaigras 35.8 a 3.5 d 17.5 b Tagetes 34.9 a 3.2 bcd 17.6 b Gemiddeld 36.0 3.2 17.4 F prob < 0.001 0.001 < 0.001 LSD 5% 1.8 0.3 1.6. winbaarheid 89.8 91.0 91.2 90.6 90.5 90.6 90.6 < 0.001 0.3. a cd d b b bc. 28.

(29) Tabel 38: Opbrengstgegevens suikerbieten, gemiddeld over de jaren 2007 – 2009. Object tarrapercentages wortel- en suikeropbrengst grondtarra koptarra wortelgewicht percentage Biologisch ontsmet Braak Chemisch ontsmet Gele mosterd Engels raaigras Tagetes Gemiddeld F prob LSD 5%. Figuur 6.. 3.7 3.0 3.1 3.2 3.5 3.4 3.3 0.41 0.7. a a a a a a. 9.1 8.9 8.7 9.2 9.3 9.1 9.1 0.67 0.7. a a a a a a. in ton per ha 92.1 bc 89.6 b 93.5 c 89.6 b 85.5 a 90.1 b 90.1 < 0.001 3.3. suiker 16.9 a 17.2 bc 17.4 c 17.1 b 16.8 a 17.0 ab 17.1 < 0.001 0.2. suikergewicht in ton per ha 15.5 b 15.3 b 16.2 c 15.3 b 14.3 a 15.2 b 15.3 < 0.001 0.5. Overzicht schadeproef 2010, strook met suikerbieten: op de voorgrond mindere gewasstand na gele mosterd, daarachter (na de wielsporen) betere gewasstand na chemische grondontsmetting.. 29.

(30) 3.3.2 Schaderelaties In paragraaf 3.1 is vermeld waarom opbrengstverlies in de schadeproeven van suikerbieten alleen veroorzaakt kan zijn door aaltjes van de geslachten Pratylenchus en Trichodorus. De Pratylenchus populatie bestond in de drie jaren waarin het onderzoek is uitgevoerd vrijwel geheel uit P. crenatus, alleen in 2009 kwam ook iets P. neglectus voor. Omdat suikerbieten niet schadegevoelig zijn voor beide Pratylenchus soorten, kan de opbrengstderving bij dit gewas alleen door aaltjes van het geslacht (Para)Trichodorus veroorzaakt zijn. De mate van besmetting met Trichodorus aaltjes voorafgaand aan de teelt van suikerbieten (Pi) is gecorreleerd aan de suikeropbrengst. De resultaten daarvan staan in tabel 39. Vervolgens is de suikeropbrengst via het Seinhorst model en via een lineair schademodel gerelateerd aan de het aantal Trichodorus aaltjes per 100 ml grond. De resultaten van het Seinhorst schademodel staan in tabel 40. Bij het Seinhorst model kon bij analyse over de drie jaren geen verband worden berekend, zodat bij deze analyse methode voor bieten geen gemiddelde resultaten over de jaren voorhanden zijn. Tabel 39:. Correlaties tussen de suikeropbrengst van bieten en al of niet getransformeerde Trichodorus besmetting. Correlatie met de suikeropbrengst suikerbieten Trichodorus besmetting in: Aaltjesbesmetting aaltjesbesmetting na zonder transformatie LOG10 transformatie 2007 - 0.28 - 0.46 2008 - 0.51 - 0.49 2009 - 0.36 - 0.45 2007 - 2009 - 0.13 - 0.05. Tabel 40: Jaar. 2007. Resultaten van analyse van het verband tussen de suikeropbrengst van suikerbieten in ton per ha en het aantal Trichodorus aaltjes per 100 ml grond via het Seinhorst schademodel in 2007, 2008 en 2009. 1 inschatting standaardfout BetrouwVerklarende Percentage parameters in model parameter parameter baarheid Variabele verklaarde parameter variantie Pi 7 T 3.8 5.4 niet m 0.947 0.033 niet Y max 14.3 0.38 wel. 2008. Pi. 21. 2009. Pi. 12. 1). T m Y max. 13.9 0.886 14.0. 17.0 0.058 0.4. niet niet wel. T 0.88 1.24 niet m 0.922 0.051 niet Y max 20.3 1.1 wel T = tolerantiedrempel (schadedrempel), m = relatieve minimum opbrengst, Y max = berekende maximale opbrengst bij besmettingsniveau gelijk aan nul (geen besmetting met trichodoriden).. 30.

(31) Het maximale opbrengstverlies is voor de drie achtereenvolgende jaren bij suikerbieten berekend op respectievelijk 5, 11 en 8 procent. Geen van deze uitkomsten was echter statistisch betrouwbaar. In figuur 7 wordt de schaderelatie volgens het Seinhorst schademodel voor 2008 weergegeven.. Figuur 7:. Verband tussen de mate van besmetting met T. similis en de suikeropbrengst van bieten volgens het Seinhorst model, Vredepeel 2008.. De resultaten van analyse met het lineaire schademodel staan in tabel 41. Tabel 41: Jaar. 2007. Resultaten van analyse van het verband tussen het suikergewicht van suikerbieten in ton per ha en het aantal Trichodorus aaltjes per 100 ml grond via een lineair schademodel in 2007, 2008 en 2009. 1 inschatting standaardfout T. prob. verklarende percentage parameters in model parameter parameter variabele verklaarde variantie Pi 3 Ymax 14.0 0.3 < 0.001 a - 0.001 0.001 0.22 10 log Pi 17 y max 14.5 0.4 < 0.001 a - 0.44 0.20 0.04. 2008. 2009. gemiddeld Over periode 2007 - 2009 1). Pi. 22. 10 log Pi. 20. Pi. 9. 10 log Pi. 17. Pi. 90. y a y max a. 13.9 - 0.002 14.4 - 0.57. 0.3 0.001 0.5 0.22. < 0.001 0.01 < 0.001 0.02. y a y a. 19.3 - 0.002 20.3 - 0.66. 0.3 0.001 0.6 0.28. < 0.001 0.08 < 0.001 0.03. Ymax 13.7- 19.3 0.2 a - 0.002 0.001 10 log Pi 91 Ymax 14.4 – 20.0 0.3 A - 0.53 0.13 Y max = berekende maximale opbrengst bij besmettingsniveau gelijk aan nul (geen trichodoriden). a = opbrengstdaling per eenheid van aaltjesbesmetting.. < 0.001 0.002 < 0.001 < 0.001. 31.

(32) De schadefactor (a) geeft het opbrengstverlies per trichodoride aaltje (in 100 ml grond) weer. Ondanks dat het opbrengstverlies bij suikerbieten (in vergelijking met aardappelen) beperkt blijkt te zijn, gezien de resultaten met het Seinhorst model), is deze schadefactor in de meeste gevallen statistisch betrouwbaar of is er een indicatie van een betrouwbaar effect. 3.3.3 Vermeerdering T. similis Met de resultaten van de grondmonsters voor en na de teelt is de vermeerdering in het gewas suikerbieten berekend. Gebaseerd op een exponentieel verband tussen de begin- (Pi) en de eindbesmetting (Pf), zijn de maximale dichtheid van de populatie (M) en de maximale vermeerdering (a) ingeschat en deze waarden worden in tabel 42 aangegeven. Tabel 42:. Maximale vermeerdering (a) en maximale populatiedichtheid (M) van T. similis aaltjes en percentage door het model verklaarde variantie in Pf bij de teelt van suikerbieten, schadeonderzoek T. similis. vermeerdering (a) maximale populatiedichtheid (M) jaar percentage verklaarde schatting standaard schatting standaard variantie van Pf fout fout 2007 44 0.72 0.26 307 113 2008 71 0.40 0.12 1040 2111 2009 57 1.66 0.56 168 19 2007 – 2009 55 0.72 0.12 294 61. In 2007 en 2009 waren de berekende maximale vermeerdering en maximale populatiedichtheid beide statistisch betrouwbaar (de berekende parameter was groter dan tweemaal de standaardfout), in 2008 gold dat alleen voor de vermeerdering en was de (zeer) hoge maximale populatiedichtheid statistisch niet betrouwbaar. Gemiddeld over de jaren werd in deze drie proeven na de teelt van suikerbieten een maximale populatiedichtheid berekend van bijna 300 trichodoriden per 100 ml grond.. Figuur 8:. Verband tussen de beginbesmetting (Pi) en eindbesmetting (Pf) met T. similis bij suikerbieten, Vredepeel, jaren 2007 – 2009.. 32.

(33) 3.4. Waspeen. 3.4.1 Gewas- en productgegevens In deze paragraaf worden de gewas- en productiegegevens van waspeen weergegeven. Eerst wordt ingegaan op de resultaten van de afzonderlijke jaren (2007, 2008 en 2009), daarna volgen de gemiddelde resultaten over de drie jaren. Tabel 43: Object. Besmetting trichodoriden, gewasstand en productiegegevens waspeen, VP1270, Vredepeel 2007. Mediaan aantal gewasstand productie in ton per ha trichodoriden per op 4 juni Totaal (bruto) Leverbare peen 100 ml grond (Pi) Biologisch ontsmet 7 b 7.6 a 97.5 a 87.0 a Braak 58 c 7.5 a 102.7 a 93.3 a Chemisch ontsmet 1 a 7.6 a 102.3 a 92.1 a Gele mosterd 718 e 6.9 a 99.3 a 91.6 a Engels raaigras 342 de 7.3 a 104.8 a 96.0 a Tagetes 148 d 6.8 a 105.4 a 96.3 a Gemiddeld 56 7.3 102.0 92.7 F prob. < 0.001 0.22 0.90 0.83 LSQ / LSD 5% 2.4 0.9 16.9 15.9. Tabel 44: Object. Gegevens niet leverbaar product van waspeen, schadeonderzoek T. similis, Vredepeel 2007. gewichtpercentage van totale (bruto) peengewicht rot en groeischeuren vertakt diameter < 10 mm Biologisch ontsmet 3.7 b 5.6 a 1.7 a Braak 2.6 ab 3.2 a 3.6 c Chemisch ontsmet 3.4 b 3.8 a 2.7 b Gele mosterd 1.2 a 3.6 a 3.0 bc Engels raaigras 2.3 ab 3.1 a 3.0 bc Tagetes 1.9 ab 3.6 a 3.2 bc Gemiddeld 2.5 3.8 2.9 F prob 0.10 0.46 0.004 LSD 5% 1.9 2.7 0.8. totaal 10.9 c 9.3 abc 9.9 bc 7.8 a 8.4 ab 8.7 ab 9.2 0.04 1.9. Tabel 45: Object. Besmetting met trichodoriden en productiegegevens waspeen, VP1387, Castenraij 2008. mediaan aantal trichodoriden Productie in ton per ha per 100 ml grond (Pi) Totaal (bruto) Leverbaar Chemisch ontsmet 10 a 110.2 a 100.7 a Biologisch ontsmet 67 b 103.1 a 95.4 a Engels raaigras 242 c 97.0 a 89.9 a Braak 309 c 101.7 a 94.3 a Tagetes 311 c 99.0 a 91.5 a Gele mosterd 345 c 93.7 a 85.3 a Gemiddeld 134 100.8 92.8 F prob. < 0.001 0.46 0.45 LSR / LSD 5% 3.0 17.3 15.9. Tabel 46: Object. Gegevens niet leverbare waspeen, VP1387, Castenraij 2008. gewicht percentage van totale (bruto) peengewicht rot en gescheurd vertakt diameter kleiner dan 10 mm Chemisch ontsmet 0.3 a 0.6 ab 7.8 ab Biologisch ontsmet 0.3 a 0.7 ab 6.5 ab Engels raaigras 0.2 a 0.8 ab 6.3 ab Braak 0.1 a 0.3 A 6.7 ab Tagetes 0.2 a 1.5 b 6.0 a Gele mosterd 0.0 a 0.6 ab 8.1 b Gemiddeld 0.2 0.8 6.9 F prob. 0.54 0.29 0.19 LSD 5% 0.4 1.0 2.0. totaal niet leverbaar 8.7 a 7.6 a 7.4 a 7.2 a 7.6 a 8.7 a 7.9 0.65 2.5. 33.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of the study was an attempt to identify potential genetic modifiers of breast cancer risk and penetrance in Afrikaner women carrying the South African founder BRCA2

The main aim of this study was to assess guidance of developments in Dire Dawa town in Ethiopia, specifically on describing the severity of floods, determining the

The drag coefficient at each station with the relevant surface area and the airspeed was then used to calculate the total wing profile drag from which the overall

Boiler feed water mass flow rate, and Total steam production. The process parameters listed above constitute the Key Performance indicators mentioned in the first chapter of

In essence, national legislative authority is vested in Parliament and confers on the National Assembly the power to amend the Constitution, to assign legislative power to the

In the light of these developments, Megan Shore – who is a staff at the University of Western Ontario in Canada – decidedly paid attention to this area by giving particular

humilis populations in this study aimed to quantify and compare pollination, fecundity and population structure over time and between populations at receptor and