• No results found

Ouderlijk toezicht in relatie tot internetgebruik en cyberpesten slachtofferschap bij kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ouderlijk toezicht in relatie tot internetgebruik en cyberpesten slachtofferschap bij kinderen"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ouderlijk Toezicht in Relatie tot Internetgebruik en Cyberpesten Slachtofferschap bij Kinderen

Universiteit van Amsterdam Daphne Aukes, 10529616

Scriptiebegeleider: mw. dr. I.B. Wissink Datum: 25 juni, 2018

(2)

Inhoud

Abstract pag. 3

Inleiding pag. 4

Slachtofferschap van cyberpesten pag. 4

Internetgebruik en de rol van ouders pag. 5

Ouderlijk toezicht pag. 6

Resultaten pag. 8

Ouderlijk toezicht in relatie tot de mate en het type internetgebruik pag. 8 Ouderlijk toezicht in relatie tot cyberpesten slachtofferschap pag. 14

Discussie pag. 17

Beperkingen pag. 19

Implicaties voor theorie en praktijk pag. 21

(3)

Abstract

Het onderwerp van de huidige literatuurstudie is ouderlijk toezicht in relatie tot het type en de mate van internetgebruik in het algemeen en meer specifiek bij cyberpesten slachtofferschap bij kinderen in de leeftijd tot 17 jaar. De scriptie richt zich op de beantwoording van twee deelvragen door middel van een analyse van de gevonden literatuur. Deze deelvragen luiden als volgt: “Wat is de relatie tussen ouderlijk toezicht en het type en de mate van

internetgebruik bij het kind?” en “Wat is de relatie tussen ouderlijk toezicht en de mate van slachtofferschap van cyberpesten bij het kind?”. De belangrijkste bevinding die naar voren kwam, was dat beperkend toezicht (het checken van bezochte websites) een negatief verband heeft met cyberpesten slachtofferschap bij kinderen.

(4)

Ouderlijk toezicht in Relatie tot Internetgebruik en Cyberpesten Slachtofferschap bij Kinderen Digitalisering speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Het internet is vrijwel voor iedereen en overal toegankelijk. Kinderen maken steeds meer gebruik van het internet (Gross, 2014). Informatie opzoeken, vaardigheden opdoen en in contact komen met vrienden zijn een aantal voordelen die het internet biedt. Het gebruik van internet blijkt echter ook risico’s met zich mee te brengen. Dit kan leiden tot negatieve ervaringen (Sonk & De Haan, 2011). Een risico dat het gebruik van internet met zich meebrengt is de kans dat een kind slachtoffer wordt van online pesten (cyberpesten).

Slachtofferschap van Cyberpesten

De definitie van cyberpesten is dat het een agressieve en opzettelijke handeling is. Deze wordt uitgevoerd door een groep of individu, met behulp van elektronische vormen van contact. De handeling is bij herhaling, in de loop van tijd, tegen een slachtoffer dat zich niet makkelijk kan verdedigen (Smith et al., 2008). Het slachtoffer worden van ‘sexting’ kan ook gezien worden als onderdeel van slachtofferschap van cyberpesten. Sexting is het delen van persoonlijke informatie/foto’s met onbekenden of door contacten te onderhouden met

vreemden (Shin, Huh, & Faber, 2012). Het gevolg van sexting kan zijn dat er situaties kunnen plaatsvinden waarin sprake is van blootstelling aan onwenselijke inhoud, maar het kan ook betekenen dat kinderen, en daar gaat het hier om (als onderdeel van cyberpesten),

terechtkomen in situaties waarbij (seksuele) intimidatie en schending van privacy aanwezig zijn (Notten, 2013).

De leeftijd van kinderen die gebruik maken van het internet wordt steeds lager (Scholte, Nelen, de Wit, & Kroes, 2016). De mogelijke negatieve consequenties van

bijvoorbeeld cyberpesten kunnen ingrijpend zijn (Notten, 2013). Mogelijke gevolgen hiervan zijn: emotionele stress (Ybarra, Mitchell, Wolak, & Finkelhor, 2006) en een verhoogd niveau van angst (Ybarra et al., 2006). Daarnaast kunnen er gevoelens van vernedering, agressie en

(5)

frustratie (Beran & Li, 2005; Hinduja & Patchin, 2007; Ortega, Elipe, Mora-Merchan,

Calmaestra, & Vega, 2009), een laag zelfbeeld en gevoelens van hopeloosheid worden ervaren (Vandebosch & van Cleemput, 2009). Tegelijkertijd is er een grotere kans op depressie en zelfdoding (Bonanno & Hymel, 2013; Epstein, & Kazmierczak, 2006).

De prevalentiecijfers met betrekking tot cyberpesten slachtofferschap bij kinderen en jongeren verschillen. Dit is een gevolg van de gehanteerde definities, meetinstrumenten en bestudeerde leeftijdsklasse. Kowalski, Giumetti, Schroeder en Lattanner (2014) vonden dat 17% van de kinderen in de leeftijd van 6 tot 11 jaar zelf aangaven dat ze slachtoffer waren geweest van cyberpesten in het afgelopen jaar (Kowalski et al., 2014). Dat zijn ongeveer 4 kinderen per klas. In een Nederlands onderzoek van Dehue, Bolman en Völlink (2008) onder leerlingen op de basisschool in de leeftijd 8 tot 12 jaar bleek zelfs 23.4% van de kinderen zelf aan te geven dat ze gedurende het schooljaar slachtoffer van cyberpesten waren geweest. In dit onderzoek rekende men tot cyberpesten: schelden, roddelen, negeren, beschuldigen en hacken (Dehue et al., 2008). Vanwege dit hoge percentage en de reeds aangegeven mogelijke ernstige gevolgen van cyberpesten verdient het onderwerp aandacht. Het onderwerp

cyberpesten slachtofferschap, maar ook meer in het algemeen, het type en de mate van internetgebruik van kinderen, is een bron van zorg voor zowel ouders, opvoeders als beleidsmakers.

Internetgebruik en de rol van ouders

Vanwege de toename van internetgebruik bij kinderen hebben ouders er in de

opvoeding een belangrijke taak bijgekregen, namelijk het bijbrengen van mediawijsheid aan kinderen. Dit houdt in dat ouders aan kinderen bijbrengen hoe ze zich online dienen te

gedragen. Helaas beschikken veel ouders niet over de vaardigheden of de tijd die nodig is om zich te verdiepen in de online-activiteiten van kinderen (O’Keeffe & Clarke-Pearson, 2011). Ook missen ouders vaak begrip voor het feit dat het ‘online’ leven van kinderen een

(6)

verlenging is van het leven offline (O’Keeffe & Clarke-Pearson, 2011). Dit kan een kloof creëren tussen hoe ouders en kinderen participeren in de online-wereld (Aoyama, Utsumi, & Hasegawa, 2012; O’Keeffe & Clarke-Pearson, 2011). Het is van belang om te onderzoeken wat de rol van ouders kan zijn in het begeleiden van kinderen in de online-wereld in het algemeen en meer specifiek in het voorkomen van slachtofferschap bij cyberpesten bij kinderen. Door meer kennis te krijgen over de rol van ouders, door bijvoorbeeld ouderlijk toezicht, zal wellicht de kans op online risico’s of cyberpesten slachtofferschap in de toekomst verkleind kunnen worden. Dit zowel in relatie tot het internetgebruik in het algemeen als meer specifiek in relatie tot cyberpesten slachtofferschap bij kinderen. Ouderlijk toezicht

Een belangrijke ouderfactor in relatie tot het internetgebruik van kinderen is ouderlijk toezicht. Ouderlijk toezicht met betrekking tot internetgebruik (en daarmee met betrekking tot het risico op cyberpesten slachtofferschap) is gedefinieerd als ‘het beperken van tijd die kan worden doorgebracht op het internet, restricties opleggen over het bezoeken van websites, het aanbevelen van websites en het samen gebruik maken van online-activiteiten waarbij zowel kind als ouder online actief zijn’ (Lee & Chae, 2007). Er zijn in het onderzoek naar online-gedrag van kinderen echter verschillende definities gebruikt voor het concept ‘ouderlijk toezicht’. Hier zal ook aandacht aan worden besteed in de resultatenparagraaf.

Een mogelijke theorie achter ouderlijk toezicht in relatie tot internetgebruik en meer specifiek cyberpesten slachtofferschap is beschreven door Clark (2011). Deze theorie

genaamd de parental mediation theory stelt dat ouders een actieve rol spelen bij het managen en het begeleiden van online-activiteiten bij kinderen. Het belang van de verbinding tussen ouder en kind, de communicatie, controle en toezicht wordt tevens door het

risicofactorenmodel ondersteund (Loeber, Stouthamer-Loeber, Slot, Van der Laan, & Hoeve, 2008). Dit model dient ter verklaring van antisociaal en delinquent gedrag en is afgeleid van

(7)

het sociaalecologische model van Bronfenbrenner (1977; 1979). De gedachte is dat kenmerken uit verschillende sociaalecologische systemen van invloed kunnen zijn op het gedrag van kinderen (Rokven, Weijters, & Van der Laan, 2007). Hierbij gaat het om kenmerken van het individu zelf en kenmerken van zijn of haar omgeving, zoals het gezin waarin iemand opgroeit. In deze verschillende gebieden kunnen risicofactoren ontstaan (Rokven et al., 2007). Ten aanzien van het gezin zijn het hebben van een zwakke binding met ouders, weinig open communicatie en een gebrekkige controle en toezicht risicofactoren voor antisociaal en delinquent gedrag, zoals cyberpesten (Rutter, Giller, & Hagell, 1998; Stattin & Kerr, 2000). Mogelijk geldt een gebrekkige ouderlijke controle ook als een risicofactor voor online-gedrag van kinderen en, meer specifiek, voor cyberpesten slachtofferschap.

Momenteel is er echter beperkt onderzoek beschikbaar naar het verband tussen

ouderlijk toezicht en cyberpesten slachtofferschap bij kinderen (Pujazon-Zazik & Park, 2010). Wanneer er sprake is van onderzoek naar ouderlijk toezicht en cyberpesten slachtofferschap dan is dit vaak gericht op de adolescentiefase. Ook onderzoek gericht op de relatie tussen ouderlijk toezicht en internetgebruik in het algemeen bij kinderen is gering. Als er gekeken wordt naar de klassieke ontwikkeling van het kind, is het in de periode van 4 tot 12 jaar van groot belang dat ouders kinderen de gelegenheid geven tot omgang met leeftijdgenoten (Yperen, 1994). Daarnaast is het aanbieden van een (cognitief) stimulerende omgeving en het bevorderen van de autonomie van het kind van belang (Yperen, 1994). Ook is het belangrijk om structuur te blijven bieden en duidelijke grenzen in deze periode te stellen (Yperen, 1994). Oftewel, de basisdimensies: emotionele ondersteuning, respect voor autonomie, structuur bieden, grenzen stellen, uitleg en informatie geven, komen in deze leeftijdsfase naar voren (Yperen, 1994). Er dient een balans te worden gevonden tussen de gelegenheid geven tot omgang met leeftijdsgenoten, de autonomie te bevorderen en het blijven stellen van duidelijke grenzen en tegelijkertijd uitleg en informatie geven met betrekking tot het internetgebruik van

(8)

deze leeftijdscategorie. Wellicht zou informatie vanuit wetenschappelijke studies inzicht kunnen geven hoe ouders deze basisdimensies kunnen toepassen met betrekking tot het internetgebruik van kinderen. Kortom, meer onderzoek naar het verband tussen ouderlijk toezicht en internetgebruik in het algemeen en meer specifiek cyberpesten slachtofferschap bij kinderen zou als doel kunnen hebben om kennis te vergroten en duidelijkheid te scheppen over dit verband.

Door een helder beeld te scheppen zal er wellicht betere voorlichting verschaft kunnen worden op bijvoorbeeld voorlichtingsavonden voor ouders. Op die manier kan er meer

duidelijkheid geschapen worden over ouderlijk toezicht in relatie tot internetgebruik van kinderen en zou de mate van cyberpesten slachtofferschap bij kinderen mogelijk verminderd kunnen worden.

De onderzoeksvraag luidt: ‘Wat is de relatie tussen ouderlijk toezicht en het type en de mate van het internetgebruik in het algemeen en meer specifiek cyberpesten slachtofferschap bij kinderen tot en met 17 jaar?’. Hier zijn twee deelvragen in te onderscheiden. Ten eerste; ‘Wat is de relatie tussen ouderlijk toezicht en zowel het type en de mate van het internetgebruik in het algemeen bij kinderen in de leeftijd tot en met 17 jaar?’. En ten tweede; ‘Wat is de relatie tussen ouderlijk toezicht en meer specifiek cyberpesten slachtofferschap bij kinderen in de leeftijd tot en met 17 jaar?’. Getracht zal worden, middels deze literatuurstudie, deze deelvragen te beantwoorden.

Resultaten

Ouderlijk toezicht in relatie tot het type en de mate van internetgebruik

Binnen het huidige deelhoofdstuk wordt getracht een antwoord te vinden op de vraag of (diverse vormen van) ‘ouderlijk toezicht’ samenhangt met het type en de mate van

(9)

Een eerste onderzoek komt van Lee en Chae (2007). Hier is onderzocht welke vormen van ouderlijk toezicht gerelateerd waren aan het type en de mate van internetgebruik via cross-sectioneel onderzoek. Er is in dit onderzoek een vragenlijst afgenomen bij Koreaanse basisschoolkinderen in de leeftijd 10 tot 12 jaar. Hierbij werd ouderlijk toezicht op twee manieren gemeten. Het concept ‘beperkend ouderlijk toezicht’ werd in de eerste plaats gemeten aan de hand van de variabele ‘tijdslimiet’, door vast te stellen hoe vaak vader of moeder grenzen stelde aan de hoeveelheid tijd die er besteed werd op het internet. In de tweede plaats werd het concept ‘beperkend ouderlijk toezicht’ gemeten aan de hand van de variabele ‘beperking van het bezoeken van websites’ door te vragen aan ouders hoe vaak zij kinderen begrensden in het bezoeken van bepaalde websites. Het concept ‘co-operationeel ouderlijk toezicht’ werd gemeten met de variabele ‘website aanbeveling’ door te vragen of ouders ook goede websites hadden aanbevolen aan kinderen. De variabele ‘co-gebruik’ werd gemeten door te vragen of de ouders participeerden in de online-activiteiten van het kind. Online-activiteiten werden onderscheiden in drie factoren: communicatie, educatie en entertainment. Onder communicatie werd verstaan: online-muziek luisteren, chatten, mailen, en betrokken zijn in een online-gemeenschap. Onder educatie viel: internetgebruik om huiswerk te maken en het opzoeken van educatieve informatie. Online games en entertainment informatie vielen onder de derde factor, genaamd entertainment. De

betrouwbaarheid van ‘entertainment informatie’ bleek echter significant laag. Derhalve is deze factor niet meegenomen in de analyses.

Uit de resultaten kwam allereerst naar voren dat de co-operationele toezicht variabelen, zoals ‘website aanbeveling’ en ‘co-gebruik’, positief gerelateerd waren aan de mate van educatieve online-activiteiten. Wanneer ouders vaker positieve websites aanbevolen en samen met kinderen internet gebruikten, bleken kinderen vaker internet voor educatieve doeleinden te gebruiken. Het tweede resultaat was dat de variabele ‘co-gebruik’ ook positief

(10)

gerelateerd was aan de mate van internetgebruik voor communicatieve doeleinden. Hoe meer ouders online-activiteiten samen met kinderen deden, des te vaker waren kinderen betrokken bij online-communicatie, zoals chatten. Verder bleek dat de beperkend ouderlijk toezicht variabelen, zoals ‘tijdslimiet’ en ‘beperking van het bezoeken van websites’, niet gerelateerd waren aan de mate waarin de kinderen zich bezighielden met online-activiteiten (Lee & Chae, 2007). Concluderend lijkt het verbieden of beperken van internetgebruik (beperkend toezicht) geen verband te hebben met het begeleiden van kinderen bij het internetgebruik. Onderdeel ‘co-gebruik’ van co-operationeel toezicht had echter wel een positief verband met het type internetgebruik van kinderen, namelijk met educatieve activiteiten en met online-communicatie. Ook bij het onderdeel ‘website aanbeveling’ was een positief verband aanwezig met educatieve online-activiteiten.

Een tweede onderzoek afkomstig van Sonck, Nikken en De Haan (2012) heeft gekeken naar verschillende vormen van ouderlijk toezicht in relatie tot internetgebruik van kinderen. Dit is gedaan aan de hand van het EU-kids online-onderzoek. Hierbij is gebruik gemaakt van een principale componenten analyse. Uit dit onderzoek zijn door Sonck en collega’s (2012) alleen resultaten van Nederlandse kinderen in de leeftijd 9 tot 16 jaar en ouders gebruikt. De vragenlijst is afgenomen bij zowel de ouders als de kinderen. Onder ‘internetgebruik’ werd verstaan: de mate van internetgebruik op dagelijkse basis, de mate van internetgebruik per dag, de mate van online bezochte locaties en de diversiteit in online- activiteiten. Ouderlijk toezicht werd onderscheiden in verschillende vormen van ouderlijk toezicht: monitoring, beperkend content toezicht, toezicht en actief (veiligheids-)toezicht. De eerste variabele ‘monitoring’ werd gedefinieerd als het checken van het internetgebruik van kinderen achteraf, bijvoorbeeld het checken van bezochte websites, toegevoegde contacten online, het sociale netwerk profiel en email account. De twee variabele ‘beperkend content toezicht’ werd in deze studie gedefinieerd als of ouders regels opstelden ten opzichte van wat

(11)

kinderen mochten doen op het internet. Dit werd gemeten door welke regels er opgelegd werden in relatie tot het sociale netwerkprofiel van kinderen, het online kijken van videoclips, het gebruikmaken van instant berichten en het downloaden van muziek of films. De derde variabele die gebruikt is in deze studie is ‘beperkend technisch toezicht’. Deze variabele wordt gedefinieerd als applicaties om websites te controleren en te filteren en na te trekken en applicaties om de hoeveelheid tijd op het internet van kinderen te beperken. De vierde

variabele ‘actief (veiligheids-)toezicht’ werd gedefinieerd als wat ouders doen om de

veiligheid van kinderen te verhogen. Door bijvoorbeeld suggesties te geven aan kinderen hoe ze het internet veilig kunnen gebruiken of hoe ze zich zouden kunnen gedragen ten opzichte van andere mensen online.

De belangrijkste resultaten laten drie verbanden zien tussen bepaalde vormen van ouderlijk toezicht en internetgebruik (Sonck et al., 2012). Een positief verband werd namelijk gevonden tussen de diversiteit in online-activiteiten (internetgebruik) en monitoring. Hoe meer verschillende online-activiteiten uitgevoerd werden door kinderen, des te meer ouders het internetgebruik van kinderen bleken te monitoren. Verder bleek er een positief verband te zijn tussen actief (veiligheids-)toezicht en de diversiteit in online-activiteiten. Bij de

hoeveelheid internetgebruik op dagelijkse basis en de diversiteit in online-activiteiten bleek er een negatief verband aanwezig te zijn met beperkend content toezicht. Anders gezegd; met betrekking tot internetgebruik werd aangetoond dat hoe meer restricties er werden opgelegd des te minder diversiteit in online-activiteiten aanwezig was. Tegelijkertijd maakten kinderen minder gebruik van het internet op dagelijkse basis. Er bleek geen verband te zijn tussen beperkend technisch toezicht en internetgebruik (Sonck et al., 2012).

Kortom, hoe meer verschillende online-activiteiten uitgevoerd werden door kinderen, des te meer ouders het internetgebruik van kinderen bleken te monitoren en advies en hulp gaven over online veiligheid. Met betrekking tot internetgebruik, werd gevonden dat hoe meer

(12)

restricties er werden opgelegd er tegelijkertijd minder diversiteit in online- activiteiten aanwezig was en kinderen minder gebruik maakten van het internet op dagelijkse basis (Sonck et al., 2012).

In een laatste onderzoek van Van den Eijnden, Spijkerman, Vermulst, Van Rooij en Engels (2010) is tenslotte nog gekeken naar de relatie tussen de rol van ouders en een

extremere vorm van internetgebruik, namelijk; dwangmatig internetgebruik bij kinderen in de leeftijd van 10 tot 15 jaar. Hierbij is onderzocht of er een verband was tussen regels die ouders toepasten en het al dan niet aanwezig zijn van dwangmatig internetgebruik bij het kind. Dit onderzoek is gedaan onder Nederlandse leerlingen door middel van een vragenlijst. Er is geen vragenlijst afgenomen bij de ouders. Het onderzoek bestond uit twee studies, deze waren beide cross-sectioneel. Daarnaast is de tweede studie longitudinaal, er is gekeken naar het effect tussen het eerste meetmoment en het tweede meetmoment. Deze vond een half jaar later plaats. De vragenlijst van de ene studie is afgenomen in een klaslokaal, de vragenlijst van de tweede studie is via het internet verzameld. In dit onderzoek werd gekeken of de variabelen: regels over de mate van internetgebruik, regels over de content (inhoud) van internetgebruik, reacties van ouders op dwangmatig internetgebruik, de kwaliteit van ouder-kind communicatie en de mate van communicatie tussen ouder en ouder-kind een verband hadden met dwangmatig internetgebruik. In de vragenlijst werd de variabele ‘content’ gemeten door stellingen voor te leggen zoals: ‘mijn ouders laten mij doen wat ik wil op het internet’ en ‘mijn ouders laten mij elke website bezoeken die ik wil bezoeken’. Hierop konden kinderen antwoorden ‘waar’ tot ‘helemaal niet waar’ (Van den Eijnden et al., 2010). Onder ‘internet’ werd verstaan: chatten, e-mail, informatie opzoeken, downloaden van muziek, films, software en online games. Onder ‘dwangmatig internetgebruik’ viel: internetgebruik werd voortgezet ondanks de intentie of de wens om te stoppen, het ervaren van onaangename emoties wanneer internetgebruik niet mogelijk bleek te zijn, het gebruik maken van internet om aan negatieve

(13)

gevoelens te ontsnappen (wanneer het gebruik van internet cognities en gedrag domineert) en wanneer het gebruik van internet resulteert in conflict zijn met anderen en zichzelf.

Er zijn drie belangrijke resultaten gevonden in dit onderzoek. Zo werd er in beide studies zowel cross-sectioneel als longitudinaal een opmerkelijk positief verband gevonden tussen het toepassen van regels door ouders over de toegestane mate waarin kinderen gebruik mochten maken van het internet en dwangmatig internetgebruik. Met andere woorden, wanneer ouders meer en vooral strengere regels toepasten over de hoeveelheid tijd op het internet bevorderde dit het dwangmatige internetgebruik. Betreffende de regels over internet content toonden beide studies cross-sectioneel een negatief verband aan met dwangmatig internetgebruik. Daarnaast bleek voor beide studies, zowel cross-sectioneel als longitudinaal, dat de kwaliteit van ouder-kind communicatie over internet een negatief verband had met dwangmatig internetgebruik. Anders geformuleerd; wanneer er kwalitatief betere ouderlijke communicatie naar het kind is, is er minder sprake van dwangmatig internetgebruik.

Aangezien communiceren in verband gebracht kan worden met ouderlijk toezicht, kan dit resultaat meegenomen worden in de huidige literatuurstudie (Stattin & Kerr, 2000). Er is geen verband gevonden tussen de frequentie in communicatie en dwangmatig internetgebruik.

Kortom; het toepassen van meer en strengere regels over de mate van internetgebruik lijkt de kans op dwangmatig internetgebruik te vergroten. Daarentegen lijkt de kwaliteit van de ouder-kind communicatie de kans op dwangmatig internetgebruik te verkleinen (Van den Eijnden et al., 2010).

Uit de voorgaande onderzoeken komt naar voren dat de significante resultaten tussen de onderzoeken inconsistent zijn. Een ander moeilijk punt van voorgaande onderzoeken is dat er ook verschil is tussen de variabelen binnen de onderzoeken. Zo wordt in het onderzoek van Lee en Chae (2007) en Sonck en zijn collega’s (2012) niet alleen onderscheid gemaakt in verschillende vormen van ouderlijk toezicht maar ook in verschillende vormen van

(14)

internetgebruik. Terwijl Van den Eijnden en collega’s (2010) ook weer een andere vorm meten betreffende internetgebruik in relatie tot ouderlijk toezicht. Namelijk het dwangmatig internetgebruik. Dit maakt het moeilijk om een eenduidig antwoord te geven over de relatie tussen ouderlijk toezicht en internetgebruik bij kinderen. Met enige voorzichtigheid kan er worden vastgesteld dat er geen verband lijkt te zijn gevonden tussen beperkend toezicht en enige vorm van internetgebruik (Lee & Chae, 2007; Sonck et al., 2012). Dit kan alleen met voorzichtigheid worden vastgesteld aangezien het onderzoek van Van den Eijnden en

collega’s (2010) juist een opmerkelijk positief verband aantoont tussen beperkend toezicht en dwangmatig internetgebruik. Bij de andere vormen van ouderlijk toezicht in relatie tot

internetgebruik kan vanuit bovenstaande onderzoeken geen duidelijk antwoord worden gegeven op de deelvraag.

Ouderlijk toezicht in relatie tot cyberpesten slachtofferschap

Binnen het huidige deelhoofdstuk wordt getracht een antwoord te vinden op de vraag welke relatie er is tussen ouderlijk toezicht en cyberpesten slachtofferschap.

Een eerste onderzoek is afkomstig van Mesh (2009). Dit is gedaan middels een cross-sectioneel vragenlijstonderzoek. De deelnemers waren in de leeftijd van 12 tot 17 jaar en wonende in Amerika. In dit onderzoek werd er gekeken naar het verband tussen ouderlijk toezicht en cyberpesten slachtofferschap. In dit onderzoek is gekeken naar twee vormen van ouderlijk toezicht. ‘Beperkend toezicht’ hield in dat ouders over een filter beschikten voor het blokkeren van bepaalde websites, ouders installeerden software voor het bijhouden van online-activiteiten en checkten de bezochte websites van het kind. ‘Evaluatief toezicht’ hield in dat ouders thuis regels hadden voor websites die het kind kon bezoeken, over welke persoonlijke informatie het kind kon delen op het internet en de mate van tijd van het internetgebruik.

(15)

Een aantal belangrijke bevindingen kwam naar voren met betrekking tot ouderlijk toezicht en cyberpesten slachtofferschap. ‘Beperkend toezicht’, het checken van bezochte websites door ouders verminderde het risico op cyberpesten slachtofferschap. Bij ‘evaluatief toezicht’ bleek dat het hebben van regels (in huis) over welke websites kinderen mochten bezoeken een negatief verband had met cyberpesten slachtofferschap. Een filter voor het blokkeren van bepaalde websites en het installeren van software om online-activiteiten bij te houden leek geen verband te hebben met cyberpesten slachtofferschap. Regels over de persoonlijke informatie die het kind kon delen op het internet en de mate van tijd het kind gebruik mocht maken van het internet bleken ook geen verband te hebben met het verkleinen van cyberpesten slachtofferschap (Mesh, 2009).

Kortom, niet alle onderdelen van zowel beperkend als evaluatief toezicht tonen een verband aan met cyberpesten slachtofferschap bij kinderen. ‘Beperkend toezicht’, kan echter het begeleiden van kinderen en het checken van welke websites kinderen bezochten de kans verkleinen op cyberpesten slachtofferschap. Ook ‘evaluatief toezicht’, het hebben van regels over welke websites bezocht mogen worden, lijkt een negatief verband met cyberpesten slachtofferschap te hebben.

Een laatste onderzoek is afkomstig van Navarro, Serna, Martínez en Ruiz-Oliva (2013). In dit onderzoek is gekeken naar het verband tussen ouderlijk toezicht en cyberpesten slachtofferschap bij kinderen. Ook zijn deze kinderen vergeleken met kinderen die niet slachtoffer zijn van cyberpesten. Dit is gedaan door middel van een logistische regressie-analyse. Aan dit onderzoek deden kinderen uit Spanje in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar mee. Bij dit onderzoek is gekeken naar verschillende vormen van ouderlijk toezicht, namelijk: beperkend, evaluatief en co-operationeel toezicht. ‘Beperkend ouderlijk toezicht’ houdt in dat ouders toezicht houden en zodoende ook beperken welke software kinderen installeren en welke websites ze bezoeken (stellingen zoals ‘mijn ouders checken de websites die ik bezoek

(16)

op het internet’). ‘Evaluatief toezicht’ betekent dat ouders samen met kinderen regels opstellen over welke persoonlijke informatie kinderen kunnen delen op internet, de

hoeveelheid tijd te besteden op internet en welke websites bezocht worden (er zijn stellingen zoals; ‘mijn ouders en ik hebben samen regels opgesteld over de hoeveelheid tijd die ik heb op het internet’). ‘Co-operationeel toezicht’ impliceert actieve participatie van ouders waardoor ze advies geven en helpen bij het internetgebruik, websites aanbevelen en deelnemen aan online-activiteiten (er zijn stellingen zoals; ‘mijn ouders helpen mij en adviseren mij hoe ik om kan gaan met het internet’) (Navarro et al., 2013).

Uit het onderzoek kwamen een aantal relevante resultaten naar voren (Navarro et al., 2013). Zo bleek er een significant verschil in de mate van ouderlijk toezicht tussen ouders van kinderen die slachtoffer van cyberpesten waren geweest en ouders van kinderen die geen slachtoffer waren geweest van cyberpesten. Kinderen die slachtoffers waren geweest van cyberpesten rapporteerden dat ouders in mindere mate vormen van ouderlijk toezicht toepasten dan kinderen die niet slachtoffer waren geweest van cyberpesten. De ouders van wie de kinderen slachtoffer waren geweest van cyberpesten bleken bijvoorbeeld minder gezamenlijke regels met kinderen op te stellen over welke persoonlijke informatie gedeeld mocht worden op het internet dan ouders van wie de kinderen geen slachtoffer waren geweest van cyberpesten. Wellicht zouden ouders, wetende dat het kind slachtoffer is van cyberpesten, meer ouderlijk toezicht toepassen. Dit is echter niet onderzocht in dit onderzoek. Er was tevens een significant verschil aanwezig op het gebied van co-operationeel toezicht. Hierbij participeerden ouders van wie het kind slachtoffer was geweest van cyberpesten minder bij de online-activiteiten van kinderen dan ouders van wie het kind geen slachtoffer was geweest van cyberpesten (Navarro et al., 2013).

Behalve dat er in dit onderzoek gekeken is naar het verschil in ouderlijk toezicht in relatie tot cyberpesten slachtofferschap in het algemeen. Is er ook gekeken naar het verschil

(17)

met cyberpesten niet-slachtofferschap. Volgens Navarro en collega’s (2013) verkleint het checken op de software die kinderen installeren (beperkend toezicht) de kans op cyberpesten slachtofferschap. Dit gold tevens voor het samen opstellen van regels over de hoeveelheid tijd die kinderen mochten doorbrengen online en de persoonlijke informatie die kinderen mochten delen op het internet (evaluatief toezicht). Dit leek ook de kans op cyberpesten

slachtofferschap te verkleinen. Naast deze gevonden verbanden bleken andere vormen van beperkend en evaluatief toezicht geen verband te hebben met cyberpesten slachtofferschap. Deze vormen waren; het beperken van bepaalde type software die kinderen installeren en welke websites ze bezoeken (beperkend toezicht) en welke websites in gezamenlijk overleg bezocht mogen worden (evaluatief toezicht). Bij co-operationeel toezicht bleek geen enkele strategie de kans op cyberpesten slachtofferschap te verkleinen (Navarro et al., 2013).

Men kan kortom zeggen dat sommige onderdelen van beperkend en evaluatief toezicht geen verband bleken te hebben op cyberpesten slachtofferschap. Het checken van bezochte websites (beperkend toezicht) en het samen opstellen van regels over de hoeveelheid tijd er doorgebracht mocht worden op het internet en welke persoonlijke informatie daar gedeeld mocht worden (evaluatief toezicht) leek echter wel een negatief verband te hebben met cyberpesten slachtofferschap (Navarro, et al., 2013).

Uit voorgaande onderzoeken komt naar voren dat sommige onderdelen van evaluatief toezicht een verband laten zien met cyberpesten slachtofferschap. De onderzoeken lijken echter niet een verband aan te tonen bij dezelfde onderdelen van evaluatief toezicht. Zo werd er een negatief verband gevonden tussen het samen opstellen van regels over de hoeveelheid tijd die kinderen mochten doorbrengen online, de persoonlijke informatie die kinderen mochten delen op het internet en cyberpesten slachtofferschap (Navarro et al., 2013). Terwijl Mesh en zijn collega’s (2009) een negatief verband vonden tussen het hebben van regels over welke sites er bezocht mogen worden en cyberpesten slachtofferschap. Er kan wel iets gezegd

(18)

worden over het verband tussen beperkend toezicht en cyberpesten slachtofferschap bij kinderen. Zo laat het onderzoek van Mesh (2009) zien dat het checken van welke websites bezocht worden door kinderen een negatief verband had met cyberpesten slachtofferschap. Deze bevinding wordt ondersteund door het onderzoek van Navarro en collega’s (2013). Co-operationeel toezicht laat geen verband zien met cyberpesten slachtofferschap bij kinderen (Navarro et al., 2013).

Er zijn kortom nog weinig duidelijke bewijzen dat bepaalde vormen van ouderlijk toezicht de kans op cyberpesten slachtofferschap verkleinen, zowel in relatie tot

internetgebruik in het algemeen als in relatie tot (meer specifiek) cyberpesten

slachtofferschap. Beperkend toezicht (het checken van bezochte websites) toont wel een kleinere kans op cyberpesten slachtofferschap bij kinderen aan.

Discussie

Het doel van het huidig literatuuronderzoek was om te onderzoeken in hoeverre er een verband is tussen ouderlijk toezicht enerzijds, en het type en de mate van internetgebruik in het algemeen en meer specifiek cyberpesten slachtofferschap bij kinderen anderzijds. De belangrijkste bevinding op het gebied van ouderlijk toezicht in relatie tot het type en de mate van internetgebruik is dat de resultaten over beperkend toezicht tussen de onderzoeken niet consistent zijn. De resultaten van het onderzoek van Lee en Chae (2007) en Sonck en collega’s (2012) toonden geen verband aan tussen beperkend toezicht en internetgebruik. In het onderzoek van Van den Eijnden en collega’s (2010) is juist een opmerkelijk positief verband aantoonbaar bij ‘beperkend toezicht’ oftewel het toepassen van strikte regels met betrekking tot dwangmatig internetgebruik

De belangrijkste bevinding die voortkwam uit de literatuurstudie ten behoeve van de tweede deelvraag toont aan dat beperkend toezicht (het checken van bezochte websites) de kans op cyberpesten slachtofferschap lijkt te verkleinen (Mesh et al, 2009; Navarro et al.,

(19)

2013). Evaluatief toezicht toonden bij sommige onderdelen een positief verband aan. Hierbij bleek echter dat de resultaten afkomstig uit deze onderdelen binnen de onderzoeken geen eenduidig beeld vormden over evaluatief toezicht in relatie tot cyberpesten slachtofferschap. Zo heeft in het onderzoek van Mesh (2009) evaluatief toezicht (het hebben van regels over welke websites bezocht mochten worden door kinderen), een negatief verband met

cyberpesten slachtofferschap. Een negatief verband werd gevonden tussen evaluatief toezicht (het samen opstellen van regels over de hoeveelheid tijd die kinderen mochten doorbrengen online) en (de persoonlijke informatie die kinderen mochten delen op het internet) (Navarro et al., 2013). Co-operationeel toezicht liet geen verband zien op cyberpesten slachtofferschap.

De resultaten betreft ouderlijk toezicht zijn kortom inconsistent. Zowel in relatie tot internetgebruik in het algemeen als meer specifiek cyberpesten slachtofferschap. Over beperkend toezicht (de mate van het checken door ouders van de door het kind bezochte websites) is wel aangetoond dat het een negatief verband heeft met cyberpesten

slachtofferschap (Mesh et al, 2009; Navarro et al., 2013). Beperkingen

Er dienen een aantal kanttekeningen te worden geplaatst bij de huidige literatuurstudie. Een eerste kanttekening is dat ouderlijk toezicht in verschillende literatuurstudies beschreven wordt aan de hand van een aantal verschillende vormen van ouderlijk toezicht. Deze termen komen vaak neer op beperkend, co-operationeel, evaluatief, technisch toezicht en monitoring. Een tekortkoming van dit onderzoeksterrein is dat er door een breed gebruik aan definities en vormen van ouderlijk toezicht geen duidelijke lijn getrokken kan worden in de resultaten van de beschreven onderzoeken (Kowalski et al., 2014). Daarom is het aan te raden om in toekomstig onderzoek een eenduidig begrip van ouderlijk toezicht te hanteren om zo een duidelijker beeld te krijgen van wat ouderlijk toezicht is en hoe dit samenhangt met cyberpesten slachtofferschap.

(20)

Een tweede beperking is dat meerdere studies gebruik hebben gemaakt van cross-sectioneel vragenlijstenonderzoek (Lee & Chae, 2007; Mesh, 2009; Van den Eijnden et al., 2010). Op basis van cross-sectioneel onderzoek kan er niets gezegd worden over de richtingen van de verbanden (causaliteit). Er kan met andere woorden niets gezegd worden over of online-gedrag wordt opgeroepen door ouderlijk toezicht of ouderlijk toezicht juist wordt opgeroepen door online-gedrag. Dit kan belangrijk zijn voor de informatieverstrekking bij interventies van ouders.

Een derde beperking is dat de onderzoeken uit deze literatuurstudie een leeftijdsrange laten zien van 9 tot en met 17 jaar (Lee & Chae, 2007; Mesh, 2009; Van den Eijnden et al., 2010; Sonck et al., 2012; Navarro et al., 2013). Doordat de resultaten over een brede leeftijdsrange beschikken, kunnen er minder sterke conclusies getrokken worden voor een specifieke leeftijdscategorie, bijvoorbeeld jongere kinderen. De reden hiervoor is dat er nog maar weinig onderzoek over ouderlijk toezicht in relatie tot internetgebruik in het algemeen en specifiek cyberpesten slachtofferschap bij jongere kinderen aanwezig is. De meeste

onderzoeken richten zich op adolescenten en oudere kinderen. Het is kortom onbekend of er andere resultaten naar voren zouden komen wanneer er specifiek onderzoek zou zijn geweest naar kinderen met een jongere leeftijd. In vervolgonderzoek is dan ook aan te bevelen om een onderscheid te maken in resultaten tussen adolescenten en kinderen.

Een andere kritische noot bij deze literatuurstudie is de diversiteit van culturen en landen waarin de onderzoeken hebben plaatsgevonden. De diversiteit aan landen en culturen zou van invloed kunnen zijn op de gevonden resultaten. De autonomie van het kinderen is in de Westerse cultuur een belangrijk deel van de opvoeding en in deze landen wordt een grote mate van controle ervaren als een belemmering in de ontwikkeling. Terwijl er in andere culturen juist meer controle wordt uitgevoerd op kinderen (Shen, 2011). Mogelijkerwijs zijn er verschillende vormen van ouderlijk toezicht door de verschillen in culturen (Gonzales,

(21)

Cauce, Friedman, & Mason, 1996; Henry, Plunkett, & Sands, 2011; Plunkett & Bámaca-Gómez, 2003). Deze verschillende vormen van ouderlijk toezicht zouden van invloed kunnen zijn op de relatie tussen ouderlijk toezicht en internetgebruik in het algemeen en meer

specifiek op cyberpesten slachtofferschap bij kinderen. Implicaties theorie en praktijk

Hoewel deze literatuurstudie een aantal beperkingen kent, kan er wel iets gezegd worden over de gevonden resultaten. Helaas zijn er inconsistente verbanden gevonden die informatie zouden kunnen geven over hoe ouders moeten handelen betreft het internetgebruik van kinderen. Het blijkt echter wel dat het checken van bezochte websites van kinderen, een negatief verband houdt met cyberpesten slachtofferschap (Mesh et al., 2009; Navarro et al., 2013). Een theoretische implicatie van deze literatuurstudie is dat er tot voor kort weinig onderzoek is gedaan naar ouderlijk toezicht in relatie tot internetgebruik in het algemeen en het meer specifieke cyberpesten slachtofferschap bij kinderen. De gevonden resultaten geven een beter beeld over welke vaardigheden ouders kunnen toepassen bij het toezicht houden op internetgebruik en cyberpesten slachtofferschap bij kinderen. Een implicatie voor de praktijk is dat ouders zouden moeten weten dat ze de bezochte websites van kinderen kunnen checken. En dat dit in verband staat met minder cyberpesten slachtofferschap. Voorlichtingsavonden voor ouders op scholen over hoe om te gaan met bezochte websites zou zo cyberpesten slachtofferschap bij kinderen kunnen verkleinen. Naast het controleren van de sites lijkt er in huidige studies geen verband te zijn tussen het aanspreken van kinderen op de bezochte sites en cyberpesten slachtofferschap. In vervolgonderzoeken zouden de definities binnen de meetinstrumenten identiek gebruikt moeten worden om ouderlijk toezicht, internetgebruik in het algemeen en specifiek cyberpesten slachtofferschap bij kinderen beter te kunnen meten. Ouderlijk toezicht op de ‘online-wereld’ van kinderen zal immers in deze tijd van toenemend internetgebruik van belang blijven.

(22)

Literatuur

Aoyama, I., Utsumi, S., & Hasegawa, M. (2012). Cyberbullying in Japan: Cases,

government reports, adolescent relational aggression, and parental monitoring roles. In Q. Li, D. Cross, & P. K. Smith (2011), Cyberbullying in the Global Playground: Research from International Perspectives. Malden, MA: Blackwell. 183-201. doi:10.1002/9781119954484.ch9

Beran, T., & Li, Q. (2005). Cyber-harassment: A study of a new method for an old behavior. Journal of Educational Computing Research, 32, 265-277.

Bonanno, R. A., & Hymel, S. (2013). Cyber bullying and internalizing difficulties: Above and beyond the impact of traditional forms of bullying. Journal of Youth and Adolescence, 42(5), 685-697.

Bronfenbrenner, U. (1977). Toward an experimental ecology of human development. American Psychologist, 32, 513-531.

Bronfenbrenner, U. (1979). The ecology of human development. Children and Youth Services Review, 2(4), 433-438. doi:10.1016/0190-7409(80)90036-5

Clark, L., S. (2011). Parental mediation theory of digital age. Communication Theory, 21(4), 323-343. doi:10.1111/j.1468-2885.2011.01391.x

Dehue, F., Bolman, C., & Völlink, T. (2008). Cyberbullying: Youngsters’ experiences and parental perception. Cyberpsychology & Behavior, 11(2), 217-223.

Epstein, A., & Kazmierczak, J. (2006). Cyber bullying: What teachers, social workers, and administrators should know. Illinois Child Welfare, 3(1-2), 41-51.

Gonzales, N., Cauce, A. M., Friedman, R. J., & Mason, C. A. (1996). Family, peer and neighborhood influences on academic achievement among African-American adolescents: One year prospective effects. American Journal of Community Psychology, 24, 365-387.

(23)

Gross, E. F. (2004). Adolescent internet use: What we expect, what teens report. Applied Developmental Psychology, 25, 633-649. doi:10.1016/j.appdev.2004.09.005

Henry, C. S., Plunkett, S. W., & Sands, T. (2011). Family structure, parental involvement, and academic motivation in Latino adolescents. Journal of Divorce and Remarriage,

52(6), 370-390. doi:10.1080/10502556.2011.592414

Hinduja, S., & Patchin, J. W. (2007). Offline consequences of online victimization: School violence and delinquency. Journal of School Violence, 29, 129-156.

doi:10.1300.J202v06n03_06

Kowalski, R. M., Giumetti, G. W., Schroeder, A. N., & Lattanner, M. R. (2014). Bullying in the digital age: A critical review and meta-analysis of cyberbullying research among youth. Psychological Bulletin, 140(4), 1073-1137. doi:10.1037/a0035618

Lee, S.J., & Chae, Y.G. (2007). Children’s Internet use in a family context: influence on family relationships and parental mediation. Cyberpsychology & Behavior, 10, 640-644. doi:10.1089/cpb.2007.9975

Loeber, R., Slot, N. W., & Stouthamer-Loeber, M. (2008). A cumulative developmental model of risk and promotive factors. In R. Loeber, N.W. Slot, P.H. van der Laan & M. Hoeve (eds.), Tomorrow’s criminals. The development of child delinquency

and effective interventions. Farnham: Ashgate. 133-161.

Mesch, G. S. (2009). Parental mediation, online activities and cyberbullying. Cyberpsychology & Behavior, 12(4), 387-393. doi:10.1089/cpb.2009.0068

Navarro, R., Serna, C., Martínez, V., & Ruiz-Oliva, R. (2013). The role of Internet use and parental mediation on cyberbullying victimization among Spanish children from rural public schools. European Journal of Psychology of Education, 28(3), 725-745. doi:10.1007/s10212-012-0137-2

(24)

samenleving op het online risicogedrag van adolescenten vanuit een Europees perspectief. Mens en Maatschappij, 88(4), 350-374.

O'Keeffe, G. S., & Clarke-Pearson, K. (2011). The impact of social media on children, adolescents, and families. Pediatrics, 127(4), 800-804. doi:10.1542/peds.2011-0054 Ortega, R., Elipe, P., Mora-Merchan, J. A., Calmaestra, J., & Vega, E. (2009). The emotionel

impact on victims of traditional bullying and cyberbullying. A study of Spanisch adolescents. Journal of Psychology, 217, 197-204.

Plunkett, S.W., & Bámaca-Gómez, M. Y. (2003). The relationship between parenting,

acculturation, and adolescent academics in Mexican-Origin immigrant families in Los Angeles. Hispanic Journal of Behavioral Sciences, 25, 222-239.

Pujazon-Zazik, M., & Park, M. J. (2010). To tweet, or not to tweet: gender differences and potential positive and negative health outcomes of adolescents’ social internet

use. American Journal of Men's Health, 4(1), 77-85. doi:10.1177/1557988309360819 Rokven, J., Weijters, G., & van der Laan, A. M. (2017). Jeugddelinquentie in de virtuele

wereld: Een nieuw type daders of nieuwe mogelijkheden voor traditionele daders?. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Verkregen

vanhttps://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2017/0 4/11/tk-bijlage-jeugdelinquentie-in-de-virtuele-wereld/tk-bijlage-jeugdelinquentie-in-de-virtuele-wereld.pdf.

Rutter, M., Giller, A., & Hagell, A. (1998). Antisocial behavior by young people. Cambridge: University Press. The British Journal of Criminology, 40(3), 537-538. doi:10.1093/ bjc/40.3.537.

Scholte, R., Nelen, W., de Wit, W., & Kroes, G. (2016). Sociale veiligheid in en rond scholen. Monitor Sociale Veiligheid. Verkregen van

(25)

https://rijksoverheid.nl/documenten/raporten/2016/12/23/sociale-veiligheid-in-en-

rond-scholenhttps://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/12/23/soci ale-veiligheid-in-en-rond-scholen

Shen, Y. (2011). Effects of Chinese parental practices on adolescent school outcomes mediated by conformity to parents, self-esteem, and self-efficacy. International Journal of Educational Research, 50, 282-290. doi:10.1016/j.jier.2011.09.001

Shin, W., Huh, J., & Faber, R. J. (2012). Tweens' online privacy risks and the role of parental mediation. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 56(4), 632-649.

doi:10.1080/08838151.2012.732135

Smith, P. K., Mahdavi, J., Carvalho, M., Fisher, S., Russell, S., & Tippett, N. (2008). Cyberbullying: Its nature and impact in secondary school pupils. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(4), 376-385. doi:10.1111/j.1469-7610.2007.01846.x Sonck, N., & De Haan, J. (2011). Kinderen en internetrisico’s. Sociaal en Cultureel

Planbureau. Verkregen van

https://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2011/Kinderen_en_intern etrisico_s

Sonck, N., Nikken, P., & De Haan, J. (2012). Determinants of internet mediation: a comparison of the reports by Dutch parents and children. Journal of Children and Media, 7(1). 96-113. doi10.1080/17482798.2012.739806

Stattin, H., & Kerr, M. (2000). Parental monitoring: A reinterpretation. Child Development, 71(4), 1072-1085.

Vandebosch, H., & van Cleemput, K. (2009). Cyberbullying among youngsters: Profiles of bullies and victims. New Media and Society, 11, 1349-1371.

(26)

(2010). Compulsive Internet use among adolescents: Bidirectional parent-child relationships. Journal of Abnormal Child Psychology, 38, 77-89. doi:10.1007/s10802 -009-9347-8

Van Yperen, T. (1994). Problemen in de ontwikkeling van kinderen. In: J. Rispens, P.P. Goudena & J. J. M. Groenendaal (red.). Preventie van psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum.

Ybarra, M. L., Mitchell, K. J., Wolak, J., & Finkelhor, D. (2006). Examining characteristics and associated distress related to internet harassment: findings from the Second Youth Internet Safety Survey. Pediatrics, 118(4), 1169-1177.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de Wijzigingswet (Tweede Kamer, 2014) stelde het ministerie in mei 2013 als nadere invulling in artikel 2 lid 5 voor: “De werkzaamheden van de Autoriteit Consument en

De volgende kennis en vaardigheden zouden wat mij betreft een plek moeten krijgen in het hele nieuwe curriculum (niet alleen bij Nederlands, maar ook bij andere leerge- bieden):..

Bij de ‘Big Four’ ziet men dat deze regels Amerikaans georiënteerd zijn, terwijl dit voor de meerderheid van de accountants in Europa en Azië niet nodig is omdat die vrijwel nooit

zijn om te spelen. Wij beseffen ook dat onverwachte opdrachten voor het kind de plannen van de ouders voor het besteden van de middag, de avond of het weekend in de war kunnen

- Risico’s dienen op metaniveau, dus niet op objectniveau, beoordeeld te kunnen worden. De provincie Overijssel is een actor die op metaniveau data beoordeelt en dat

Uiteindelijk wordt met transparantie beoogd dat mogelijke maatschappelijke consequenties van het optreden van onder toezicht gestelde organisaties inzichtelijk worden gemaakt voor

Op basis van deze casestudy onder zes familiebedrijven kan de onderzoeksvraag of er een relatie is tussen de eigendomsvorm van het familiebedrijf en het gehanteerde

De NVWA moet zich als toezichthouder op het gebied van onder meer voedselveiligheid houden aan EU- wet- en regelgeving.. Zo hebben EU-lidstaten een verplichting om het toezicht op