• No results found

TTIP, Een discours analyse naar het karakter van Europa

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "TTIP, Een discours analyse naar het karakter van Europa"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

TTIP: Een discours analyse naar het karakter van Europa

Master Thesis Europese Studies Graduate School for Humanities Universiteit van Amsterdam Auteur: Ward de Boer Student nummer: 5933463 Scriptie begeleider: dhr. dr. P.W. (P.W.) Zuidhof Tweede lezer: mw. dr. A. (Annemarie) van Heerikhuizen Datum: 3 juli 2017 Woorden: 18.705

(2)

2

Inhoud

1. Inleiding ... 3

2. Opvattingen van de EU als actor; Manners, Damro en Diez ... 9

2.1 Manners ... 9

2.2 Kritiek op Manners ... 11

2.3 Damro ... 14

2.4 Gemeenschappelijke factoren Manners en Damro ... 16

2.5 Diez ... 16

2.6 Het Uitgangspunt ... 20

3. De context van TTIP ... 22

3.1 De EU en de markt ... 22

3.2 De EU en de VS ... 24

4. De EU als actor binnen TTIP ... 27

4.1 De geboorte van TTIP ... 27

4.2 De totstandkoming en bekendmaking van TTIP: november 2011 tot juli 2013 ... 29

4.2.1 Het eindrapport van de High Level Working Group on Jobs and Growth ... 29

4.2.2 De start van de onderhandelingen; het handelsmandaat ... 34

4.3 De eerste zes onderhandelingsrondes: juli 2013 tot en met juli 2014 ... 39

4.3.1 De eerste drie onderhandelingsrondes ... 39

4.3.2 De vierde tot en met de zesde onderhandelingsrondes ... 44

4.4 Samenvattend ... 46

5. Conclusie ... 49

(3)

3

1. Inleiding

Het Europese idee, of ideaal, een vredig en voortvarend Europa, is vanaf het begin de raison d'être van de Europese Unie geweest. Dit ideaal is gestoeld op de gemeenschappelijke doelen en wensen van de oprichtende staten in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. De

Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) werd in beginsel opgericht om een volgende oorlog op het Europese continent onmogelijk te maken. De daaropvolgende economische integratie, beginnend bij het verdrag van Rome, heeft de welvaart van de

gemeenschap vergroot. Als gevolg van de opeenvolgende stappen van economische integratie en de uitbreiding van de Unie wordt Europa en de Europese economie in toenemende mate als één behandeld. Zowel op nationaal als op internationaal niveau is ‘Europa’ een entiteit

geworden om rekening mee te houden. In de binnenlandse politiek worden nationale

aangelegenheden en wetgeving afgezet tegen de regels van ‘Europa’. Op internationaal niveau is het belangrijk wat het standpunt van ‘Europa’ is. Maar wat is ‘Europa’ in deze gevallen? In beide gevallen wordt met ‘Europa’ de Europese Unie bedoeld. De Europese Unie is natuurlijk niet hetzelfde is als het geografische gebied Europa maar toch wordt de Europese Unie zonder moeite ‘Europa’ genoemd door zowel internationale als nationale pers en politiek. ‘Europa’ wordt vaak als gegeven aangenomen. Maar waar staat ‘Europa’ voor, en hoe komen die standpunten tot stand? Op deze vraag zal in deze scriptie een antwoord worden gegeven.

De Europese Unie bestaat uit 27 lidstaten. Hoewel er tussen lidstaten nog grote verschillen bestaan, zijn deze staten toch overeengekomen om samen verregaande

samenwerking aan te gaan en hebben allen het acquis communitaire aangenomen. Daarnaast hebben de Europese staten van oudsher, maar versterkt door de Europese Unie, grote

economische banden met elkaar. Na de tweede wereldoorlog is daar zelfs een eigen variant op het marktkapitalisme uit voortgekomen, door sommige het Europese Model genoemd. Het Europese model is een variant op het marktkapitalisme dat uniek is in de wereld. Ondanks de verschillen hebben gemiddelde Europeanen meer met elkaar gemeen dan ze misschien zouden willen toegeven. Samen vormen zij de Europese Unie die steeds vaker als één actor wordt gezien die zowel relevant is voor de nationale als de internationale politiek.

In academische kringen is dan ook een trend ontstaan om de Europese Unie(EU) als actor in de wereld te definiëren, omdat zij zich op het internationale toneel steeds vaker als dusdanig opstelt. Dit doet de EU voornamelijk op het gebied van de gemeenschappelijke

(4)

4 markt en internationale vrijhandel waar de EU namens alle lidstaten mag onderhandelen zoals bij de Wereldhandels organisatie (WHO) verdragsonderhandelingen. De andere vlakken waarvoor de EU zich namens de lidstaten sterk voor maakt zijn onder andere:

ontwikkelingssamenwerking, mensenrechten en milieu. De EU stelt zich vooral als actor op in naam van de lidstaten op gebieden die onderdeel zijn van het ‘Europese idee’ en daarmee de Europese identiteit die gedeeld wordt door alle lidstaten. De nadruk blijft echter liggen op vrijhandel en de markt waarmee dat misschien wel het grootste gemeenschappelijke idee genoemd kan worden. Dit komt concreet tot uiting in het feit dat de EU op dit vlak mandaat heeft gekregen om namens de lidstaten te onderhandelen.

Democratie, mensenrechten, de rechtstaat en de bescherming van minderheden zijn enkele waarden die nooit ter discussie hebben gestaan binnen de Europese Unie. Aan het eind van de jaren tachtig zorgde de val van de Sovjet-Unie, en de wens van Centraal en Oost-Europese landen om tot de EU toe te treden er voor dat de Oost-Europese Unie zijn waarden en normen formeel moest maken. Hierop zijn de Kopenhagen criteria ontwikkeld en werden de eisen tot het toetreden van de EU concreet gemaakt in Acquis Communautaire. De val van de Sovjet-Unie zorgde er niet alleen voor dat de EU haar normen en waarden concreet moest maken. Binnen academische kringen, vooral in de internationale betrekkingen, moesten de theorieën door het uiteenvallen van de Sovjet-Unie herzien worden. Veel deskundigen hadden de manier waarop de Sovjet-Unie ten einde kwam niet zien aankomen. De manier waarop naar internationale betrekkingen werd gekeken en de rol van alle actoren daarin moest opnieuw worden uitgevonden. De val van de Sovjet-Unie is daarmee niet alleen aanleiding geweest voor de EU om een aantal normen en waarden te concretiseren maar ook de aanleiding geweest om de Europese Unie in het internationale toneel te herdefiniëren.

In 2002 publiceert Ian Manners een artikel waarin hij het concept Normative Power Europe (NPE) introduceert. Met het eindigen van de koude oorlog is volgens Manners de noodzaak ontstaan om de EU op internationaal niveau te herdefiniëren. Voornaamst standpunt is daarbij dat de macht van de EU op het internationale toneel niet alleen moet worden

gemeten in de mate waarop het de eigenbelangen kan behartigen (een ‘traditioneel’ beeld van internationale betrekkingen), maar ook in hoeverre het de conceptie van wat ‘normaal’ is kan vormen; het zetten van de internationale standaard op normatief niveau. Bovendien is de EU volgens Manners een postmoderne actor, waarbij niet alleen staatsbelangen worden

nagestreefd maar ook universele waarden als vrede en democratie. Manners identificeert dan ook een aantal kernnormen waarvoor de EU zich sterk maakt zoals democratie,

(5)

5 mensenrechten en duurzame ontwikkeling. Deze normen zijn binnen de EU tot stand

gekomen door een gezamenlijke geschiedenis en cultuur en mede beïnvloed door de Raad van Europa, de Verenigde Naties, Internationale instellingen en NGO’s. Volgens Manners is de EU een normatieve macht die zich laat leiden door haar eigen kernnormen en zich hier hard voor maakt op het internationale toneel.

Naast Manners introduceert Chad Damro op zijn beurt zijn eigen visie op de Europese Unie en doopt deze als reactie om in Market Power Europe (MPE). Omdat de Europese Unie in feite vooral gestoeld is op de grote gemeenschappelijke markt, is het ook daar dat de EU haar identiteit vindt. De Europese Unie zal op het internationale toneel vooral acteren als belangenvertegenwoordiger van haar eigen interne markt en de EU is daarom het beste te begrijpen wanneer er met dit idee naar gekeken wordt. Beide begrippen zullen later in meer detail besproken worden.

In tegenstelling tot andere actoren zoals de Verenigde Staten of China kenmerkt de EU zich omdat zij haar normen of marktbelangen niet met dwang probeert op te leggen, in plaats daarvan worden economische of politieke middelen gebruikt. In 1972 heeft Duchêne daarom het concept van de Europese gemeenschap als Civiele macht ontwikkeld. Duchêne stelt dat de EEG haar doelen niet met militaire maar met civiele middelen probeert te bereiken; in plaats van militaire dreiging, maakt de EU gebruik van zijn economische macht om haar

doelstellingen te behalen. Deze vreedzame vorm van extern beleid geeft de EU enkele unieke eigenschappen en speerpunten. Deze doelstellingen zijn niet alleen economische of militaire belangen maar ook het streven naar vrede, veiligheid en het verspreiden van Europese

normen. De normen van de EU worden ook niet door militaire dwang opgelegd maar worden ‘vrijwillig’ overgenomen, al dan niet onder economische of politieke druk. De hervormingen in Centraal en Oost-Europa na de val van de muur dienen als goed voorbeeld hiervan. De Europese Unie heeft een model gecreëerd met bijbehorende normen en waarden waaraan ontwikkelende landen zich willen spiegelen. Voornamelijk om toegang te krijgen tot de grote en welvarende Europese marktplaats.

De Europese normen waar Manners aan refereert zijn zoals hij al aangeeft niet van het ene op het andere moment ontstaan en deze zijn ook verre van vanzelfsprekend. Dat interne normen en de invulling van de interne markt niet zonder discussie tot stand zijn gekomen wordt duidelijk wanneer gekeken wordt naar de ontwikkelingen tijdens de totstandkoming van de interne markt en het verdrag van Maastricht. Tijdens de totstandkoming van het

(6)

6 verdrag van Maastricht en de interne markt waren er verschillende ideeën hoe die Europese interne markt Europa er uit zou moeten zien. Bastiaan van Apeldoorn onderscheidt hierin drie stromingen: een sociaaldemocratische, een neomercantilistische en een neoliberale stroming. De sociaal democratische visie was erop gericht het Europese sociale model te beschermen, het neomercantilisme de Europese industrie tegen toenemende internationale concurrentie te beschermen terwijl de neoliberale stroming juist groot voorstander was van het vrije markt principe zowel binnen als buiten de EU. Van Apeldoorn concludeert dat uiteindelijk de neoliberale stroming dominant is geweest. In de constructie van bijvoorbeeld de Euro zijn duidelijk neoliberale elementen terug te vinden. Tegelijkertijd is er binnen Europa echter een trots voor het eigen ‘Europese’ economische model waarin de burger beschermd wordt tegen de grillen van een kapitalistische markteconomie.

Kortom, de normen van Europa en dus de EU ontwikkelen zich en zijn geen vaststaand gegeven. De drie stromingen die van Apeldoorn onderscheid bij het tot stand komen van het verdrag van Maastricht is hier een goed voorbeeld van. Zowel de Europese normen als de Europese markt zijn niet binnen een dag gebouwd en zijn beide onderdeel van de EU. Een scherpe scheiding tussen Manners en Damro is waarschijnlijk niet te maken omdat zowel de markt als de Europese normen enkele belangrijke speerpunten zijn van de EU als internationale actor. Bovendien zijn deze normen of de manier waarop tegen de markt wordt aangekeken geen vaststaand gegeven en kan dit veranderen over tijd. Voor een goed begrip van de EU als actor hebben beide auteurs een belangrijk onderdeel van de EU als actor geïdentificeerd en beschreven. Of deze beschrijvingen bestemd zijn tegen de tand des tijds valt echter te bezien omdat beide vasthouden aan een passieve definitie van de EU, een momentopname.

Zowel Manners als Damro gaan er vanuit dat de EU als internationale actor

gedefinieerd wordt door wat het intern is. Hetzij een gemeenschap met dezelfde normen en waarden of een grote interne markt. Het gedrag van de EU als actor op het internationale toneel wordt bepaald door deze intrinsieke waarden. Thomas Diez stelt echter dat deze stelling niet zo scherp gemaakt kan worden. Hoe de EU zich opstelt als actor is volgens Diez geen vaststaand gegeven maar wordt elke keer in de interactie met derden opnieuw

uitgevonden. De stelling van Diez is dat de EU zichzelf definieert in de omgang met derden. Elke keer opnieuw. Daarnaast stelt Diez dat de voorkeuren en belangen van de EU niet altijd vaststaan maar dat deze mede tot stand komen in het discours. Dat discours bepaalt

(7)

7 staat de manier waarop de EU zichzelf zal opstellen vrijwel vast, gebaseerd op de punten die zij vinden dat de EU definiëren.

Uit de tegenstellingen van bovenstaande theorieën komt de hoofdvraag van deze scriptie: Hoe komen de Europese normen (of belangen) in de praktijk tot stand en hoe kunnen we de EU als actor het beste begrijpen? Het beantwoorden van deze vraag zal ons inzicht geven hoe de EU als internationale actor gedreven wordt met betrekking tot haar normen en waarden en welke factoren hierop van invloed zijn. Dit zal leiden tot een beter begrip van de EU als actor. De uitgelezen mogelijkheid om dit te onderzoeken is het veelbesproken

Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) waarover al jaren onderhandeld wordt. TTIP door zijn mogelijke gevolgen van groot belang. Deze heeft dan ook al bijzonder veel aandacht gekregen in media en wordt in uiterste gevallen zelfs gezien als gevaar voor de bevoegdheid van de lidstaten. Binnen de onderhandelingen van TTIP staan de markt, normen en waarden centraal en het is daarom een uitgelezen mogelijkheid om te onderzoeken welke standpunten de EU zich aan vasthoudt. Een onderzoek naar de manier waarop de EU

onderhandeld rondom het TTIP verdrag geeft ons inzicht in het standpunt van de EU, hoe deze tot stand komt en daarmee hoe de EU het beste als actor op het internationale toneel te begrijpen is.

Om dit te realiseren zal in het eerste hoofdstuk eerst de theoretische achtergrond worden uiteengezet van de standpunten voor de definiëring van de EU als actor. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de theorieën van Manners en Damro tegenover die van Diez. Een begrip van de theorieën rondom de EU als actor op het internationaal toneel is noodzakelijk om later te kunnen bepalen hoe de normen van de EU rondom TTIP tot stand komen. Zijn de normen van de EU intrinsieke waarden zoals NPE en MPE beargumenteren of worden deze mede beïnvloed door het discours? In hoofdstuk drie zal het belang van de markt voor de EU en de voorgeschiedenis van TTIP uiteengezet worden. Wat zijn de precedenten van TTIP en hoe past dit in de geschiedenis van Europese integratie? In het hoofdstuk vier zal vervolgens het discours en de onderhandelingen van TTIP zelf besproken worden en zal geduid worden hoe de normen van de EU tot uiting komen in de onderhandelingen. Uit dit onderzoek zal de conclusie worden getrokken ons begrip van de EU als internationale actor kunnen

aanscherpen ten opzichten van Manners, Damro en Diez op basis van de onderhandelingen rondom TTIP. Het uiteindelijke doel van de scriptie is de lezer bewust te maken van, en kritisch na te laten denken over, de normen en belangen waar de EU voor staat en hoe deze tot stand komen. Daarnaast moet de vraag gesteld worden of deze overeen komen met het

(8)

8 (ideaal) beeld dat we van Europa hebben en hoe deze zich als actor op het internationale toneel moet gedragen.

(9)

9

2. Opvattingen van de EU als actor; Manners, Damro en Diez

Om tot deze conclusie te kunnen komen moet eerst het theoretisch kader geschetst worden waaraan de onderhandelingen rondom TTIP gespiegeld zullen worden. Dit kader zal zich voornamelijk richten op de uiteenzettingen van Manners, Damro en Diez die elk hun eigen visie hebben gegeven op wat voor actor Europa is en hoe deze en haar standpunten het beste beschreven kunnen worden. In het volgende hoofdstuk zullen daarom opeenvolgend de standpunten van Manners, Damro en Diez naast elkaar gezet worden. Gewapend met deze kennis kan de vraag beantwoordt worden hoe de normen die de EU naar voren brengt in de onderhandelingen rondom TTIP tot stand komen.

2.1 Manners

Ian Manners introduceerde het concept Normative Power Europe(NPE) in 2002 in zijn inmiddels beroemde artikel (Manners, 2002). In dit artikel probeert Manners te herdefiniëren hoe over de EU wordt nagedacht op het internationale toneel. Hij baseert zich hierbij op eerdere visies van de EU als een civiele macht of een militaire macht zoals voorgesteld door Duchêne (Duchêne, 1972) en Bull (Bull, 1982). Duchêne was van mening dat de Europese gemeenschap haar belangen het beste kon behartigen met civiele middelen. Bull zette zich hier tegen af en stelde dat de EU pas als internationale actor gezien kon worden wanneer er een grotere samenwerking op militair gebied tot stand zou komen waardoor beleid met militaire middelen ondersteund kon worden. Ondanks deze verschillen hebben beide visies enkele gemeenschappelijke kenmerken. Beide hielden ze vast aan de status quo van de koude oorlog en vertrouwden op empirische middelen om doelen te bereiken. Manners zet zich met NPE af tegen deze visies om twee redenen. Ten eerste omdat NPE niet slechts uitgaat van empirische middelen om doelen te bereiken: het verspreiden en ideeën of normen kan invloed hebben op derden zonder dat daar economische of militaire middelen voor nodig zijn. Ten tweede omdat NPE voorbij gaat aan de eigenbelangen van de EU zoals bij internationale betrekkingen zoals bij Duchêne en Bull wel het geval is. NPE is het idee dat de EU als actor niet alleen eigenbelangen nastreeft maar ook de standaard zet wat betreft normatieve waarden en de opvatting van wat als ‘normaal’ wordt gezien op het internationale toneel (Manners, 2002, p. 239). Dit neemt echter niet weg dat het verspreiden van normen wel in het belang

(10)

10 kan zijn van de Europese Unie, Manners probeert alleen te benadrukken dat dat niet per definitie het doel hoeft te zijn.

De unieke geschiedenis en institutionele basis van de EU maakt verder wat volgens Manners de EU als actor uniek maakt op het internationale toneel. Hierdoor heeft het enkele unieke kenmerken. Manners identificeert vijf kernnormen en vier secundaire normen die zich historisch hebben gevormd. Deze kernnormen zijn vrede, vrijheid, democratie, rechtsstaat en mensenrechten. De vier secundaire normen zijn sociale solidariteit, anti-discriminatie,

duurzame ontwikkeling en goed bestuur (Manners, 2002, p. 243). Vrede en veiligheid komen voort uit de restanten van de tweede wereldoorlog. Democratie, de rechtsstaat en

mensenrechten ontwikkelden zich als tegenpool van het communistische oosten en werden uiteindelijk ook leidend in de transitie van Centraal en Oost-Europese landen na de val van de muur. Sociale solidariteit kan gezien worden als een tegenbeweging tegen de toenemende liberalisering van Europa na de Europese Akte en anti-discriminatie kwam voort uit zorgen voor racisme en de onderdrukking van minderheden in de jaren negentig. Duurzame

ontwikkeling kwam voort uit de top van Rio en werd onderdeel gemaakt van het verdrag van Amsterdam. Goed bestuur, ten slotte, staat nergens officieel in verdragen maar wordt

regelmatig aan gerefereerd en in het bijzonder bij implementatie van ontwikkelingssamenwerking (Manners, 2002, p. 244).

De normatieve basis van de EU betekent echter niet automatisch dat de EU ook een normatieve macht is. Manners identificeert zes manieren waarop normen worden verspreid: besmetting, diffusie door voorlichting, diffusie door procedures, overdracht, openlijke diffusie en culturele diffusie (Manners, 2002, pp. 244-245)(mijn vertalingen). Besmetting betekent dat normen zonder enige intentie door derden worden overgenomen. Goed voorbeeld doet goed volgen. Diffusie door voorlichting komt voort uit bijvoorbeeld communicatie en

beleidsinitiatieven vanuit de commissie. Diffusie door procedures komt voort uit een langdurige samenwerking waardoor normen worden overgenomen, zoals

ontwikkelingsverdragen of uitbreidingsonderhandelingen. Openlijke verspreiding komt voor uit langdurige handel of hulp dat handel bevorderd zoals de Phare en Tacis programma’s. Openlijke diffusie komt voort uit de expliciete fysieke aanwezigheid van de EU in derde staten in de vorm van ambassades of delegaties. Culturele diffusie als laatste komt, niet verassend, voort uit het overnemen van cultuur. Door de de normatieve basis van de EU te kennen en de manier waarop normen verspreid kunnen worden kan beter vastgesteld worden hoe succesvol de EU is in het verspreiden van normen en het zetten van de internationale

(11)

11 standaard. Manners geeft in zijn betoog het beroemde voorbeeld van de doodstraf en stelt dat de EU redelijk succesvol is en zich in ieder geval als een normatieve macht gedraagt door los van het eigenbelang en het primaat van de natiestaat te handelen. In andere woorden: Hoewel het nastreven van het afschaffen van de doodstraf buiten de eigen grenzen niet direct het belang van de EU behartigd is het toch iets dat door de EU wordt nagestreefd. Dit bevestigd het normatieve karakter en de normatieve macht van de EU.

2.2 Kritiek op Manners

Na de introductie van Manners in 2002 is er een levendig debat rondom NPE ontstaan. Enkele van deze kritieken zullen hier kort besproken worden. Giuseppe Balducci (Balducci, 2010) stelt dat in de NPE literatuur voorbij wordt gegaan aan de interne complexiteit van de EU door de EU als een unitaire actor te beschouwen. Binnen de unie spelen er namelijk

verschillende actoren: de lidstaten, de commissie en een samenwerking van de lidstaten in het gemeenschappelijk buitenlandbeleid. Elke lidstaat heeft haar eigen belangen en middelen en vormt een eigen externe beleid. Balducci stelt daarom dat de interne werking van NPE kritisch bekeken moet worden om een belangrijk gat in de NPE literatuur aan te vullen. Hij doet dit aan de hand van inzichten uit Multi-level governance literatuur en het liberaal constructivisme. Een ander punt van kritiek van Balducci is dat het NPE debat de identiteit van de EU als normatieve macht als een gegeven aanneemt in plaats van deze te

problematiseren (Balducci, 2010, p. 40). In hoeverre zijn het daadwerkelijk normatieve belangen die worden nagestreefd door Europa? Balducci verdedigd zijn stelling door het externe beleid van de Europese actoren richting China met betrekking tot mensenrechten onder de loep te nemen. Hij komt tot de conclusie dat in het gemeenschappelijk

buitenlandbeleid binnen de EU slechts tot een hele kleine gelijke deler gekomen kan worden wat leidt tot een zwak normatief standpunt. Het deel van beleid van de commissie dat zich op mensenrechten richt wordt slecht gecoördineerd en de commissie focust op handel omdat daar de meeste competenties van de commissie liggen. Mensenrechten worden hier los van

beschouwd en de commissie neemt dus ook een zwakke normatieve positie in. De lidstaten richtten zich vooral op hun eigen handelsbelangen en stellen dat er al op andere niveaus naar mensenrechten wordt gekeken. Eindresultaat is dat Europa, als gevolg van interne

(12)

12 handelsbelangen. De heterogene belangen en interesses binnen de Unie gecombineerd met een drang tot een gemeenschappelijk standpunt te komen zorgt er voor dat lidstaten die zich sterk voor mensenrechten inzetten hun standpunt afzwakken ten gunste van Europese

eensgezindheid. Een eensgezindheid die er in praktijk anders uitziet dan NPE en Manners zijn kernwaarden doen voordoen. Uiteindelijk blijven strategische en handelsbelangen

belangrijker, aldus Balducci.

Steve Wood is het grotendeels met deze conclusie van Balducci eens, hij stelt dat de EU zichzelf graag ziet als normatieve macht maar de effectiviteit is vaak maar beperkt (Wood, 2009). Wood concludeert dat de EU alleen normatieve verandering kan veroorzaken in asymmetrische verhoudingen waarbij de EU duidelijk de bovenliggende partij is.

Normatieve verandering wordt dan eerder afgedwongen dan dat deze uit pure

aantrekkingskracht van de normatieve waarden worden overgenomen. In situaties waarin de EU een minder sterke onderhandelingspositie inneemt lukt het maar slecht om universele normen hoog op de agenda te plaatsen. Wood neemt als voorbeeld de relaties van de EU met de olie en gas producerende landen rond de Kaspische zee waar de democratie en

mensenrechten graadmeters zelfs zijn verslechtert sinds de eerste verdragen met de EU

(Wood, 2009, p. 119). Wood onderkent dat de EU wel een ander soort actor is door universele normen en waarden waarvoor ze zich sterk maakt. Wanneer andere belangen zoals energie een rol spelen worden die echter snel naar de achterkant geschoven. Hoeveel macht de EU heeft om normen te verspreiden hangt volgens Wood dus sterk af van de

machtsverhoudingen.

Deze zelfde vaststelling doen ook Hettne en Söderbaum, zij komen echter tot een andere conclusie (Hettne & Söderbaum, 2009). Ze zijn het met Wood eens dat de mate waarop de EU normen op de agenda zet af hangt van de relatieve machtsposities. Ze stellen vast dat die macht bij uitbreiding en ontwikkelingssamenwerking een stuk groter is dan tegenover sterke grootmachten. Regionale samenwerking zoals de European Neighbourhood Policy en ASEAN liggen hier tussenin. Waar Hettne en Söderbaum van Wood en Balducci afwijken is dat zij vaststellen dat er aanwijzingen zijn dat de EU de normen en waarden niet verspreiden omdat deze universeel zijn, maar omdat deze hun eigen belangen bevorderen. Een voorbeeld hiervan is het Cotonau verdrag met de ACP landen waarvan ook gezegd wordt dat deze vooral de handelsbelangen van de EU veiligstelt (Hettne & Söderbaum, 2009, p. 546). In plaats van een normatieve of civiele macht zien ze de EU dan ook als ‘soft imperialism’. Een actor die zijn eigen belangen en visie oplegt aan andere door niet militaire middelen zoals bij

(13)

13 een civiele of normatieve macht. Hettne en Söderbaum trekken dus in twijfel in hoeverre NPE serieus kan worden genomen en of het niet slechts een façade is voor een materialistischere agenda.

Een andere analyse van NPE komt van Parker en Rosamond (Parker & Rosamond, 2013). Zij stellen dat NPE en het onderzoek daarnaar in twee categorieën kan worden opgesplitst. Enerzijds kan je NPE als een realiteit opvatten en daar kritiek op leveren, anderzijds kan je NPE als een benadering zien op het internationale actorschap van de EU. Dat wil zeggen, NPE is geen object maar een benadering om een kritische analyse van de EU op te kunnen zetten. Hierbij accepteer je dat beleid en normen van de EU niet eenduidig zijn en bovendien niet vaststaan. Rosamond en Parker beargumenteren zelf dat de distinctie tussen de natiestaten als Westfaals en de EU als post-Westfaals niet vanzelfsprekend is. Het model van de EU is gebaseerd op denkbeelden die binnen nationale staten ontwikkeld zijn. De EU heeft geprobeerd oorlog te voorkomen door traditionele verhoudingen tussen staten te veranderen door nationale verantwoordelijk over te hevelen naar een supranationaal orgaan. Dit is gebeurd door allereerst de markt voor kolen en staal gezamenlijk te organiseren. Volgende grote stappen in Europese integratie hadden ook altijd met de markt te maken. De markt als norm moet volgens Parker en Rosamond niet onderschat worden en het is deze die de EU ook naar buiten probeert te verspreiden. Dit is iets wat NPE debatten tot nu toe te weinig hebben belicht vinden de auteurs.

Deze bijdrage is belangrijk omdat het twee dingen aan de orde stelt. Ten eerste bevestigt het opnieuw dat NPE moeilijk als een vaststaand gegeven, of vaststaande kracht kunnen opvatten. Het is geen realiteit. Wel is een normatieve benadering, of ‘normative power approach’ een goede manier om de EU als actor te analyseren. Dit is omdat normen onmiskenbaar wel een belangrijke rol spelen in het beleid van de EU. Een goed doel van onderzoek kan dus zijn om te onderzoeken waar de normen van de EU vandaan komen. Parker en Rosamond hebben daar een begin aan geleverd door te stellen dat ‘market cosmopolitism’, zoals zij het noemen, vanaf het begin fundamenteel is geweest voor het project van de EU en dat het dit nu naar buiten probeert te verspreiden. Dat handel en de markt vanaf het begin een belangrijke rol hebben gespeeld in de EU is evident.

Duidelijk is dat de EU een actor is waarbij normen in ieder geval op papier een hogere prioriteit hebben dan bij andere actoren. Deze normen worden verspreid door voorbeeld of door actieve inmenging van de EU zelf. De normen worden echter al snel aan de kant gezet

(14)

14 wanneer er andere belangen zoals energie en handel op het spel staan. De normatieve kant van de EU komt daardoor het best tot zijn recht in asymmetrische relaties waarin de EU een sterke onderhandelingspositie heeft. Daarbij is het nog maar de vraag of de EU de normen verspreid uit welwillendheid of voor eigenbelang.

2.3 Damro

Iemand die hier op inspeelt is Chad Damro. In 2012 introduceerde Damro zijn visie op

Europa, die van Market Power Europe (MPE). Net als Manners vindt Damro dat de macht van Europa voortkomt uit wat Europa aan intrinsieke waarde in zich heeft. Waar hij verschilt van Manners is echter dat hij de EU vooral ziet als een grote markt. Vooral ook omdat de

opeenvolgende stappen in de Europese integratie altijd geconcentreerd waren rondom de markt. De macht van de EU komt volgens Damro dus vooral voort uit de grote interne markt van de EU (Damro, 2012). Daarbij wil Damro niet ontkennen dat normen een rol spelen in de Europese identiteit, alleen dat deze een minder grote rol spelen dan bij Manners het geval is. Bij het bepalen van de identiteit van de EU als actor is de markt de dominante factor (Damro, 2012, p. 685). Dat wil niet zeggen dat de EU een onvoorwaardelijke voorstander is van de vrije markt, maar slechts dat de macht van de EU volgens Damro voortkomt uit de grote interne markt van de EU en de institutionele structuur die daar samen mee gevormd is.

Het idee van Market Power Europe (Damro, 2012) is gebaseerd op 3 pijlers die er samen voor zorgen hoeveel macht Europa naar buiten kan uitoefenen. Deze drie zijn 1: de grote van de mark. 2: de institutionele basis van de EU en 3: het bestaan van verschillende belangen en belangengroepen. Damro brengt naar voren dat alleen het bestaan van een grote interne markt al voor macht zorgt. Dit vermindert namelijk de behoefte van de EU om regulering aan te passen voor derden. Voor diezelfde derden is het echter interessant om aan EU standaarden te voldoen om marktoegang te krijgen. De omvang van de interne markt kan als pull-factor fungeren voor anderen om aan EU normen te voldoen. De interne markt fungeert dan als een materiële macht doordat derden toegang tot de markt willen, maar ook als een ‘normatieve’ macht omdat anderen hun (product)standaarden zullen aanpassen omdat deze binnen een grote markt als de EU niet snel zullen veranderen. Tegenover andere relatief grote marktblokken is dit vanzelfsprekend in mindere mate het geval.

(15)

15 Naast het bestaan van een grote interne markt, zijn ook de institutionele eigenschappen van de EU essentieel voor MPE. De EU produceert regulering die de marktwerking kan verruimen of belemmeren wat op zijn beurt ook belangrijke externe effecten kan hebben (Damro, 2012, p. 687). Voor een goed begrip van MPE moet dan wel rekening worden gehouden met de interne totstandkoming van deze standaarden. Deze worden binnen de EU bepaald door de Commissie, het Europese Parlement en het Europese gerechtshof, maar er moet ook rekening worden gehouden met individuele lidstaten en machtige lobbygroepen of NGO’s. Uiteindelijk maakt de expertise, coherentie en sterke mogelijkheden om sancties op te leggen dat de EU een sterke institutionele basis heeft. Deze zorgen er niet alleen voor dat de regels binnen de EU worden nageleefd, maar geeft de EU ook meer mogelijkheden om met autoriteit te spreken op het internationale toneel. Volgens Damro zorgen deze eigenschappen ervoor dat de EU onbewust al haar standaarden verspreid omdat derden het voorbeeld van de EU volgen om toegang tot de markt te krijgen en angst voor sancties. Maar het geeft de EU ook de benodigde middelen om bewust anderen de wil op te leggen mocht daartoe besloten worden. De institutionele eigenschappen van de EU zijn daarom een belangrijk onderdeel van MPE. De hierboven genoemde belangengroepen spelen niet alleen een rol wat betreft de interne regelgeving van de EU. Volgens Damro bepalen deze mede wanneer een externalisatie van EU regels moet worden nagestreefd. Dit betekend dat zij mee bepalen wanneer de EU zich als Market Power Europe op het internationale toneel zal gedragen (Damro, 2012, pp. 688-689).

Deze eigenschappen zijn samen verantwoordelijk voor de mate waarin de EU succesvol is haar eigen regels te externaliseren. Damro benadrukt dat het geen verklarende theorie is voor Europese Integratie of Europa maar een concept waarmee de EU in het internationale toneel begrepen kan worden. Net als Manners en NPE stelt Damro dat de rol die de EU speelt op het internationale toneel vooral wordt bepaald door wat het is. Echter, in plaats van een set van kernnormen en secundaire normen is de EU volgens Manners vooral een grote interne markt met zijn eigen institutionele capaciteiten en belangengroepen. Volgens Damro is de beste manier om te bepalen of de EU een normatieve macht of een marktmacht is door te kijken of de EU meer geneigd is haar normen of haar regelgeving te verspreiden, waarbij regelgeving een uiting is van marktmacht (Damro, 2012, p. 697).

(16)

16

2.4 Gemeenschappelijke factoren Manners en Damro

Manners en Damro verschillen op een belangrijk punt van mening. Hoewel beide vinden dat de EU als actor gedefinieerd wordt door wat het is¸ hebben ze beide een ander idee wat de kenmerkende eigenschappen van de EU zijn. Is het de normatieve kant van Manners, gevormd door de unieke institutionele inrichting van de EU en de historisch gevormde normen? Of is het toch het meer pragmatische marktdenken van Damro en ontleend de EU zijn bestaansdoel en bestaansrecht vooral uit de grote gemeenschappelijke markt. Dit is een discussie waar we ons in de huidige context niet mee bezig hoeven te houden. Belangrijker is om vast te stellen dat de voorkeuren van de EU als actor in het internationale toneel van te voren vaststaan en worden bepaald door wat de EU van binnen is. Bij Manners zijn die voorkeuren van tevoren vastgelegd als gevolg van historisch ontwikkelde normen, bij Damro wordt de voorkeur van de EU steeds opnieuw vóór onderhandelingen vastgesteld door de verschillende belanghebbende. Bij beide heeft de strijd om normen (in het geval van Manners), of de beslissing om te externaliseren of niet (in het geval van Damro) al plaatsgevonden. De standpunten zijn bepaalt en staan vast wanneer de EU deze op het internationale toneel tot uiting brengt. In aanvulling op Manners en Damro hebben

verschillende auteurs aangetoond dat de scheiding tussen normen en belangen niet zwart-wit is. Het zetten van de internationale standaard en het externaliseren van de eigen normen zijn ook in het (economische) belang van de EU. Bovendien zijn marktreguleringen en

marktnormen ook normatief. Wanneer de EU geanalyseerd wordt als actor sluiten normatieve standpunten en marktbelangen elkaar dus niet direct uit. Wel komen ze allebei naar voren uit de interne waarden of besluitvorming van de EU.

2.5 Diez

Een groot criticus van veel integratie theorieën, een ook van NPE, is Thomas Diez. Thomas Diez maakt zich vooral sterk voor de rol van discours in het debat van Europese integratie. Deze wordt te vaak vergeten in andere theorieën, aldus Diez. ‘Europa’ wordt in de Europese Studies beschreven op eenzelfde wijze als een zoöloog een nieuw ontdekt dier beschrijft. Deze probeert hem door vergelijking met andere en het toeschrijven van enkele kenmerken te plaatsen en te duiden. Diez pleit er daarvoor voor dat het discours en de invloeden van

(17)

17 discours op Europese integratie en beleid serieus moeten worden genomen. Hij baseert dit op het feit dat beschrijvingen van ‘Europa’ niet objectief en onschuldig zijn maar onderdeel zijn van de constructie van wat ‘Europa’ is. Beschrijvingen van ‘Europa’ beschrijven geen op zichzelf staande identiteit, maar zijn zelf onderdeel van die identiteit (Diez, 1999, p. 499). Diez onderbouwt dit door middel van drie opeenvolgende filosofen/politiek theoretici waardoor hij geïnspireerd is. Deze zijn Austin, Foucault en Derrida (Diez, 1999).

Austin introduceerde het feit dat taal meer is dan alleen een woord maar ook betekenis geeft en een debat kan vormen. Het voorbeeld dat hij geeft is dat in de jaren zestig in het Verenigd Koninkrijk (VK) vooral over de EU werd gesproken als ‘common market’ terwijl dat in Duitsland ‘gemeinschaft’ was. Beide termen geven een andere waarde aan ‘Europa’. Omdat het in het VK met de markt geassocieerd werd is het een bijzonder kleine stap om een voorstander van de markt een voorstander van Europa te maken en andersom. In Duitsland wordt met de term ‘gemeinschaft’ een Europa als gemeenschap neergezet dat meer is dan alleen de markt. Dit is opvallend omdat beide aan hetzelfde ‘Europa’ refereren. Men kan zeggen dat een Duitse en een Engelse zoöloog ‘Europa’ hebben beschreven maar in dat proces hebben zij verschillende eigenschappen als kenmerkend aangeduid. Hiermee hebben zij elk in hun eigen land een specifiek discours rondom ‘Europa’ geïntroduceerd en hiermee de toekomst van het debat deels vormgegeven (Diez, 1999, p. 602).

De tweede stap, geïnspireerd door filosoof Foucault, verduidelijkt wat de politieke kracht is van een dergelijk discours rondom Europa. Deze stap stelt dat hoe ‘Europa’ wordt neergezet in het discours, de beleidsmogelijkheden rondom ‘Europa’ beperkt. In het

hierboven besproken voorbeeld zal de discussie rondom ‘Europa’ in het VK waarschijnlijk vooral gaan over Europa als economisch project. De beleidsmogelijkheden voor het VK rondom ‘Europa’ zijn dan alleen legitiem wanneer dat beleid de gemeenschappelijke markt of economische voordelen versterkt. Politieke opties, bijvoorbeeld het afdragen van

competenties of meer samenwerking op militair gebied, zijn voor een project als de ‘common market’ natuurlijk niet voor de hand liggend en zullen daarom minder legitimiteit krijgen. In het geval van ‘gemeinschaft’ zijn die onderwerpen veel eerder bespreekbaar.

De stap die Diez maakt is dus dat een discours niet alleen vormend is voor een begrip als ‘Europa ‘, maar ook bepaalt welke beleidsopties er mogelijk zijn. Hierdoor is de

discursieve strijd rondom concepten ook een politieke strijd. Niet alleen onder individuen om betekenis te geven aan een begrip, maar ook onder verschillende discoursen die de wereld

(18)

18 ‘construeren’. “The Struggle to impose meaning on such terms as ‘Europe’ is not only a struggle between politicians but also between the different discourses that enable actors to articulate their positions” (Diez, 1999, p. 603). De kracht van het discours is dus dat het onze conceptie van Europa construeert. Daarmee beperkt het discours de mogelijke beleidsopties tot de opties die binnen het op dat moment gangbare discours logisch of acceptabel zijn. Diez benadrukt hierbij dat een verandering van discours een verandering niet veroorzaakt maar

mogelijk maakt.

Dat het discours kan veranderen, en daarmee effect heeft op het verloop van Europese Integratie toont Diez aan met de introductie van de derde stap, geïnspireerd door Derrida. Volgens Derrida staat de betekenis van woorden en taal niet vast. Bij elke articulatie van een woord of concept bestaat de mogelijkheid dat er een nieuwe betekenis aan wordt toegevoegd. Het voorbeeld dat Diez hierbij geeft is wederom de situatie in het Verenigd Koninkrijk in de jaren 50 en 60. Daar werd in het begin Europese integratie vooral als een intergouvermentele aangelegenheid gezien. Door de nadruk rondom de economische voordelen en de

gemeenschappelijke werd echter langzamer hand een supranationaal beleid op economisch vlak mogelijk (Diez, 1999, p. 607). Door verschillende articulaties van een begrip of concept door actoren (onder andere de pers, de publieke en private sector), is dit discours steeds in beweging. De betekenissen of impliciete bedoelingen van een begrip kunnen veranderen en daarmee de betekenis van woorden of concepten. Diez spreekt hierbij over Discursive Nodal Points waarvan de betekenis kan veranderen wanneer de ondersteunende meta-narratieven veranderen1. Dit houdt een verandering van het discours in en kan daarmee de opties rondom Europese integratie veranderen. Het discours is dus niet slechts beschrijvend van Europese Integratie of Europees beleid, maar is er onderdeel van en bepaald mede welke beleidsopties er mogelijk zijn. Een verandering in discours kan een verandering in beleid aankondigen of verklaren waarom sommige opties onbespreekbaar zijn.

Wat betekent dit voor NPE en MPE? Diez begint met de observatie dat de EU, hoewel een bijzonder soort nieuwe actor, niet de enige of eerste normatieve macht is. Daarnaast heeft Diez twee aanmerkingen op NPE die van belang zijn. De eerste is dat de scheiding tussen NPE, CPE en MPE misschien niet zo sterk is als Manners en Damro doen voorkomen. Volgens Diez is de vraag niet zo zeer of een actor een normatieve macht is maar in welke mate dat het geval is. Normatieve doelen kunnen ook met civiele of militaire middelen

1 Een uitgebreidere bespreking van de rol van Discursive Nodal Points in het discours kan gevonden worden in

(19)

19 behaald worden maar in dat geval wordt de scheiding tussen normatieve, civiele en militaire macht snel vaag. Dit kan als gevolg hebben dat militaire macht de normatieve kant

ondersteund maar de militaire macht geleidelijk belangrijker wordt, zoals volgens Diez het geval is geweest bij de Verenigde Staten (Diez, 2005, pp. 622-623). Bovendien sluiten normen en economische (strategische) belangen elkaar niet uit. Deze normen kunnen deze belangen zelfs bevorderen (Diez, 2005, pp. 624-625).

De tweede aanmerking op NPE, en die ook toegepast kan worden op MPE, is de mate van reflectie. Diez, als discours analist, stelt dat de identiteit van de EU als normatieve macht past in het discours en in de relatie met derden gecreëerd word en hiermee is het geen

vaststaand gegeven. Hierbij wordt gebruik gemaakt van ‘othering’. De identiteit van de EU wordt gecreëerd door zich af te zetten van de ander. Op zichzelf staand is een discours van de EU als welwillende macht die universele normen probeert te verspreiden niet heel schadelijk. Wanneer er echter niet naar binnen wordt gekeken, of de EU zichzelf wel aan de normen houdt die het naar buiten probeert te verspreiden, kan het dat betekenen dat de EU zijn eigen tekortkomingen kan negeren maar wel andere de wil op wil leggen (Diez, 2005, p. 627). Diez zijn aanmerkingen zijn eigenlijk een waarschuwing dat het NPE discours zich zo kan

ontwikkelen dat interne tekortkomingen over het hoofd worden gezien terwijl het normatieve karakter van de EU steeds meer kan militariseren. Een constante deconstructie van het

discours en van de normen die de EU probeert te verspreiden kan dit echter voorkomen (Diez, 2005, p. 636).

Het punt van Diez is dat het discours serieus moet worden genomen wanneer men de Europese Unie of haar beleid bestudeerd. Ten eerste heeft het discours zijn invloed op welke beleidsopties er mogelijk zijn. Het bestuderen van de strijd om dat discours kan daarmee EU-beleid mede verklaren. Een manier om dit te doen is te kijken hoe het de betekenis van een Discursive Nodal point veranderd. Belangrijk om te onthouden is dat discours niet de oorzaak is van verandering, maar deze wel mogelijk maakt. Met betrekking tot buitenland beleid stelt Diez dan ook dat er niet moet worden gekeken naar hoe discours het beleid inhoudelijk verandert, maar hoe het de grenzen verlegd van wat mogelijk is (Diez, Setting the Limits: Discourse and EU foreign policy, 2014). Daarbij komt de identiteit van de EU volgens Diez ook pas daadwerkelijk tot stand in de relatie en interactie met de ander.

(20)

20

2.6 Het Uitgangspunt

De EU is binnen de academische wereld al meerdere keren ge(her)definieert als actor. Voor de huidige discussie zijn vooral de concepten van Normative Power Europe(NPE) van Ian Manners en Market Power Europe(MPE) van Chad Damro interessant in de tegenstelling met de opvattingen van Thomas Diez. Kort gezegd stelt Manners met NPE dat de EU een actor is die sterk is in het bepalen van de internationale standaard en enkele kernnormen heeft waar het zich internationaal sterk voor maakt. Damro stelt met MPE dat de kracht van Europa rust in de grootte van de markt en institutionele expertise en vooral succesvol is in het verspreiden van eigen (economische) regulaties als gevolg van deze eigenschappen. Het is nog maar de vraag of deze theorieën elkaar uitsluiten of aanvullen. Beide theorieën gaan uit van het principe dat de normen of belangen die de EU nastreeft van tevoren vaststaan en voortkomen uit de intrinsieke eigenschappen van de EU. Het is juist dit punt dat discours analisten zoals Thomas Diez in twijfel trekken. Damro en Manners stellen dus dat de aard van de EU als actor op het internationale toneel binnen de EU, door de EU zelf bepaalt wordt. De voorkeuren en standpunten van de EU en dus hoe de EU zich naar buiten toe positioneert bepaald worden door wat de EU van binnen is. Het verschil tussen NPE en MPE is daarbij niet onoverkomelijk. Normen kunnen immers ook het marktbelang van de EU ondersteunen en marktregulering kan een normatieve werking hebben. Het economische model dat de EU nastreeft kan op zichzelf als een normatieve waarde worden gezien die anderen zouden kunnen overnemen.

Tegenover deze visie van Manners en Damro zet Diez de visie dat wat de EU als actor is mede in het discours tot stand komen en dus niet vaststaan. Dit discours bepaald mede welke beleidsopties er mogelijk zijn en dus bepalend voor de uitkomst van internationale betrekkingen. Het discours kan veranderen en dus ook de standpunten en mogelijkheden van de EU. Om te achterhalen welke van de twee visies de realiteit het beste beschrijven is het interessant te onderzoeken hoe de normen in het geval van TTIP tot uiting komen. De manier waarop de standpunten van de EU worden in de onderhandeling van TTIP tot uiting komen geven ons een aanwijzing of de interne waarden van de EU normatieve of marktbelangen nastreven. Daarnaast kan dit discours ons vertellen hoe de waarden en standpunten van de EU eventueel veranderen. Volgens Manners en Damro staan de uitgangspunten van de EU vast. Volgens Diez worden deze per definitie iedere keer opnieuw vastgesteld wanneer ze genoemd worden in de onderhandelingen.

(21)

21 Om deze reden zijn de onderhandelingen rondom TTIP de uitgelezen mogelijkheid om te kijken hoe dit in praktijk tot uiting komt. TTIP is relevant door de normatieve verschillen tussen de VS en de EU, de grote marktbelangen en de vele aandeelhouders en

belangengroepen die hun stem willen laten horen in de toenemende maatschappelijke

discussie. Zowel voor de normen van de EU, de marktbelangen van de EU en de stem van de maatschappij staat er behoorlijk wat op het spel. Kunnen de visies van Manners en Damro de EU als actor binnen de onderhandelingen voldoende verklaren, of is er een aanscherping van hun begrip van de EU als actor nodig in de vorm van een door Diez geïnspireerde discours analyse? Wanneer het discours mede bepaald hoe de EU acteert op het internationale toneel kunnen we stellen dat deze aanscherping op Manners en Damro opportuun is. In hoofdstuk 2 zal kort de context en de voorgeschiedenis van de onderhandelingen rondom TTIP besproken worden. In hoofdstuk 3 zal worden overgegaan op het onderzoek van TTIP zelf waar

(22)

22

3. De context van TTIP

Om de significantie van TTIP en haar plaats in de geschiedenis van de relatie tussen Europa en de VS goed te waarderen zal eerst een korte samenvatting worden gegeven van de context waarin TTIP zich begeeft. Ten eerste zal de relatie tussen de EU en de markt besproken worden. Dit is belangrijk om te begrijpen waarom de onderhandelingen van TTIP een goed onderzoeksobject zijn voor het huidige onderwerp. Deze bespreking van de EU en de markt wordt gevold door een beknopte beschrijving van de relatie van de EU en de VS waar deze van belang is.

3.1 De EU en de markt

De markt is vanaf het begin een belangrijk onderdeel geweest van het Europese project. Als gevolg van de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) ontstond er een gemeenschappelijke markt voor deze essentiële grondstoffen. Hoewel de markt niet een doel op zich was, werd deze wel als middel gebruikt om een politiek doel te realiseren. Na de EGKS is de markt echter een steeds belangrijker doel op zich geworden. Hoewel de geschiedenis van de Europese integratie bij de meeste mensen bekend zal zijn, zal deze hier toch kort besproken worden. Hierdoor zullen we TTIP beter kunnen plaatsen in de geschiedenis van de economische integratie. Hier zal kort uiteengezet worden welke stappen er in de economische integratie van Europa zijn gemaakt en hoe een vrijhandelsakkoord met de VS daar binnen past.

Na de EGKS werd met het verdrag van Rome de eerste serieuze stap gezet in de totstandkoming van de Europese markt. In 1957 tekende de 6 regeringsleiders van Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, België en Luxemburg het verdrag waarmee de Europese

Economische Gemeenschap (EEG) een feit was. Het doel van deze gemeenschap was vooral het opheffen van handelsbarrières zoals quota en heffingen. De zes landen vormden hierna een douane unie waarbinnen geen handelsbarrières meer bestaan. Vanaf nu hanteren de zes landen slechts een gemeenschappelijk buitentarief. Naast deze douane unie werd ook een gemeenschappelijk landbouwbeleid opgezet en EURATOM opgericht. In 1967 werden deze samengevoegd in de Europese Gemeenschappen (EG). Ondanks dat de interne barrières formeel waren opgeheven bestonden er desondanks toch een hoop regels die de handel

(23)

23 bemoeilijkte in de vorm van regelgeving rondom producten. Om deze zogenaamde non-tarrif barrières weg te halen trad in 1987 de Europese Akte in werking waarbij ook deze

belemmeringen werden opgeheven. De volgende grote stap voor de Europese economie liet niet lang op zich wachten want in 1992 werd besloten tot de oprichting van een Europese gemeenschappelijke valuta, de Euro. Hiermee hebben de lidstaten hun autonomie over hun monetair beleid opgegeven aan een onafhankelijke Europese Centrale Bank. Het wegvallen van handelsbelemmeringen, het voeren van dezelfde munt en de vier Europese vrijheden van goederen, persoons verkeer en kapitaal zorgen ervoor dat de Europese economie met recht als één behandeld kan worden. Desondanks blijven regionale verschillen een grotere rol spelen dan in een vergelijkbare grote economie zoals in de V.S.

De hierboven beschreven interne ontwikkelingen hebben een sterke invloed op de rol van de EU op het internationale toneel. Dit wordt gereflecteerd in de institutionele setting van het marktbeleid. Volgens Jan Orbie (Orbie, 2009) is de competentie van de Commissie op het gebied van handel een tekstboek voorbeeld van een institutionele spill-over (Orbie, 2009, pp. 37-39). Een douane-unie maakt een gemeenschappelijk handelsbeleid noodzakelijk. Dit is dan ook het gebied waar de Commissie de meest verregaande competenties heeft. Met het tot stand komen van de douane unie is het onderhandelen van handelsverdragen toevertrouwd aan de Commissie. Voordat de Commissie kan handelen hebben zij hiervoor echter wel een mandaat nodig van de Europese Raad, de regeringsleiders van alle landen. En, wanneer de Commissie tot een akkoord is gekomen, moet deze door dezelfde raad goedgekeurd worden. We hebben al gelezen dat Damro denkt dat deze competenties de Commissie een relatief machtige onderhandelaar maken; door de ervaring en expertise die ze hebben, maar ook omdat ze het volledige gewicht van de Europese markt representeren. Doordat de Commissie efficiënter kan onderhandelen over vrijhandelsverdragen zal deze voor meer welvaart zorgen. Meer handel betekent meer welvaart is de filosofie van de commissie. Bovendien kan de commissie dit doen zonder de verspreidde voordelen te politiseren, meer vrijhandel kent immers winnaars en verliezers. Op nationaal niveau zou dit minder goed mogelijk zijn omdat kleinere lobbygroepen daar meer macht hebben (Orbie, 2009, p. 43).

Dit betekent echter niet dat het handelsbeleid van de EU alleen maar resultaat gericht is. De legitimiteit van een handelsbeleid op Europees niveau hangt ook af van de normatieve gevolgen van vrijhandel. Zo moet er rekening gehouden worden met de gevolgen voor milieu en arbeidsrechten wanneer de Commissie een nieuw handelsverdrag onderhandeld (Orbie, 2009, p. 44). Normatieve doelen zijn ook belangrijker geworden omdat handelsbeleid niet

(24)

24 tegenstrijdig mag zijn met ander extern beleid dat zich richt op de kernwaarden

geïdentificeerd door Manners. Dit betekent dat de EU niet alleen haar eigen doelen kan nastreven met handelsbeleid, zoals Duchêne met zijn Civil Power Europe voor ogen had, maar ook normatieve waarden in overweging moet nemen. Orbie sluit echter af met het de conclusie dat de normatieve doelen ondergeschikt zijn en de commissie vooral een

(neoliberale) vrijhandelsagenda nastreeft (Orbie, 2009, p. 62).

De markt is sinds de oprichting van de EGKS één van de grootste competenties van de EU geworden en dus ook waarmee de EU de meeste macht heeft. Hoewel de ontwikkelingen zich in het begin vooral intern richten is de externe factor steeds belangrijker geworden. Orbie observeert daarnaast dat de Europese Unie vanaf eind jaren 80 een steeds neoliberale

vrijhandelskoers is gaan varen. Dit zou het gevolg van een ideologische schifting en een daar op volgende neo-gramsciaanse hegemonie van het neoliberale gedachtegoed (Orbie, 2009, p. 48). Deze stelling wordt gedeeld door, onder andere, Bastiaan van Apeldoorn (Apeldoorn, 2000). Deze neoliberale wending is interessant omdat dit een ander set normen introduceert dan die Manners identificeert, namelijk de markt als norm.

3.2 De EU en de VS

De EU en de VS representeren de twee grootste economische blokken van de wereld. Bovendien zijn de twee grote handelspartners en zijn ze verbonden door een rijke

geschiedenis. De VS heeft een vormende hand in de Europese Economie door de rol van de Marshall hulp bij de wederopbouw van Europa na de tweede wereldoorlog. In de jaren daarna is de VS Europa altijd blijven steunen en beïnvloeden, ook bij de opeenvolgende stappen van Europese integratie. Hoewel Europa een geheel eigen mededingingsbeleid heeft, is deze bijvoorbeeld wel beïnvloed door de antitrust wetten van de verenigde staten (Wigger, 2009, p. 188). Door de hegemonische positie die de VS lange tijd heeft genoten is deze gewend om het eigen concurrentiebeleid naar buiten uit te ‘exporteren’. Door de groeiende machtspositie van de EU is hier echter een uitdager voor gekomen. Angela Wigger schrijft dat de EU in 1990 bijvoorbeeld graag een Dispute Settlement orgaan in de WTO wilden waar handelsconflicten tussen de landen worden beslecht (Wigger, 2009). De VS behield die competenties echter liever in eigen handen en dit orgaan is er dus ook niet gekomen. Doordat de EU de hegemonie van de VS op deze manier uitdaagt is er grotere samenwerking gekomen maar tot een

(25)

25 oplossing op WTO niveau is het echter nooit gekomen. TTIP kan dus ook op dit punt een volgende stap betekenen maar het geeft vooral aan dat er in de verhoudingen tussen de EU en de VS niet één duidelijke bovenliggende partij is. De onderhandelingen worden ingegaan als gelijken.

De vergelijking van de Europese economie tegenover de grilligheid en meedogenloosheid van de Amerikaanse economie wordt in Europa vaak met enig superioriteitsgevoel gemaakt. Een toenadering of verdere banden met de Amerikaanse economie via TTIP lijkt dan ook in tegenstrijd met het Europese Model. Toch lijkt Europa al vanaf 1990 steeds vaker op de werking van de markt te willen vertrouwen. Het tot stand brengen van een groot vrijhandelsgebied binnen Europa is daarnaast een van de grote

successen van de Europese Unie en mede verantwoordelijk voor de grote welvaart die wij in Europa genieten. Met elke uitbreiding van de Europese Unie wordt dit argument herhaald. TTIP lijkt wat dat betreft een logische stap om de welvaart te verbeteren. Toch is er veel ophef ontstaan rondom TTIP. Alle kritieken hebben gemeen dat ze de verschillen in normen en waarden tussen de twee blokken benadrukken. Het Investor State Dispute Settlement systeem, hormoontoevoegingen en genetisch gemanipuleerde gewassen zijn de meest genoemde problemen.

TTIP wordt daarnaast door sommige groepen afgedaan als een afbraak van de democratie en een gevaar voor de voedselveiligheid. Naast deze protesten is het echter opmerkelijk dat ook internationaal gerenommeerde economen als Josef Stiglitz en Paul Krugman hun zorgen uitten over het verdrag. Krugman stelt dat er zo weinig handelsbarrières weg te nemen zijn dat TTIP vooral over andere dingen gaat, zoals eigendomsrechten

(Krugman, 2014). Stiglitz heeft daarnaast tegen het Italiaanse Parlement gezegd dat TTIP niet voornamelijk gaat om het tot stand brengen van een vrijhandelszone, maar om het managen van regulaties en het beschermen van speciale interesses (Stiglitz, 2015). Kortom, de naam is niet wat het doet vermoeden en er staat meer op het spel dan slechts het tot stand brengen van een vrijhandelszone. Hoe komt het dan dat de EU wel met de onderhandelingen is begonnen en de voordelen van TTIP blijft verdedigen? De Commissie ontkent dat de Europese normen op het spel staan en benadrukt de voordelen. De zorgen over TTIP worden zelfs afgedaan als mythes (Union, 2015).

TTIP lijkt dus meer te zijn dan het afschaffen van handelsbarrières. Naast

(26)

26 hebben op milieu, gezondheid en arbeid via het verdrag te reguleren. Dat zijn gebieden waar de EU zich altijd positief heeft onderscheiden van de Verenigde Staten. Naast

importheffingen zijn eigendomsrechten, normen en standaarden ook onderdeel van de onderhandelingen. Het verdrag kan dan ook gezien worden als een uitgelezen mogelijkheid voor de EU om haar hoge standaarden voor de bescherming van gezondheid en milieu buiten de EU in te voeren of juist als bedreiging voor diezelfde standaarden. Wordt de nadruk gelegd op marktwerking en voorspelde welvaartsvoordelen of spelen de normen en waarden ook een grote rol? En, daaraan gekoppeld, staat deze koers van de EU van tevoren vast of wordt deze gedurende het proces aangepast en fijn gesteld? Naast de vraag op welke regulaties of normen TTIP zijn effect zal hebben is het voor de huidige discussie in het bijzonder interessant om te kijken met welke insteek de EU de onderhandelingen ingaat. Welke normen of belangen hebben de overhand in de onderhandelingsinzet van de EU en hoe komen deze tot uiting? Daarbij zal ook onderzocht worden de tot stand gekomen uitgangspunten van de EU gedurende het proces constant blijven of dat deze aan verandering onderhevig zijn.

(27)

27

4. De EU als actor binnen TTIP

In hoofdstuk 2 is het theoretisch kader geschetst waarna in hoofdstuk 3 de significantie van de markt, de relatie met de VS en wat er met TTIP op het spel staat is duidelijk gemaakt. In dit hoofdstuk zullen de onderhandelingen van TTIP en de rol en gedrag van de EU daarin

onderzocht worden. Het onderzoek beperkt zich van de start van TTIP tot en met de eerste zes onderhandelingsrondes. Het onderzoek bestrijkt daarom de periode van 2011 tot en met mei 2014. In het onderzoek zal gekeken worden hoe in de uitingen van de EU in speeches,

position papers en notulen de standpunten van de EU naar voren komen. In het onderzoek zal met meer detail worden gekeken naar het begin van TTIP, de opeenvolgende

onderhandelingsrondes en de officiële documenten die daarmee verbonden zijn. Doel hiervan is om vast te stellen of en hoe de standpunten van de EU gedurende de onderhandelingen mogelijk veranderen. Een verandering in toon, nuance of uiteindelijk van standpunt helpt ons te besluiten of het theoretisch perspectief van Manners en Damro voldoende is om de EU te definiëren als actor of dat een verfijning nodig is in de vorm van de benadering van Diez. Hierbij zal specifiek worden gekeken naar de normatieve standpunten van de EU.

4.1 De geboorte van TTIP

De eerste tekenen van leven van TTIP verschenen in november 2011 toen de Transatlantic European Council (TEC) in een persbericht bekend maakte dat de EU en de VS op

verschillende onderwerpen intensiever zouden gaan samenwerken. Onderdeel daarvan was dat er een High Level Working Group (HLWG) werd opgericht om mogelijkheden te onderzoeken waarmee de groei van banen en van de economie in beide economieën bevorderd kon worden. De aanbevelingen die zij naar aanleiding van dat onderzoek doen betekenen het startschot van TTIP. De HLWG kaartte meerdere punten aan waarop verbetering mogelijk zouden zijn. Enkele van deze punten waren het verwijderen van de laatste tarieven en handelsbarrières, een betere comptabiliteit van regelgeving, het opheffen van non-tariff barrières en meer samenwerking bij het bepalen van regels van

gemeenschappelijk belang (Commission, News Archive European Commission Trade Web site, 2011). Om dit te bewerkstellen was het advies van de groep om zo snel mogelijk te starten met onderhandelingen voor een verdrag dat deze punten allen tegelijk aanpakt. Zij

(28)

28 raadden de VS en de EU dan ook aan zo snel mogelijk te beginnen met de interne procedure die het starten van de onderhandelingen mogelijk zou maken. In februari 2013 maakten President Barack Obama, Commissie voorzitter Emmanuel Barrosso en voorzitter van de Europese Raad Herman van Rompuy gezamenlijk bekent dat zij de onderhandelingen voor een Trans-Atlantisch handels en investering verdrag zouden starten.2 Hierbij benadrukten alle partijen het belang van de onderlinge handel voor elkaar, de potentiele economische en banengroei en het niet verminderde belang van de beide handelsblokken in de wereldhandel.

In onderstaand onderzoek zal worden gekeken naar hoe de normatieve waarden van de EU in de handelspositie van de EU verweven zitten. Welke normen komen tot uiting in de onderhandelingspositie en hoe? Deze normen hoeven niet expliciet tot uiting te komen maar kunnen ook impliciet in de toon of nuances van de tekst zitten. Hierom zal een analyse worden uitgevoerd naar de officiële teksten, persberichten en speeches van de EU rondom TTIP en van andere bronnen. Hierbij wordt aandacht besteedt aan het verschil in toon en nuance van de berichten, onder andere ook wanneer eenzelfde berichten aan een andere doelgroep zijn gericht. Op deze manier zal een discours onderzoek worden uitgevoerd op de positie van de EU tijdens de TTIP onderhandelingen. Het doel van dit onderzoek is om aan de hand van het theoretisch kader te bepalen hoe de normen van de EU als normatieve macht tot stand komen. Staan de normen van de EU na een initieel contesteren min of meer a priori vast zoals bij Manners en Damro, of worden deze mede bepaald door en in het discours zoals Thomas Diez voorstelt? Om dat te onderzoeken zal eerst de totstandkoming en bekendmaking van TTIP onder de loep worden genomen. Daarna zullen onder andere het officiële

handelsmandaat, de verschillende concept-verdragen en de reacties op het publieke debat aan bod komen. Aan de hand van deze documenten zal het standpunt van de EU worden

opgemaakt. Door de ontwikkeling van deze standpunten over de verschillende

onderhandelingsrondes kan worden vastgesteld of en hoe deze standpunten zich ontwikkelen. Waar mogelijk zal de vergelijking worden gemaakt met de positie van de VS.

2

(29)

29

4.2 De totstandkoming en bekendmaking van TTIP: november 2011 tot juli

2013

4.2.1 Het eindrapport van de High Level Working Group on Jobs and Growth

Zoals hierboven vermeld was de eindrapportage van de speciaal aangestelde High Level Working Group het startschot voor het starten van de onderhandelingen. Het is daarom van belang om het eindrapport dat deze groep heeft gepubliceerd nader te bekijken. Dit stelt ons in de gelegenheid om te zien of de EU haar eigen normatieve interpretatie van dit rapport heeft in daar uit volgende beleidsstukken. Eerst zal kort de geschiedenis van de totstandkoming van de HLWG en het rapport worden weergegeven.

De HLWG is opgezet door de TEC. De TEC is op haar beurt in 2007 opgericht om trans-Atlantische convergentie te stimuleren en te begeleiden (Commission, News Archive European Commission Trade Web site, 2011). Deze commissie wordt voorgezeten door de Europese commissaris voor handel, destijds Karel de Gucht, en handels vertegenwoordiger van de VS, Ron Kirk. Deze groep rapporteerde periodiek over de richting waarin zij vonden dat de trans-Atlantische samenwerking op zou moeten gaan. Zij richtten zich vooral op economische samenwerking van wederzijds belang. Op de EU-VS top in Lissabon van 2010 kregen zij de expliciete opdracht zich te richten op samenwerking voor de creatie van banen, economische groei en het versterken van de Europese en Amerikaanse economieën voor concurrentie uitdagingen van de toekomst. In het licht daarvan is een jaar later de High Level Working Group opgericht om een voorstel te doen hoe de doelstellingen van de TEC het beste bereikt zou kunnen worden. De voorzitters van deze groep waren wederom Karel de Gucht en Ron Kirk. Deze HLWG richtte zich grotendeels op dezelfde onderwerp als de TEC maar heeft dit samengevoegd in een aanbeveling zo snel mogelijk de onderhandelingen voor een verdrag waarin al deze punten tegelijk worden aangepakt.

De punten waar de conclusies van de HLWG zich op richten worden door hen opgedeeld in 3 onderdelen: A: Market access; B: regulatory issues and non-tariff barriers en C: rules, principles, and new modes of cooperation to address shared global trade challenges and opportunities. (HLWG, 2011, p. 2) De HLWG onderkent dat de EU en de VS al heel open economieën hebben en dat de handelsvolumes indrukwekkend zijn. De volgende stappen zijn dan ook vooral om de bestaande sterke banden te versterken. Zoals punt C al aangeeft zal het

(30)

30 verdrag er ook op gericht zijn ervoor te zorgen dat de VS en de EU toekomstige economische vraagstukken gezamenlijk aanpakt. In het voorstel is daarbij te lezen dat het verdrag er voor zal zorgen dat de macht die beide blokken hebben geconsolideerd wordt. Hoewel ze samen nog voor het grootste deel van de wereldhandel verantwoordelijk zijn loopt dit aandeel wel terug. Het is dus niet alleen verdrag voor vrijhandel maar een verdrag om de huidige en toekomstige samenwerking in een bepaald framework of bepaalde richting vast te leggen met het idee dat dit hen in de toekomst internationaal sterker maakt. Het samen vaststellen van standaarden en regels is voor beide partijen belangrijk om hun strategische machtspositie in het de wereld te behouden. Het voorstel kan dus ook gezien worden als een poging de macht van de EU en de VS te consolideren in een wereld waarop hun dominante positie aan het afnemen is. In de tekst is terug te lezen dat de initiators van het verdrag zich er van bewust zijn dat de directe economische voordelen geen wondermiddel zal vormen. Zij vestigen hun hoop meer op regelgeving en de creatie van een nog grotere zo uniform mogelijke

marktplaats.

De visie van de HLWG en de TEC is dus dat het verdrag een basis zal zijn voor toekomstige samenwerking op globale handels uitdagingen en kansen. Dit wijst er op dat de EU en de VS met dit verdrag alleen op economische en handelsvraagstukken samen gaan werken en niet op andere globale uitdagingen als migratie of klimaatverandering. Natuurlijk is dat ver van verwonderlijk. Een verdrag dat die punten wel zou opnemen zou onmogelijk tot stand kunnen komen gezien de grote verschillen in beleid en voorkeuren. Het is echter wel goed om te realiseren dat TTIP zich in de basis alleen op handel en economische

samenwerking richt. Dit komt bovendien goed uit omdat de Europese Commissie alleen mandaat heeft op handelsgebied. Toch is het nastreven van vrijhandel niet het enige doel van het externe beleid van de commissie, omdat deze niet in strijd mag zijn met de andere

doelstellingen van extern beleid. Het is interessant om te zien of andere doelen van extern beleid zoals beschreven door Manners naar voren komen in het officiële standpunt van de commissie. Daarvoor moet gekeken worden welke Europese normen in dat standpunt verweven zitten.

Het kapitalisme heeft zijn eigen set normen en Europa zet zich vaak af tegen het als ‘oneerlijk’ beschouwde harde Amerikaanse kapitalisme. Het geloof dat vrijhandel de beste weg is naar economische- en banengroei kan op zichzelf al gezien worden als norm. Het is dan de vraag hoe belangrijk Europa die norm vind of dat zij zich ook hecht aan andere normen. Om dit te onderzoeken zullen kort enkele voorbeelden uit het rapport worden

(31)

31 genomen waar handel duidelijk centraal staat maar er toch meer op het spel staat. Het is op die punten interessant hoe de EU die punten oppikt in haar eigen standpunt en hoe de Europese normen daarin naar voren komen. We moeten immers niet vergeten dat het eindrapport van de HLWG niet het standpunt van de commissie representeert.

Een eerste quote die ik wil aanhalen heeft te maken met de mate van vrijheid van kapitaal en eigendomsbescherming:

The HLWG recommends that a comprehensive U.S.-EU trade agreement should include investment liberalization and protection provisions based on the highest levels of liberalization and highest standards of protection that both sides have negotiated to date. (HLWG, 2011, p. 3)

Het idee dat een maximale liberalisatie van investeringen (kapitaal) en een maximale

bescherming daarvan een motor is van economische groei getuigd van een (neo)liberale kijk op de economie. Een overtuiging die sinds de crisis van 2007 meer kritiek krijgt te verwerken maar toch nog dominant lijkt te zijn. Hoewel vrijhandel en vrijheid van kapitaal één van de grootste pijlers zijn van de Europese Unie is een ander speerpunt van de EU dat de burger beschermd wordt tegen de grillen van het kapitalisme. Daar is in deze bewoordingen van de HLWG weinig van terug te vinden. Een ander pronkstuk van de Europese Unie is de perceptie dat de standaarden veiligheid van consumenten en arbeiders in de EU hoger is dan in de VS. De volgende twee citaten tonen de visie van de HLWG op regulaties waaronder die voor voedselveiligheid (Sanitary en phytosanitary(SPS)):

Both sides agree on the importance of putting processes and mechanisms in place to reduce costs associated with regulatory differences by promoting greater

compatibility, including, where appropriate, harmonization of future regulations, and to resolve concerns and reduce burdens arising from existing regulations through equivalence, mutual recognition, or other agreed means, as appropriate. (HLWG,

2011, pp. 3-4)

The chapter will seek to build upon the key principles of the World Trade

Organization (WTO) SPS Agreement, including the requirements that each side’s SPS measures be based on science and on international standards or scientific risk

(32)

32

life or health, and developed in a transparent manner, without undue delay. (HLWG,

2011, p. 4)

Bovenstaande citaten laten duidelijk zien dat ze gevolgen kunnen hebben voor normen en standaarden van de EU. Veiligheidsnormen worden genoemd maar niet als een doel of een goed op zichzelf. Het einddoel van zoveel mogelijk vrijhandel is overduidelijk belangrijker. Wederzijdse erkenning van elkaars producten kan leiden tot een verlaging van de standaard van bescherming, of in ieder geval het toelaten van goederen die met huidige regelgeving verboden zijn. Vooral in de publieke opinie zijn deze standaarden dan ook een controversieel onderwerp geworden. Een SPS overeenkomst zou namelijk ook genetisch manipuleerde organisme en hormoon toevoegingen bevatten die in de VS wel zijn toegestaan maar in de EU niet. In het eindrapport van de HLWG hebben deze onderwerpen geen bijzondere waarde, deze hoeven slechts zo aangepast te worden dat ze de handel zo min mogelijk beperken. Regelgeving hieromtrent wordt door de Working Group neergezet als een noodzakelijk kwaad aangezien het ‘only to the extent necessary’ en ‘without undue delay’ zal moeten worden ingevoerd. Deze vaststelling is wederom niet verwonderlijk, toch is het interessant om te kijken hoe de EU hier mee omgaat.

Een ander normatief punt waarop de EU zich graag onderscheid is milieu en

arbeidsprotectie. De grotere zekerheid die arbeiders binnen Europa genieten, wordt vaak als een positief punt van het Europese Sociale Model aangeduid. Door economen wordt het echter vaak bekritiseerd omdat het de arbeidsmarkt te star zou maken waardoor het zich slecht kan aanpassen aan verandering. In de VS is de arbeidsmarkt een stuk flexibeler, onder andere door een minder grote mate van beschermende maatregelen voor arbeiders. Wat betreft milieubeleid is de EU vaak ambitieuzer dan de VS, de weigering van de VS om deel te nemen aan het Kyoto protocol en het recente terugtrekken uit de Parijs akkoorden zijn daar

voorbeelden van. In het rapport komen beide punten als volgt aan bod:

Environment and Labor: The EU and the United States are both committed to high levels of protection for the environment and workers. The HLWG recommends that the two sides explore opportunities to address these important issues, taking into account work done in the Sustainable Development Chapter of EU trade agreements and the Environment and Labor Chapters of U.S. trade agreements. (HLWG, 2011, p. 5)

Wat betreft milieu en arbeidsprotectie verwijst het rapport dus naar eerder gemaakte afspraken. De werkgroep doet betreft dit gevoelige onderwerp geen aanbevelingen maar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The Committee noted that the Caribbean Basin Economic Recovery Act (CBERA) became 1 effective in 1984 as part of the Caribbean Basin Initiative (CBI) to encourage economic growth

In addition, in 2018 the European Ombudsman 1 recommended that EU institutions take the necessary measures to fully apply web accessibility standards and provide information

3) Charging domestic network users - Subsidiarity approach. ETSO asks for information about the way the domestic network users will be charged or compensated in the different TSO

This thesis seeks to unravel the process of governance through guidance by tracing its role and legal implications in the Dutch legal order.. The first part explores the use

In coming to the conclusion that the SFRY was extinct as a State, the Commission made three important assertions: first, that a majority of the constituent entities of the

These competitions thus follow a clear ‘rationale of bureaucratic representation’ (Gravier 2008, p. As Gravier herself points out, her analyses only constitute a first step in

The non Big Four believe that the main conflict to be avoided is that of management having a role in the appointment of the auditor. There is a submission that in the case of

Having strong sense of urgency, building the strong coalition of key actors and presence of sustained commitment by the leadership within the EC, the existence of a simple and