• No results found

De relatie tussen listener backchannels en affiliatie in interpersoonlijke interactie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen listener backchannels en affiliatie in interpersoonlijke interactie"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie Tussen Listener Backchannels en Affiliatie in Interpersoonlijke Interactie

Alina Luther

Studentennummer:10557016 Docent: Steven de Jong Vak: Bachelorproject

Aantal woorden Abstract: 191 Aantal woorden Verslag:4974

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd de relatie tussen responsiviteit door listener backchannels en affiliatie onderzocht. Listener backchannels zijn korte verbale en non-verbale reacties die de ontvanger in een gesprek toont. Aan de hand van video-opnames van 38 liefdesparen in conflictinteracties werden vier varianten listener backchannels en affiliatie gescoord. De hypothese was dat mensen die responsief zijn eerder als warm worden ervaren dan mensen die minder responsief zijn. Verder werd verwacht dat vooral mensen die specifieke listener backchannels tonen, en daardoor expliciet en accuraat ingaan op de interactiepartner, warmer overkomen. Uit de resultaten bleek dat het totaal aan listener backchannels niet correleerde met affiliatie. Uit een multipele regressie analyse kwam naar voren dat alleen verbale algemene listener backchannels -ook bekend onder de term 'kleine aanmoedigingen'- positief correleerden met affiliatie. Er werd bovendien verwacht dat vrouwen responsiever en warmer zouden worden beoordeeld, maar de resultaten lieten geen sekseverschil zien. Interactiepartners waren verder complementair ten opzichte van warmte maar niet ten opzichte van responsiviteit. De paren scoorden dus ongeveer even hoog op de affiliatiemaat maar niet op de hoeveelheid listener backchannels. De resultaten dienen vanwege een relatief lage

(3)

De Relatie Tussen Listener Backchannels en Affiliatie in Interpersoonlijke Interactie

Een belangrijk aspect van algemeen welzijn is het gevoel begrepen te worden in interpersoonlijke interactie. Interactiepartners tonen begrip en erkenning door gedachtes en

gevoelens van de ander te valideren (Hutchby, 2005). Erkenning geven en valideren door verbale en non-verbale reflecties wordt ook wel responsiviteit genoemd (Reis, Clark & Holmes, 2004).

Binnen romantische relaties is partner- responsiviteit positief gecorreleerd met mentale gezondheid (Dozier, Stovall-McClough & Albus, 2008) en een algemeen gevoel van tevredenheid en eigenwaarde (Mikulincer & Shaver, 2007). In de therapeutische hulpverlening blijkt

responsiviteit door de therapeut een basisvoorwaarde voor een goede werkalliantie tussen cliënt en therapeut (Daansen,Verdelis & Hafkenscheid, 2016) en bovendien een voorspeller te zijn voor therapietrouw van langer dan vier manden (Elkin, Falconnier & Smith, 2014). Binnen de medische gezondheidszorg correleert responsiviteit positief met een algemene patiënttevredenheid tijdens de behandeling (Reis, Clark, Gray & Tsai, 2008).

Onderzoeken naar responsiviteit zijn gebaseerd op het active listening model, wat stelt dat interactiepartners aandachtig luisteren en ‘meebewegen’ in een verhaal waardoor ze betrokkenheid laten zien. Actief luisteren houdt in dat interactiepartners adequaat gedachtes en gevoelens van de ander kunnen reflecteren. Dit kan aan de hand van een vraag, een concretisering of een

gevoelsreflectie (Hutchby, 2005).

In het dagelijks leven worden mensen die actief luisteren, en daardoor adequaat verbaal en non-verbaal reageren, als sociaalvaardiger ervaren (Jones, 2004). Mensen blijken vooral accurate en scherpe reflecties te waarderen. Deze reflecties laten het best zien dat de interactiepartner inzicht heeft in de gevoels- en belevingswereld van de ander, waardoor diegene wordt ervaren als

steungevend (Burleson, 2003). In het onderzoek van Jones (2004) werden 264 studenten gevraagd om een persoonlijk verhaal te delen met een onbekende. De interactiepartners waren acteurs en werden gevraagd om te reageren op het verhaal van de deelnemer afhankelijk van drie condities. In de laag responsieve conditie reageerde de acteur nauwelijks op het verhaal van de deelnemer en maakte weinig oogcontact. De acteurs uit de gemiddeld responsieve conditie werd gevraagd om zo

(4)

natuurlijk mogelijk op het verhaal te reageren, vergelijkbaar met interacties in het dagelijks leven. In de hoog responsieve conditie reageerden de acteurs extreem betrokken op de deelnemer aan de hand van gevoelsreflecties, een open lichaamshouding en een warme stem. Uit het onderzoek werd geconcludeerd dat mensen die accurate reflecties gaven, en daardoor betrokkenheid lieten zien, over het algemeen sociaal competenter en steungevender overkwamen.

Onderzoek dat is gebaseerd op bovengenoemd onderzoek liet deelnemers (N= 383) video-opnames beoordelen van de interacties uit het onderzoek van Jones (2004) aan de hand van de active empathetic listening scale (AELS) en de active listening observation scale (ALOS) (Bodie & Jones, 2012). Hiermee werd gemeten hoe responsief de acteurs op verbaal en non-verbaal niveau waren. Er werd wederom geconcludeerd dat mensen die non-verbaal en verbaal responsief waren in interpersoonlijke interactie als steungevende en goede luisteraars werden ervaren. Een limitatie van het onderzoek was dat aan de hand van de AELS en de ALOS slechts zes procent van de variantie in luisterkwaliteit kon worden verklaard. Het lijkt dus van belang om een andere methode te gebruiken voor het meten van responsiviteit.

Een tweede manier om responsiviteit te kunnen meten is door het observeren van listener backchannels. Listener backchannels zijn de contributies die de ontvanger kan leveren in een gesprek (Bavelas, Coates & Johnson, 2000). De listener backchannels laten zien dat degene die op het moment niet actief aan het woord is -de ontvanger- actief luistert. De ontvanger toont daardoor aandacht, empathie en begrip voor het verhaal van de interactiepartner. Eerder onderzoek waarin responsiviteit aan de hand van listener backchannels werd gemeten liet zien dat er een redelijk hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (intraclass correlation - coefficient = 0.83) tussen de

observatoren aanwezig was (Bavelas et al., 2000).

Er kan onderscheid worden gemaakt tussen verbale en non-verbale listener backchannels. Verbale listener backchannels kunnen bijvoorbeeld kleine aanmoedigingen zijn zoals: ' hm hm' , 'oké', korte vragen die ingaan op het verhaal, of korte parafrases. Non-verbale listener backchannels zijn bijvoorbeeld oogcontact, hoofdknikken of een bepaalde gezichtsuitdrukking (Tolins & Tree, 2014). Vooral non-verbale listener backchannels kunnen in interpersoonlijke interactie een

(5)

‘smeermiddel’ zijn, omdat zo makkelijk emotionele en fysieke nabijheid kan worden getoond (Jones, 2004) .

Naast het onderscheid tussen verbale en non-verbale listener backchannels, kan er onderscheid worden gemaakt tussen specifieke en algemene listener backchannels (Tolins et al., 2014). Algemene listener backchannels zijn niet gericht op de inhoud. Ze geven puur aan dat de ontvanger luistert en begrijpt wat de interactiepartner vertelt (Tolins et al., 2014). Op non-verbaal niveau zou dit een constante gezichtsuitdrukking kunnen zijn, oogcontact of een bepaalde

lichaamshouding. Op verbaal niveau zou dit een kleine aanmoediging kunnen zijn zoals. 'hm hm', 'uh-huh' of 'ja' (Bavelas et al., 2000). De term impliceert al dat ze de interactiepartner kunnen aanmoedigen een om te vertellen en zich de ander in een gesprek te openen (Hutchby, 2005). Aan de hand van kleine aanmoedigingen kunnen interactiepartners bovendien laten zien dat ze

aandachtig luisteren en begrijpen wat de ander bedoelt. Daardoor kunnen kleine aanmoediging als respectvol en validerend worden ervaren. Specifieke listener backchannels zijn gericht op de inhoud en vormen een directe reactie op het verhaal van de interactiepartner (Tolins et al, 2014). Specifieke listener backchannels zouden daarmee eerder voldoen aan de menselijke behoefte naar scherpe reflecties in interpersoonlijke interactie. Verder zou het gebruik van specifieke listener backchannels ertoe leiden dat de interactiepartner gedetailleerder vertelt, waardoor het verhaal wordt verdiept (Tolins et al., 2014).

Een veel gehanteerd model om interpersoonlijke communicatiepatronen en interpersoonlijke interactie te onderzoeken is het Interpersonal Circumplex Model (IPC) (Ross, Girard, Wright, Beeney, Scott, Hallquist, Lazarus, Stepp & Pilkonis, 2016). Dit model richt zich meer op de manier hoe interpersoonlijke interactie verloopt dan op de inhoud (Tracey, 1993) en omvat twee dimensies: affiliatie op de X-as en dominantie op de Y-as. Affiliatie kan worden omschreven als een

aangename, vriendelijke manier in de omgang met de interactiepartner. Dominantie daarentegen wordt meer geassocieerd met een zelfverzekerde en actieve houding. Het kruis wat door de

combinatie van de twee assen ontstaat wordt ook wel 'Roos van Leary' genoemd. Volgens dit model kan elk gedrag dat binnen een interpersoonlijke interactie wordt getoond, in termen van dominantie

(6)

en affiliatie worden beschreven (Fournier, Moskowitz, & Zuroff, 2011). Iemand die extravert gedrag laat zien, zou worden beschreven als warm en dominant. Iemand die arrogant overkomt, zou eerder als koud/dominant worden ervaren. Meegaandheid daarentegen wordt geplaatst tussen affiliatie en onderdanigheid, zie Figuur 1. Onderzoek dat verschillende factoren uit het Specific affect coding system, zoals 'verachting', 'interesse', 'validatie' en 'affectie' correleerde met affiliatie en dominantie concludeerde dat affiliatie significant samenhing met validatie en affectie (Ross et al, 2016). Validatie werd gedefinieerd als een echte en accepterende houding, en affectie als een betrokken manier van interactie die een hoge mate van nabijheid toont (Ross et al., 2016). Een betrokken en accepterende houding blijkt dus samen te hangen met een hoge mate van

waargenomen warmte. Carl Rogers legde al in de jaren veertig van de Twintigste Eeuw met de komst van zijn Client centered therapy de nadruk op een warme houding van de behandelaar. Dit vormde volgens Rogers een basisvoorwaarde voor een goede werkalliantie tussen cliënt en therapeut, wat zou resulteren in een succesvolle therapie (Rogers, 1946).

Uit een meta-analyse die de resultaten van acht samples heeft meegenomen bleek aan de hand van een zelfrapportage-vragenlijst dat vrouwen gemiddeld hoger scoorden op de dimensie affiliatie/onderdanigheid (322˚) binnen het IPC model, zie Figuur 1. (Gurtmann en Lee, 2009). De effectgrootte voor het verschil in scores op de affiliatie-onderdanigheidsschaal was redelijk laag, r= 0,15. Bevindingen over mogelijke sekseverschillen zouden belangrijke informatie kunnen

opleveren over de dynamiek tussen mannen en vrouwen in interpersoonlijke interactie. Deze kennis zou onder andere van belang kunnen zijn binnen de therapeutische context.

(7)

Het IPC model is een model dat de dynamische veranderingen binnen een persoon in interpersoonlijke interactie weer kan geven. Zo kan een persoon zich op tijdstip één in een gesprek dominant en warm opstellen terwijl deze persoon zich op tijdstip twee onderdanig en koud opstelt (Horowitz, 2004). Dynamische veranderingen tussen twee interactiepartners kunnen worden

onderzocht aan de hand van het complementariteitsprincipe. Dit houdt in dat mensen eerder geneigd zijn zich warm en coöperatief op te stellen als ze in interactie zijn met iemand die zich ook warm opstelt, en tegelijkertijd minder de neiging hebben om warm en coöperatief te zijn als de

interactiepartner er geen bereidwilligheid voor laat zien. Echter, als één interactiepartner zich dominant opstelt, lijkt de ander eerder geneigd onderdanigheid te tonen. (Ross et al., 2016; Thomas, Hopwood, Woody, Ethier & Sadler, 2014; Sadler, Ethier & Woody, 2011).

In onderzoek met 66 vrouwelijke studenten waarin complementariteit werd gemeten aan de hand van een continue joystickmethode voor affiliatie en dominantie bleek dat deelnemers die tijdens de interactie complementair interacteerden, de ander beleefden als aardiger (Markey, Lowmaster & Eichler, 2010). Verder was een tweetal dat complementair interacteerde tijdens een taak effectiever in het oplossen van een gezamenlijk probleem. Uit ander onderzoek bleek

bovendien dat complementariteit in interpersoonlijke interactie ervoor kan zorgen dat mensen zich veilig en gevalideerd voelen (Kiesler, 1996, aangehaald in Markey et al. 2010) en de basis is voor een goede werkalliantie tussen cliënt en therapeut (Tracey, 1993). Interactiepartners in een

(8)

eerder als liefdevol te ervaren (Markey & Markey, 2007). In dit opzicht kan complementariteit worden gekaderd als een vorm van responsiviteit.

De bevindingen tot nu toe blijken te wijzen in de richting van een directe relatie tussen responsiviteit en affiliatie, maar er is nog niet eerder onderzoek gedaan naar de relatie tussen de twee concepten. Het onderzoeken van deze relatie zou interessante inzichten opleveren over de dynamische processen binnen interpersoonlijke interactie. Verder zouden op het gebied van hulpverlener–cliëntcontact binnen de gezondheidszorg deze bevindingen waardevol kunnen zijn omdat kennis over het kunnen behouden en versterken van belangrijke relaties door intensieve interactie hier van bijzonder belang blijkt te zijn. Wanneer er daadwerkelijk een relatie blijkt te bestaan tussen responsiviteit en affiliatie, zou de therapeut zijn interpersoonlijke gedrag kunnen aanpassen aan de interactionele behoeften van de cliënt. Dit resulteert mogelijk in een verhoging van de kwaliteit van de therapeutische alliantie (Daansen et al.,2016).

Het huidige onderzoek

In het huidige onderzoek werden romantische partners tijdens een korte interactie gefilmd. Aan de hand van deze opnames scoorden vier observatoren de responsiviteit van de partners individueel aan de hand van listener backchannels en scoorden zij daarnaast de mate van affiliatie. De aanname was dat interpersoonlijke interactie met betrekking tot responsiviteit en affiliatie met een

romantische partner niet sterk verschilt van interacties binnen andere hechte relaties, zoals tussen de cliënt en therapeut.

Vervolgens werd aan de hand van de scores gekeken naar de relatie tussen responsiviteit en affiliatie in interpersoonlijke interactie. De hypothese was dat mensen die responsiever zijn over het algemeen warmer overkomen dan mensen die minder responsief zijn. De verwachting was verder dat vooral mensen die specifieke backchannels tonen, dus expliciet ingaan op het verhaal, hoger scoren op affiliate. Bovendien werd gekeken naar een mogelijk sekseverschil in responsiviteit en affiliatie. De hypothese was dat vrouwen gemiddeld warmer overkomen dan mannen en

responsiever zijn. Ten slotte werd het complementariteitsprincipe getoetst. De hypothese was dat de paren complementair zijn met betrekking tot affiliatie. Er werd dus verwacht dat de

(9)

interactiepartners ongeveer even hoog zouden scoren op de affiliatieschaal. Tot slot werd getoetst of het complementariteitsprincipe ook geldt voor responsiviteit. Er werd verwacht dat de

interactiepartner onderling ongeveer evenveel listener backchannels tonen. Methode

Deelnemers

Voor de oorspronkelijke studie werden er 50 heteroseksuele liefdesparen geworven door de Universiteit van Amsterdam. De deelnemers waren tussen de 17 en 30 jaar oud. Ten minste één partner van alle paren was een psychologiestudent. Alle paren waren een half jaar of langer in een relatie met hun actuele partner.

Procedure

Voor het onderzoek werden de deelnemers uitgenodigd om naar de Universiteit van Amsterdam toe te komen en werden zij geplaatst in een kamer met een tafel, twee stoelen en twee videocamera´s. De deelnemers ondertekenden een informed consent en vulden onder andere de dyadic adjustment scale (DAS) in. Aan de hand van deze vragenlijst kozen de deelnemers voor een onderwerp waar ze het meest oneens over waren, zoals 'vrijetijdsbesteding' of 'schoonfamilie'. De deelnemers kregen eerst de mogelijkheid drie minuten zelf over mogelijke argumenten na te denken. Daarna werden de deelnemers gevraagd om drie minuten vrij te discussiëren over het gekozen onderwerp. Deze discussiefase werd opgenomen door twee videocamera´s, één voor elke interactiepartner, en achteraf gebruikt voor de analyse.

Materiaal

Responsiviteit. Listener backchannels werden gescoord aan de hand van de listener backchannels observatietabel die eigens voor het huidige onderzoek werd aangemaakt. Deze onderscheidt de vier verschillende listener backchannels: verbaal/non-verbaal en

specifiek/algemeen. De observatoren gaven met een 5- punt Likert -Schaal aan hoe vaak de listener backchannel variant werd getoond door de interactiepartners, zie Tabel 1.

(10)

Tabel 1

Varianten Listener Backchannels voor de Scoring Varianten

LB

Nooit (1) Zelden (2) Soms (3) Vaak (4) Continu (5) Verbaal Specifiek Verbaal-Algemeen Non-verbaal Specifiek Non-verbaal Algemeen

Note. LB = Listener Backchannels

Affiliatie. Het programma DARMA biedt met hulp van een joysick een continue

meetmethode van affiliatie en dominantie tijdens het kijken van de video´s op de computer (Girard & Wright, 2016). Tijdens het observeren van de interactiepartners werd, naast de filmfragmenten, op het computerscherm ook de 'Roos van Leary' weergegeven. Een streep binnen de roos gaf aan waar de observator op dat moment de joystick plaatste. De stand van de joysick werd twee keer per seconde opgeslagen. Door de beweging van de joystick naar rechts en links kon continu worden bepaald in welke mate de interactiepartner hoog of laag scoorde op affiliatie. De scoringsrange lag tussen -1000 en +1000, waarbij +1000 voor de hoogst waargenomen affiliatie stond en -1000 voor de laagste waargenomen affiliatie.

Metingen

Observatoren. De onafhankelijke observatoren voor affiliatie waren vier derdejaars

Psychologiestudenten: drie vrouwen en een man. De leeftijd varieerde tussen 21 en 28 jaar met een gemiddelde leeftijd van 24,5. Het onderzoek was uitgevoerd onder het Bachelorproject van de afdeling Klinische Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Aan het begin van het project ondertkenden alle observatoren een geheimhoudingsverklaring.

Metingsprocedure: Listener Backchannels. Aan de hand van de 5-punts Likert Schaal gaven de observatoren na het zien van elke video met een excel-tabel aan hoe vaak de verschillende

(11)

varianten listener backchannels werden getoond. Voor de statistische analyse met IBM Statistics SPSS 22 werd achteraf de gemiddelde score van alle vier de observatoren gebruikt.

Metingsprocedure: Affiliatie. Eerst werd er uitleg gegeven over de omgang met DARMA en besproken hoe bepaald gedrag diende te worden gescoord. Hierop volgde een oefenfase waarvan de scores niet werden meegenomen in de analyse. De instructie was om daarbij zowel op non- verbaal, als op verbaal gedrag te letten. Om te controleren voor overeenkomsten tussen de vier observatoren werden meerdere video´s gezamenlijk bekeken en bij onenigheid betreffende de scoring gediscussieerd over het waargenomen gedrag. Daarna volgde de scoringsprocedure waarin de observatoren de video´s met DARMA scoorden op affiliatie en dominantie. Twaalf van de oorspronkelijk 50 video-opnames waren onbruikbaar voor het onderzoek en werden vervolgens uitgesloten voor de analyse. Iedere gesprekspartner werd beoordeeld door alle vier de observatoren. Achteraf werd het gemiddelde van alle scores gebruikt voor de analyse met IBM SPSS Statistics 22. Analyse

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tussen de vier beoordelaars werd getoetst met een two-way mixed intra-class correlation coefficient (Bi & Kuesten, 2012) met een consistency model. Dit model berekent de samenhang tussen scores, maar houdt geen rekening met de absolute

overeenstemming tussen de scores van de observatoren. Voorafgaand aan de hoofdanalyses werd verder getoetst of de data aan de assumpties van de analyse voldeden (Field, 2009). Aan de hand van deze resultaten kan worden gekozen voor een analyseplan.

Om te toetsen of de gemiddelde affiliatiescores significant samenhingen met het gemiddelde van alle varianten listener backchannel werd een simpele regressie analyse uitgevoerd. Verder werd met een multipele regressie de relatie getoetst tussen affiliatie als continue uitkomstmaat en alle listener backchannels apart als mogelijke predictoren voor affiliatie. Een multiple regressie kan aan de hand van een hierarchical blockwise entry rekening houden met het belang van de

verschillenden predictoren op de uitkomstmaat (Field, 2009) en was daarom het meest geschikt voor het huidige onderzoek. Daarvoor werden met SPSS vier modellen aangemaakt. Het eerste model nam alleen non-verbale specifieke listener backchannels mee. Bij elk volgende model werd

(12)

steeds een variant listener backchannel toegevoegd in deze volgorde: verbaal specifiek, non-verbaal algemeen, non-verbaal-algemeen. Achteraf werden de modellen onderling vergeleken aan de hand van de B- en t-waardes met bijbehorende p-waarde die het significantieniveau weergeeft.

Twee onafhankelijke t-toetsen werden uitgevoerd om te toetsen of er een sekseverschil bestaat in het gemiddelde van de affiliatiescores en de listener backchannels. Aan de hand van het significantieniveau van de t-waarde werd aangegeven of er een verschil bestaat en met de

bijbehorende gemiddelden werd voor beide maten gekeken of mannen hoger scoorden dan vrouwen of vice versa.

Om het complementariteitsprincipe voor affiliatie en de hoeveelheid listener backchannels te kunnen toetsen werden de gemiddelde scores van de paren met elkaar gecorreleerd aan de hand van een bivariate correlatie. Vervolgens werd aan de hand van de Pearson Correlatie-Coëfficient

gekeken of de paren complementair waren op beide maten.

Resultaten

Eerst werd met een simpele regressie getoetst hoe het totaal aan listener backchannels samenhangt met affiliatie. Daarvoor werd getoetst of de data voldoen aan de assumpties van een lineaire regressie. Uit een grafiek met affiliatie op de Y-as en listener backchannels op de X-as bleek dat de relatie tussen listener backchannels en affiliatie lineair was. De scatterplot in SPSS van de ongestandaardiseerde residuen liet geen bepaald patroon zien waardoor aan de assumptie van homoscedasticity werd voldaan wat betekent dat de residuen constant zijn op elke waarde van de predictor. Om aan de assumpties van onafhankelijk residuen te voldoen, moet de waarde van de Durbin Watson toets tussen 0 en 4 liggen. Een waarde van 1.73 uit de Durbin-Watson toets gaf weer dat aan deze assumptie was voldaan. Aan de hand van een normaliteitsplot van de residuen werd verder geconcludeerd dat de residuen normaal verdeeld waren. Echter, er waren twee uitbijters -230 voor de man in vergelijking tot M (SD) = 23.44 (111.22) en -378 voor de vrouw in

vergelijking tot M (SD) = 9.86 (92.26). Deze scores horen bij een videofragment waarin de interactiepartners heel duidelijk twee tegenstrijdige meningen vertegenwoordigden en heel stellig

(13)

met elkaar hebben gediscussieerd. Deze scores werden echter niet uitgesloten van de analyse, omdat ze wel representatief waren voor het onderzoek en omdat ze het gemiddelde niet vertekenden.

De ICC gaf weer in hoeverre de vier observatoren overeenkwamen met betrekking tot de verschillende affiliatie en listener backchannels.

Daarbij werd een ICC voor continue data boven 0.8 als heel goed, tussen 0.6 en 0.8 als redelijk, tussen 0.4 en 0.6 als matig en een waarde onder 0.4 als laag beschouwd (Shrout, 1998; aangehaald in Bi & Kuesten, 2012). De ICC voor de affiliatiemaat tussen de vier observatoren was = 0.71. De ICC voor alle varianten listener backchannels tussen de vier observatoren was = 0.15.

Uit de resultaten bleek dat er een negatieve relatie was tussen het totaal aan listener backchannels en affiliatie, r= -0.09. Het model van de relatie van het totaal aan listener backchannels en affiliatie was niet significant F (1,76)= 0.62, p= 0.43.

De data voldeden aan alle assumpties van een regressie analyse zoals boven beschreven. Bij een multipele regressie mag er bovendien geen sprake zijn van multicollineariteit. Dit houdt in dat de predictoren onderling niet significant met elkaar mogen correleren. Een VIF-waarde voor de verschillenden predictoren onder 10 en een tolerantie-waarde boven 0.2 lieten zien dat aan deze assumptie was voldaan. De ICC voor de variant specifieke verbale listener backchannels was r= 0.42, voor de verbaal algemene variant r= 0.34, voor de non-verbale specifieke variant r= 0.09 en voor de algemene non-verbale variant r= 0.25.

Non-verbale specifieke listener backchannels bleken significant negatief te correleren met affiliatie. Uit model twee en drie bleek dat er een non-significante negatieve relatie was voor de varianten verbale specifiek en non-verbaal algemene listener backchannels en affiliatie. Model vier liet echter een significant positieve relatie zien tussen verbaal-algemene listener backchannels en affiliatie, zie Tabel 2.

Tabel 2

Coefficienten B met Bijbehorende t- Waarde en Significantieniveau( p) voor de vier Varianten Listener Backchannels

N = 76 B t(df) p

non-verbaal specifiek

(14)

verbaal- specifiek -61.38 -1.93 (73,2) .06 non-verbaal algemeen -6,31 -0.22 (72,3) .82 verbaal-algemeen 91,08 3.43 (71,4) .00 Uit de resultaten bleek dat alleen verbaal algemene listener backchannels positief

correleerden met de affiliatiemaat. Model vier met alle varianten listener backchannels als predictoren voor affiliatie verklaart in totaal 23% van de variantie in affiliatie.

De data voldeden aan alle assumpties van de onafhankelijke t-toets. De data waren

onafhankelijk van elkaar, omdat ze afkomstig waren van twee onafhankelijke groepen: mannen en vrouwen. Verder was de data normaal verdeeld omdat de Shaphiro-Wilk toets zowel voor affiliatie als ook voor listener backchannels niet significant was. Ten slotte werd aan de hand van een niet significante waarde van de Levene´s toets voor affiliatie en listener backchannels geconcludeerd dat de variaties in beide groepen ongeveer gelijk verdeeld waren.

Uit de resultaten van de onafhankelijke t-toets bleek dat vrouwen niet significant hoger scoorden op het aantal listener backchannels dan mannen, zie Tabel 3. Uit een tweede

onafhankelijke t-toets met affiliatie als afhankelijke variabele bleek ook geen significant verschil tussen mannen en vrouwen naar voren te komen, zie Tabel 3.

Tabel 3

Gemiddelden en Standaarddeviaties voor de Scores van Mannen en Vrouwen voor Affilitie en Listener Backchannels en t- Waarden met de Bijbehorende p-Waarde (p)

Mannen Vrouwen M SD M SD t(df) p Affiliatie 23.44 111.22 9.86 92.26 0.59 (76) .59 Listener Backchannels 11.74 0.73 11.96 0.73 1.36 (76) -.18

Note. M = Mean ; SD = Standarddeviaties

Er werden twee bivariate correlaties uitgevoerd om het complementariteitsprincipe te toetsen. Voor listener backchannels was de correlatiecoëfficiënt r= -0.09, p= 0.29. De

(15)

correlatiecoëfficiënt voor affilitie was r= 0.52, p< 0.01.Uit deze resultaten bleek dat het complementariteitsprincipe werd gesteund voor de affiliatiemaat maar niet voor listener backchannels.

Conclusie en Discussie

Er werd onderzocht wat de relatie tussen responsiviteit en affiliatie was aan de hand van vier varianten listener backchannels. Er werd eerst gekeken naar de relatie tussen het totaal aan listener backchannels en affiliatie en vervolgens naar de relatie tussen de vier varianten listener

backchannels apart en affiliatie. Er was overal een lage tot matige

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tussen de observatoren. Bovendien is er geen informatie beschikbaar over de psychometrische eigenschappen van de listener backchannel observatielijst omdat deze voor het huidige onderzoek werd aangemaakt. Er kan dus geen uitspraak worden gedaan over validiteit en betrouwbaarheid van dit meetinstrument. Hierdoor moeten de resultaten uit het huidige onderzoek met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

De samenhang tussen affiliatie en het totaal aan listener backchannels bleek niet significant te zijn. De hypothese dat mensen die responsiever zijn in de interactie als warmer worden beleefd dan mensen die minder responsief zijn, werd niet ondersteund door de onderzoeksresultaten. Om een gedetaillierdere uitspraak over de relaties tussen responsiviteit en affiliatie te kunnen doen, zou in vervolgonderzoek ervoor gekozen kunnen worden om het effect van sekse als moderator mee te nemen in de analyse, om aan de hand daarvan te kunnen concluderen of de relatie verschillend is voor mannen en vrouwen.

Er werd verder verwacht dat vooral specifieke listener backchannels positief correleren met affiliatie. Uit een multipele regressie bleek echter dat specifieke verbale listener backchannels niet significant correleerden met affiliatie en dat specifieke non-verbale listener backchannels zelfs significant negatief correleerden met affiliatie. De verwachting was dat vooral mensen die verbaal en non-verbaal accuraat ingingen op hun interactiepartner als warm werden ervaren. Het is echter mogelijk dat specifieke listener backchannels in een conflictinteractie vooral als vijandig worden waargenomen. Het viel op dat mensen op het moment dat ze specifiek op hun partner ingingen zich

(16)

vooral vijandig opstelden, hun hoofd schudden, een gesloten lichaamshouding hadden of wegkeken. Verder gaven ze confronterende opmerkingen zoals, 'nee', en 'hallo?'. Op die manier verliezen specifieke listener backchannels mogelijk hun validerende functie. Er wordt immers geen betrokkenheid en begrip getoond voor de interactiepartner, waardoor de interactiepartner geen affiliatie zal ervaren. Uit eerder onderzoek bleek dat zowel listener backchannels (Hutchby, 2005), als affiliatie (Ross et al., 2016) samenhangen met het gevoel gevalideerd en begrepen te worden. Vervolgonderzoek zou aan de hand van het specific affect coding system (Ross et al., 2016) een moderatie analyse kunnen uitvoeren, waarbij de mate van validatie en affectie als moderatoren worden meegenomen in de analyse. Dit zou interessante kennis kunnen opleveren over de rol van responsiviteit binnen interpersoonlijke interactie in verschillende contexten.

Algemene non-verbale listener backchannels bleken niet significant gerelateerd te zijn aan affiliatie. Dit is inconsistent met de algemene aanname dat non-verbale gedragingen een belangrijk 'smeermiddel' vormen in interpersoonlijke interactie. (Jones, 2004; Bodie, Worthington, Imhof & Cooper, 2008). Mogelijk werd non-verbaal gedrag binnen interpersoonlijke interactie tot nu toe in de wetenschap overschat (Bodie & Jones, 2012). Er zijn echter een aantal tekorten te bedenken die de resultaten van het huidige onderzoek ontkrachten. Ten eerste zou de setting van het onderzoek te kunstmatig kunnen zijn geweest om een natuurlijke manier van communicatie te ontlokken. De interacties werden immers vastgelegd op camera en daarnaast was er tijdens de interactie altijd een onderzoeker aanwezig. Dit zou kunnen hebben geleid tot een zekere spanning bij de deelnemers en een minder natuurlijke interactie.

Ten tweede moeten de resultaten met nog meer voorzichtigheid worden geїnterpreteerd omdat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van non-verbale listener backchannels lager was dan van de verbale variant. Hiervoor kunnen meerdere mogelijke oorzaken worden aangewezen. Ten eerste was de training die de observatoren ondergingen voor het herkennen en onderscheiden van listener backchannels relatief kort. Vervolgonderzoek zou hier meer tijd voor kunnen inplannen. Ten tweede werden de observatoren geïnstrueerd tijdens het scoren van de video’s, naast listener

(17)

weinig aandacht was voor het detecteren van listener backchannels. Het is mogelijk dat vooral non-verbale listener backchannels minder goed werden gedetecteerd bij een verminderd

aandachtsvermogen. Vervolgonderzoek waarin uitsluitend listener backchannels en affiliatie worden beoordeeld is om deze reden gewenst.

Resultaten uit de multiple regressie analyse lieten verder zien dat verbale algemene listener backchannels positief samenhingen met affiliatie. Kleine aanmoedigingen, zoals: 'hmm', 'okay' en 'ja', bleken binnen de conflictsituatie eerder door iemand te worden getoond die gemiddeld hoog scoorde op de affiliatiemaat. Hoewel kleine aanmoedigingen in het dagelijks leven en in de wetenschap tot nu toe weinig aandacht hebben gekregen, blijken ze juist belangrijk te zijn voor de dynamiek en de sfeer binnen interpersoonlijke interactie. Door gebruik te maken van kleine aanmoedigingen toont een individu dat hij of zij aandachtig luistert en begrip en empathie voor de ander heeft (Hutchby, 2005).

Verder bleek uit de resultaten noch voor affiliatie, noch voor responsiviteit een sekseverschil te zijn. Daarmee werd de gender similarity hypothesis ondersteund (Hyde, 2005) die stelt dat mannen en vrouwen met betrekking tot de meeste psychologische constructen eerder op elkaar lijken dan van elkaar verschillen. De verwachting was dat vrouwen zich responsiever zouden opstellen dan mannen en gemiddeld warmer zouden overkomen. Een oorzaak van verschillen in resultaten met eerder onderzoek (Gurtmann et al., 2009) zou kunnen worden gevonden in de methoden: in het huidige onderzoek is gekozen voor een joystick-scoringsprocedure voor affiliatie door observatoren in plaats van zelfrapportage-vragenlijsten. Het is moeilijk om vast te stellen welke resultaten betrouwbaarder zijn, omdat aan beide methoden voor- en nadelen gekoppeld zijn (Mook, 2001). Een andere mogelijke verklaring voor dit resultaat kan worden gevonden in culturele eigenschappen van de deelnemersgroep, welke voornamelijk bestond uit Nederlandse studenten. Nederland blijkt over het algemeen een cultuur te hebben die laag scoort op masculiniteit (Hofstede, 1980; Søndergaard & Hofstede, 2001). In culturen die laag scoren op masculinitieit treden

traditionele sekseverschillen per definitie minder op (Yoo & Lenartowicz, 2011). Typisch 'vrouwelijke' eigenschappen, zoals meegaandheid en een begripvolle en empathische houding

(18)

zouden volgens Hofstede (1980) in Nederland dus gelijker verdeeld moeten zijn over mannen en vrouwen. De gevonden resultaten zijn om deze reden mogelijk slecht te generaliseren naar andere culturen.

Tot slot werd er getoetst of de data in lijn zijn met het complementariteitsprincipe. Er werd een significante relatie gevonden voor de mate van affiliatie tussen de interactiepartners. De paren gedroegen zich dus complementair met betrekking op warmte, wat in lijn is met de hypothese. Er werd echter geen steun gevonden voor de aanname dat het complementariteitsprincipe ook toepasbaar is op listener backchannels. Een reden daarvoor kan worden gevonden in de

methodologische eigenschappen van het huidige onderzoek waarin slechts naar de gemiddeldes werd gekeken van de geobserveerde listener backchannels. Affiliatie en de hoeveelheid listener backchannels werd dus niet van moment tot moment gemeten. Het niveau van warmte en

responsiviteit werd in het huidige onderzoek meer gehanteerd als een trait in plaats van een state. Eerder onderzoek liet echter zien dat vanwege de dynamiek binnen interactie interpersoonlijk gedrag beter in de termen van een state kan worden beschreven (Thomas et al., 2014). Met behulp van een tijdserie analyse zou de continue mate van complementariteit met betrekking tot

responsiviteit gemeten kunnen worden (Markey et al., 2010).

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het verband tussen listener backchannels en affiliatie slechts deels werd ondersteund door de resultaten. Dit zou deels verklaard kunnen worden door de omstandigheden van het onderzoek, de onderzoeksopzet en de gemiddeld lage ICC. In vervolgonderzoek is het daarom raadzaam voor een betere training van de observatoren te zorgen. Verder is het aan te raden om voor een tijdserie analyse te kiezen, zodat men in staat wordt gesteld om het complementariteitsprincipe wat betreft de listener backchannels als dynamisch proces te meten. Om de resultaten beter te kunnen generaliseren naar de algemene bevolking, dient men in vervolgonderzoek daarnaast voor meer culturele variatie binnen de steekproef te kiezen. Uit het onderzoek kwam wel het belang van kleine aanmoedigingen naar voren - een bevinding die

mogelijk door vervolgonderzoek kan worden bevestigd en gespecificeerd. Daardoor zou het belang daarvan in de toekomst ook in de professionele hulpverlening meer aandacht kunnen krijgen.

(19)

Literatuurlijst

Bavelas, J.B., Coates, L. & Johnson, T. (2000). Listeners as Co-Narrators. Journal of Personality and Social Psychology, Vol 79, NO 6, 941-952.

Bem, S. L. (1974). The measurement of psychological androgyny. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 42, 165–172.

Bi, J. & Kuesten, C. (2012). Intraclass Correlation Coefficient (ICC): A Framework for

monitoring and assessing performance of trained sensory panels ans panelists. Journal of Sensory Studies, Vol. 27, 5, 352-364.

Bodie, G. D., Worthington, D. L., Imhof, M., & Cooper, L. (2008). What would a unified field of listening look like? A proposal linking past perspectives and future endeavors.

International Journal of Listening, 22, 103–122.

Bodie, G.D. (2011). The understudied nature of listening in interpersonal communication: Introduction to a special issue. Journal of Listening, 25, 1–9.

Bodie, G.D., & Jones, S.M. (2012). The Nature of Supportive Listening II: The role of verbal person centeredness and nonverbal immediacy, Western Journal of Communication, 76:3, 250-269.

Burleson, B. R. (2003). Emotional support skills. In J. O. Greene & B. R. Burleson (Eds.), Handbook of communication and social interaction skills, 551-594.

Daansen, P., Verdelis, A., & Hafkenscheid, A. (2016). Therapeutische relatie en empathie in cognitieve gedragstherapie. Tijdschrift voor Psychotherapie, 1-17.

Dozier, M., Stovall-McClough, K. C., & Albus, K. E. (2008). Attachment and psychopathology in adulthood. In J. Cassidy & P. R. Shaver (Eds.), Handbook of attachment, 718–744. Elkin,I., Falconnier, L. & Smith, Y. (2014). Therapist responsiveness and patient engagement in

therapy. Psychotherapy Research, 24:1, 52-66.

Field, A. (2009). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. (4th ed.). Sage Fournier, M., Moskowitz, D. S., & Zuroff, D. (2011). Origins and applications of the

(20)

Interpersonal Psychology: Theory, Research, Assessment and Therapeutic Interventions, 57–74.

Girard, J.M. & Wright, A.G.C. (2016). DARMA: Dual axis rating and media annotation. Manuscript submitted for publication., 1, 5-22.

Gurtmann, M.B. & Lee, D.L. (2009). Sex differences in interpersonal problems: A circumplex analyses. Psychological Assessment, Vol. 21,4, 515-527.

Hofstede, G. (1980). "Motivation, leadership, and organization: do American theories apply abroad ?". Organizational dynamics 9.1, 42-63.

Horowitz, L. M. (2004). Interpersonal foundations of psychopathology. American Psychological Association.

Hutchby, I. (2005). "Active Listening": Formulations and the elicitation of feelings-talk in child counselling. Research on Language and Social Interaction, 38(3), 303-329.

Hyde, J. S. (2005). The gender similarities hypothesis. American psychologist, 60 (6), 581. Jones, S., (2004). Putting the person into person-centered and immediate emotional support.

Communication Research, Vol. 31 No. 3, 338-360.

Kiesler, D. J. (1997). Contemporary interpersonal theory and research: Personality,

psychopathology, and psychotherapy. The Journal of psychotherapy practice and research, 6 (4), 339.

Markey, P. M., Lowmaster, S. & Eichler, W. (2010). A real-time assessment of interpersonal complementarity. Personal Relationships, 17, 13–25.

Markey, P. M., & Markey, C. N. (2007). Romantic ideals, romantic obtainment and relationship experiences: The complementarity of interpersonal traits among romantic partners. Journal of Social and Personal Relationships, 24, 517 – 534.

Mikulincer, M., & Shaver, P. R. (2007). Attachment in adulthood. New York, NY: Guilford Press. Mook, D. G. (2001). Psychological research: The ideas behind the methods. London: Norton. Reis, H. T., Clark, M. S., & Holmes, J. G. (2004). Perceived partner responsiveness as

(21)

A. Aron (Eds.), Handbook of closeness and intimacy, 201–225.

Reis, H. T., Clark, M. S., Pereira Gray, D. J., Tsai, F. F., Brown, J. B., Stewart, M., & Underwood, L. G. (2008). Measuring responsiveness in the therapeutic relationship: a patient perspective. Basic and Applied Social Psychology, 30, 339–348.

Rogers, C.R. (1946). Significant aspects of Client- Centered Therapy. American Psychologist, Vol.1 No.10, 415-422.

Ross, J. M., Girard, J. M., Wright, A. G. C., Beeney, J. E., Scott, L. N., Hallquist, M. N., Lazarus, S. A., Stepp, S. D. & Pilkonis, P. A. (2016). Momentary patterns of covariation between specific affects and interpersonal behavior: Linking relationship science and personality assessment. Psychological Assessment.

Sadler, P., Ethier, N. & Woody, E. (2011). Interpersonal complementarity. In L. M. Horowitz & S. Strack (Eds.), Handbook of interpersonal psychology: Theory, research, assessment, and therapeutic interventions, 1005–1020.

Shrout, P. E. (1998). Measurement reliability and agreement in psychiatry. Statistical methods in medical research, 7(3), 301-317.

Søndergaard, M., & Hofstede, G. (2001). Culture's consequences: comparing values, behaviours, institutions, and organizations across nations. International journal of cross cultural management.

Thomas, K. M., Hopwood, C. J., Woody, E., Ethier, N., & Sadler, P. (2014). Momentary assessment of interpersonal process in psychotherapy. Journal of counseling psychology, 61(1), 1. Tolins, J. & Tree, J. E. F. (2014). Addressee backchannels steer narrative development. Journal of

Pragmatics 70, 152-164.

Tracey, T. J. (1993). An interpersonal stage model of the therapeutic process. Journal of Counseling Psychology, 40 (4), 396.

Yoo, B., Donthu, N. & Lenartowicz, T., (2011). Measuring Hofstede's Five Dimensions of cultural values at the individual level: Development and validation of CVSCALE, Journal of International Consumer Marketing, 23, 193-210.

(22)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The modified Sips parameters that are presented in Table 3 also show the difference between the adsorption characteristics of propane as compared to nitrogen, methane, and

Section II of this paper will provide the theoretical background with respect to the kinematic coupling between the shuttles and the stage (II-A), calculations on the range of motion

NTCP models for patient-rated xerostomia and sticky saliva after treatment with intensity modulated radiotherapy for head and neck cancer: the role of dosimetric and clinical

Looking specifically at Psalm 37:11, it becomes obvious that the various English translations paint a diverse, if confusing, picture, as the following examples show: “ But the

A bountiful eye shall be blessed, that a generous man shall be blessed, in other words a generous man who cares for those who are in need, will be blessed by God (The

In this chapter, I will go into the role of emotional awareness and emotion management of Dutch parliamentarians in debates on the topic of migration.. This chapter

H3a: There is a direct effect of HVI EBLP on intention to apply. Thus, there is a significant direct effect between HVI EBLP and intention to apply. H3b: There is a direct effect

The second hypothesis follows this up by examining if companies residing in regions with more than double the (American) average of African-Americans also pay more audit fee (H2).